gj wielinga–het wonderlijke leven van mijn zus
7. De vlucht gaat voorspoedig. Er zitten niet veel mensen in het vliegtuig en de stewardessen kunnen rustig aan doen. Dat was volgens mij ook nodig, want ze zien er allemaal uit alsof ze drie dagen niet hebben geslapen. Op Schiphol duik ik eerst een toilet in. Tanden poetsen, haar netjes in een scheiding. Colbert recht en de kraag van mijn smetteloze lichtblauwe overhemd goed. Een laatste check van mijn schoenen. Met een stuk toiletpapier een vlekje wegwerken en op naar de schuifdeuren die me weer in Nederland brengen. Gelukkig maar een kleine rij bij de douane en een oudere man die me welkom terug heet. Ik heb alle bagage in mijn ene rugzak en loop direct door naar de uitgang. De schuifdeuren gaan open. Het bekende roestvrijstalen hek. Mams staat linksachter, ze draait even haar hand omhoog als in ʻhier ben ikʼ. Mijn hart zakt naar mijn onderbuik, terwijl de lichten wazig om me heen draaien. Mams ziet er afgepeigerd uit. Haar losjes achter de oren, sjaaltje om haar nek, blauw jasje, bruine broek, lage schoenen en die eeuwige bruine tas om haar elleboog. Haar ogen staan op huilen, haar onderlip trilt. Ik pak haar vast. Ze kruipt tegen me aan en fluistert ʻMijn meisje is dood, mijn meisje is doodʼ. Ik voel haar zachtjes schokken en strijk haar over haar rug. Even later zitten we in haar witte Mini. ʻHet wordt een gesloten kist,ʼ zegt mams terwijl ze de snelweg opdraait. ʻEr was niets meer van te maken. Alles was kapot. Stukken vlees bij elkaar geplukt.ʼ ʻWaar ligt ze nu?ʼ wil ik weten. ʻIn Westgaarde. Alles is geregeld, de familie is uitgenodigd, morgen staat er een advertentie in de Telegraaf en in het Parool. Nu maar hopen dat er wat vrienden van haar opduiken.ʼ Ik beloof te kijken wat ik kan doen. ʻWat staat er in de advertentie?ʼ vraag ik. ʻZe ging zoals ze kwam: onverwacht.ʼ Ik ben even stil en mams rijdt bijna tegen een tegenligger op. Gelukkig weet ze de auto nog net bij te sturen. ʻEikel!ʼ schreeuwt ze, ʼwe hadden wel dood kunnen wezen!ʼ Stil, maar vol aandacht en angst zit ik naast mijn moeder. We vinden een parkeerplek tegenover de woning. ʻIk heb de lichten aangelaten,ʼ zegt mams die weer volledig de controle over haarzelf heeft weten te vinden, ʻdat is wel zo gezellig.ʼ We steken de Overtoom over en mams haalt de sleutel uit haar tas. We gaan naar binnen, de lange, nauwe, met groen wollig tapijt beklede trap op. ʻNog ééntje,ʼ zegt mams op de eerste verdieping. Het ruikt eigenaardig, alsof iemand jaren geleden op het tapijt heeft gepiest, stel ik me voor. ʻHet is even oppassen hier,ʼ gaat mams verder, ʼde sleutel moet niet naar rechts gedraaid, zoals je zou verwachten, maar naar links.ʼ We staan in de gang van Lin. Linoleum op de vloer. ʻIk heb nog een beetje geprobeerd schoon te maken, maar eigenlijk was alles al spik en span.ʼ Mams loopt de keuken binnen. ʻWil je koffie?ʼ Ik sta nog even onthutst te zijn van mijn zusters woning. Twee kamers tel ik. Een grote woonkamer met ramen en een lang balkon aan de voorzijde en een slaapkamer met openslaande deuren op een balkon achter, met zicht op het Vondelpark. Mams staat in de keuken.
