2 TERUG IN DE TIJD Op dat moment valt er een helder en fel licht op zijn netvlies. Bouwman sluit zijn ogen, maar ziet het brandende lichtpuntje nog voor zich. Hij voelt zich duizelig, zijn hoofdpijn komt ineens weer op. Hij probeert zich op te richten uit zijn gehurkte houding en valt achterover. Hij slaat met zijn handen om zich heen om zijn val op te vangen, maar hij voelt geen vloer, helemaal geen vaste grond meer onder zich. Hij glijdt, hij tuimelt en hij duikt in een donker niets. Dan hoort hij naast zich een stem. Iemand sjort aan zijn arm en doet dat niet bepaald zachtzinnig. Hij krijgt iets in zijn hand gedrukt. ‘Drink’, zegt de stem, ‘en sta op’. Dankbaar neemt Bouwman een slok uit iets wat op een ouderwetse kruik lijkt. Als hij opkijkt ziet hij een kleine man, een verweerd lichtbruin gezicht. Bouwman steekt zijn trillende hand uit en stelt zich voor. De man krijgt een brede grijns op zijn gezicht. Hij wijst op zichzelf en zegt: ‘Suomar’. Hij trekt Bouwman op aan zijn uitgestrekte arm en neemt hem als een klein jongetje mee aan zijn hand.
‘Drink en sta op!’