Jaap Van Duijn Dft Diverse Columns

  • Uploaded by: Gerrit Hartink
  • 0
  • 0
  • April 2020
  • PDF

This document was uploaded by user and they confirmed that they have the permission to share it. If you are author or own the copyright of this book, please report to us by using this DMCA report form. Report DMCA


Overview

Download & View Jaap Van Duijn Dft Diverse Columns as PDF for free.

More details

  • Words: 8,747
  • Pages: 6
Jaap van Duijn za 07 mrt 2009, 07:01

Loonmatiging AMSTERDAM - Iedere econoom is het er wel over eens dat de huidige recessie ontstaan is door een plotselinge en ongekend hevige vraaguitval – het gevolg van de angst en onzekerheid, die ontstonden toen vorig najaar een aantal grote financiële instellingen failliet dreigde te gaan, dan wel dat daadwerkelijk deed. Een van de opvallendste slachtoffers van die vraaguitval is de auto-industrie. In februari werden in Nederland 31% minder auto’s verkocht dan vorig jaar. We zien foto’s van terreinen vol onverkochte auto’s. General Motors is op sterven na dood. De Zweedse overheid wil Saab niet overnemen. Toyota, de meest succesvolle automaker ter wereld, verwacht voor het eerst sinds 1938 verlies te lijden. Dat is wat vraaguitval doet. Die vraaguitval, in casu het inzakken van de wereldhandel, en dus van de Nederlandse export, was ook de reden waarom het Centraal Planbureau met zijn zeer pessimistische raming van de groei van de Nederlandse economie in 2009 kwam. In plaats van groei werd een krimp van 3,5% voorspeld. Om de vraaguitval tegen te gaan proberen overheden, in Amerika, in Europa, in Azië, de vraag te stimuleren. In de VS gaat die vraagstimulering leiden tot een begrotingstekort van 12%. Nederland heeft in vredestijd bij mijn weten nooit zo’n groot begrotingstekort gehad. China kondigde deze week steunmaatregelen ter waarde van, omgerekend, Î1000 miljard aan. Ter vergelijking: het hele Nederlandse nationale inkomen is ongeveer Î600 miljard. Beurzen reageerden enthousiast. Maar terwijl overheden in de hele wereld hun best doen om de eindvraag van consumenten en producenten niet in te laten zakken, roept de Nederlandse minister Donner om loonmatiging. Loonmatiging? Nu? Het is toch niet de bedoeling om de vraag van consumenten nog verder te laten afnemen? Loonmatiging als remedie tegen economische kwalen is nuttig als de lonen te veel zijn gestegen en daardoor de Nederlandse exportpositie schade lijdt. Maar daar is nu geen sprake van. De Nederlandse lonen hebben zich, gezien de productiviteitsstijging en de inflatie, de laatste jaren bescheiden ontwikkeld. Ze zijn in de voorafgaande jaren veel minder gestegen dan de winsten van ondernemingen, laat staan de bonussen aan de top. Nederland heeft zich echt niet uit de markt geprijsd. Lonen zijn kosten voor bedrijven, maar het zijn inkomsten, dus bronnen van bestedingen, voor consumenten. De particuliere bestedingen zijn in Nederland even groot als de export. De uitvoer krimpt al vanwege de wereldwijde vraaguitval. Het laatste wat we dan moeten doen, is bevorderen dat die andere grote bestedingscomponent, de consumptie van gezinnen, ook nog eens inzakt, of nog meer inzakt dan zij wegens gebrek aan vertrouwen al doet. Het zou ook heel raar zijn als we de ene dag praten over de mogelijkheden om overheidsbestedingen, bijvoorbeeld aan infrastructuur, naar voren te halen, terwijl we tegelijkertijd maatregelen bedenken om andere bestedingen af te remmen. De roep om loonmatiging is in Nederland een beetje de pavlovreactie op een recessie geworden. Maar de beide keren dat loonmatiging serieus werd doorgevoerd, tijdens de recessies van begin jaren tachtig en van begin dit decennium, verergerde ze die recessie alleen maar. Onder de huidige economische omstandigheden is loonmatiging al helemaal een slecht idee.

za 28 feb 2009, 08:47

Berichtgeving AMSTERDAM - Na afloop van een lezing komen er altijd vragen, en van één vraag weet ik inmiddels met zekerheid dat hij komt. Dat is: ’Vindt u ook niet dat de media medeverantwoordelijk zijn voor de crisis?’ Dertig jaar lang werd deze vraag nooit gesteld, maar de laatste zes maanden is het bij iedere gelegenheid raak. Mijn antwoord is steeds: nee, de media zijn niet verantwoordelijk voor de economische crisis, maar door hun hang naar simplificatie, hun zucht naar sensatie en hun onbedwingbare neiging tot dramatisering hebben ze wel grote invloed op het gedrag van burgers. En daarmee beïnvloeden ze de economie, want bang gemaakte consumenten en producenten gaan nog minder besteden en investeren dan ze al van plan waren te doen. Tientallen jaren heb ik gemeend dat de zaken in de economie gaan zoals ze gaan, en dat we elkaar geen recessie konden aanpraten, al zouden we dat al willen. Maar in de huidige situatie meen ik toch dat het heel anders is. De bestedingen zijn ingezakt, omdat mensen bang zijn geworden en geen vertrouwen meer in de toekomst hebben. De koopkracht stijgt in 2009 meer dan in de twee afgelopen jaren bij elkaar, en als iedereen normaal zou doen, zouden de bestedingen toenemen. Maar in plaats daarvan krimpen ze. Nu zijn de feiten wat ze zijn – daar moeten we niets aan veranderen. Maar het gaat er vervolgens natuurlijk wel om hoe die feiten worden gebracht, welke toon wordt aangeslagen, welke nuanceringen worden aangebracht en welke keuzes bij het selecteren van nieuwsonderwerpen worden gemaakt. De consternatie vorige week rond de opmerkelijke prognoses van het Centraal Planbureau bood televisiemakers een uitgelezen kans om hun echte taak te vervullen: het nieuws te brengen, toe te lichten, uit te leggen en te nuanceren. Zo liet de NOS, toen het over een raming van de groei van de Nederlandse economie in 2009 ging, de Journaallezer van dienst de tekst ‘Het staat nu vast’ voorlezen. Het is februari, het jaar 2009 moet nog goed en wel op gang komen en er staat dus helemaal niets vast. De voorstelling van zaken van de NOS was stemmingmakerij in de meest letterlijke zin van het woord. Ook werden we weer getrakteerd op de bekende beelden van de Grote Depressie met zijn lange rijen van werklozen. Vergelijkingen met de depressie van de jaren dertig van de vorige eeuw zijn niet alleen misleidend, ze zijn ook buitengewoon schadelijk. Misleidend omdat de economische omstandigheden toen totaal anders waren dan nu. Het inkomen per hoofd van de bevolking was in de jaren dertig één vijfde van wat het nu is, er was geen sociale zekerheid, geen aow, geen pensioenfondsen en mensen veroorzaakten geen honderden kilometers files door met zijn allen in de krokusvakantie naar de wintersport te gaan. De vergelijking is buitengewoon schadelijk omdat het enige effect van het tonen van die crisisbeelden kan zijn dat mensen nog banger worden gemaakt en de economie nog meer gaat krimpen. De publieke omroep, die ook van mijn belastinggeld tv maakt, moet dus goed beseffen waar ze mee bezig is.