18
gj wielinga–het wonderlijke leven van mijn zus
ʻAls je geen koffie wilt, dan is er ook champagne, Lin lijkt een champagneverslaving te hebben gehad.ʼ Ze laat me de zwarte koelkast zien, houdt de deur open en inderdaad, een stuk of vijf flessen Bollinger. ʻEr staan nog een stuk of dertig flessen in die kast daar.ʼ Mams wijst op een deur in de gang, ʻboven de stofzuiger.ʼ ʻWeet je zeker dat je hier wilt blijven? Ik kan je meenemen naar Ede. Dan kun je morgen een beetje door het bos wandelen.ʼ ʻNee mams, ik blijf hier. Ik moet sowieso haar netwerk op. En ik moet morgen ook langs paps.ʼ ʻIk zou je kunnen brengen, of dat je morgen de trein neemt?ʼ ʻMams,ʼ ik denk even na, ʻhet is een moeilijke tijd. Ik vind het heel lief van je dat je me mee wil nemen naar Ede, maar ik denk dat ik in ieder geval de komende twee nachten hier wil zijn. Ze was mijn zus, maar wie was ze eigenlijk? Dat wil ik hier uit gaan zoeken. Snap je dat?ʼ Mams zucht en kijkt gepijnigd. Ik herken Lins grote groene ogen in die van mams. ʻWeet je het zeker?ʼ vraagt ze voor de zekerheid, ʻje weet dat ik het niet alleen voor jou vraag.ʼ Mijn moeder breekt mijn hart. Ze wil me meenemen voor haar eigen gemoedsrust, voor haar moedergevoelens, voor haar verdriet. ʻIk wil niet dat jou iets overkomt.ʼ Mams breekt uit in een huilbui. Ik sta er weer eens lullig bij. Pak haar vast en omhels haar. ʻMaak je geen zorgen, ik blijf nog wel even.ʼ Ik voel mijn eigen ogen nat worden, maar hou mijn tranen tegen. Ik moet sterk zijn voor mijn arme, bange moeder. ʻMaak je niet ongerust, ik blijf tot je schoon genoeg van me hebt.ʼ Ze moet gelukkig glimlachen. ʻIk ben blij dat je er bent. Hier, je koffie.ʼ We wandelen naar de woonkamer. Jake zou zeggen: Amsterdam eclectisch. Rechts een hoge tafel met vier designstoelen uit de fifties met een Albert Cuyp kroonluchter erboven. We gaan zitten. De hele wand is bezaaid met fotoʼs die met spelden in het behang zijn gestoken. Kiekjes uit Lins leven. Als klein meisje op de schommel, als brutale tiener achter op de brommer bij een onbekende jongen, als prachtige vrouw in roze bikini op de voorplecht van een jacht. ʻDoe jij maar wat je moet doen.ʼ Mams pakt haar beker vast. ʻDan zien we na de crematie wel verder.ʼ ʻJe hebt nog geen plannen voor haar spullen toch?ʼ ʻIk heb een verhuisservice geregeld voor maandag. Het kan wel een tijdje in onze garage staan.ʼ ʻWat wil je dan met Lins spullen doen?ʼ wil ik weten. ʻIk heb nog geen idee, maar we zouden het met Koninginnedag op straat kunnen zetten. Wat dan overblijft kan naar de kerk. Er zijn altijd wel mensen die een bank nodig hebben. Of een tv.ʼ Ik kijk naar de lange bank aan de andere kant van de kamer. Duidelijk geen Ikea bank. Witleren zitjes bij elkaar gehouden door dunne metalen buisjes. Ik zie deze bank al ergens op de Veluwe bij een arm godvrezend gezin. Ik vraag me af hoe vaak ze hier ʻklantenʼ ontving. In ieder geval wist ze hoe ze een kitscherige sfeer moest neerzetten. Boven de bank herken ik een aantal portretten die paps van Lin heeft getekend. Tegen een zachtlila muur. Als mams een beetje mensenkennis heeft dan zou ze deze kamer als vulgair bestempelen, maar ik ben zeker dat ze zou zeggen dat ʻLinda een eigen smaak had.ʼ
19
gj wielinga–het wonderlijke leven van mijn zus
