Aan_ideeën_geen_gebrek

  • Uploaded by: Oscar J. De Vries
  • 0
  • 0
  • April 2020
  • PDF

This document was uploaded by user and they confirmed that they have the permission to share it. If you are author or own the copyright of this book, please report to us by using this DMCA report form. Report DMCA


Overview

Download & View Aan_ideeën_geen_gebrek as PDF for free.

More details

  • Words: 3,566
  • Pages: 8
Aan ideeën geen gebrek. De zaak heeft uiteindelijk nooit de krant gehaald. Gek, zou je denken, er verschijnt zo veel in de krant. Ik vind dit verhaal sterk, het mist wel een pointe, maar daarom is het nog niet minder dan gelijk welk fait divers waar je elke dag over leest. Zonet nog las ik ‘Man sterft door overdosis water’. Tja. Spijtig verhaal, je leest dat even, uit nieuwsgierigheid, hoe slaagt een man er in te sterven aan een overdosis water, en vooral waarom? Maar eens het artikel gelezen, ben ik het al weer vergeten. Die man heeft de krant gehaald. Dat is de laatste gedachte die ik aan hem wijd. Waarom ze mij op deze zaak gezet hebben, weet ik niet meer, waarschijnlijk interesseerde het niemand. Ik ben altijd wel benieuwd, tot op zekere hoogte. Er was een man gestorven, in de Aanpalersstraat, de familie vroeg ons om de boel te komen inventariseren. Zelf hadden ze daar geen tijd voor, of geen zin. Meestal het laatste, weet ik. Mensen verzamelen doorheen hun leven veel troep, terwijl ze hun familie uit het oog verliezen, of omgekeerd, ze worden zelf uit het oog verloren. Uit ervaring zou ik in deze zaak voor de laatste optie kiezen. Alles wees erop. Erg eenzame man moet het geweest zijn. Moge hij nu in een beter oord vertoeven. Hij had al bij al niet zo veel troep verzameld. Of zo leek het aanvankelijk toch. De buurvrouw liet mij binnen, op een vroege maandagochtend. Ik had er nog niet zo veel zin in. De mevrouw had het als eerste gemerkt. In erg eenzame sterfgevallen is in de meeste gevallen de geur de boodschapper van het onheil. Geen mens die gemerkt had dat de meneer in geen weken meer de deur was uitgekomen. Het is best nog mogelijk om in deze tijd volledig te verdwijnen, de meneer heeft dat nog eens aangetoond. Ik had voor mezelf een luchtverfrisser meegenomen, zo’n spuitbus die mijn vrouw steeds in de kast naast het aanrecht heeft staan. Van het werk uit krijgen wij zulke dingen niet mee, we worden verondersteld ons te redden met zo’n mond- en neusmasker. Maar die dingen verdraag ik niet, dan zit je de hele dag in je eigen adem te werken, dat is ook niet zo prettig. Luchtverfrisser en kettingroken, daar doe ik het mee. De mevrouw zei: “Ik kende hem niet zo goed. Het was een eigenaardige man, dat vonden wij allemaal.” Ik wou haar zeggen dat ze niet zo snel conclusies moest trekken over mensen naast wie ze jarenlang woonde, maar welk goed doe ik daarmee? Die mensen hebben nu eenmaal hun mening, een eenvoudige inventariseerder gaat daar niets aan verhelpen, dat weet ik ondertussen al wel. Ik maak lijstjes voor vervreemde families van dode mensen, en de rest maakt daar altijd hetzelfde grapje over. Dood en brood, natuurlijk.

1   

Er zat nog een bodem koffie in het apparaat, de afwas stond te drogen op het aanrecht, een krant opengeslagen op de keukentafel, pantoffels naast de zetel, de gordijnen halfopen, de koelkast op een paar schellen kaas en een fles water na leeg. Het was ochtend toen hij stierf, hij wou net boodschappen gaan doen. Dat soort dingen zie ik in een oogopslag, ook al is het mijn taak niet. Mijn ambities heb ik niet laten varen, ze zijn gewoon vanzelf verdwenen. Erg vind ik dat niet. Ik kon aan de slag, nog steeds niet met volle overgave, het weekend was weer voorbij gevlogen. Hoe sneller alles op papier stond, hoe beter, dat leek me zo op het eerste zicht gelukkig ook niet lang te zullen duren. Wist ik veel dat ik hier nog jaren aan vast zou hangen, voor het grootste deel in mijn vrije tijd nog wel, maar dat had ik er voor over. Het was een nalatenschap, hoe nutteloos die ook was, de wereld had er niet de minste boodschap aan, maar om een of andere reden vond ik dat ik het aan deze onbekende, dode man verschuldigd was. Hij was aan iets begonnen wat nooit geïnventariseerd is geweest, ik denk zelfs niet dat hij dat ooit zou gedaan hebben, hij stapelde het gewoon op en liet het aan mij over om het in kaart te brengen. De man leefde op kleine voet, in een klein huis. Met de benedenverdieping was ik zeer snel klaar. Gelukkig hebben we daar voorgedrukte lijsten voor. Ik moet gewoon kruisjes zetten en cijfertjes invullen. De waarde wordt door iemand anders geschat, gelukkig maar, de waarde van iets of niets schat ik toch anders in dan men gewoonlijk doet. De voormiddag vulde ik met keukenmaterialen, meubilair, schilderijtjes aan de muur, gordijnen, een kleine collectie platen, slechts een tiental boeken in de kast, tot de pantoffels toe. De familie zou ons meer moeten betalen dan ze uit dit huis zouden halen, in termen van geld. Soms haal ik daar wel voldoening uit. In een nabijgelegen café ging ik een koffie drinken en mijn boterhammen opeten. Zelfs de kundig door mijn vrouw verpakte boterhammen smaakten naar sigaretten en luchtverfrisser. Daarna ging ik terug naar het huis, in de veronderstelling er op tijd mee te kunnen ophouden vandaag, er restte enkel nog de erg krappe bovenverdieping. Hij had het bed nog opgemaakt, voor hij stierf. Dat beviel me wel, eenzame, vrijgezelle mannen op leeftijd zorgen niet altijd zo goed voor zichzelf, al te vaak word ik binnen mijn werk geconfronteerd met regelrechte zwijnestallen. Dat zijn van die dagen dat mijn ambities van weleer nog eens hun kop durven opsteken. Er zijn leukere dingen dan pizzadozen, vuile kleren en porno te inventariseren. Ik keek om me heen om het werk in te schatten. Een bed, een ordelijke kleerkast, een badkamer met het allernoodzakelijkste, het toilet en een schrift op een nachtkastje. In mijn werk moet je beducht zijn voor dat kleine deurtje naast de kast, of het luik boven je hoofd. Daar duikt de echte rommel pas op. Ik zette me op het bed, keek even uit het raam naar de bakstenen muur aan de overkant. Ik plaatste een kruisje naast ‘bureaumateriaal – schrift’ en schreef ‘1’ in het 2   