za 21 feb 2009, 08:41

Schrikken AMSTERDAM - Dat was schrikken, toen het Centraal Planbureau (CPB) afgelopen dinsdag zijn nieuwste ramingen voor de Nederlandse economie bekendmaakte. Een bruto binnenlands product dat met 3,5% afneemt en een werkloosheid die in 2010 naar 8,75% stijgt. Wat een met veel onzekerheden omklede vooruitblik was, werd binnen een paar minuten voor radio- en tvmakers een feit: ’Economie krimpt met 3,5%’. Bij radio en tv houden ze niet van nuances. Alles moet simpel blijven. Trouwens, ook in een dagblad las ik de volgende dag: ’Sinds 1931 is de economie niet meer zo sterk gekrompen’. Beschikt deze krant over een helderziende, die nu al weet wat het Centraal Bureau voor de Statistiek pas over een jaar bij wijze van eerste schatting kan duiden? Iedereen die even nadenkt, kan weten dat de voorspellingen die het CPB nu doet hoogst onzekere zijn – de beste schattingen voor dit moment, meer niet. In de eerste plaats moet het natuurlijk opvallen dat het CPB in vijf maanden tijd zijn voorspelling voor de economische groei in 2009 heeft bijgesteld van plus 1,25% (Prinsjesdag), via min 0,75% naar nu min 3,5%. Zo’n ommezwaai in zo korte tijd is nooit eerder vertoond. In feite zegt het CPB: wij tasten ook volledig in het duister. De raming van nu kan deze zomer weer volledig achterhaald zijn, in negatieve zowel als positieve zin. Er wordt bijvoorbeeld geen enkele rekening mee gehouden dat de scherpe en ongekende verlaging van productie, die het gevolg is van de plotselinge vraaguitval in het najaar van 2008, ertoe kan leiden dat bedrijven over enige tijd hun voorraden weer moeten gaan aanvullen. Dan zou de scherpe val van nu gevolgd kunnen worden door een even scherpe opleving – iets wat na de oliecrisis van 1974/’75 ook gebeurde. In de tweede plaats draait de sombere voorspelling van het CPB geheel en al om de krimp van de uitvoer. Het bureau raamt dat de relevante wereldhandel met 9,75% afneemt en dat de Nederlandse uitvoer met 10,75% daalt. Dat zijn extreme dalingen. Ter vergelijking: na de oorlog is de uitvoer nooit met meer dan 3% gedaald (dat was in 1975). De grootste daling ooit gemeten was een krimp met 16,6% in 1932. Maar de ontwikkeling van de wereldhandel, en daarmee van de Nederlandse uitvoer, is een tamelijk ongrijpbaar fenomeen. Die hangt af van de economische groei in China en India, van de krimp in Amerika en Duitsland, van de vraag naar olie, staal en chemische producten, van de valutabewegingen van dollar, yen en pond, en nog veel meer. Het lijkt buitengewoon lastig daarover op dit moment zinvolle ramingen te doen, temeer daar onbekend is in welke mate de groei in China weer aantrekt (nu geraamd op 6% voor 2009), wat de effecten van de vele stimuleringsmaatregelen van overheden zullen zijn en wat lagere olieen grondstoffenprijzen voor de vraag gaan doen. De uitvoer van Nederland, exclusief de doorvoer (dat wat ingevoerd wordt, maar het land weer even snel verlaat) is ongeveer even groot als de particuliere consumptie. Het CPB verwacht dat die laatste ook een heel klein beetje daalt, maar het uitzonderlijke van de huidige situatie is dat de koopkracht van gezinnen met ruim 2% toeneemt, meer dan in 2007 en 2008! Dit benadrukt nog weer dat de onzekerheid over de Nederlandse economie in 2009 geheel en al voortkomt uit de onzekerheid over de wereldeconomie.

za 14 feb 2009, 09:08

Jaap van Duijn

Roep om de staat AMSTERDAM - Er gaat geen dag voorbij of er staat wel weer een oproep van een belangenorganisatie in de krant, die meent dat ’de overheid snel moet ingrijpen’. Vooral van minister Bos wordt veel verlangd. Die moet bijdragen verhogen, lasten verlagen, subsidies verlenen, leningen garanderen, kapitaal injecteren, toezicht verscherpen, banken kopen, steunmaatregelen treffen – kortom: hij moet de ongemakken van deze economische terugslag bij burgers en bedrijven wegnemen. Ik heb nooit eerder meegemaakt dat er vanuit alle hoeken van de samenleving zo’n breed en omvangrijk beroep op de staat werd gedaan. De ironie is natuurlijk dat de roep om staatsingrijpen komt na jaren waarin de dominante ideologie die van de terugtredende overheid was. Alles wat daar ook maar enigszins voor in aanmerking kwam, moest worden geprivatiseerd. De marktsector was immers veel beter dan de overheid in staat om schaarse middelen op de % meest efficiënte manier H aan te wenden. Maar terwijl we nog in de staart van deze privatiseringsbeweging zitten – zie de nutsbedrijven, die we zonder een traan te plengen in buitenlandse handen laten verdwijnen – wordt de roep om overheidsingrijpen met de dag luider. De staat moet te hulp snellen nu grote delen van de private sector in de problemen zijn gekomen, omdat in het streven naar meer winst en hogere bonussen de risico’s van het eigen handelen ernstig werden onderschat (de financiële sector), dan wel omdat men in een conjunctuurgevoelige branche werkt en zelf de gevolgen van de hevige vraaguitval niet kan opvangen (transport, bouw, autobranche). Hoewel de schok van de oliecrisis van 1974 zeker zo groot was als die van de kredietcrisis van nu, kan ik me niet herinneren dat er toen ook zo massaal een beroep op de overheid werd gedaan. Ik kan in de stukken van die tijd ook niets vinden dat ook maar een beetje in de buurt komt van de maatschappijbrede roep om staatssteun. Ik kom zelf uit een milieu waarin het gewoon was dat je je eigen broek ophield en zorgde dat je voldoende opzijzette om de winter door te komen, door te sparen, door geen extravagante uitgaven te doen of onverantwoorde risico’s te nemen. Leningen waren er om zo snel mogelijk te worden afgelost en van 30-jarige aflossingsvrije hypotheken was al helemaal geen sprake. De paradox is dat ons nationaal inkomen en ons nationaal vermogen op het hoogste, dan wel één na hoogste niveau aller tijden staan, maar dat we ons gedragen alsof we helemaal niets meer kunnen hebben. Met de financiële weerbaarheid lijkt het slecht gesteld te zijn en de tegeltjeswijsheid van het appeltje voor de dorst is passé. Als een pensioenfonds een jaar geen inflatiecorrectie toepast wordt er moord en brand geroepen. Alsof de inflatiecorrectie, waar de gepensioneerden zelf nooit voor hebben betaald, tot hun onvervreemdbare rechten behoort. De roep om hulp van de staat en de steeds geringere bereidheid om eigen verantwoordelijkheid voor ongemakken en financieel nadeel te nemen, manifesteren zich in hun volle hevigheid nu we een scherpe terugval in economische bedrijvigheid meemaken. Maar zij past in een bredere en al veel langer bestaande tendens: hoe welvarender we worden, hoe meer we ook menen recht op die welvaart en het bijbehorende comfort te hebben. Recessies moesten eigenlijk bij wet verboden worden.