ʻIk moet maar eens gaan.ʼ Mams staat op. ʻAls je nog een pak nodig hebt voor zaterdag, moet je het zeggen. Ik zal ruimte maken op je bankrekening.ʼ Als ik iets haat is het shoppen. Ik laat mams uit. Zoen haar op de wang en wens haar ʻVoorzichtigʼ. Ik beloof morgen te bellen om te vertellen hoe ver ik ben gekomen met mijn onderzoek. Ik luister hoe ze de trap naar beneden wandelt en trek pas de deur dicht als ik de voordeur in het slot hoor vallen. Op de tafel zie ik Lins telefoon liggen en haar laptop. Wat zou daar zo moeilijk aan zijn? Een iBookje. Mams heeft thuis waarschijnlijk pc. Ik draai het scherm open en druk op de aantoets. Terwijl de computer zichzelf aanzet, klap ik de telefoon open. Een viercijferige pin. Laat me denken. Ik toets op goed geluk onze oude postcode van Dokkum in. Het zou te veel geluk zijn als het waar was. Maar dom genoeg is het waar. Dat getal zit zo diep verankerd. ʻVrij,ʼ zegt het schermpje en er vliegt een zwerm vogels over het logo van de telefoonmaatschappij. Ze krijsen ingeblikt. ʻWelkom stoeipoes.ʼ Witte letters op een zachtgroene achtergrond. De telefoon is in ieder geval aan. Ik vraag me af of ze de telefoon bij zich had toen ze die intercity op zich af zag komen. Ik leg de telefoon neer en probeer niet te denken aan mams die de laatste bloedvlekken van haar dochters mobieltje afpoetst. Toch ben ik bijna zeker dat precies deze scène zich hier in de keuken heeft afgespeeld. Mams houdt van aanpakken. De computer is aan. Ik zoek naar het oplaadkoord. Het ligt op de grond. Ik sluit het aan en let op de airport. Volop draadloos hier en geen enkel adres heeft wachtwoorden. Zo zie ik het graag. Ik open een Firefoxscherm en tik de naam van mijn emailaccount in. Jake heeft een link gestuurd. YouTube. Zarah Leander. Davon geht die Welt nicht unter. Ik zie de naziʼs aanhaken in het refrein. Onbeschaamd. Ik stuur Jake Dietrich als gorilla terug en bekijk de New York Times, Huffington Post en Politico. Hillary zit weer in de race. Ik kijk om me heen. Dit is Lins territorium. Ik ben er. Alleen. Morgenochtend ga ik het offensief beginnen. Vanavond moet ik me proberen in te stellen op de dood en het achtergebleven leven van mijn zus. Ik bekijk de fotowand nog een keer. Aandachtiger. Ik ben nergens te zien. Mams ook niet. Paps komt een paar keer op de fotoʼs voor. Lin en paps samen op de trampoline. Hun handen, net als de rest van hun lichaam, in de lucht. Lin en paps close-up. Lin moet ongeveer veertien of vijftien geweest zijn toen deze foto gemaakt was. Haar haar in pieken. Paps kijkt lijp, alsof hij zich net verslikt heeft. Betere tijden. Ik besluit de tv aan te zetten en een beetje te gaan kijken waar Nederland is vandaag. Nova is net begonnen met een reportage over opiniepeilers in Amerika en een reportage over de Wallen. De gemeente wil af van het imago van seks en drugs en de tent sluiten. Een grijze pooier is het er niet mee eens en een Leger des Heils mevrouw is bang dat de prostituees in de illegaliteit verdwijnen. De Wallen moeten een ʻyuppiezoneʼ worden. Ik vraag me af of de yuppies het moeilijk hebben om een goeie hoer te vinden. Ik vraag me af hoe ver Lin is gegaan in haar spel. Ik zet het beeldscherm uit en droom een beetje door de kamer. De vlucht van vanmiddag heeft er flink ingehakt, merk ik. Zes uur tegen de klok invliegen is lastig. Misschien kan ik beter het bed induiken.
