Nr. 10 - 1995 INHOUD VAN DE KLIN nummer 10. Inhoudsopgave Bij Klin nr. 10 - van de redactie Ik voer bij de koopvaardij – Jan Slijker
1 2 4
Soldaat van Irene – Jan Wijn Vroege illegaliteit - Barten en van Graft Ik moest in Duitsland werken - Arie Wester
10 25 30
Bij Piersma klopte een Engelse vlieger aan – B. P. Kippen doken bij Piersma onder – B. P. Knecht bij dokter Destrée – Willem van Baar
45 49 51
"Koentje" – Koenraad door Arie Wester Vervoer – Vroegop, van Dalen, Horick In zorg en verdriet – Nel Swinkels - Smit
54 58 62
Kinderen in oorlogstijd – Willy van Dalen - Geluk Het dagelijks brood – Voedsel in oorlogstijd Van Market-Garden naar onderduikers in St.Pancras Klazien Visser - Kloosterboer
64 68 83
Ik was bij de Raad Van Verzet - R.M. van Westerop Represailles vanwege sabotage Illegale pers in de oorlogsjaren – Dirk Groen
90 93 103
Ik overleefde kamp Amersfoort – Piet Groot Razzia bij de Heerenweg - 16 jan. 1945 Het monument – Henk Goesinne
106 114 120
Niet iedere Nederlander werd bevrijd... Wil Schot Tijdtafel 1939 - 1945 Illegaliteiten in en om St.Pancras door o.m. J. Van Baar (redactie Charles Destrée)
123 126 148
Herinneringen aan bezettingstijd en bezetenheid. door Charles Destrée
216
Historische Vereniging
-1-
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 BIJ KLIN nummer 10 Twee redenen leidden tot de speciale uitgave van deze Klin. De eerste voor de hand liggend: het is dit jaar een halve eeuw geleden dat ons land werd bevrijd van het Duitse juk. De tweede, eveneens begrijpelijk: we veronderstelden dat menselijkerwijs gesproken dit wel de laatste gelegenheid zou zijn om personen, die een speciale herinnering hebben overgehouden aan de oorlogstijd, hun verhaal te laten vertellen. Vandaar dat we op zoek gingen naar mensen, die iets hadden te vertellen en genegen waren dit te doen. We gingen uit van het volgende: ieder moet zijn verhaal vertellen zoals hij of zij dit heeft beleefd en kan er, indien gewenst, commentaar bij geven. Natuurlijk zijn we dan gauw op gevaarlijk terrein, licht komen er politieke en godsdienstige verschillen naar voren komen en liggen deze in vredestijd al zeer gevoelig, in oorlogstijd nog meer. Sprekend en vertellend over de oorlog, valt immers spoedig het woord N.S.B. Persoonlijk heb ik in de oorlogsjaren ervaren dat niet iedere N.S.B.-er fout was, integendeel ! Hierbij teken ik meteen aan, dat ik slechts het gewone ongerief van de oorlog heb ervaren, zoals onderduiken, een fiets afgepakt e.d. Levendig kan ik me voorstellen dat anderen die wellicht mede door toedoen van lichamen als de Landwacht, pijnlijker herinneringen aan deze tijd overhielden, geneigd zijn tot een minder genuanceerd oordeel. Toch is het me opgevallen dat veel verzetsmensen – en dit komt ook in deze Klin tot uiting – de wijze waarop men vlak na de bevrijding de N.S.B.-ers te lijf ging, vaak nog wel kunnen begrijpen maar tegelijk veroordelen. Tijdens de gesprekken met mensen, die ons gegevens verstrekten, vroegen we vaak hoe zij dit toen hebben ervaren en in de regel werd geantwoord dat dit meerdere malen ernstig uit de hand is gelopen en er fouten werden gemaakt, die men eerder in het nazisysteem had bestreden. In deze Klin laten we Pancrassers in de ruimste zin van het woord, dus wonend van Twuyverweg tot Halvemaansbrug en soms zelfs nog wel
Historische Vereniging
-2-
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 iets verder, vertellen wat zij hier beleefden, maar ook, wat ze, soms min of meer gedwongen, die tijd elders meemaakten. Sommigen zetten hun verhaal zelf op papier, van anderen schreven wij de verhalen op en lieten hen dit vervolgens lezen, ernaar strevend het zoveel mogelijk hun verhaal te doen zijn. Hiernaast werd uit notulen, aantekeningen, mondeling verkregen gegevens, het werkstuk van J. van Baar, Alkmaarse Courant, archiefstukken enz. een soort tijdtafel samengesteld van de periode 1939/1940- 1945, om weer te geven hoe de Pancrassers en wat ze in deze periode ervoeren. In eerder verschenen Klins werd reeds enkele malen over de oorlogsperiode geschreven. In 1985 werd herdacht dat het 40 jaar was geleden dat de fusillade bij het Monument plaats vond en bij die gelegenheid heb ik me verdiept in datgene wat leidde tot deze vreselijke gebeurtenis. Dit is vermeld in Klin nr. 1. Daarom bevat deze Klin naast een ooggetuigenverslag slechts een summiere beschrijving van hetgeen hier rond en op 15 april 1945 gebeurde. Ook stond er in de eerste Klins iets over de toenmalige voedselsituatie (H.Duif), brandstofschaarste (P.Balder) en werd er een verslagje van de heer A.C. Monster over een school in oorlogstijd opgenomen. Uitvoerig komt Charles Destrée aan het woord met artikelen over ‘Illegaliteiten in en rond St.Pancras’ en persoonlijke herinneringen. Natuurlijk is het te merken dat een gedeelte van de copy aan de Middellandse Zee ontstond en een ander deel in de buurt van de Noordzee. Broer Aad gaf ons een aantal tekeningen van vader Destree, betrekking hebbend op de oorlogstijd en hiervan is dankbaar gebruik gemaakt evenals van enkele tekeningen van Cor Booy. Tenslotte: een woord van dank aan alle met name genoemde medewerkers, maar eveneens aan hen, die niet werden genoemd maar ons wel voorzagen van foto's, mededelingen, aanwijzingen en wat dies meer zij. Ook zij hielpen mee aan het tot stand brengen van de voor ons liggende Klin. A.B.
Historische Vereniging
-3-
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 IK VOER BIJ DE KOOPVAARDIJ In de vooroorlogse crisistijd - vader was tuinbouwer - moesten mijn beide oudste broers reeds vroeg van school om met vader mee naar de akker te gaan. Zo ging dat toen. Er moest zo goedkoop mogelijk geproduceerd worden ! Enkele jaren later had ons "familiebedrijfje" echter geen gebrek meer aan een derde knecht en dat speet mij in het geheel niet! Vlak bij ons huis en tegenover dat van opa Duif was de smederij van Piet Groen. (nu glashandel Bekker) Hiernaast: Smid Piet Groen in actie.(ca.1952)
Al heel jong was ik daar zowel na schooltijd als op zaterdagmorgen het kleine smidshulpje. Nadat ik acht jaren op de lagere school had doorgebracht werd ik ingeschreven voor een driejarige cursus van de am-bachtsschool te Alkmaar. Natuurlijk koos ik voor smeden en bankwerken. Om te worden toegelaten moest je de cijfers van je rapport overleggen. Aangezien wij nooit een rapport kregen vroeg ik meester Ten Hoeve mijn cijfers voor de hoofdvakken. Tot mijn grote opluchting gaf hij me drie achten!
Historische Vereniging
-4-
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Na het doorlopen van de ambachtsschool kreeg ik werk op een paar kleine scheepswerven. Eerst verdiende ik twee gulden per week, later werden dit er drie. Eigenlijk was dit het loon van een leerjongen en had ik meer moeten hebben. Maar het was crisistijd: Eerst waren er oudere, duurdere vaklieden met ontslag gegaan en daarvoor waren wij in de plaats gekomen... Eens kregen we thuis Arie Tromp op bezoek. Als jong machinist werkte hij bij de grote vaart. Daar beleefde hij niet alleen allerlei avonturen, maar hij verdiende ook nog goed. Mijn vader adviseerde me om ook een machinistencursus te gaan volgen en ik had daar wel oren naar. Deze cursus werd in de ambachtsschool gedurende de avonduren na het werk en op zaterdagmiddag van 13.00 tot 19.30 uur gegeven. Na 2½ jaar slaagde ik voor het 'voorlopig diploma'. Inmiddels was het september 1939 geworden en hadden Engeland en Frankrijk aan Duitsland de oorlog verklaard. Ik werd aangenomen bij de Mij. "NEDERLAND" , toen een van onze grootste rederijen, die Amsterdam als thuishaven had. Deze bezat vracht- en passagiersschepen. Nadat ik in de werkplaats enige ervaring had opgedaan werd ik geplaatst op het SS. "Jan Pietersz. Coen", een oud beestje uit 1915 van 15.000 ton, dat nog kolen gestookte ketels had. Zoals toen gebruikelijk had de rederij daarvoor Chinezen in dienst. Mijn werk bestond uit wachtlopen, het controleren van twee grote stoommachines samen met een tweede of derde machinist en een paar 'olie'mannen, die het eigenlijke werk deden. We gingen naar Genua en moesten meteen al door de mijnenvelden. Maar het bezoek aan de Italiaanse haven was zeer indrukwekkend. Op 10 mei 1940 was ik thuis. In de vroege morgen zagen we het begin van de oorlog: de moffen bombardeerden het vliegveld van Bergen. Al gauw werd ik opgeroepen me in Amsterdam te melden en daar moesten we in allerhaast een zgn.'opgelegd' schip klaar maken om te stomen (*1). Het was de "Johan de Wit", een zusterschip van de "Coen"(*2) Onze bestemming was Nederlands Indië. De passagiers bestonden hoofdzakelijk uit terugkerende verlofgangers en enkele bruidjes, die
Historische Vereniging
-5-
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 met de "handschoen"(*3) waren getrouwd. *1) een opgelegd schip werd om de een of andere reden niet meer gebruikt, meestal omdat het te oud was. *2) de J.P. Coen werd in de meidagen 1940 tot zinken gebracht bij de ingang van de haven van Ymuiden opdat er een betere controle mogelijk was op binnenkomende- en vertrekkende schepen, maar dat hoorden wij pas later. *3) trouwen met de handschoen. De bruid was in Nederland en de bruidegom in Ned. Oost Indie. Het huwelijk werd hier gesloten in afwezigheid van de bruidegom, omdat deze geen tijd, geen geld of om een andere reden niet kon overkomen en de bruid kon niet ongetrouwd Indie binnen komen.
In de late avond van de 13e mei, bij wijze van spreken 'als een dief in de nacht', vertrokken we uit Amsterdam. Het is me nog steeds een raadsel hoe we met dat schip door het Noordzeekanaal, de sluizen en de Noordzee zijn gekomen. Maar de volgende dag arriveerden we in Southampton zonder dat we ook maar één vijand hadden gezien. Op het achterdek hadden we onze verdediging staan: een houten geval dat iets op een kanon leek, compleet met bemanning. De daarop volgende dag was de strijd in Nederland voorbij: 15 mei 1940. Vanwege de oorlogstoestand moesten we helemaal rond Kaap de Goede Hoop naar onze bestemming Batavia. Zonder veel moeilijkheden bereikten we Kaapstad en nadat we enkele dagen in deze prachtige stad hadden doorgebracht, stoomden we verder. Het was een lange reis, want op volle toeren maakten we ongeveer 15 mijl in een uur. In Nederlands Indie was toen nog alles bij het oude: mooi en interessant. Later voeren we via een omweg langs Manilla naar Sydney in Australië. Daar werd ons schip in enkele weken gereed gemaakt om 1000 man troepen te vervoeren. Dit werd dus onze taak: Australische en NieuwZeelandse troepen naar het Midden-Oosten brengen, via de bloedhete Rode Zee en het Suez-kanaal. Enkele “retourvrachten” waren : In Haifa kregen we eens een lading Joden, zowel mannen als vrouwen en overwegend jongeren. Ze waren
Historische Vereniging
-6-
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 in opstand gekomen tegen de daar toen regerende Engelsen. Ook vervoerden we later krijgsgevangenen, zoals belabberde Duitsers en vrolijk zingende Italianen. Die brachten we naar het eiland Mauritius. De meest bijzondere lading was een schip vol negers van Ghana, de goudkust van Afrika. Ze kwamen zo uit de rimboe, hadden gevijlde tanden en waren hevig getatoeëerd. Vermoedelijk waren ze in 't geheel niet van de oorlogstoestand op de hoogte en waren ze zo niet gedwongen, dan wel onder valse voorwendsels uit hun land weggelokt, om op het oorlogsterrein te kunnen worden ingezet. Die stakkers brachten we naar Singapore, net voor de Japannezen daar binnenvielen. Toen dat laatste gebeurde waren wij gelukkig net weer naar Durban in Zuid-Afrika.