za 07 feb 2009, 08:30

Pensioenen AMSTERDAM - Nu de grote pensioenfondsen hun beleggingsresultaten over 2008 hebben bekendgemaakt en iedereen kan zien hoe de waarde van de pensioenvermogens is gedaald, dreigen dezelfde paniekreacties als na de grote beurscorrectie tussen 2000 en 2002, toen er ook moest worden ingegrepen. De pensioenbijdragen van de werkgevers moesten toen sterk omhoog en de verhoging van de premies ging natuurlijk ten last van de loonruimte. Gevolg: tussen 2003 en 2005 krimpende consumptieve bestedingen en een zwak herstel van de Nederlandse economie. Gelukkig heeft de toezichthouder, De Nederlandsche Bank, deze keer al snel ingezien dat de fout van 2002 niet moest worden herhaald en heeft de bank de pensioenfondsen de tijd gegeven om met herstelplannen te komen. Maar voor een deel van de consternatie is de toezichthouder wel verantwoordelijk. Dat is voor de economisch onverstandige en in de praktijk rampzalig gebleken regel om pensioenverplichtingen contant te maken tegen de marktrentes van de dag. Het gevolg is dat de dekkingsgraad - dat is de maat die meet in hoeverre de verplichtingen van de fondsen door hun beleggingen worden gedekt - voortdurend op en neer jojoot. Eind december was de lange rente ongeveer een half procent lager dan nu, en om die reden alleen al is de dekkingsgraad op dit moment alweer wat hoger dan eind 2008. Hoe belangrijk de rentebewegingen op korte termijn voor de rust, of het gebrek daaraan, in pensioenland zijn geworden, bleek wel uit de verklaring van het ABP dat de daling van de dekkingsgraad van het fonds in het vierde kwartaal voor twee derde te wijten was aan de gedaalde kapitaalmarktrente. Nu gepensioneerden in de kranten lezen dat hun pensioen misschien in gevaar komt, vliegen de verwijten over en weer. De fondsen wordt na 50% koersdaling verweten dat ze zo nodig in aandelen moesten beleggen en dat de pensioentrekker daar nu de dupe van is. Maar toen de dekkingsgraden 125% of meer waren - dankzij diezelfde aandelenbeleggingen - hoorden we niemand klagen. Zijn de pensioenen echt in gevaar? Dat hangt primair van de toekomstige ontwikkeling op de financiële markten af, en die worden weer bepaald door wat er met onze economieën gaat gebeuren. Bij een scenario van economisch herstel vanaf 2010 en een geleidelijk aan weer oplopende rente, kunnen fondsen verkennende berekeningen maken van het dan optredende koersherstel en de daarbij behorende dekkingsgraad. Een hersteltermijn van drie jaar lijkt mij dan voldoende. Maar de paniek van nu legt wel onderliggende structurele problemen van ons pensioenstelsel bloot. Een van die structurele problemen is dat de pensioengerechtigde leeftijd te laag is. Sinds Drees is het aantal gewerkte uren gedaald maar worden mensen wel gemiddeld acht jaar ouder. Gelukkig lijkt de crisis nu tot een doorbraak in het denken bij onze politici te leiden. In het kabinet wordt nu hardop aan een verhoging van de aow-leeftijd naar 67 jaar gedacht. Tweede probleem is dat werknemers hebben afgeleerd te sparen en zichzelf medeverantwoordelijk voor de eigen oude dag te maken.

za 31 jan 2009, 07:31

Banken oplappen AMSTERDAM - De reddingsoperaties, waarmee overheden de banken proberen op te lappen, kunnen we het beste begrijpen door naar de balans van de banken te kijken. Links op de balans, aan de debetzijde, staan de bezittingen en de vorderingen. Rechts, aan de creditzijde, staan de schulden en het eigen vermogen. Het eigen vermogen is gelijk aan de bezittingen minus de schulden. In verhouding tot hun balanstotaal houden banken maar weinig eigen vermogen aan. Daar begint het al. Het is gebruikelijk dat tegenover 1000 euro aan uitzettingen maar 100 euro aan eigen vermogen staat. Dat is de buffer die de klappen moet opvangen als de uitzettingen minder waard worden omdat debiteuren hun leningen niet afbetalen, of omdat onroerend goed in portefeuille minder waard wordt. Het eerste probleem van de (Amerikaanse) banken was dat er tot 2007 hypothecaire leningen waren verstrekt aan mensen die eigenlijk geen lening hadden moeten krijgen, maar dat toch deden omdat men ervan uitging dat huizen alleen maar duurder konden worden. Toen de huizenprijsstijgingen echter te veel nieuwbouw uitlokten en door het overaanbod de prijzen gingen dalen, was Leiden in last. Dat was het begin van de ’subprimecrisis’, halverwege 2007. Het probleem leek lange tijd te overzien, omdat de economie nog doorgroeide, maar daar kwam in de nazomer van 2008 verandering in toen de twee grote hypotheekbanken in de VS, Fannie Mae en Freddy Mac, nog nauwelijks solvabel bleken te zijn en door de overheid moesten worden gered. Daarop volgde het faillissement van zakenbank Lehman Brothers en verdween het vertrouwen in een goede afloop volledig. Plotseling viel de bodem uit de economie. Alleen overheden konden het stelsel nog redden. Banken moesten worden versterkt omdat een economie niet zonder goed functionerende banken kan. Om een bank weer op te lappen kan de overheid 1) het eigen vermogen versterken door kapitaalinjecties te doen; 2) garanties verstrekken op door banken aan te trekken vreemd vermogen; 3) besmette activa (de slechte leningen) overnemen of de waarde ervan garanderen. De eerste twee acties hebben betrekking op de rechterzijde van de balans; de derde op de linkerzijde. De eerste actie is effectief omdat hij de solvabiliteit en daarmee het uitleenvermogen van de bank versterkt. De tweede actie heeft alleen zin in combinatie met de eerste. Meer vreemd vermogen alleen verlaagt immers de solvabiliteit. Kapitaalinjecties waren vorig najaar hét antwoord van de overheden op de crisis. nadat de Britse premier Brown daarmee begonnen was. Als alles verder normaal is, kan een bank met 100 euro extra eigen vermogen weer voor 1000 euro uitlenen. De kapitaalinjecties waren nodig omdat de leningen aan de linkerkant van de balans zo veel minder waard bleken te zijn en het eigen vermogen aan de rechterzijde daardoor zo was geslonken. Toen vervolgens de kredietcrisis een economische crisis werd, moest er op nog meer leningen worden afgeschreven en verschoof de aandacht van overheden naar de linkerzijde van de balans. Meer eigen vermogen is mooi, maar als de leningen op de balans steeds minder waard worden, is het geven van kapitaalinjecties dweilen met een open kraan. Dus moest het bloeden links worden gestopt: de slechte leningen worden door een overheidsbank gekocht of door de staat gegarandeerd, c.q. de belastingbetaler.