20
gj wielinga–het wonderlijke leven van mijn zus
Een riante vitrinekast staat tegen de muur. Model jaren twintig. Met lades onderin. Ik open de bovenste la en zie een zwart doosje liggen half bedolven onder papieren. Ik pak het eruit. Ik heb het vermoeden dat mams niet alles grondig heeft bekeken. Dit ligt niet aan haar nieuwsgierigheid, maar aan haar discretie. Ongetwijfeld gaat ze ervan uit dat de onderste steen vanzelf boven gaat komen. Of dat ze liever de onderste stenen niet wil zien. Ik open het doosje. Opgerolde eurobiljetten van tweehonderd. Geelbruin papier met de Eiffelbrug erop. Het zijn er een stuk of vijftig. Belachelijk. Dat Lin zo losjes met haar geld omgaat. Ook zit er een bankpasje van Credit Suisse in het doosje. Ik vraag me af waar Lin voor spaarde. Had ze besloten hard te werken zolang haar lichaam het uithield of had ze een droom waar ze naartoe werkte? Deze vondst gaf wel onmiddellijk een extra dimensie aan haar dood. Mams heeft geen idee. Of toch wel? Ik besluit het doosje ergens anders neer te leggen. Wat zou een goeie plek zijn? In de hoek bij de stereo? Op het plankje met de boeken? Misschien in de slaapkamer. Ik knip het licht aan en zie mezelf weerspiegeld in het glas van de openslaande deuren. Eerst maar de luxaflex naar beneden. Boven het bed hangt een spiegel, net zoals de hele rechterwand bespiegeld is. De kasten, een muur met drie deuren, hangen, liggen, staan vol met kleren en schoenen. Ik hoor een vreemd geluid in de voorkamer. Een soort buzz. Er is toch niemand bij de deur? De buzz gaat nog twee keer. Het moet een telefoon zijn. Ik gooi de doos met geld op het bed en loop snel naar de voorkamer en pak Lins telefoon. Wat moet ik zeggen? ʻTelefoon van Lin.ʼ ʻHallo?ʼ hoor ik een vrouwenstem zeggen. ʻDit is de telefoon van Lin, je spreekt met David, haar broer.ʼ ʻOh, hallo. Kan ik Linda spreken?ʼ ʻDat is lastig,ʼ zeg ik, ʻmet wie spreek ik?ʼ ʻDit is Barbara, is er wat met Linda gebeurd? Ik probeer haar al de hele week te bereiken, maar het lijkt of ik haar niet te pakken kan krijgen. Toch zou ik haar graag spreken,ʼ dringt de vrouwenstem aan. Ik ga zitten en stel me voor wie Barbara is. ʻIk heb slecht nieuws voor u,ʼ zeg ik. ʻLin is afgelopen maandagavond geschept door een trein.ʼ ʻHet is niet waar! Wàt is er precies gebeurd?ʼ Ik hoor het ongeloof en ik hoor ook mijn eigen ongeloof weerspiegeld dat ik dit zo ongegeneerd vertel tegen iemand die ik niet ken. ʻSorry mevrouw,ʼ zeg ik, ʻik kan het zelf ook amper geloven. Ik ben net zelf terug uit New York gevlogen en ben nu in haar huis. Lin is in Abcoude geschept door een intercity. We denken dat het zelfmoord is. Ze is dood. Haar crematie is zaterdag op Westgaarde om twee uur.ʼ ʻOh mijn god,ʼ het blijft even stil aan de andere kant. ʻMevrouw?ʼ ʻZeg maar Barbara. Jij bent haar broertje toch?ʼ ʻJa,ʼ ʻHet spijt me vreselijk dit te horen.ʼ ʻMag ik vragen hoe u Lin kende?ʼ tegelijkertijd stel ik me voor dat Barbara de werkgeefster van Lin is. 21