Een enkele keer maakten we een uitstapje, zoals naar Cairo, hetgeen de foto's laten zien.
Het leven op zee was niet zo slecht : Het eten meestal goed. Wel eentonig! En alles moest steeds potdicht en donker blijven, zoals het raampjes in de hut. Dat was niet aangenaam, maar ach, we waren jong en het was nodig. Al waren we meestal niet in de directe nabijheid van het oorlogsterrein,
Historische Vereniging
-7-
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 toch moesten we steeds bedacht zijn op een naar buit speurende onderzeeër of gevechtsvliegtuig. Troepenschepen en schepen, geladen met oorlogsmateriaal waren bij hen erg gewild. Ook in de havens namen we de gelegenheid te baat om van wat meer vrijheid te genieten. En voor het overige was het 'zeven-dagen-in-deweek-wachtlopen'. In 1943 waren we in Kaapstad en moesten we via Trinidad naar New York voor een reparatie. We werden bij een groot konvooi gevoegd. Zulke konvooien werden altijd door de Engelse marine begeleid. Al heel gauw werd ons verteld dat we te langzaam voeren, want we hadden een stoomketel verloren doordat één van de drie oliegestookte "vuurgangen" was uitgevallen.... Dus lieten ze ons aan ons lot over. Met onze 15.000 tonner hadden we het geluk dat we niet op één van de als zeer gevaarlijk bekend staande routes voeren, zoals de Moermanskweg en die in de Noord Atlantische Oceaan, waarop veel vrachtschepen tot zinken werden gebracht. Maar toen wij in Trinidad aankwamen hoorden we, dat veel schepen van ons konvooi daar niet waren aangekomen.... Nadat de reparatie was verricht, voeren we naar Engeland. 2e van rechts: Jan Slijker
Historische Vereniging
-8-
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Daar werd ik overgeplaatst naar de "Johan van Oldenbarneveld", een schip van 21.000 ton met twee enorme cilinder Diesels. Aan het einde van de oorlog waren wij op thuisreis van Bombay naar Liverpool. Het werd evenwel september 1945 voordat ik terug was in St. Pancras. Daarna heb ik nog een paar reisjes gemaakt, een naar Zweden en de volgende naar Ned. Indie. Dat was een prachtreis, zonder gevaar, volop belicht en onze eind bestemming was het wondermooie eiland Celebes, waar we een lading kopra haalden. (kopra=gedroogd cocosvrucht-vlees) Toch lokte het leven op zee me niet meer zo. Dit werd versterkt doordat ik me had verloofd met een lieve dochter van Bram Boon uit Broek. Nog eenmaal maakte ik een zeereis, maar nu enkele reis naar Canada. Na anderhalf jaar keerde ik even terug naar Nederland. Daar trouwden we en toen gingen we via Parijs naar Winnipeg. Nu kan ik terugzien op veel geluk, al ging het niet altijd zo-maarvanzelf. Jan Slijker, 180 Lawndale Ave, Winnipeg, R2 H1 T5 Canada.
Historische Vereniging
-9-
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 SOLDAAT VAN IRENE Ik ben nooit militarist geweest. In feite had ik een hekel aan het leger. Vandaar dat ik toen in 1933 of 1934 als dienstplichtig soldaat moest opkomen, daar totaal geen zin in had. Ik bleef liever op de akker, daar verdiende ik nog wat en in het leger niets. Maar de hoofdoorzaak was en bleef dat ik niets voor het leger en het militarisme voelde. Tank-driver Jan Wijn
Met mijn vader besprak 'k of ik geen dienstweigeraar zou worden, deze zei toen: "Als je dat gaat doen, ben je inplaats van ruim vijf, vast tien en misschien wel elf maanden kwijt ." Dus ging ik tegen mijn zin in dienst. Tegelijk met mij moesten Jaap Huibers en Piet Visser Corneliszoon opkomen. Ook Cor Groen, de brandstofboer reisde met ons mee in de trein naar Den Helder want daar moest ik me melden. Bij de keuring had ik Den Helder aangevraagd, want ik wilde graag het seinen leren, dat leek me interessant en het had met vechten weinig uit te staan. Maar ze deelden me bij de kustartillerie in en daar was ik slecht over te spreken. Zolang ik mijn diensttijd daar vervulde liet ik steeds blijken dat voor mijn part de dienst gestolen kon worden. Dit werd me door mijn meerderen niet altijd in dank afgenomen. En ik mag dan ook wel zeggen dat ik tot de categorie behoorde, die in dienst de meeste straf kreeg. Jan Groeneveld uit IJmuiden, zijn vader
Historische Vereniging
- 10 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 was kapitein op de een of andere boot, kwam tegelijk met mij op en hij had bijna net zo'n lange straflijst als ik. Later ging hij ook mee naar Engeland. Na het vervullen van mijn diensttijd moest ik nog tweemaal voor een herhalingsoefening opkomen. Begin april 1939 werd ik gemobiliseerd. Op Goede Vrijdag kwam het eerste bericht. Ik was de gehele dag 'op brood' op Simon de Jong (Simon de Jong was de naam van een akker) geweest en op die akker vond ik ook nog een paar kievitseieren, die ik 's avonds in Akmaar heb verkocht. Toen kwam het bericht dat een aantal militairen thuis moest blijven en zich gereed houden om bij het eerste teken op te komen. ((volgens dr. L.de Jong, in deel 1 VOORSPEL blz. 567-568 ging dit om telegram P en Q, waarbij slechts een beperkt aantal soldaten, ingedeeld bij de grensbewaking, was betrokken)).
Ik zou net de Paasdagen bij mijn meisje in Loosdrecht doorbrengen en ik was woest toen ik deze bekendmaking hoorde en zij niet minder.Toen er na twee dagen nog geen verdere berichten waren gekomen zei ik 's avonds, (het was de eerste Paasdag) tegen mijn vader: "Ik ga morgenochtend zo vroeg mogelijk naar Loosdrecht !" De reis heb ik, zowel heen als terug, grotendeels met 'wilde' bussen gemaakt. Die avond laat, ik was al enige tijd thuis en had net de eerste slaap te pakken, bonsde politie Visser bij ons op de ramen en riep: "Jan, je moet je morgen gereed houden !" Ik heb iets teruggeroepen, maar deze woorden waren van dien aard dat ze maar niet meer herhaald moeten worden. Op de derde Paasdag 1939 moest ik me in IJmuiden melden. Ik was daar ook voor mijn herhalingsoefeningen geweest. We bivakkeerden bij een toeristenkamp. Dat lag achter de "Toko", een soort winkel, waar je van alles kon kopen. Iets verder het duin in was een visrokerij. Die wisten wij, soldaten later heel goed te vinden. Ik was nog maar net aangekomen en van plan een biertje te gaan halen, maar daarin werd ik gedwarsboomd. Luitenant Bijl, de man was schoolmeester in Santpoort, had dit vermoedelijk in de gaten want hij
Historische Vereniging
- 11 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 kwam op me af, zeggend: "Jan, jij hebt zeker nog niets te doen. Daar moeten we iets aan veranderen. Bovendien weet jij hier de weg als geen ander. Ga even met die jongens eten halen in het fort." Het fort is er nu nog. Je kunt er alleen maar varend komen. Japie Visser, een burgermannetje, moest ons, soldaten overzetten. Bij het fort kregen we een tobbe vol bruine bonen. Dat is niet mijn favoriete eten en omdat ik precies wist wat in de keuken te koop was, dook ik al gauw een half-witje op en stopte dat onder mijn jas. Dezelfde luitenant zag later dat ik wit brood at, terwijl de andere jongens zich tegoed deden aan de bruine bonen. Hij zei: "Jan Wijn, ik ken je goed genoeg om te weten dat jij niet eerlijk aan dat brood bent gekomen." Ik heb het niet ontkend. Tegen mijn vader had ik voor mijn vertrek gezegd: "Pa, zondag kom ik thuis." Vader zei toen: "Jan, houd je daar nu een beetje kalm, anders zit je straks weer geregeld in de bak." Ik antwoordde: "Zondag kom ik op de pof naar Pancras." Die week liep ik evenwel straf op en daarom moest ik 's zondags de bak in. Nu was er een jongen bij ons en die wilde de gehele zondag gaan leren. Ik vroeg hem: "Kun je in de bak evengoed leren als op je kamer ?" Natuurlijk kon hij dat. Die knaap heeft zich dus bij petoet gemeld en ik ging naar St. Pancras. Toen Jaap Huibers en ik 's avonds weer met de trein teruggingen, nam tegenover ons een sergeant-majoor plaats, een klein kereltje, en laat die nou belast wezen met de controle op de mensen, die de bak in moesten... Ik verschool me onmiddellijk achter een krant. Maar je kunt niet van Alkmaar tot IJmuiden achter hetzelfde blad blijven zitten, dus ik moest wel eens omslaan. En toen ik dat deed, zag hij me en meteen barstte hij uit: "Wel, wel, Jan Wijn! Zit jij hier.... Hoe durf je hèt te bestaan!" Ik zei tegen hem: "Majoor, wanneer U een rapport over mij krijgt, moet U me straffen!" Maar hij kreeg geen rapport over me, want mijn straf was voldaan. Op de tiende mei, 's nachts om twee uur, kwam een sergeant onze kamer binnen met de woorden: "Jongens, opstaan ! Trek je kleren en
Historische Vereniging
- 12 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 schoenen aan. En ga zo gekleed op je bed liggen." We vroegen waarom dat moest, maar daarop gaf hij geen antwoord. Natuurlijk werd er toen erg gemopperd en gekankerd: de sergeant kon een regiment schoenen naar zijn hoofd krijgen. Maar min of meer gekleed gingen we op ons bed liggen. Ongeveer een uur later viel er een bom vlak naast onze barak. Ogenblikkelijk was iedereen klaar wakker: we wisten dat het menens was! Helaas bood de houten barak weinig schuilplaats en in de buurt was ook geen veiliger plek. Gelukkig dat de vliegtuigen het meer gemunt hadden op hetgeen in het Noordzeekanaal en de sluizen voor handen was. Overigens hadden wij van oorlog voeren weinig kaas gegeten. Al heel gauw kwam een stel Engelse soldaten over om ons te helpen. Ze begonnen meteen met zich in te graven in de duinen. Wij liepen vaak, ook als we dienst hadden, op klompen door het duin. We zagen ook dat Bergen werd gebombardeerd. Piet Visser stond boven op een duintop, weer op klompen, en keek er naar: "Daar worden ze ook getrakteerd, gelukkig is het ver van huis." Mijn reactie was, dat hij dit wel eens mis kon hebben. Verder verklaarden wij de Engelsen voor gek, op hun beurt deden zij het ons. Reeds de volgende dag gingen ze weer terug naar Engeland, ze hadden wel begrepen dat Holland niet te verdedigen was. Dinsdag 14 mei moesten we bij de haven op wacht staan om het publiek tegen te houden. De burgers mochten niet in de nabijheid komen van de in de haven liggende schuiten. Toen ik daar zo stond, kwam er een sergeant op me toe met de vraag: "Jan Wijn, ben jij volledig gepakt ?" Wel, ik had alles bij me, ook mijn wapen, een heel oud geweer dat nog uit het begin van de jaartelling stamde. Piet Sloot, een kameraad van me, was eveneens volledig gepakt. Met een vrachtauto moesten we naar de pier gaan. Daar lag de "Tesselstroom". Per trein zou er een stel Duitse krijgsgevangenen komen. Ze kwamen uit de buurt van Den Haag en Rotterdam, daar waren ze als parachutisten neergekomen en gepakt door ons leger. Wij moesten hen opvangen en naar de "Tesselstroom", een kolenboot die normaal op Engeland voer, geleiden.