za 24 jan 2009, 09:07

Jaap van Duijn

Inkomensongelijkheid AMSTERDAM - Een van de heilzame effecten van de kredietcrisis zou kunnen zijn dat de economische omslag ook een ommekeer zou kunnen betekenen in een proces dat ergens in de jaren tachtig begon en steeds extremere vormen ging aannemen: dat van toenemende inkomensongelijkheid en van exorbitante zelfverrijking aan de top. Ik las van een voormalige Nederlandse topman de verzuchting dat zijn opvolger in één jaar meer ving dan hij in zijn hele carrière als ceo aan inkomen had ontvangen. Ook de voorgangers van de huidige topmanagers, die lang de beloningssystematiek hebben verdedigd, vonden uiteindelijk dat de vergoedingen totaal uit de hand waren gelopen. Wat hier gebeurde, gebeurde in de Verenigde Staten met een factor tien. In 2000 beurde de gemiddelde bestuursvoorzitter 300 maal het inkomen van de gemiddelde werknemer. In de recessie daarna daalde het beloningspakket, om in de opleving echter weer te stijgen tot 262 maal het werknemersinkomen. Dit is het cijfer voor 2005. In 2007 zal het ongetwijfeld een stuk hoger zijn geweest. Er is in Amerika veel onderzoek gedaan naar inkomensongelijkheid en het meest opmerkelijke daarvan is dat er tot ongeveer 1980 sprake was van naar huidige maatstaven zeer beperkte en bovendien zeer constante verschillen. Hoewel de welvaart na de oorlog toenam, bedrijven steeds groter werden (en dus meer uit de aandeelhouderspot hadden kunnen betalen) en er ook al sprake was van optiepakketten, stegen de beloningen van topmanagers in lijn met de inkomens van de gewone werknemers. Gemiddeld verdienden de ceo’s 25 maal zoveel als Jan Modaal. Goede economische redenen waarom het verschil dertig jaar lang zo beperkt was en waarom het na 1980 explodeerde, zijn er eigenlijk niet. Aandeelhouders hadden voor 1980 nog minder invloed dan nu, en wat dat betreft hadden de heren in de boardrooms hun gang kunnen gaan, maar zij deden het niet. Was het omdat ze zich meer verbonden voelden met het wel en wee van de onderneming dan de huurlingen van nu? Was het omdat er meer saamhorigheid was in de maatschappij in het algemeen en in de bedrijfsgemeenschappen in het bijzonder? Was het omdat de topmanagers meer sociaal benul hadden en zich meer bewust waren van hun verantwoordelijkheid jegens de rest van de maatschappij? Economen kunnen die vragen niet beantwoorden; misschien kunnen sociologen het wel. Maar hoe het ook zij, na 1980 begon de inkomensongelijkheid sterk toe te nemen. In de Verenigde Staten zijn er drie perioden van sterk toenemende hebzucht aan de top geweest. De eerste periode was de ’Gilded Age’ (1873-1893), de tweede de ’Roaring Twenties’ (1920-1929). De derde zijn de jaren na 1980, en dan vooral na 1995. Beide voorgaande tijdperken sloegen om in een financiële crisis en een economische recessie. De economische terugslag leidde behalve tot regulering ook tot morele herbezinning. De maatschappij accepteerde de excessen niet langer. In de VS zien we iets dergelijks weer gebeuren. Werknemers – en zeker zij die hun baan verloren hebben of gaan verliezen – hebben het helemaal gehad met de ’fat cats’, die nu bij de overheid de hand ophouden. Of de verandering in sentiment deze keer beklijft weten we niet, maar de crisis van nu zou zeer wel het begin kunnen zijn van een terugkeer naar meer faire en billijke beloningsverhoudingen za 17 jan 2009, 07:01

Publieke werken AMSTERDAM - Waarschijnlijk is er door overheden in de westerse landen nooit zo snel en met zoveel financiële inzet gereageerd op een zich ontwikkelende recessie als nu het geval is. In de Verenigde Staten gaat het om bedragen die inmiddels met twaalf nullen worden geschreven. Vroeger vonden we een miljard al heel veel, maar de Amerikaanse overheid moet dit jaar waarschijnlijk bijna twee biljoen dollar lenen, gelijk aan ongeveer 14% van het bruto binnenlands product (bbp). Dit alles om te voorkomen dat datzelfde bbp met een procent of twee à drie krimpt. Als de economie gestimuleerd moet worden, hoe kan dit dan het beste worden gedaan? De nieuwe president Obama had aanvankelijk een voorkeur voor infrastructurele werken, maar heeft, om de oppositie gunstig te stemmen, daar ook belastingverlagingen voor gezinnen aan toegevoegd. Ook voor Nederland kunnen we de vraag stellen: als we wat doen, moet de regering dan de particuliere consumptie bevorderen, of juist de overheidsinvesteringen laten toenemen? Voor het laatste is veel meer te zeggen dan voor het eerste. Het begint er al mee dat de oorzaak van de crisis was dat er juist veel te veel werd geconsumeerd, zeker in de VS. Amerikanen spaarden te weinig en besteedden te veel. Het is dan vreemd om bij een op zichzelf wenselijke ommekeer in gedrag mensen, via belastingverlaging, aan te zetten om toch maar weer meer te gaan besteden. Ook voor Nederlandse gezinnen geldt dat zij de laatste jaren behoorlijk kooplustig zijn geweest. De individuele besparingen (dus niet wat we via pensioenfondsen sparen) waren de laatste jaren negatief. Een tweede reden om gezinnen niet extra geld toe te stoppen is dat deze recessie boven alles een vertrouwensrecessie is. Als mensen geen vertrouwen in de nabije toekomst hebben, bijvoorbeeld vanwege uitlatingen van politici of vanwege de dagelijkse dosis recessieberichten van de publieke omroep, dan helpt extra geld ook niet. Mensen zullen de extraatjes eerder in de spaarpot stoppen dan ze besteden. Voor een open economie als de Nederlandse geldt bovendien dat consumptiegoederen voor een flink deel geïmporteerd worden. Van de stimulering lekt zo een stuk naar het buitenland weg. Daarom is het effectiever om de overheidsinvesteringen aan te zwengelen. Extra geld voor publieke werken heeft pas op termijn effect, want voor er een strook asfalt op een weg ligt of er een duinenrij langs de Hollandse kust is versterkt, moeten er heel wat procedures worden doorlopen. Maar als men, zoals veel politici en economen lijken te doen, een langdurige recessie verwacht, dan kunnen infrastructurele investeringen zeer nuttig zijn. Men doet dan iets wat men toch al moest doen, maar dan een beetje eerder, en van de uitgaven lekt weinig weg, want Nederlandse weg- en waterbouwers hebben we genoeg. Voor een land als de VS zijn openbare werken helemaal een adequaat middel, want het land heeft over de laatste tientallen jaren zijn wegennet – het Interstate-netwerk van de jaren vijftig – steeds verder zien verslechteren. Er zijn honderden bruggen die nodig moeten worden opgeknapt. Eerdere Congressen hebben verzuimd daar geld voor vrij te maken en het is heel verstandig dat Obama nu de crisis aangrijpt om het achterstallige onderhoud aan de Amerikaanse verkeersinfrastructuur aan te pakken. Zo kan hij van de nood een deugd maken. In Nederland doet minister Eurlings hetzelfde: via spoedwetgeving zorgen dat de geplande wegverbredingen wat eerder kunnen worden uitgevoerd. Keynes zou instemmend hebben geknikt. za 10 jan 2009, 07:01