gj wielinga–het wonderlijke leven van mijn zus
ʻWe werkten heel nauw samen,ʼ zegt Barbara. ʻToen ze in november langskwam in New York vertelde ze me van haar werk.ʼ ʻNatuurlijk, haar New York trick.ʼ Barbara lijkt zich met deze informatie wat comfortabeler te voelen. ʻKan ik iets voor jullie doen? Jij was haar enige familie begrijp ik toch?ʼ ʻJa, en paps en mams,ʼ zeg ik. ʻPaps en mams,ʼ herhaalt Barbara. ʻDiscretie neem ik aan?ʼ ʻHeel graag,ʼ zeg ik. ʻMaar ik zou ook graag willen dat haar collegaʼs of vriendinnen of wie dan ook, als ze willen, zich welkom voelen aankomende zaterdag.ʼ ʻIk zal kijken wat ik kan doen. Wat ontzettend vreselijk voor je,ʼ zegt Barbara. Ik weet niet wat ik moet zeggen en blijf maar stil. ʻIk ben er zeker komende zaterdag, mag ik je dan aanschieten?ʼ ʻNatuurlijk,ʼ zeg ik. Me realiserend dat ik er niet onderuit kan. Ik moet de resten van Lins leven aan elkaar plakken. Ik heb geen keuze. Ik ben de enige die dit kan doen. ʻEr is een koffietafel naderhand,ʼ zeg ik. ʻOké, jij klinkt als de broer die weet wat hij doet,ʼ vertrouwt Barbara me toe. ʻNogmaals sorry. We zien elkaar zaterdag.ʼ ʻEen goeie nacht,ʼ zeg ik nog, maar Barbara is al weer weg. Een gedecideerde rauwe sexy stem verdwijnt in de nacht. Ik leg de telefoon weer neer en kijk naar een foto waar Lin lachend opstaat. ʻLach maar,ʼ fluister ik. ʻWaarom ben je in godsnaam doodgegaan?ʼ Terug in de slaapkamer pak ik het doosje van het bed en stop het achter een rijtje schoenen. Ik laat er een shawl op vallen. Paars met witte stippen en voor het eerst ruik ik een zoete, frisse geur. Ik moet me vasthouden aan de plank boven de rij jurkjes, terwijl ik me voorstel hoe het is als een intercity in de nacht opduikt en met volle vaart op je afstormt. Hoezo pleegde Lin zelfmoord? Het was toch nergens voor nodig? Ik pak een laars uit de kast. Een blauw suède met een niet al te hoge punthak. Ik hou ʻem naast mijn schoen. Til mijn hak omhoog. Misschien zou ʻie passen. Ik zet de laars weer terug en glijd met mijn hand langs Lins jurkjes. We zouden ongeveer dezelfde maat moeten hebben gok ik, en pak een groen paillettenjurkje zonder mouwen en hou hem voor mijn borst, terwijl ik naar de spiegel draai. Niet nu. Besluit ik. Ik hang het jurkje weer terug en sluit de deur. Het glas boven in de deur is gebroken, zie ik. Geel, bubbelend glas. Tijd om naar bed te gaan. In de voorkamer knip ik de lichten uit. In de keuken borstel ik mijn tanden. Ik check of de voordeur in het slot zit en laat de slaapkamerdeur op een kier. Voordat ik het lichtje uitknip naast het bed, kijk ik omhoog en zie mezelf. Welterusten zeg ik tegen niemand in het bijzonder.
22