Historische Vereniging
- 13 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Al gauw arriveerde de trein, die bewaakt werd door Hollandse marechaussees. Meteen na aankomst geleidden we de gevangenen over de loopplank de boot op. Daarna werd ons opgedragen, voorzover we nog niet op het schip waren, ons aan boord te begeven en de marechaussees keken nauwlettend toe, dat inderdaad iedereen van ons dit deed, net alsof ze bang waren dat we niet vrijwillig zouden gaan. Met ongeveer 35 man gingen we op de voorplecht zitten. Jan Hoogland uit Broek, zijn vader heette Arie, was er ook bij. We hadden er geen vermoeden van wat ons te wachten stond. In de verste verte peinsden we er niet over dat we Nederland voor enkele jaren gingen verlaten. Tot we ongeveer ter hoogte van Hoek van Holland voeren en de marconist aan dek kwam om te vertellen: "We hebben net het bericht opgevangen dat ons land heeft gecapituleerd. We kunnen dus niet naar Holland terugkeren en gaan nu proberen in Engeland te komen." Even later hadden we een vliegtuig boven ons. Viermaal werden we beschoten. En wij dachten eerst nog: Wat komen er mooie lichtjes uit de achterkant van dat vliegtuig... Maar toen er een ruit op de brug rinkelend kapot ging, beseften we wat die lichtjes te betekenen hadden... De Duitse krijgsgevangenen gilden het uit van bangheid: zij zaten opgesloten in het ruim, de luiken waren vergrendeld, ze konden dus geen kant heen! We kregen toen ook in de gaten dat zo'n 35 soldaten bij elkaar op de voorplecht wel een heel gemakkelijke prooi voor de mitrailleurs van een vliegtuig vormden. Daarom vroegen we de kapitein of de helft van ons op het achterschip mocht gaan zitten. Deze had daar in het minst geen bezwaar tegen. Ik was bij degenen, die naar achteren waren gegaan. Plotseling zag ik iets, vandaar dat ik schreeuwde: "Een rood licht achter ons in 't water en 't beweegt!" Meteen merkten we dat de "Tesselstroom” zijn koers wijzigde en vervolgens met een slakkegangetje verder ging varen. Later is ons verteld dat het rode licht achter ons een duikboot was en het schip, om deze te ontwijken, dwars door een mijnenveld was
Historische Vereniging
- 14 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 gegaan. Doordat onze boot uiterst langzaam voer, duwde die als het ware de mijnen, die aan kettingen lagen, voorzichtig wat opzij. Wanneer een schip met een vaart tegen een mijn opbotst, explodeert zo'n ding onmiddellijk, maar weet je hem voorzichtig wat aan de kant te duwen, dan gebeurt er niets. Later heeft de kapitein ons bedankt voor onze houding aan boord. En speciaal bedankte hij de jongen, die had gewaarschuwd voor een onder water naderend rood licht. In Dover aangekomen, gingen eerst de krijgsgevangenen van boord. Zij werden ergens vastgezet. Er was slechts één passagier aan boord: een jood met een bochel. De bochel bestond uit bankpapier! Zodra we aan wal waren, moesten we van de Engelsen onze wapens inleveren. Toen ze mijn geweer zagen, lagen ze krom van de lach. Vervolgens werden we, vijfendertig man sterk, vastgezet in een kazerne. Eerst moest worden uitgezocht of we wel zuiver op de graat waren en of er geen valstrik in het spel was. Dit onderzoek duurde een week en toen wisten de Engelsen dat ze ons konden vertrouwen. Bezittingen hadden we niet: Alles bij elkaar had ik f 1,25. Niemand had meer sigaretten. We hadden letterlijk niets bij ons. Ik trok meestal op met een vast groepje, een man of vijf, zes groot, allen behorend tot dezelfde batterij. Voor het weinige geld dat we hadden kochten we het allernodigste, zoals een tandenborstel en een kam. Maar we hadden ook erge trek in een pilsje! We vonden ergens een cafeetje waar een Hollandse mevrouw de scepter zwaaide. We dronken daar ieder een of twee biertjes. Toen zeiden de mannen: "Jan, reken jij af?". Ik ging met de pet rond en haalde op wat ieder nog over had. Dat gaf ik aan die mevrouw met de woorden: "Dit is alles wat we nog hebben." Zij vond dat het lang niet genoeg was en mopperend streek ze alles op. Later vertrokken we uit Dover naar Londen. Daar kregen we onderdak in een Leger-des-Heils gebouw. We werden er prima verzorgd. Alleen waren de Engelsen gewoon om veel lichter te eten dan wij en zodoende liepen we vaak met de honger
Historische Vereniging
- 15 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 in de hals. Een luitenant, die nog over enig geld beschikte, ging daarom iets voor ons te eten kopen: Koek – Allerhande! En daar voerde hij ons mee. Gelukkig hoorden we al gauw dat we als proef een voorschot van 17 shillings zouden krijgen. Een shilling was in die tijd ongeveer even veel waard als een Hollandse gulden en een pakje sigaretten kon je toen nog voor 15 cent kopen. Zodra ik mijn voorschot kreeg kocht ik een paar nieuwe schoenen. Die waren toen nog volop te koop. En van mijn 17 shillings hield ik nog een zakcentje over ook. Iets later werden we opnieuw overgeplaatst. We kwamen met onze club ergens in Wales terecht. Daar ging het veel georganiseerder toe dan in de plaatsen waar we eerder waren geweest. Al gauw kwam Prins Bernhard ons bezoeken. We zaten met een man of vijf om hem heen. Toen hij mij zag, vroeg hij: "Heb ik jou al niet eens eerder ontmoet ?" Ik antwoordde: "Wel, ik heb U eens van dichtbij gezien, maar of U mij toen ook zag, betwijfel ik. Dat was in de winter van 1939 op 1940. U ging toen de vesting IJmuiden bezichtigen en liet ons ruim anderhalf uur, terwijl het bar koud was, in gelid langs de Oranjestraat staan. Eigenlijk heb ik je dat nooit vergeven." Hij lachte wat en zei zich het geval te herinneren. Het lange wachten was niet zijn schuld, maar er waren andere oorzaken voor het oponthoud geweest. Toen we hem vroegen, wat hij van de toestand dacht, was hij nogal pessimistisch. Later heb ik prins Bernhard nog enkele malen ontmoet. Toen ik van de Engelsen mijn korporaalsstrepen had gekregen, (niet van de Hollanders, want bij hen had ik het veel te bont gemaakt), merkte hij dat de eerstvolgende keer onmiddellijk op en zei hij, wijzend op mijn mouw: "Wat zie ik ...." Ik antwoordde: "Ja dat ziet U goed, ze zijn echter niet van Hollandse, maar van Engelse makelij." Eens stond hij te kijken toen we bij een oefening over een prikkeldraadversperring moesten springen en mijn sprong mislukte, zodat ik in het
Historische Vereniging
- 16 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 draad bleef hangen. Hij moest erg lachen.... Koningin Wilhelmina heb ik ook een keer ontmoet. Ik moest voor een herkeuring naar Londen. Toen ik uit ons kamp vertrok, vroeg een luitenant me: "Jan voel je ervoor om vandaag tevens bij koningin Wilhelmina op bezoek te gaan ?" Toen ik hoorde dat ik niet alleen behoefde, maar met een heel stel Nederlandse soldaten mee moest, nam ik dit voorstel graag aan. We hebben toen een tijdje met de Koningin gesproken. Er was ook een kapitein bij en natuurlijk sprak ze vooral met hem. Dat vonden wij prima, des te gemakkelijker hadden wij het. Deze kapitein had enkele verwondingen opgelopen, waarvan hij herstellende was. Op een gegeven moment vroeg Wilhelmina hem: "En wanneer denkt U weer terug te gaan naar Uw jongens ?" Hij antwoordde: "Wel, zodra ik kan, ga ik met vakantie en daarna zullen we wel weer zien." Nadat hij dit had gezegd, draaide de Koningin hem ogenblikkelijk de rug toe en ze zei geen woord meer tegen hem. Later heb ik tegen die kapitein gezegd: "Man, hoe kon je dat nou zeggen. Zij denkt alleen maar aan een bevrijd Nederland. Je had moeten zeggen: Majesteit, zodra het maar enigszins mogelijk is, ga ik terug naar mijn onderdeel." Natuurlijk liet men ons daar niet zomaar wat stilzitten. Al gauw nadat de oorlog was uitgebroken werden alle koopvaardijschepen met een kanon uitgerust. Dus had men op alle schepen mensen nodig, die zo'n stuk konden bedienen. Bij ons vroeg men hiervoor vrijwilligers. Het leek me minder gezond werk, vandaar dat ik niet vooraan stond. Velen, die zich opgaven, zijn nooit teruggekomen... In 1942 kwam een sergeant bij me. Hij was uit Alkmaar afkomstig. Hij spreidde een kaart van de kop van Noord Holland voor me uit. Letterlijk alles stond er op. Daarna vroeg hij me: "Jan, kun jij op deze kaart het huis van je vader aanwijzen?" Nadat hij had geconstateerd dat ik goed met die kaart overweg kon, vroeg hij me: "Zou je er voor voelen om met een stelletje Engelse soldaten bij de Hondsbosse aan land te worden gezet en vandaar met hen naar Schagen te gaan, om je daar met de ondergrondse in verbinding te stellen?". Ik heb geantwoord er niet veel voor te voelen, omdat wanneer ik daar
Historische Vereniging
- 17 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 aan land zou worden gezet, vermoedelijk de verleiding voor mij te sterk zou worden om in plaats van richting Schagen, die naar Pancras in te slaan. Later werd ik aangewezen om naar Indië te gaan ter versterking van het daar aanwezige Nederlandse leger. De zaak was praktisch in kannen en kruiken. Ik had er al 16 dagen inschepingsverlof opzitten. Die tijd heb ik doorgebracht bij kennissen van me, een Engelse bakkersfamilie. Ik behoorde tot het tweede contingent. Het eerste contingent, bestaande uit 250 man, was reeds vertrokken. Ze kwamen tot Ceylon. Later zijn er 80 man teruggekeerd. Vanwege de veranderde toestand in Azië is ons contingent niet meer vertrokken. Aanvankelijk waren er plannen om van de Hollandse militairen een onderdeel van het Engelse leger te vormen. Wij hadden daar niet veel trek in. Gelukkig besloot men later om alle Hollanders, die her en der verspreid zaten, bijeen te brengen en daarvan een speciaal legeronderdeel te vormen. Al gauw groeide deze groep uit tot ca. 1000 man en nadat de Nederlandse regering via de Wereldomroep hiervoor vrijwilligers had gevraagd, groeide het aantal manschappen tot ongeveer 1600 en werd de Prinses Irene Brigade opgericht. Aanvankelijk verrichtten we hoofdzakelijk bewakingsdiensten. Wanneer onze koopvaardij of luchtvaart mensen nodig had, elk schip werd toen met twee kanonnen bewapend, werden die ook uit dit reservoir gehaald. Op de dag van de invasie was de Prinses Irene Brigade bezig met een oefening in Schotland. Enkele weken daarna werden ook wij in Frankrijk aan land gezet, tegelijk met een stel Engelse militairen. Er was toen een bruggehoofd langs de kust, dat ca. 50 km lang en 15 km diep was. Alles wat de brigade bezat, was meegekomen. Onze zwaarste bewapening bestond uit een aantal lichte tanks. Al gauw moesten wij aan de strijd deelnemen. Vaak werden we ingezet om bruggen te veroveren. Daarin hadden we een speciale vaardigheid ontwikkeld.