Honderd jaar geleden AMSTERDAM - Als student van de grote trends in de wereldeconomie ben ik altijd getroffen geweest door de overeenkomsten tussen wat honderd jaar geleden gebeurde en wat we nu meemaken. In veel opzichten lijken de jaren vanaf ongeveer 1890 op wat wij in onze tijd na 1990 hebben gezien. In het laatste decennium van de 19de eeuw begon een nieuwe lange golfbeweging – een nieuwe periode van economische voorspoed. De jaren 1890-1913 zijn de jaren van de elektriciteitsrevolutie. De toepassing van elektriciteit, in fabrieken, in het vervoer, in de huiskamer, veranderde het leven voorgoed. Alle onderdelen van de economie werden erdoor geraakt en in die zin lijkt de elektriciteitsrevolutie veel op de digitale revolutie van onze tijd. Het internet en de pc hebben ook ons leven ingrijpend beïnvloed. Het toeval wil – of misschien is het wel geen toeval – dat er tussen het begin van de lange golfbeweging van toen en nu precies een eeuw ligt. Net als de elektriciteit toentertijd heeft de digitalisering heel veel producten en productieprocessen voorgoed veranderd. Vergelijk de camera, de communicatie en de auto van vroeger met nu.. Net als de elektriciteit zorgde de digitale revolutie wereldwijd voor een welvaartssprong. Maar de hoogconjunctuur en het optimisme worden soms te groot en dan volgt, vanuit de overdrijving, de recessie. Ruim honderd jaar geleden kwam die tussentijdse onderbreking in 1903. In onze tijd viel de recessie een paar jaar eerder, in 2001. Na een recessie wordt de opgaande trend weer hervat en kan de economie meestal een jaar of 8 à 10 weer vooruit, alvorens de overdrijving van de hoogconjunctuur weer in een nieuwe recessie omslaat. Maar wat weten we uit de geschiedenis? In oktober 1907 brak op Wall Street paniek uit. Er was speculatie op koperaandelen en toen die brak kelderden de koperprijzen. Er was een run op de banken en een aantal slecht gekapitaliseerde trustbanken ging failliet. Er was een tekort aan krediet, want onder de gouden standaard was de hoeveelheid goud bepalend voor de kredietverstrekking. Banken bleven op hun geld zitten en leenden niet meer uit. De grote bankier J.P. Morgan – de Federal Reserve bestond nog niet - moest het stelsel redden, onder andere door de minister van financiën te bewegen kapitaalinjecties aan banken te verschaffen. Economisch gezien was er geen reden voor de paniek. Bedrijven had geen gekke dingen gedaan en hun voorraden waren laag. Toch werd de ‘Panic of 1907’, zoals deze episode is gaan heten, in 1908 gevolgd door een korte maar diepe recessie. Een waarnemer van die tijd sprak zelfs van een ‘intense depressie’. De industriële productie van de VS kromp dat jaar met 20%. Hoewel de oorzaak van de paniek in 1907 geheel anders was dan in 2008 – toen te weinig kredietverlening vanwege de beperkingen die de gouden standaard oplegde, tegen nu teveel kredietverlening door te lage rentestanden – zijn er veel parallellen in de paniekverschijnselen en in de manier waarop de crisis werd bestreden. Wall Street had een rampjaar in 1907: min 38%, nog slechter dan 2008. Maar terwijl de economie in 1908 compleet inzakte, veerde de aandelenbeurs weer op en beleefde wat toen het beste jaar ooit was: + 47%. Het optimisme in de economie keerde terug en de volgende ‘normale’ recessie kwam op tijd, in 1913. Ik weet wel, resultaten uit het verleden zijn….etc. Maar toch. za 03 jan 2009, 07:01

Jaap van Duijn

Geen tweede rampjaar AMSTERDAM - Het jaar 2008 was een rampjaar voor beleggers. Wordt 2009 een rampjaar voor de economie? Het lijkt me niet. Zelfs als het bruto binnenlands product met 2% zou krimpen – wat na de oorlog nog nooit gebeurd is – zou de productie van goederen en diensten in Nederland het op één na hoogste niveau ooit bereiken. Dat betekent niet dat er geen sectoren, en zeker bedrijven zijn die het zwaar te verduren zullen krijgen. Bedrijfstakken die het moeten hebben van de export lijden onder de terugval van de wereldeconomie. Ondernemingen die met name op de uitvoer naar Engeland zijn gericht, hebben vreselijk veel last van de Britse recessie en het gekelderde pond. In de glastuinbouw is dat al goed te merken. De uitvoer zal in 2009 zeker kunnen krimpen, maar het is goed om te weten dat zelfs in het barre jaar 1975 die krimp toch maar 3% bedroeg. Investeringsgerelateerde sectoren (bouw, transport, metaalnijverheid) zien bij iedere recessie hun productie fors teruglopen. Volumedalingen van 10% of meer zijn hier zeker denkbaar. De enige troost is dat de investeringen van bedrijven maar iets van 10% van onze totale bestedingen uitmaken. De grote vraag is hoe de consumentenuitgaven zich dit jaar zullen ontwikkelen. Positief is dat de inflatie nu zo snel daalt dat de koopkracht van gezinnen toeneemt. Het Centraal Planbureau gaat uit van een koopkrachtverbetering van 1 3/4/%. Positief is ook dat het consumentenvertrouwen door de aanhoudende en al maanden durende berichtgeving over de kredietcrisis nu al zo laag is, dat het de vraag is of consumenten hun gedrag niet allang aan de komende recessie hebben aangepast. Maar er zijn ook belangrijke negatieve omstandigheden. Een belangrijke is dat veel gezinnen armer zijn geworden. Hun vermogens zijn geslonken, omdat hun beleggingen sterk in waarde zijn gedaald. De potten waaruit hun toekomstige pensioenen betaald moeten worden, zijn kleiner geworden. Ze mogen vrezen dat hun huis dit jaar ook wat minder waard zal worden. Deze negatieve vermogenseffecten kunnen ertoe leiden dat mensen meer gaan sparen en dus minder gaan besteden. De andere negatieve invloed op de bestedingen komt van de arbeidsmarkt. Ook al ligt het aantal vacatures nog steeds op recordniveau, zal de werkloosheid dit jaar weer gaan toenemen. De aankondigingen van al dan niet gedwongen ontslagen kunnen we vrijwel dagelijks in de krant lezen. Onzekerheid over de eigen baan, of erger, verlies van werk zonder elders snel aan de slag te kunnen, zijn niet bevorderlijk voor de kooplust. Blijft als enige stabiele factor over de overheid, als banenverschaffer, besteder en investeerder. De overheid is goed voor ongeveer 17% van onze totale bestedingen en dat is niet voldoende om een terugval in uitvoer, investeringen en misschien de particuliere consumptie te voorkomen. Maar is enige krimp van de economie nu zo erg? Nee, allerminst. Wie het wel erg vindt, zal er aan moeten wennen dat wat dit jaar waarschijnlijk gaat gebeuren, in de toekomst veel vaker zal gaan voorkomen. Ik schat de onderliggende trendmatige groei van de Nederlandse economie op ongeveer 1½% en dalende. Het structurele groeitempo was ooit 4 à 5%. Schommelend rond die dalende trend zullen er steeds vaker kwartalen gaan komen waarin de productie niet groeit, maar krimpt. In die zin kan het nieuwe jaar een mooie oefening worden in het omgaan met een dalend productieniveau. Nu is het nog een tijdelijke conjuncturele daling, maar misschien schommelen we over een jaar of tien, twintig rond de nulgroei. wo 31 dec 2008, 08:00