Historische Vereniging
- 18 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Op 26 augustus 1944 bevrijdden wij het stadje Pont-Audemer. Als eerste geallieerde militair ging ik over de brug, die de toegang tot dit stadje vormde. Vandaar dat men in het plaatselijk museum een grote foto van me heeft opgehangen. Behalve dit stadje bevrijdden wij in 1944 ook Saint-Come, Beeringen en Tilburg. Het volgend jaar waren wij als eersten in Hedel. Natuurlijk was het een vreselijk vermoeiende en spannende tijd. Maar bij dat alles konden we ook hartelijk lachen. Ik zie nog sergeantmajoor De Puit voor me. Krom als een oud mannetje stond hij, zijn achterwerk met beide handen vasthoudend, tegen mij te roepen: "Jan, ik heb een granaatscherf in mijn kont!" Mijn antwoord was: "Die rot er vanzelf weer uit." Opmars in het Land van Maas en Waal
Later gingen de Engelsen via België richting Holland. Toen we dat hoorden, wilden we daar bij zijn. Met spoed werden we die kant uitgedirigeerd. Vlak bij Brussel haalden we het leger van Montgomery in. Omdat we lange tijd in touw waren geweest moesten we 's avonds verplicht vroeg gaan slapen. Ergens bij een kerkhof werden we gelegerd. Ik had daar in die omgeving een klein café gezien. In plaats
Historische Vereniging
- 19 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 van te gaan slapen, ging ik daar een biertje drinken. Er stond iets, dat op een orgeltje leek. Dus vroeg ik: "Als dat ding muziek kan maken, willen jullie dat dan eens laten horen ?" Wel, de eigenaar ging aan het draaien: Het schalde over het kerkhof heen. In een mum van tijd was de gehele club wakker ! Enige tijd daarna, we waren reeds voorbij Eindhoven en niet ver meer van Tiel verwijderd, kwamen er mensen van de ondergrondse ons om hulp vragen: Teruggedreven Duitse soldaten molesteerden Nederlandse burgers. Tijdens die hulpactie raakte ik gewond. Met een andere groep gingen we een weg van Duitsers zuiveren. We moesten elkaar wederzijds dekken: als wij door een bocht in de weg verder trokken, moesten zij vanuit hun positie ons dekking geven en omgekeerd. Dat ging lange tijd goed totdat zij, zonder dat wij dit merkten, een andere richting insloegen. Toen wij verder trokken, kwamen er plotseling enkele Duitsers tevoorschijn die van heel dichtbij het vuur op ons openden. Een kogel trof me onder mijn oog en dat ding ging er vlak bij mijn oor weer uit. In allerijl hebben ze me richting Den Bosch getransporteerd. Ze vreesden voor mijn leven. Later is me herhaaldelijk verzekerd dat ik één op de duizend was. In een noodhospitaal werd ik met spoed geholpen. Soms stonden er zes verpleegsters om mijn bed. Eens lag ik daar, open en bloot in Adamscostuum, en toen kwam er zo'n Engels zustertje de zaal in. Ik scheurde met een vaart de dekens over me heen. Ze moest erg lachen en zei: "Ik zie die dingen dagelijks." Vervolgens vertelde ze me: "You are going home." Ze bedoelde daarmee dat ik naar Engeland zou worden gebracht. Ik antwoordde: "Dan ga ik helemaal niet naar huis, integendeel, dan ga ik de verkeerde kant uit, ik ben Hollander en wil hier blijven." Ze heeft me toen duidelijk gemaakt, mijn mond zat nog op 't slot, dat ze hier nog niet in staat waren om me de hulp te geven, die ik nodig had en dat ik daarom terug naar Engeland moest. Dus was ik een tijdlang afwezig. Net nadat Nederland was bevrijd, kwam ik weer terug bij onze brigade. Diverse jongens mochten een paar dagen met verlof om hun familie op te zoeken. Ik werd als chauffeur aangewezen om enkelen te vervoeren. (Het openbaar vervoer moest nog op gang komen). Natuurlijk zocht ik
Historische Vereniging
- 20 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 een rit uit die richting Noord-Holland voerde. Eerst moest ik een knaap in Den Haag afzetten. Zijn moeder was weduwe. Ze had nog een tweede zoon, die gedurende de oorlog ook buiten Nederland was. Omdat we wisten dat de gezondheid van die vrouw aan de zwakke kant was, zei ik: "We zullen proberen dit voorzichtig te doen, je moet maar niet voor de deur uitstappen. We moeten je komst maar even aan laten kondigen." Dit gebeurde, en toen hoorden we, dat haar andere zoon ook net was thuis gekomen. Toen ik hem enkele dagen later weer op wilde halen, kwam hij met tranen in de ogen aan de deur: "Mijn moeder is gisteren gestorven." De emoties waren toch teveel voor haar geweest. Toen ik dit hoorde, zei ik tegen hem: "Jij blijft de eerste dagen maar thuis en doet wat je doen moet. Ik regel dit wel met de dienst. En jij komt maar weer zodra dit mogelijk is." Een andere jongen moest ik naar Katwijk brengen. Hij had een vrouw en twee kinderen. Bij hem thuis werd niet opengedaan: de vrouw zat met de kinderen ergens in Gelderland. Nadat ik tenslotte nog iemand in Amsterdam had afgezet reed ik richting Loosdrecht om Grietje op te pikken. En vandaar gingen we naar Sint-Pancras. De verste bekende die ik zag, net over het spoor, was "knikker" Jan Verduin. Ik schreeuwde: "Hééé, knik-kerrrr...." Toch hij thuiskwam zei hij tegen zijn vrouw: "K heb ’m niet gezien maar Jan Wijn is thuis, ik hoorde hem !" Ik durfde eigenlijk ook niet zomaar plompverloren naar huis te gaan. Daarom tufte ik eerst eens de Bovenweg langs. Taam Bobeldijk en oude Jan Jonker zaten gezamenlijk op een hekje aan de kant van de weg. Ik stopte en stapte uit. Ze konden hun ogen niet geloven: nog 's ochtends hadden ze gehoord dat ik met mijn wagen in Frankrijk over de kop was gevlogen en zwaar gewond in een ziekenhuis lag. Jan is toen, zo snel hij kon, naar mijn vader gegaan om mijn komst aan te kondigen. Vader heeft ons toen opgehaald.
Historische Vereniging
- 21 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 De laatste avond, dat ik thuis was, kwam burgemeester Kroonenburg vragen wat ik de volgende dag ging doen. Ik antwoordde: "Ik moet allereerst mijn verloofde thuis brengen en daarna moet ik maar weer eens bij mijn onderdeel gaan kijken." Dat kwam slecht uit, want voor de volgende dag waren er, mede te mijner ere, kinderfeesten georganiseerd en daar wilden ze me graag bijhebben. Vandaar dat hij vroeg: "Als je gedaan hebt, wat je moet doen, kun je dan niet terugkomen?" Wel, voor mezelf kon dat wel, maar daarvoor had ik niet genoeg benzine en de benzinepompen stonden toen allemaal nog droog.
Defile voor het ouderlijk huis van Jan Wijn.
De burgermeester zei dat hiervoor wellicht in Alkmaar een oplossing te vinden zou zijn. Hij zou er eens aan de bel trekken. Dit is inderdaad gelukt. Dus de volgende dag kon ik aanwezig zijn op het feestterrein.
Historische Vereniging
- 22 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995
Bij de boom burgemeester Kroonenburg, verloofde en Jan Wijn.
Toen ik later voorgoed thuiskwam, wilde ik voor mezelf tuinder worden. Daarvoor had ik vergunningen nodig. Voor het telen van groente moest ik die aanvragen op het Landbouwhuis te Alkmaar. Daar heb ik dus mijn verhaal afgestoken. "Welke diploma's heb je ?" vroegen ze daar. "Geen enkele," antwoordde ik, "in 1939 had je die nog niet nodig en wat er daarna in Holland is gebeurd, weet ik natuurlijk niet." Een van de leidinggevenden daar, de heer Schoen, vroeg me mijn gehele verhaal te vertellen. Daarmee is hij naar Den Haag gereisd. Dit had tot resultaat dat ik groente mocht gaan verbouwen. Maar ik wilde ook bloembollen telen. Aan iemand, die hiervan verstand had, vroeg ik hulp om de daarvoor benodigde vergunningen te verkrijgen. Hij vond dat dit ten opzichte van anderen niet juist was en wilde er niet aan beginnen. Toen heb ik burgemeester Kroonenburg gevraagd met me naar Den Haag te gaan. Willem Ootjers had een autootje, we wisten aan wat benzine te komen en tuften naar Den Haag. Daar zaten 16 heren achter een groene tafel. Nadat ze mijn zaak van alle kanten hadden bekeken kreeg ik van hen voor 15 are
Historische Vereniging
- 23 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 teeltvergunning voor bloembollen. (Latere oud-Indie gangers kregen, desgevraagd eveneens voor 15 are teeltvergunning). Vermoedelijk hadden de Nieuwlanden van mijn geval gehoord. Want op een dag werd me gevraagd bij Maarten Nieuwland te komen en hij en zijn zoon Gerbrandt gaven me toen nog teeltvergunning in bruikleen en kon ik als tuinder beginnen, zoals ik had gewenst. (Mededelingen van Jan Wijn.)
Historische Vereniging
- 24 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 VROEGE ILLEGALITEIT KLAAS BARTEN was een zoon van de Pancrasser veldwachter en gemeentebode Hermanus Barten. Deze laatste heeft hier o.a. gewoond op Bovenweg 2. In 1920 emigreerden Klaas en zijn vrouw naar Amerika. Daar vestigde hij zich als boekbinder. Door goed vakmanschap, 'goud op snee' was één van zijn kwaliteiten, en grote ijver slaagde hij er in een grote klantenkring op te bouwen. Ook zijn vrouw ging daar aan het werk, om mee te helpen aan de verwezenlijking van hun gezamenlijk ideaal: Mettertijd terugkeren naar Sint Pancras en daar rustig gaan leven in een eigen huis. In 1932, aan het begin van de crisisjaren, keerden ze terug met hun tienjarige zoon Charles, die geen woord Nederlands sprak. Ze trokken eerst bij hun (groot)ouders in en meester P. de Ruyter kreeg zijn (over)buurjongen onder zijn hoede. Iedere dag na schooltijd kreeg Charles van hem een uur bijles in de Nederlandse taal en daarvoor is hij zijn oude meester nu nog dankbaar. Inmiddels bouwde S. Zeegers voor hen een nieuw huis aan de Achterweg. (nu Destreelaan 127). Toen deze woning klaar was leek het, of ze hun ideaal hadden bereikt. Maar de aandelen, waarin boekbinder Klaas zijn geld had gestoken, kelderden en dit bracht hem ertoe zijn oude handwerk weer op te nemen, hetgeen overigens geen straf voor hem betekende. REMMERT VAN GRAFT zag in 1918 het levenslicht in een aan de Achterweg liggende boerderij ongeveer ter hoogte van garage Schot. (nu Ykema). Later verhuisde het gezin Van Graft naar het Noordeinde. Remmert bezocht de openbare school en ontmoette daar eerst meester Sinjewel en later meester De Ruyter. Daarna leerde hij aan de ambachtsschool te Alkmaar de beginselen van de elektrotechniek en diepte deze studie uit aan de M.T.S. in Haarlem. In juli 1939 slaagde hij met erg hoge cijfers en kon hij meteen aan de slag bij het bedrijf, waar hij zijn laatste stageplaats had gehad, het P.E.N. Toen ongeveer twee maanden later de mobilisatie werd afgekondigd, was hij één van de eersten die in dienst moest vanwege zijn eerdere studieuitstel.