De kredietcrisis AMSTERDAM - Als 2008 iets heeft duidelijk gemaakt, dan is het hoe totaal afhankelijk de economie is van een goed functionerende financiële sector. Valt het vertrouwen in banken weg, dan stokt de economische machine. Als mensen hun spaargeld niet meer veilig weten (IceSave), als bedrijven in een paar dagen tijd miljarden bij een bank weghalen (Fortis), als een bankaandeel op een vrijdagmiddag 27% koersverlies lijdt en de bank vervolgens door de overheid gesteund moet worden (ING), dan is een inzakkende economie onvermijdelijk geworden. Begin dit jaar dacht ik dat de kredietcrisis, die toen nog ’subprime-crisis’ heette, door de westerse economieën geabsorbeerd kon worden. De meest realistische schattingen van de afboekingen die banken op hun leningenportefeuille moesten doen, telden toen op tot ongeveer $400 miljard. Dat was ongeveer 3% van het bruto binnenlands product van de Verenigde Staten – en een bedrag dat verhoudingsgewijs vele malen geringer was dan de verliezen die in 1997 en 1998 door banken tijdens de Azië- en Rusland-crises werden geleden. Toen waren de Aziatische economieën er vrij snel weer bovenop gekomen. Een jaar later zaten we wereldwijd in de euforie van de internethausse, ondanks alle rampspoed die voorspeld werd omdat IT-systemen de overgang naar het jaar 2000 niet aan zouden kunnen. Me dit nog goed herinnerend ging ik ervan uit dat we het eind 2008 niet eens meer over de bankencrisis zouden hebben. Er waren andere problemen, zoals de oplopende inflatie. Bankpresident Trichet leek dat ook te vinden, want op 9 juli verhoogde de Europese Centrale Bank zijn rentetarief nog met een kwart procent tot 4¼ %. Daar leek toen alle reden toe, want een paar dagen later bereikte de olieprijs een nieuw recordniveau van $147. De consensusverwachting was dat de Amerikaanse en Europese economieen in 2009 met 1,3% zouden groeien. Voor Nederland werd zelfs 1,7% groei verwacht. Maar in september ging het mis. De hypotheekbanken Fannie Mae en Freddie Mac en verzekeraar AIG werden gered, maar voor zakenbank Lehman Brothers waren geen kopers en op 15 september moest de bank uitstel van betaling aanvragen. Achteraf wordt het laten omvallen van Lehman als een geweldige blunder van Hank Paulson, de Amerikaanse minister van Financiën, gezien. Vanaf dat moment was immers het vertrouwen in de financiele sector helemaal zoek en zakten economieën in een zelden eerder vertoond tempo in. In feite namen vanaf september de financiële markten de regie over. Scherpe koersdalingen dwongen overheden en centrale banken in te grijpen. Na iedere maatregel was er meestal een korte opleving, maar zakten de koersen spoedig weer verder weg, wat de autoriteiten vervolgens aanzette tot nóg drastischer ingrepen. Aan deze neerwaartse spiraal van steeds verder afbrokkelend vertrouwen leek pas eind november een einde te komen. De belangrijkste opgave waar overheden en centrale banken sinds september voor stonden, was het financiële stelsel in stand te houden. Dit is redelijk gelukt. De meeste dijken hebben het gehouden, maar er is nog steeds verscherpte dijkbewaking nodig. De verschillen tussen de tarieven waartegen de staat kan lenen en waartegen bedrijven en particulieren kunnen lenen zijn nog altijd buitengewoon groot. Toch heeft de aandacht van beleidsmakers zich langzaamaan verplaatst van het financiële stelsel naar de reële economie, in casu de bestrijding van de recessie. Gezien de sterk toenemende schuldenlast van overheden wordt de volgende vraag: hoever willen we daar eigenlijk mee gaan? za 20 dec 2008, 09:03

Rente en schulden AMSTERDAM - Er zijn diverse manieren om de huidige kredietcrisis te verklaren en te duiden. Sommigen zien er het bewijs in dat de economische hegemonie van Amerika ten einde loopt. Anderen menen dat de crisis het falen van het kapitalistisch stelsel aantoont. Weer anderen denken dat de crisis laat zien waar de ongebreidelde hebzucht van managers onvermijdelijk toe leidt. Zelf zie ik de huidige episode vooral als de eindfase van een tijdvak dat in 1982 begon – het tijdvak van bijna een kwarteeuw van almaar dalende rentes. Die dalingen werden weliswaar onderbroken door periodieke, door de conjunctuur bepaalde rentestijgingen (eind jaren tachtig en eind jaren negentig), maar de trend was duidelijk neerwaarts gericht. De structurele rentedalingen konden verklaard worden uit de structurele daling van de inflatie. Deze bedroeg begin jaren tachtig in Nederland nog 7%, maar daalde in de decennia daarna naar een niveau van 1% in 2006. De almaar verder dalende rente had als belangrijkste gevolg dat bedrijven en gezinnen steeds meer konden lenen, zonder dat hun jaarlijkse rentelast opliep. Er kon dus steeds meer met vreemd vermogen worden gefinancierd. Als de rente op leningen maar 4% is, terwijl de investering die met die lening gedaan wordt 12% rendeert, dan wordt het aantrekkelijk om zo veel mogelijk van het te investeren bedrag te lenen. Dat gebeurde dan ook: in alle westerse landen – niet alleen dus in Amerika – werd steeds meer geleend en namen de schuldenlasten fors toe. Ook in Nederland, waar op de huizenmarkt al sinds jaar en dag een heel bijzondere situatie bestaat: op hypothecaire schulden wordt, dankzij de hypotheekrenteaftrek, een kunstmatig lage rente betaald. Het lenen voor het eigen huis was daarmee heel rendabel. Niet alleen was de rente artificieel laag, maar het rendement op de eigen woning was ook nog eens heel hoog: sinds 1982 zijn de huizenprijzen in Nederland gemiddeld genomen verviervoudigd. Dus werd er in Nederland flink raak geleend, zó zelfs dat de schuldenlast van het gemiddelde Nederlandse gezin, gerelateerd aan het inkomen, nu bijna twee keer zo hoog is als dat van de Amerikanen. De schuldenomvang is dus een functie van de te betalen rente. Hoe lager de rente, hoe hoger de schulden. Het omgekeerde geldt natuurlijk ook. Als de rente weer gaat oplopen, neemt de rentelast toe, kan er minder geleend worden en komen de prijzen van vermogenstitels die met voornamelijk geleend geld zijn gekocht onder druk. Dat gebeurde in 2006 op de Amerikaanse huizenmarkt en daarmee begon in feite de kredietcrisis. Er bleken toen heel veel huizenbezitters te zijn die gezien hun inkomen eigenlijk nooit een lening hadden mogen ontvangen. Rentestijging, als gevolg van structureel oplopende inflatie (vanwege stijgende grondstoffenprijzen en schaarser wordende arbeid), is de oorzaak van de kredietcrisis. En hoe bestrijden we de crisis? Door de rente weer te laten dalen, tot extreem lage niveaus. In de VS ligt de officiële korte rente nu tussen 0 en 0,25%. De 10-jaarsrente op Amerikaanse staatsleningen bedraagt 2,1%. Zo laag zijn de rentestanden in Nederland nooit geweest. Eigenlijk zijn we bezig het probleem naar voren te schuiven. Eens zullen mensen moeten wennen aan stijgende rentes, want de inflatie komt echt wel terug. Maar nu dus even niet. Nu moet iedereen worden aangezet om weer te lenen. za 13 dec 2008, 08:07