Historische Vereniging
- 25 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Nadat hij 6 weken onder de wapenen was geweest, werd hij reeds bevorderd tot korporaal en eind maart 1940 werd hij sergeant. Tijden de meidagen '40 was hij in Rotterdam, met het bombardement moest hij zich ophouden in de buurt van het station D.P. Begin juni 1940 kwam hij, als vrijgelaten krijgsgevangene in Sint Pancras terug.
Remmert van Graft
Ons land was nog maar enkele dagen bezet gebied, toen de Duitsers reeds een inval deden in de Amsterdamse woning van Hendricus J.F.M. Sneevliet. Deze was in de vooroorlogse jaren op politiek gebied erg actief geweest en vermoedelijk omdat
Remmert van Graft
deze activiteiten erg links gericht waren, werd hij door de bezetter gezocht. Sneevliet is praktisch meteen na de capitulatie ondergedoken en onder de schuilnaam H. Bos vertoefde hij dan hier dan daar. Eén van zijn "duikadressen" was bij boekhandelaar - boekbinder Barten aan de Achterweg. Barten, die sympathiek stond ten opzichte van de links gerichte politiek, verrichtte voor de oorlog reeds bindwerk voor volgelingen van Sneevliet. En toen hij gevraagd werd om het zetwerk te willen verrichten voor het illegale Spartacus, (zowel de naam van een verzetsgroep, waarvan Sneevliet de leider was als van het door deze groep uitgegeven blad), weigerde hij niet, waarschijnlijk ook vanwege de hiervoor gegeven beloning. Het zetsel werd in huize Barten op de zolder klaar gemaakt en vervolgens naar Oterleek gebracht en daar werd het afgedrukt door het Spartacus-lid Witteveen.
Historische Vereniging
- 26 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Remmert van Graft kon moeilijk werk vinden in het beroep, waarvoor hij had geleerd. Omdat hij niet kon stilzitten, pakte hij aan, wat hij kon krijgen. Ook na zijn werk zat hij niet stil. Zo maakte hij kennis met een jongedame uit Oterleek en spoedig groeide deze kennismaking uit tot een vaste verkering met Alie Witteveen, dochter van de bovengenoemde drukker Witteveen. Remmerts aanstaande schoonvader was toen al flink betrokken bij het verzetswerk en wist ook hem hiervoor te interesseren.
De familie Barten
Lectuurverspreiding was één van de belangrijkste bezigheden van Spartacus. Remmert werd koerier en bracht o.a. het zetsel van Barten naar drukker Witteveen en nadien leverde hij het drukwerk af in Amsterdam. Begin 1942 namen de Duitsers een Spartacus-lid gevangen. Ze wisten hem dermate te pijnigen, dat hij begon door te slaan. Dit had tot gevolg dat bijna de gehele Spartacus-groep werd opgerold. Op 2
Historische Vereniging
- 27 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 maart 1942 werden Klaas Barten en Remmert van Graft gearresteerd. Bij zijn arrestatie door een Alkmaarse rechercheur werd hem de vraag gesteld waarom hij tegen de Duitsers was. Zijn wedervraag aan bovengenoemd persoon was: "Heeft U Rotterdam meegemaakt?" Dit waren tevens de laatste woorden, die zijn broer Klaas uit zijn mond hoorde. Afscheid nemen van zijn ouders, die beiden met griep in bed lagen, werd hem niet toegestaan. Drukker Witteveen en één van zijn dochters (niet Alie) behoorden eveneens tot de slachtoffers. Leider Sneevliet werd op een schuiladres in Brabant gevangen genomen. De belangrijkste Spartacus leden werden voorgeleid en spoedig daarna gefusilleerd. (Sneevliet en Witteveen op 12 april '42 te Amersfoort - zie krantenbericht onder aan blz.24) Remmert van Graft en Klaas Barten hebben eerst enige tijd in de Weteringschans gezeten. Barten wist daar berichten, geschreven op sigarettenvloeitjes en verstopt in de band van zijn pyjamabroek, uit de gevangenis te smokkelen en hield zo zijn vrouw enigszins van zijn toestand op de hoogte. Beiden werden niet berecht, vermoedelijk omdat er geen concrete beschuldiging was. Wel werden ze vastgehouden, omdat ze niet werden vertrouwd. Ze waren niet de enigsten! Veel van deze mensen overleefden de oorlog niet. Vanuit Amsterdam kwamen beiden later in het Doorgangskamp te Amersfoort terecht. Hiervandaan is Remmert naar Buchenwalde gegaan. Eenmaal in de veertien dagen mocht hij een kort briefje schrijven, òf aan zijn ouders, òf aan zijn verloofde. Tussen de regels kon wel worden gelezen, dat hij het slecht had. Ongeveer drie maanden voor zijn dood werd zijn laatste brief ontvangen. In bedekte termen schreef hij daarin dat het erg slecht met hem ging. Omdat zijn ouders voelden dat ze onder verdenking stonden vanwege hun politieke overtuiging, durfden ze zijn brieven niet te bewaren maar werden deze al gauw na ontvangst verbrand.
Historische Vereniging
- 28 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 In juni 1943 is Remmert in Buchenwalde overleden. Ongeveer twee maanden later kreeg de familie hiervan bericht via het gemeentehuis van Sint Pancras. Van het Nederlandse Rode Kruis kreeg mevrouw Barten pas in 1949 te horen dat haar man op 8 november 1942 naar kamp Amersfoort was gebracht. Daar bleef hij tot 4 april 1943. Toen werd hij naar het concentratiekamp te Vught getransporteerd en op 6 september 1944 (dus bij de nadering van de geallieerde troepen, 5 september was dolle dinsdag) ging hij naar het concentratiekamp Sachsenhausen. Daar is hij ook niet gebleven, later werd hij vastgehouden in Neuengamme. Voorzover na de oorlog nog viel na te gaan is hij tussen 16 maart en 3 mei 1945 overleden. Dit laatste kon eerst in oktober 1951 aan zijn familie worden bericht. De eerste na-oorlogse jaren zijn voor mevrouw Barten eenzaam en zwaar geweest. Financieel had ze het ontzettend moeilijk. Vermoedelijk omdat aanvankelijk het 'linkse' verzet in een minder goede reuk stond. Gelukkig dat dit veranderde. Later kreeg zij ondersteuning van de "Stichting 1940-1945". Omstreeks 1973 kwam mevrouw Barten aan de Sperwer te Sint Pancras wonen en hoewel haar gezichtsvermogens minder werden, was deze periode voor haar weer iets gelukkiger. (mededelingen van Charles Barten en Klaas van Graft)
Historische Vereniging
- 29 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 IK MOEST IN DUITSLAND WERKEN Tijdens de bezetting, toen men in Duitsland gebrek aan arbeidskrachten begon te krijgen, werden in ons land de loonbelastingadministraties opgevraagd van de bedrijven, die de bezetter onbelangrijk vond voor de oorlogvoering, om te worden uitgekamd op personen, jonger dan 45 jaar. Omdat er toen weinig 'zwart' werd gewerkt, was deze methode zeer effectief en kregen de Duitsers vrij gemakkelijk adressen van personen, die zij dachten dat in aanmerking kwamen voor verplichte tewerkstelling in Duitsland. Men ontving een oproep om op het Arbeidsbureau te worden gekeurd. In Alkmaar werd bijna iedereen door de keuringsarts, een N.S.B.er, geschikt verklaard. Enige dagen later moest men dan vertrekken. Ik werd op 1 april 1943 gekeurd en op 5 april moest ik naar Kassel vertrekken. Onderduiken was toen nog niet aan de orde van de dag. Dat begon ongeveer een maand later, na 7 mei 1943, toen de ‘totale krieg’ werd uitgeroepen. Onbewust speelde mee dat de crisisjaren met zijn werkloosheid en bittere armoede nog vers in het geheugen lagen en niemand zo'n beroerde tijd terugverlangde. Dus vertrok ik 5 april 1943 met de eerste trein uit Alkmaar. We waren met een man of tien en werden door een ambtenaar van het Arbeidsbureau, die de nodige papieren bij zich had, begeleid tot Amsterdam. Daar werden we overgedragen aan iemand, die ons naar de grens bracht. Nadat we de douane waren gepasseerd, kregen we onderdak in een met prikkeldraad afgezet kamp. Men gaf ons soep en brood te eten. Sommigen lustten het zure brood niet, vandaar dat ik een dubbele portie had. (Het zou wel meer gebeuren dat we iets niet lekker vonden). Later gingen we per trein verder Duitsland in. Iemand uit ons groepje, die een beetje Duits sprak, kreeg onze papieren onder zijn beheer. Via Schuttorf, Rheine, Ibbenburen en Osnabruck gingen we naar Lohne in Westfalen. Daar moesten we opnieuw uitstappen en konden we in de stationsrestauratie overnachten.
Historische Vereniging
- 30 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Meteen die eerste avond was er luchtalarm. We wisten niet waar we heen moesten en bleven dus maar zitten, waar we waren. Er gebeurde gelukkig niets. De volgende dag gingen we al vroeg verder richting Kassel. Daar aangekomen gingen we eerst naar het arbeidsbureau en vervolgens werden we in een kamp achter prikkeldraad gezet. Er stonden drie mogelijkheden voor ons open: -- De slechtste was tewerkstelling in de industrie, waarbij je werd gehuisvest in een barakkenkamp. -- Iets beter was werken en wonen bij een particulier. Je kreeg dan zelf een rantsoenkaart, maar je had geen contact met landgenoten. -- Met meerdere Nederlanders werken bij een klein- of middengroot bedrijf. Je had zelf een eigen rantsoenkaart voor levensmiddelen, melk, tabak enz. Het betekende wel dat je in diverse winkels je inkopen moest doen. Na enige tijd werden de mensen van onze groep opgehaald door vertegenwoordigers van diverse bedrijven. Roel en ik werden tijdens een sneeuwbui naar de tram gebracht. Toen bleek dat mijn schoenen niet waterdicht waren. We gingen naar Kassel-Bettenhausen, een industriegebied. In "onze" fabriek werden in vroeger tijden fietsen gefabriceerd, toen alleen nog gerepareerd. Verder maakten we krukken, zoals je ze nu nog wel ziet. Ook zogenaamde tracties, die in ziekenhuizen werden gebruikt bij sommige beenbreuken. Er wordt dan een installatie aan het bed bevestigd, waaraan gewichten hangen. Tevens maakten we zittingen, die in tanks werden aangebracht. Kleingoed dus. Onze werkweek, die normaal 48 uur bedroeg, was op 56 uur gebracht. Dit leverde ons een rantsoenkaart voor langdurige arbeid op. 's Zaterdagmiddags en 's zondags waren we vrij. We woonden in een rij bij de fabriek behorende woningen. Op de eerste verdieping. We hadden buren naast, achter en boven ons. Ergens op de begane grond was een douchegelegenheid. Die hadden we toen thuis nog niet. Gekookt werd er op gas. Er was een woon- en een slaapkamer. We sliepen op door onszelf gevulde strozakken en kregen daarbij enkele donkere dekens. Geen
Historische Vereniging
- 31 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 lakens. Ik heb ruim twee jaar onder die dekens geslapen, zonder dat ze ooit werden gewassen. De winkels van de bakker, slager, melkboer, enz. Waren dicht bij. Het was geen 200 meter lopen. Per week konden we 1 kg aardappelen kopen. Zonder bon. Hoe dat georganiseerd was, heb ik nooit begrepen. Ik rook niet en ruilde mijn rookartikelen om voor eten. In Holland was het voedsel toen zo goed niet als wij dit kregen. (En thuis dachten ze, dat wij honger leden).
Kassel, juli ’43 (Arie staat in het midden)
Toen wij tweeën daar aankwamen, waren er reeds twaalf Nederlanders. Gehuwden zouden om de drie maanden met verlof gaan, ongehuwden om het half jaar. Hier kwam weinig van terecht. De eerste drie maanden kreeg ik schilderwerk te verrichten. Daarna alle in de fabriek voorkomende werkzaamheden. Het werk viel wel mee. Je behoefde je niet druk te maken: ontslagen
Historische Vereniging
- 32 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 werd je toch niet! Natuurlijk zaten we er tegen onze zin. Het ergste vonden we de bombardementen. Als er overdag luchtalarm was, werd het werk stilgelegd en gingen we naar de schuilkelder. De niet-gewerkte uren werden doorbetaald. 's Nachts luchtalarm vonden we veel erger: je moest je wel aankleden en naar de schuilkelder gaan, want je kon nooit weten waar de bommen zouden vallen... De eerste moeilijkheden kwamen reeds in mei 1943, nadat de stuwdam in de Edeltalsperre was gebombardeerd. Dit gebeurde om ongeveer één uur in de nacht, 80 km stroomopwaarts van de Fulda. Het veroorzaakte de grootste overstroming die Kassel ooit gekend heeft. Wij woonden hoger op en hadden er toen geen last van. Dat was anders op 28 en 30 juli 1943. 's Morgens om een uur of elf kwamen de eerste bombardementen. Wij zaten er midden in; een angstige gewaarwording, het hart klopt in je keel! Bang vraag je je af: Overleven we het of niet? De aarde trilde en beefde, buiten was het een hels kabaal, de verlichting viel uit, kinderen huilden anderen schreeuwden om stilte! Toen het was afgelopen, moesten we glas zetten en puin ruimen. Je kon daarmee wel de spanning iets afreageren. Die avond was het een drukte van belang: mensen uit de binnenstad kwamen kijken naar de schade en wilden weten, wat er getroffen was. Vaak werd er luchtalarm gegeven. Meestal liep het met een sisser af. Op zondag 3 oktober echter niet. We waren toen eerst, zeven man sterk, naar de bioscoop geweest, waar "De baron van Munchhausen" werd vertoond. Na afloop gingen we een biertje drinken in een café, waar een Nederlandse pianist speelde. Dit was erg gezellig en tegelijk grepen we zo'n gelegenheid aan om te kijken of er ook bekenden naar Kassel waren gekomen. Daarna moesten we per benenwagen huiswaarts. Het weer was mooi en de sterrenhemel schitterend, ideaal voor een wandeling.... Totdat we in de verte vliegtuigen hoorden naderen en de sirenes begonnen te loeien, luchtalarm! Aan alle kanten begonnen zoeklichten de lucht af te tasten. Luchtafweerkanonnen begonnen te schieten. Als het zover was, moest je zorgen onderdak te komen, want alles wat men eerst de lucht injoeg, kwam later weer naar beneden.
Historische Vereniging
- 33 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 De vliegtuigen gooiden lichtkogels uit en we wisten dat er dan ook bommen gingen vallen. De soldaten liepen achter de zoeklichten vandaan, maar vergaten ze te doven. Hollend zochten we een schuilkelder. We kwamen onder het kantoor van een gasfabriek terecht. We werden als het ware de kelder ingeblazen. Opnieuw braken spannende en angstige momenten aan. Overal om ons heen vielen de bommen.
Groepsfoto bij de fabriek (Arie 4e van links)
Na afloop van het bombardement moesten de mannen naar buiten gaan, vrouwen en kinderen moesten binnen blijven. Wij gingen op weg naar huis. Hier en daar waren grote brandhaarden. Ook huizen die bij onze fabriek behoorden, waren getroffen door brandbommen. We moesten helpen blussen. Een moeilijk karwei. Want naast het gas, waren ook waterleiding en elektra uitgevallen. Voor dit soort noodgevallen had men ijzeren bakken met 3 tot 4 kubieke meter water klaar staan. Dit werd er met emmers uitgeschept. In de emmer werd een soort van fietspomp gezet en dan maar
Historische Vereniging
- 34 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 pompen. Het resultaat was gering: de derde en vierde verdieping brandden geheel uit.
3 juni ’44 – na het bombardement
Het bleef rustig tot vrijdagavond 22 oktober. Maar toen was het dan ook goed raak! Aan het bombardement leek geen einde te komen... Toen we eindelijk de schuilkelder konden verlaten zagen we dat de stad aan alle kanten brandde. Bij ons was weinig of geen schade. De volgende morgen liep een Amsterdamse kennis bij ons aan, hij vertelde dat het in de gehele stad nog brandde. Tegen de middag kwam Sjaak uit de Jordaan. Hij was vrijdagavond naar de bioscoop geweest en vertelde dat de gehele binnenstad eveneens brandde. Hij had enorm zere ogen van de rook. Van een medische hulppost had hij hiervoor zalf gekregen. Hij vertelde dat mensen, die het bombardement overleefd hadden, wezenloos door de stad dwaalden, ze wisten niet waar ze naar toe moesten gaan, ze zagen geen enkel herkenningspunt, alles was verbrand.
Historische Vereniging
- 35 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Zaterdagavond werd de lucht nog roodgekleurd door de brandende stad. Het was huiveringwekkend! Wij gingen gekleed, alleen met de schoenen uit, naar bed, want de schrik zat er ook bij ons goed in. De daaropvolgende zondag gingen we in de stad eens poolshoogte nemen. Men had de brede, doorgaande wegen vrij gemaakt. De smallere straten waren nog onbegaanbaar. Hogere gebouwen, zoals scholen, brandden er nog lustig op los, ze waren alleen enkele verdiepingen lager geworden. Aan blussen viel niet te denken. De meeste huizen hadden een kelder, die als schuilgelegenheid was ingericht. Begrijpelijk dat tijdens het bombardement niemand de kelder verliet, daar was men nog betrekkelijk veilig. Toen het bombarderen ophield, was het onmogelijk om naar boven te gaan vanwege de alles verzengende vuurzee. Velen zijn toen door verstikking om het leven gekomen... Hulpploegen waren bezig met de kelders leeg te halen. Hier lagen negen lijken, daar vijf, een enkele maal wel twintig. Omdat de doden niet altijd direct konden worden afgedekt, was duidelijk te zien dat ze een afschuwelijke dood hadden gehad. Als je zoiets ziet, gaat er wel iets in je om: Je weet wat de Duitsers in Rotterdam en andere steden deden, toch gun je zoiets je ergste vijand niet. En je vraagt je tevens af: Ben ik de volgende keer 't slachtoffer? Tegenwoordig zien we op de t.v. de meest afschuwelijke tonelen uit oorlogsgebieden. Wanneer je er midden in zit is het toch wel even anders als thuis op je veilige stoel! Ook de geur van brand en andere, ondefinieerbare zaken ontbreken. Kennissen van ons kwamen eveneens om het leven: De uit Assen afkomstige Egbert wilde op de donderdagavond voor het bombardement zijn broer Fok bezoeken. Fok, hiervan onwetend, wilde naar Egbert gaan. Ze liepen elkaar mis. Fok was met een zestal anderen, ook uit Assen afkomstige knapen, bij particulieren in de stad ondergebracht. Pas maanden later, in januari '44, werden de kelders van deze woningen uitgegraven. Egbert was de enige, die de zeven jongens goed had gekend. Vandaar dat hij hen moest identificeren. Hij heeft dit gedaan. Daarna heeft men hem naar huis gestuurd, voorgoed…
Historische Vereniging
- 36 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Bekend is het bombardement op Dresden van 14 februari 1945. Dit veroorzaakte een ware vuurstorm. De eerste stad evenwel die een dergelijk lot had getroffen, was Hamburg op 27 juli 1943. De tweede was Kassel op 22 oktober 1943! Dat het goed raak was geweest blijkt ook uit het feit dat Herman Goering het getroffen gebied met een bezoek vereerde. Als pleister op de wonde kregen wij honderd extra sigaretten, een halve fles schnaps en een fles wijn en nog een ons koffiebonen en rijst. Daarop brak er een rustiger periode aan: geen bommen, alleen luchtalarm. Kerstmis 1943 konden we in onze fabriek wel versiering voor een kerstboom kopen, maar geen boom. Bertus uit Amersfoort, die in de fietsenreparatie werkte, wist raad: hij zou twee fietsen versieren en een zaag. Dan konden wij beiden, we trokken. wel vaker gezamenlijk op, een kerstboom uit het bos halen. Zijn voorstel klonk me wat vreemd in de oren: Thuis haalden we toch ook zomaar niet een boom uit het bos? Omdat ik hem kende als een echte opschepper en niet geloofde dat hij dit voorelkaar zou krijgen, stemde ik toch maar met zijn voorstel in. Maar op de zaterdag voor Kerst had hij toch twee fietsen en een zaag. Toen kon ik moeilijk meer 'nee' zeggen. We reden naar de andere kant van de stad. Daar ging ik op wacht staan en hij zaagde een boom om. We hadden een pracht van een kerstboom! Februari 1944 werd het vrije briefverkeer naar Holland afgeschaft; we mochten voortaan slechts twee brieven per maand naar huis sturen. Je kreeg daarvoor een kaart en die moest je op het postkantoor laten afstempelen bij het aanbieden van een brief. In oktober 1944 verstuurde ik mijn beide laatste brieven, ze zijn nooit aangekomen. In februari kregen we van het bedrijf, waar we werkten, een verplichte vaste aanstelling. Er was op vermeld dat er geen mogelijkheid bestond om tegen de een of andere clausule beroep aan te tekenen. Ergens was dit een lachertje: er was toen nooit een mogelijkheid om ergens tegen te kunnen protesteren.