Jaap van Duijn

RECESSIES AMSTERDAM - Normaal ontstaan recessies vanuit het optimisme en de overdrijving van de hoogconjunctuur. Bedrijven zien de toekomst met veel vertrouwen tegemoet, investeren, fuseren, nemen extra personeel aan, doen overnames en betalen daar meestal te veel voor. De lonen en de prijzen stijgen, consumenten zijn optimistisch, doen grote aankopen en de voorspellingen van de officiële bureaus wijzen op doorgaande economische groei. Dan komt meestal de omslag, omdat de vraagontwikkeling ver boven de trendmatige lag en niet houdbaar was. Hoe anders is het nu gegaan. Tot september was er, ondanks de Amerikaanse kredietcrisis, bij ons niet heel veel aan de hand. Geen overdreven investeringen, noch van bedrijven, noch van gezinnen, en geen uitbundige vraagontwikkeling. Maar na de ondergang van de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers op 15 september was er plotseling sprake van een omvangrijke vraaguitval, hier en elders in de wereld. Nieuwe orders werden ingetrokken, aankoopvoornemens afgeblazen, investeringsplannen opgeschort en voorraden afgebouwd. De bedoeling was zoveel mogelijk kas op de balans te krijgen, want de wereld was heel onzeker geworden en banken leenden geen geld meer uit. Die plotselinge hevige vraaguitval was vrij uniek, maar de oorzaak was dat natuurlijk ook: het door het omvallen van Lehman gevoede, en plotseling geëscaleerde wantrouwen van banken onderling en het daarmee niet meer functioneren van het financiële stelsel. Maar in wat na die plotselinge daling in september is gebeurd, zien we toch wel weer de klassieke volgorde van handelingen die in iedere recessie dezelfde is. Bedrijven die met de verminderde vraag naar hun producten worden geconfronteerd, gaan maatregelen nemen. Ze gaan zelf bezuinigen. De conjunctuurgevoelige bedrijven voeren werktijdverkorting door, nemen afscheid van tijdelijk personeel en kondigen (massa)ontslagen aan. Ze doen dat om nog wat van hun eigen verlies-en-winstrekening te redden, maar door hun handelen verergeren ze volautomatisch de recessie. De bezuinigingen betekenen immers dat toeleveranciers ook hun omzet zien afnemen. Kosten voor de een zijn inkomsten voor de ander. Die anderen moeten dan zelf ook gaan bezuinigen en zo dringt de recessie steeds dieper in de economie door, totdat er uiteindelijk minder banen en minder inkomens zijn en ook de bakker merkt dat zijn klanten minder te besteden hebben. En als klap op de vuurpijl kondigde de minister-president van ons land vorige week aan dat de crisis wel tot 2010 ging duren. Wie nog enige hoop op een goede afloop had, kon die laten varen, want de premier zelf deelde ons mede dat de vooruitzichten voor de komende twee jaar slecht zijn. Dat betekent dus geen nieuwe auto, geen nieuwe keuken en dat andere huis laten we de komende jaren ook maar zitten. Zo wordt de recessie vanzelf erger. De opmerkingen van premier Balkenende waren natuurlijk buitengewoon onverstandig. In de eerste plaats weet hij helemaal niet of de conjuncturele neergang tot in 2010 aanhoudt. Een scherpe daling zou door een even scherp herstel gevolgd kunnen worden. En áls hij het al zou weten, zou hij het niet moeten zeggen. De oorzaak van deze recessie is nou juist die grote onzekerheid en het totaal wegvallen van vertrouwen. Van daaruit redenerend moet de premier juist proberen het geschonden vertrouwen te herstellen en geen uitlatingen doen die de onzekerheid bij bedrijven en gezinnen alleen nog maar groter maken. za 06 dec 2008, 07:01

1974 en 1980 AMSTERDAM - Het National Bureau of Economic Research (NBER) heeft gesproken. Het bureau dat belast is met de datering van conjunctuurcycli in de Verenigde Staten, heeft geoordeeld dat de recessie in Amerika in december 2007 is begonnen. De VS is daarmee ‘officieel’ in recessie. In het vierde kwartaal van 2007 kromp het Amerikaanse bruto binnenlands product (bbp) heel licht, met 0,2%, en in de twee kwartalen daarna steeg het weer. Later zal uit de cijfers duidelijk worden dat de echte verslechtering in september van dit jaar begon – de maand waarin vrijwel overal in de westerse wereld de bodem uit de economie viel. Indicatoren schoten ineens steil omlaag. Het was de maand waarin het vertrouwen in de banken verdween. Het is die plotselinge, scherpe verslechtering in vooruitzichten en dat complete verlies aan vertrouwen in het financiële stelsel die het meest beangstigend zijn en die de vraag oproepen of we zoiets eerder hebben meegemaakt. Er zijn na de oorlog twee situaties geweest waarbij de economie een zelfde vrije val doormaakte als nu het geval lijkt te zijn. De eerste was de recessie van 1974/75, die voorafgegaan werd door de eerste oliecrisis. De tweede was de ‘credit crunch’ in de VS in de eerste helft van 1980. De recessie van 1974/75 herinneren de meeste mensen zich nog goed omdat hij zo zichtbaar was. Kort voor de recessie begon was er een oorlog in het Midden-Oosten, de Jom Kippoer Oorlog, de benzine ging op de bon en in november en december 1973 mocht er op zondag geen auto meer gereden worden. Beurzen stortten in. In twee jaar tijd halveerden wereldwijd de aandelenkoersen, met uitschieters in Engeland (73% koersdaling) en Hongkong (85%). In de VS was de krimp van de economie veel ernstiger dan wat nu voor 2009 verwacht wordt. Tussen top en bodem daalde het bbp met bijna 12%. Het bijzondere van deze recessie was echter dat het herstel in 1975 even scherp was als de val daarvoor. De inkoopmanagersindex – de meest accurate conjunctuurindicator van de Amerikaanse economie die ik ken – herstelde in 1975 even hard als hij in 1974 gedaald was. Beurskoersen schoten omhoog. In september 1976 was de Dow Jones de oude top van 1973 tot op een paar procenten genaderd. Het was het klassieke voorbeeld van een V-vormige recessie met navenant herstel: hoe scherper de daling, hoe scherper de opleving. In 1980 wilde de toenmalige Fed-voorzitter, Paul Volcker (die nu in het Obama-team is opgenomen), een einde aan de almaar oplopende inflatie maken. Het draconische middel was de ‘credit crunch’. Het officiële rentetarief van de Fed ging naar 13%. Net als nu, maar om heel andere redenen, stagneerde de kredietverlening begin 1980 en de economie zakte in. De inkoopmanagersindex dook naar een naoorlogs dieptepunt. De particuliere consumptie in de VS kromp met een ongekende 8% op jaarbasis. Maar even snel als de daling kwam in de tweede helft van 1980 het herstel. De schok van de ‘credit crunch’ was voorbij. De conjunctuurcyclus hervatte zijn normale verloop en de échte, slepende recessie kwam pas in 1981/82. De V-vorm werd een W-vorm. Dat W-patroon zou zich nu ook weer kunnen herhalen. Een diepe, korte schok nu, gevolgd door een opleving in de tweede helft van 2009, waarna de echte recessie in 2011 komt. Maar om die laatste opleving ook te krijgen is het wel absoluut noodzakelijk dat banken weer gaan functioneren. za 29 nov 2008, 08:31