Historische Vereniging
- 37 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995
We woonden aan een binnenplein. Het plein werd afgesloten door een schutting. Je kon dit plein verlaten via een poort in de schutting en dan was je op straat. Plotseling werd de poort afgesloten. Ik weet nog niet waarom men dit deed. Als we naar de bakker of slager moesten of naar de cafetaria voor het middageten, moesten we door de hoofdingang en dat betekende een omweg van ongeveer 100 meter. Dat vonden wij iets teveel gevraagd. We waren allen jonge kerels, dus klommen we als katten over de poort, dan behoefden we niet om te lopen. Dit had tot gevolg dat de poort werd afgezet met prikkeldraad. Dus moesten we weer wat anders verzinnen. Aan de ene kant van de schutting stond een vaste ladder naar het dak van de fabriek, aan de andere kant stonden twee afzuigkokers, waartussen precies een ladder kon staan. Dat viel niemand op. Vandaar dat we daarna over het dak naar de andere kant gingen. Dit duurde tot ook dat vastliep. Eens kreeg ik net voor etenstijd van mijn chef werkopdrachten voor de komende middag. Meteen daarop ging de zoemer: etenstijd. Ik ging het dak op en kwam aan de andere kant naar beneden. Net passeerde mijn chef de poort. Hij riep me terug en vroeg waar ik vandaan kwam. Liegen had weinig zin, vandaar dat ik iets raadselachtig, zei: "Uit de lucht." Zijn reactie daarop was: "Geen flauwe kul, zeg op, hoe kom je hier!" Op dat moment kwamen mijn collega's al pratend over het dak aan. Hoofdschuddend zei hij: ”Het is onvoorstelbaar wat die broeders maken!" Er werd niet gescholden, we kregen geen schrobbering, maar wel werd de ladder weggehaald en voortaan konden we omlopen. Medio april 1944 waren we weer aan de beurt om gebombardeerd te worden. Rondom ons vielen de bommen! Er viel een bom op het plein voor de fabriek, schutting en poort werden helemaal weggeslagen. We behoefden niet meer om te lopen. Onze was en douchegelegenheid en onze kookplaats waren weggeblazen. Vlak er achter waren vier bommen gevallen. Het puinruimen en glaszetten kon opnieuw beginnen.
Historische Vereniging
- 38 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Vaak kwamen buurtbewoners bij me met hun draairamen. Dat leverde meestal een brood- of tabaksbon op en was dus een mooie aanvulling van mijn rantsoen. De bombardementen op andere stadsgedeelten heb ik niet bijgehouden. Daarvoor kwamen er veel te veel. In een artikel in de Volkskrant van 10 november 1994 vertelde een Rotterdammer dat er tienduizend doden zijn gevallen en dat de bevolking stront- en stront-bang was. Dat kan ik beamen. 6 juni 1944 hoorden we via een Engelse zender van de invasie in Normandië. We hadden daar een radio. Dat ding hadden we eens gekregen, er was alleen een lamp stuk. Voor ons geen probleem. Af en toe ontmoetten we een Amsterdamse elektricien, die particulier woonde. Hij repareerde radio's en had een kleine klantenkring opgebouwd. Af en toe wist hij goede lampen voor kapotte om te ruilen. Zo kreeg de één een goed toestel en de ander een toestel met alleen kapotte lampen. Voor ons had hij natuurlijk een goede lamp. Tot de val van Parijs konden we naar onze radio luisteren. Toen stond de radio te luid en werd er geconstateerd dat we naar de Engelse zender luisterden. Dus werd ons de radio afgenomen. Aan alles merkten we dat het slechter met de Duitsers ging: ze wonnen wel, altijd maar trokken steeds terug! Het aantal burgers, dat niet meer in de overwinning geloofde, groeide snel. Alleen de fanatiekelingen deden dit nog, die zeiden: 'Als straks ons nieuwe wapen klaar is gaat het beter'. Op een avond in augustus vroeg Amersfoortse Bertus: "Ga je mee een eindje rijden met de auto?" Ook nu dacht ik aan opschepperij: je gaat toch niet zomaar autorijden zonder rijbewijs en dan ook nog in een vreemd land? Dus zei ik: "Ja, dat is wel goed." Tot mijn stomme verbazing kwam hij met een autootje aanzetten. Ab uit Assen ging ook mee. In de schemering reden we bijna een troep krijgsgevangenen aan, die daar onder bewaking liepen. We hebben hem verteld dat we nooit weer bij hem in de auto zouden stappen.
Historische Vereniging
- 39 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Hadden Bertus en ik een jaar eerder op de fiets een kerstboom uit het bos gehaald, in december '44 ging Bertus met iemand per auto een boom uit het bos halen. En opnieuw hadden wij een prachtige kerstboom. In februari '45 werd onze werktijd verkort tot 48 uur per week. Blijkbaar ging de aflevering van de producten niet meer zo voorspoedig. Wij moesten puinruimen. Een boer gebruikte dit om de bomkraters op zijn land te vullen. Onze toeslagkaart voor langdurige arbeid kwam echter te vervallen en dat was minder leuk. In maart '45 zochten een paar dames brandhout tussen de puinhopen. Bertus bood aan het hout per auto bij hen thuis te bezorgen. Zo gezegd, zo gedaan. Vier man sterk brachten ze, zodra het donker was, het hout weg. Op de terugweg reed Bertus een paar mensen aan: de koplamp was stuk, een deuk in het spatbord, doorgereden na een ongeval, niet in het bezit van een rijbewijs, een auto van de zaak gepikt. Allemaal goed fout! Twee mannen spraken af de schuld op zich te nemen. De volgende morgen werd de bedrijfsleider ingelicht, die daarop de politie belde. De politie verscheen ogenblikkelijk en beide heren werden in de boeien geslagen en gevangen gezet. Ze werden niet voor de rechter gebracht, omdat het einde van de oorlog in zicht was. Er volgde dus geen veroordeling. Roel heeft tien en Bertus elf dagen vastgezeten. Het was maar goed dat de oorlog zo goed als afgelopen was, anders waren er meerderen van ons de gevangenis ingegaan. Een gezegde van onze bedrijfsleider was: "Kinderen, kinderen, wees toch verstandig!" 29 maart '45, witte donderdag, was onze laatste werkdag. We kregen onze levensmiddelenkaart en tevens werd ons loon uitbetaald. Goede vrijdag was een vrije dag, net als in 1944. Bij verschillende bedrijven steeg er toch rook op, blijkbaar werden er geheime dingen verbrand. Een duidelijk teken dat het einde naderde. Omdat een stad meestal verdedigd werd, besloten wij om 's avonds weg te gaan en een omtrekkende beweging in de richting van het
Historische Vereniging
- 40 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 bevrijdingsleger te maken. In het eerste dorp werden we reeds aangehouden: de bevolking hield de wacht. Ze stuurden ons naar een boer, daar konden we in het hooi slapen. De volgende morgen trokken we verder. Uiteindelijk belandden we in een bos. Daar stond een oude autobus en de deur was los. We brachten twee nachten in die bus door. Omdat alles rustig bleef, gingen we terug naar Kassel - Bettenhausen. De volgende morgen, nog erg vroeg, werden we wakker door een enorm lawaai. In de onmiddellijke nabijheid van ons bedrijf was een goederenstation. Tientallen mensen waren bezig met het plunderen van de goederenwagons. Ze sleepten dozen met zich mee. Wij zochten ook een paar van die dozen op. Er zat puddingpoeder in. Tevens organiseerden we nog een baal suiker. Toen kwam de politie en begon met scherp te schieten. Ieder vluchtte een kant uit. Later bleek dat er een Pool was doodgeschoten. De dag daarop gingen Ton uit Assen en ik op zoek naar eten. We werden aangehouden door twee met geweren bewapende soldaten. We moesten helpen suiker uit een spoorwagon te halen. Ons werd verteld dat de suiker bestemd was voor zieken, die in een schuilbunker lagen. Eerst moesten we echter een baal suiker brengen naar het huis van de soldaat, die daar de leiding had. Toen we op de terugweg onze kans schoon zagen, maakten Ton en ik dat we wegkwamen. Wel hadden we ontdekt dat een aantal kilometers bij ons vandaan met mortieren werd geschoten: het front naderde ons! Omstreeks vier uur zochten we onderdak in een bunker. Muren en dak van deze schuilplaats waren 1.80 meter dik. Na slechts enkele schermutselingen werden we, nog voor het donker was, bevrijd. Wat ons meteen opviel, was dat je de Amerikanen niet hoorde lopen. Duitsers, met spijkers onder hun laarzen, merkte je reeds van verre. De Amerikanen hadden weinig haast, in een kalm tempo trokken ze verder. We wisten een informatiebulletin te bemachtigen en daaruit bleek ons, dat we in een speerpunt zaten. De bedoeling van de Amerikanen was tweeërlei: linksom het Ruhr-gebied omsingelen en rechtsom in zuidelijke richting doorstoten.
Historische Vereniging
- 41 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Met zijn drieën besloten we uit deze speerpunt vandaan te trekken: veronderstel dat de Duitsers een doorbraak forceerden dan zaten we weer onder hun laars! We jatten een karretje, waarop net drie koffers pasten. Van wat vodden maakten we een vlag en die zetten we op de kar en zo begonnen we aan onze tocht. Bij een soldaat, die we onderweg ontmoetten, ruilden we onze vlag voor een pakje sigaretten. Een uur later werden we aangehouden: we mochten niet verder trekken, maar in het volgende stadje moesten we ons melden. Daar werd ons verteld dat het onmogelijk was om alle buitenlanders op te vangen als deze massaal naar huis trokken. Bovendien belemmerden we de aanvoer naar het front. Dat laatste hadden we reeds gemerkt: lange colonnes vrachtwagens met jerrycans, brugdelen, tanks en manschappen enz. enz. hadden we regelmatig ontmoet, onvoorstelbaar veel materiaal! In dat stadje wezen ze ons een barak aan, waarin we voorlopig onderdak konden krijgen. Er arriveerden daar ook veel Polen, maar geen Nederlanders. We kregen daar een informatiebulletin onder ogen, waarin de nieuwste posities van de geallieerden werden aangegeven. Gewapend met die kennis en gezien de grote hoeveelheid aangevoerde versterkingen besloten we om de volgende dag weer naar Kassel terug te gaan. Want we dachten eerder vanuit een grote plaats te kunnen vertrekken. In Kassel werden we verwezen naar een luchtmachtkazerne, die uit verschillende gebouwen bestond. Nederland, Belgie, Frankrijk, Polen, Rusland, ieder land kreeg een apart gebouw toegewezen. De Russen vormden de grootste groep en ze werden gevolgd door de Polen. Wij behoorden tot de eersten, die in het 'Nederlandse' gebouw kwamen en zochten een prachtige kamer uit. Vervolgens gingen we op zoek of er nog meer te vinden zou zijn, dat van onze gading was en jawel: we vonden een aantal achtergelaten muziekinstrumenten. Ik had een bazuin, die ik later heb geruild voor een schuiftrombone. Verder vond ik schoenen, een doos tafelmessen, een liter groene inkt en een schrijfboek.
Historische Vereniging
- 42 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Russen en Polen maakten geregeld ruzie. Daarom werd er besloten om in deze kazerne alleen de Russen te huisvesten. Alle andere nationaliteiten werden naar een barakkenkamp aan de andere kant van de stad gebracht. Kennissen van ons woonden daar in de buurt, die hadden de bovenverdieping van een huis vrij en daar mochten wij in. Eerder woonden er Duitsers in de woning. Die hadden ze er uitgejaagd, want zo deden zij in Holland. Je kon daar cursussen volgen: Engels en autotechniek. Ook stelden we een internationale voetbalcompetitie op: Polen Nederland, Frankrijk - België, enz. Drie wedstrijden per dag. Van datums hadden we geen weet meer: we hadden geen krant, geen radio, geen werk. Alle dagen waren precies gelijk. Op een goede dag werd ons verteld dat we de volgende dag naar Holland zouden vertrekken. Er kwamen militaire vrachtwagens en daarop moesten we plaats nemen. Gelukkig was het droog weer, we zaten in de open lucht. Onze eindbestemming was Heerlerheide. Daar wachtte een politieke commissie ons op: N.S.B.-ers en aanverwante artikelen draaiden meteen de nor in. Vervolgens werden we ontluisd. Een wit poeder, vermoedelijk D.D.T., werd onder je oksels en in je onderbroek gespoten. Ongeveer een week bleven we daar, we waren in een school gehuisvest. Daarna werden we met vrachtwagens naar station Maastricht gebracht, waar een trein gereed stond. Vervolgens gingen we via België naar Amersfoort om daar in het concentratiekamp te overnachten. De volgende morgen vroeg ging ik per trein naar Alkmaar. Als inwoner van Koedijk moest ik me daar melden. Dat ging mooi niet door, ik ging regelrecht naar het Zuidend. Onderweg ontmoette ik Piet Veldboer, de oom van brandweercommandant Piet Veldboer. Hij had een handkar en daarop mocht ik mijn koffer zetten en zo ging het op huis aan. Op 5 juni 1945 kwam ik weer thuis. Ik was toen precies 26 maanden weggeweest, van 6 april 1943 tot 5 juni 1945.
Historische Vereniging
- 43 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Dit is slechts een greep uit het vele, dat we beleefden. Er zou nog wel meer te vertellen zijn, zoals de discriminatie: "die verd...... Auslander". het verplichte lidmaatschap van het D.A.F.(=Deutsche Arbeitsfront), de vakbond. De filmsterren uit die tijd: Hans Albers, Heinz Ruhmann,Hans Moser, Theo Lingen, Magda Schneider (de moeder van de uit de 'Sissi'films bekend geworden Romy Schneider) Marika Rokk en veel anderen. dat wij borg moesten staan voor verlofgangers, kwamen dezen niet terug, dan kregen wij geen verlof. dat Joden een ster zichtbaar moesten dragen is vrij bekend, maar dat Polen een 'P' en Russen 'OST' moes ten dragen is bij ons minder bekend. Arie Wester. ****
Historische Vereniging
- 44 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 BIJ PIERSMA KLOPTE BEN ENGELSE VLIEGER AAN... In 1943 moest ik onderduiken. Ik bleef evenwel thuis. 's Morgens in alle vroegte ging ik naar het rietbos. Daar had ik eerder vaak rondgezworven en ik wist er de weg op mijn duimpje. Voor iemand, niet op de hoogte van de geulen en drassige plaatsen, die daar kris-kras verspreid aanwezig zijn, is het een levensgevaarlijk gebied, voor ons was het een prachtige schuilplaats. Ik was daar meestal aan het vissen, er zaten veel karpers en ik verveelde me geen moment. Het gebeurde ook wel dat ik daar met een aantal buurjongens was en ook dan hielden we elkaar best bezig. Soms zagen we Engelse vliegtuigen, die een in de Ringsloot varende schuit beschoten. 's Nachts sliep ik in de regel thuis. In de nacht van 25 op 26 juni werd ik door mijn moeder wakker gemaakt, want er was lawaai bij de deur. Toen ik bij mijn positieven was, hoorde ik het ook: Er werd tegen de deur gebonsd en er werd wat geschreeuwd, ‘hello’ of iets dergelijks. Omdat het niet erg Duits klonk, besloot ik de deur te openen. Op de stoep lag een gewonde Engelse vlieger. Met mijn ouders heb ik die man naar binnen gesjouwd. Later bleek dat deze gewonde vlieger, een Canadees staartschutter in een bommenwerper was. Ze waren met hun vliegtuig uit de koers geraakt en werden door het Duitse luchtafweergeschut, dat op het vliegveld Bergen was opgesteld, naar beneden geschoten. Het vliegtuig kwam in de buurt van Bergen terecht, de bemanning wist er tijdig per parachute uit te springen en kwam in onze omgeving aan de grond: enkelen in de buurt van Bergen, een lid viel in een sloot bij Huiswaard en heeft dit niet overleefd, een ander landde in de weilanden van boer Blom en werd door de Duitsers gevangen genomen en deze soldaat, Ray Munson geheten, kwam achter in onze tuin terecht. Later schreef Ray ons: ""Toen ik in uw tuin landde, raakte ik bewusteloos. Ik kwam zo hardhandig terecht en kon niets zien, omdat het zo donker was. Ik deed mijn parachute af en trok mijn reddingsvest uit. Toen nam ik mijn jerrycan op en probeerde hem te vullen met water. Was daar vlakbij geen water ? Ik probeerde te lopen, maar dat ging niet. Ik wist niet hoe
Historische Vereniging
- 45 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 zwaar ik gewond was, totdat ik plotseling ontdekte, dat ik vreselijk bloedde en hulp nodig had. Ik verbond mijn been wat en toen bemerkte ik uw huis. Ik kroop op mijn knieën tot aan de deur en klopte hard aan. Ik geloof dat uw moeder hij de deur kwam en me naar binnen hielp.""
Vader en moeder Piersma ca. 1950, naast hen de stoep waarop ze Ray vonden.
Toen we hem in de kamer hadden, konden we beter bekijken hoe erg hij gewond was. Zijn voet vertoonde een gapende wond, het lag opzij helemaal open tot boven de enkel. En bloeden dat het deed... Ik had iets van E.H.B.O. geleerd en dacht: "Dat moet zo gauw mogelijk afgebonden worden.” Maar touw hadden we niet. Toen heb ik hem zo goed en kwaad als dat ging gevraagd naar zijn parachute en dat wist hij aan te duiden. Dat ding heb ik gevonden en ik heb er een aantal repen zijdeachtige stof afgesneden. Daarmee heb ik dat been, vlak onder de knie, afgebonden. Zo stevig, dat dokter Destrée later mopperde wie dat toch zo vast had gemaakt.
Historische Vereniging
- 46 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 Ja, de dokter moest er aan te pas komen. We mochten alleen 's nachts niet over straat. Gelukkig was mijn broer Pier thuis. Die was bij de gemeentepolitie in Almelo en mocht in uniform gedurende de spertijd wel buiten wezen. Die heeft toen dokter Destrée opgehaald. Na een eerste onderzoek vond dokter dat hij die man even weg moest maken. Dat wilde Ray beslist niet. Destrée haalde zijn schouders op: Dan zo maar. Toen Ray echter een hoeveelheid jodium in de wond kreeg, raakte hij vanzelf buiten westen.
Tekening van dokter Destrée. Ray ligt bij Piersma in de kamer. (let op het afgebonden been)
Nadat Destrée de eerste hulp had verleend, zei hij: "Deze man moet naar een ziekenhuis, anders redt hij het niet. Ik moest de Duitsers maar even waarschuwen." Wat later kwam Destrée met enkele Duitsers terug. Aanvankelijk traden de Duitsers nogal wreed op: "Waar is de Schweinhund, Aufstehen" riepen ze en ze probeerden hem omhoog te sjorren. Destrée sprong er meteen tussen in en beduidde hen dat dit zo niet ging, dat de man daarvoor te zwaar gewond was. Hierna traden de Duitsers wat menselijker op, ze hebben Ray in een soort ziekenauto meegenomen en brachten hem naar de Willebrordus
Historische Vereniging
- 47 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 in Heiloo en later is hij via Amsterdam naar een ziekenhuis in Duitsland gebracht. Wij dachten dat zijn been wel onder de knie zou worden geamputeerd, maar dank zij de goede behandeling bleek dat niet nodig te zijn. Zelf schreef hij later : ""Ik ben ongeveer een maand in een ziekenhuis te Amsterdam geweest. Toen werd ik naar Duitsland gebracht, naar Frankfurt am Main voor een ondervraging. Van juli 1943 tot oktober 1944 heb ik daar in een ziekenhuis gelegen. Daarna werd ik naar een gevangenkamp overgebracht. In april 1945 werd ik daar door de Amerikanen bevrijd."" Na zijn terugkeer is Ray op een postkantoor gaan werken, is hij getrouwd en kreeg twee kinderen. Zelf schreef hij alleen maar. Zijn moeder is met een tante eens bij mijn ouders op bezoek geweest om hun dank uit te spreken voor hetgeen zij deden voor Ray. Zelf had hij toen graag meegewild, maar was niet financieel krachtig genoeg om de reis te bekostigen. B. Piersma.
Historische Vereniging
- 48 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 KIPPEN DOKEN BIJ PIERSMA ONDER Bate Piersma had een kameraad, die op een grote boerderij tussen Rustenburg en Ursem woonde. Naast de gewone veestapel hield men op die boerderij ongeveer 100 kippen. Toen de bezetter hen een vragenlijst stuurde, vulden ze getrouwelijk het aantal kippen in dat ze bezaten. Vandaar dat hun op een kwade dag werd bericht dat ze de kippen mettertijd aan de Wehrmacht moesten leveren. Hierin hadden ze niet veel zin en daarom vroegen ze Bate of ze hun kippen bij hem konden onderbrengen. Deze had daartegen niet het minste bezwaar als er maar gezorgd werd voor voldoende voer, want ook kippenvoer was in de oorlog een schaars artikel. Aldus werd de zaak geregeld. Enige tijd later kwamen de Duitsers in Rustenburg de kippen halen. "Ja, die zijn weg." Waar ze te vinden waren was de voormalige eigenaars onbekend en verder hielden ze zich van de domme. Het Duitse antwoord aan de beide jongens was: "We nemen nu jullie vader mee. Zodra we van jullie bericht krijgen dat de kippen terug zijn, komt hij vrij. Hebben we evenwel over een week nog niets van jullie gehoord, dan halen we ook één van jullie beiden op." Dus kwamen de mannen bij Bate: "De kippen moeten terug, zo en zo is het geval." , De eerste reactie van Bate was: "Weten die Duitsers hoe jullie kippen er uit zien ?" Wel, de bezetters hadden eerder nooit een kijkje op de boerderij genomen, dus wat voor soort en bijzonderheden de beesten hadden, was hun onbekend. Bate vond dat het zonde zou zijn dat de Duitsers 100 beste Noordhollandse blauwe in handen zouden krijgen en stelde daarop voor: "Als we de zaak eens omruilden, ik houd die 100 en heb wel een stelletje, dat voor de Duitsers geschikt is, wat oudere met wat hanen er tussen en zo voort, die gaan bij jullie in de, schuur." Hiertegen hadden de Rustenburgers niet het minste bezwaar. Op een avond werd een honderdtal kippen en hanen in drie grote kisten gestopt. Deze werden op het onderstel van een kinderwagen gezet en zo moesten ze, bij donker, over de slingerdijk naar Rustenburg. Eén van de broers vond de onderneming wel wat gevaarlijk, maar Bates bescheid was: "Och wat, die moffen kom je 's nachts niet op dat slingerdijkje tegen, daar behoef je niet bang voor te
Historische Vereniging
- 49 -
Oud Sint Pancras
Nr. 10 - 1995 wezen. Het is aardedonker, geen mens, die ons opmerkt." Zo gebeurde en alles ging heel voorspoedig, totdat de broers ergens een binnendijkje wisten, dat leidde naar de kortste weg tot hun boerderij. We moesten toen van die hoge dijk naar beneden, in volslagen duisternis, niet wetend van het juiste beloop van de weg. Het kon dan ook niet uitblijven: op een gegeven moment ging de hele zaak ondersteboven. Beginnen me die kippen en hanen daar in die stille nacht een spektakel te maken... Voor ons gevoel konden ze het lawaai mijlen ver horen. Een van de gebroeders wilde meteen de benen nemen. Ik wist hem te weerhouden: "Ben je nu helemaal, de zaak moet overeind en dan rijden ! " Iets wat in het donker gemakkelijker gezegd, dan gedaan was. Maar uiteindelijk stond alles weer op zijn pootjes en daarna waren we al gauw in de buurt van de boerderij. Er viel nog één moeilijkheid te overwinnen: We moesten met de kisten via een plank over een brede sloot zien te komen. Hoewel ook dit geen gemakkelijk karwei was, slaagden we er in de beesten in de hokken te krijgen en toen konden de heren maar komen. Enkele dagen later liep de oude baas weer vrij rond. B.Piersma.
Schermermolens in die tijd, Aad Destrée + hongerevacué.
Historische Vereniging
- 50 -
Oud Sint Pancras