DEFLATIE AMSTERDAM - De eerste prijsdalingen zijn nog niet daar of er wordt door economen alweer gewezen op de grote gevaren van deflatie. Deflatie moet daarbij gezien worden als een langdurige periode van een gemiddeld dalend prijspeil, die mensen aanzet om hun bestedingen uit te stellen, omdat alles straks toch weer goedkoper zal zijn. De angst voor deflatie zit er sinds de Grote Depressie van de jaren dertig van de vorige eeuw goed in. Om hun argumenten kracht bij te zetten halen de voor deflatie beduchte economen altijd het voorbeeld van Japan aan. Dat land had van 1999 tot 2006 enige jaren van zeer lichte deflatie, met prijsdalingen die op jaarbasis nooit meer dan 1,5% bedroegen. Toen het allemaal voorbij was, lag het consumentenprijspeil 3,5% beneden het niveau van 1999. Dat stelde allemaal dus niet zo veel voor. Japan is bovendien een heel bijzonder geval en totaal onvergelijkbaar met Europa of de Verenigde Staten. De reactie op ongunstige economische ontwikkelingen is er veel trager dan hier in het Westen, de rente is er extreem laag en de bevolking daalt. De beroepsbevolking neemt al jaren af en dat betekent dat in de toekomst eerder een krimpende dan een groeiende economie verwacht mag worden. Onder zulke omstandigheden is een per saldo stabiel prijspeil helemaal niet verbazingwekkend. Hier in het Westen lijken we van het ene naar het andere uiterste door te schieten. Jarenlang was inflatie de grootste zorg van de Europese Centrale Bank (ECB), en met een laatst gemeten inflatie van 3,2% op jaarbasis in het eurogebied ligt het tempo van prijsverandering nog duidelijk boven het maximaal toelaatbare niveau van 2%, zoals het dat al jaren doet. Maar nu zijn we ineens weer bang voor deflatie. Zijn prijsdalingen echt zo erg als de voor deflatie bevreesden ons willen doen geloven? Als prijzen vanwege schaarste of vanwege speculatie te hard stijgen, dan is het niet meer dan normaal als ze vervolgens weer dalen en daarbij ook meestal weer te ver doorschieten. Dat is de functie van prijzen als correctiemechanisme in de economie. Prijsdalingen zien we daarom met enige regelmaat in de producentenprijzen, in Nederland bijvoorbeeld tussen 1985 en 1988, in 1998, in 2001 en nu weer. Hoogstzelden vertalen deze producentenprijsdalingen zich ook in een daling van het prijspeil van consumptiegoederen. In Nederland is dat sinds 1962 maar één keer gebeurd, gedurende een paar maanden van 1986 en 1987. De olieprijsdalingen waren toen de oorzaak. Zoiets zou natuurlijk weer kunnen gebeuren, nu de olieprijs gekelderd is en de prijsdalingen ook in de brandstofprijzen voor de consument tot uitdrukking komen. Beter zo dan dat prijsdalingen niet worden doorgegeven. Prijsdalingen over een brede linie zijn in ons soort economieën echter uiterst onwaarschijnlijk. Bijna driekwart van ons bruto binnenlands product bestaat uit diensten. De loonontwikkeling is dus veel belangrijker voor ons prijspeil dan het verloop van de benzineprijs of de prijs van staal. Gaan mensen bij deflatie bestedingen uitstellen zoals altijd betoogd wordt, en kan deflatie daarbij ontaarden in depressie? Voor de aankoop van een huis, of van aandelen, is de verwachte prijsontwikkeling zeker van belang, maar mensen gaan niet minder autorijden als de benzineprijs daalt. Eerder meer. Van televisies, pc’s en rekenmachines dalen de prijzen al tientallen jaren terwijl deze apparaten ook nog eens veel meer kunnen dan vroeger. Maar van deze deflatieartikelen zijn we alleen maar meer gaan kopen. Op termijn is inflatie echt een veel grotere bedreiging dan deflatie. za 22 nov 2008, 10:08

Jaap van Duijn

Het grote afwachten AMSTERDAM - In de onzekere maanden na de beurskrach van oktober 1987 sprak Jelle Zijlstra, oud-president van De Nederlandse Bank en toen commissaris bij de onderneming waar ik werkte, de voor mij historische woorden dat ‘het grote afwachten nu was begonnen.’ Algemeen werd verwacht dat de krach gevolgd zou worden door een recessie. Consumenten stopten met het doen van grote uitgaven, bedrijven legden hun investeringsplannen in de kast, iedereen wachtte op wat komen zou. Hoe het afliep weten we. Er kwam geen recessie. Economieën trokken weer aan, de aandelenbeurzen herstelden zich en de recessie kwam pas in 1990. Nu is het grote afwachten weer begonnen. Sinds de val van Lehman Brothers, in het weekend van 14 september, lijkt overal de bodem uit de economie te zijn gevallen. Consumenten stellen de vervanging van hun auto uit, ze durven geen ander huis meer te kopen als ze niet eerst hun eigen huis hebben verkocht, die nieuwe keuken komt later wel en de extra vakantietrip is afgelast. Bedrijven stellen investeringen uit, passen hun budgetten aan en de eerste massaontslagen zijn alweer aangekondigd. En als een ondernemer wel wat wil beginnen en bij de bank aanklopt voor financiering van zijn plannen, geeft de laatste niet thuis. Vrijwillig of noodgedwongen – de activiteiten lopen terug. Op haast alle economische en financiële grafieken zie je vanaf september verticale lijnen. Aandelenkoersen kelderen (ik gebruik dit laatste woord niet vaak, maar nu mag het), grondstoffenprijzen duiken omlaag, consumenten- en producentenvertrouwen zakken verder weg. Renteopslagen die bedrijven moeten betalen schieten omhoog, terwijl tegelijkertijd de officiële rentetarieven scherp omlaag gaan. De dollar en de yen stijgen in een verticale lijn, de inflatie neemt sterk af. Scherpe veranderingen als deze, in een zo korte tijd en op zoveel verschillende plaatsen in de wereldeconomie, zijn zelden in de economische geschiedenis vertoond. De echte recessie (niet die onzinnige rekenkundige van twee kwartalen negatieve groei) lijkt overal in september begonnen te zijn. Nu hoor je commentatoren zeggen dat de recessie zeker jaren gaat duren. Met dat soort oordelen moet men toch voorzichtig zijn. Ik heb in veertig jaar conjunctuurgeschiedenis dergelijke commentaren vele malen gehoord. Een recessie is echter een correctiemechanisme dat de voorwaarden schept voor het daarop volgend herstel. Voorbeelden nu: de scherpe daling van grondstoffenprijzen en de als gevolg daarvan even scherpe daling van de inflatie. Die laatste maakt weer rentedalingen mogelijk. Het reëel beschikbaar inkomen neemt door lagere inflatie toe en als de banken zich ook weer een beetje normaal gaan gedragen – ik geef toe, dat is een groot ‘als’ – dan wordt het financieren van bedrijfsactiviteiten ook weer goedkoper. Bovendien: consumenten zijn overal al uitzonderlijk pessimistisch. Ze zijn nu al even pessimistisch als ze normaal aan het eind van een recessie zijn. Dat suggereert dat er ook spoedig een bodem kan worden gevonden. Ook aandelenkoersen verdisconteren nu al een complete recessie. Geen depressie à la jaren dertig, maar wel een ernstige recessie. Dat alles betekent dat een hevige, maar korte recessie waarschijnlijker lijkt dan een langdurig aanpassingsproces. Voor de lezers die eerdere conjuncturele neergangen hebben meegemaakt: ik denk eerder aan een recessie als in 1974/75 (eerste oliecrisis) en in 1980 (‘credit crunch’ in de VS), dan aan de langdurige affaire van 2000/03, toen we geleidelijk aan wegzakten. Hoe scherper de daling, hoe scherper als regel het herstel.

Related Documents

Dft
November 2019 14
Dft
May 2020 5
Dft
November 2019 15

More Documents from ""