vakje naast het kruisje. Ik opende het schrift. Het was dik en helemaal leeg, op een handgeschreven titel op het eerste blad na. AAN IDEEEN GEEN GEBREK Ik kom wel gekkere dingen tegen met mijn werk. Een compleet leeg schrift dat verkondigt dat er aan ideeën geen gebrek is, verbleekt al gauw bij, om maar iets te noemen, drieentwintig dozen vol deurknoppen in alle mogelijke variaties, ergens onder een laag stof op een zolder. Daar zaten ook wel erg obscene exemplaren tussen, in mijn fantasie met veel overgave en oplettend gestolen uit hoerenhuizen van over de hele wereld. Dat heeft nog een hoop geld opgebracht, die deurknoppen. Maar dit was slechts een schrift. Een beetje vreemd en niets meer. Alle items op de bovenverdieping kregen naam en plaats in de lijst. Een uur volstond om het volledige bezit van de dode man op deze etage te inventariseren, alles wat binnen mijn blik viel. Het deurtje, voor de helft verborgen achter de kast, had ik al opgemerkt toen ik zijn slaapkamer binnenwandelde, ik probeerde het te negeren. Het zou niet de eerste keer zijn dat ik, niet zonder moeite, een kast verschoof, zodat halfverscholen deurtjes uit het zicht van de inventarisman zouden blijven. Op zo’n momenten wil ik gewoon ‘17u’ invullen op mijn werkrooster, en dan ga ik om 14u naar huis. Dat vertrouwen is mij geschonken door mijn werkgever, daar maak ik dan misbruik van. Als een mens die toch vooral goed wil doen, schaam ik me daar wel voor ja. Misschien doe ik dan de volgende werkdag iets harder mijn best. Ik overwoog het voor bekeken te houden. Maar ik werd nog eens nieuwsgierig. Ondanks de hoge graad van herhaling die dit werk met zich meebrengt, blijft nieuwsgierigheid van tijd tot tijd een goede drijfveer. Je stoot door dit werk al eens op iets opmerkelijks, minder vaak dan ik zou willen, maar de kans dat het er is, ergens goed verstopt, die bestaat bij elke nieuwe opdracht die je krijgt. Of het nu aangeboren intuïtie was, of beroepsmisvorming, of stom toeval, het verband tussen het lege schrift en het halfverborgen deurtje was er alleszins. Duidelijke schuifsporen naast de poten van de kast. Een zwakkeling is deze eenzame dode man niet geweest. Zo’n kast verschuif je niet in je eentje zonder een zucht te geven. Mij lukte het bijna niet. Ik vloekte onder het gewicht. Ik zette me op de rand van het bed om een sigaret te roken. Boven kon je het nauwelijks nog ruiken, die geur, ik rookte om het moment nog even uit te stellen, ik voelde me onzeker over deze zet. Had ik de kast wel de goede kant uitgeschoven, kon ik niet gewoon naar huis gaan? Ik staarde naar het deurtje tot ik de filter proefde. Gewapend met mijn inventarislijst kroop ik het halfverborgen kamertje binnen. Eerst dacht ik op een slecht uitgevoerde zwendel in brievenbussen te zijn gestoten. Daar leek het alleszins op. Die eenzame dode man leek plots een gek die jarenlang brievenbussen van muren en palen heeft gerukt, om ze dan netjes op te stapelen in zijn 3   

halfverborgen kamer, zonder verder nog enig idee wat hij er mee moest aanvangen. Het was zeker geen grote kamer, maar de bussen stonden in torens tot aan het plafond opgestapeld. Mijn inventarisoog schatte het totaal op 80 à 90 bussen, allemaal redelijk gelijkaardig van grootte, gemiddeld een kleine 30 centimeter in lengte en 10 in breedte. Ik liet mijn zaklamp er nog eens over schijnen. De helft van de bussen was gemaakt van ijzer, de andere helft was van hout. Er klopte iets niet. Mijn inventarislijst had ik niet meer nodig. Hier zou ik mijn eigen lijst moeten maken. Deze opdracht was van een heel andere orde. De eenzame oude man opereerde bij dag en bij nacht. Ergens gedurende zijn werkende leven is deze frustratie gegroeid. Hij werkte op een groot kantoor, of in een fabriek. Hij zag ze elke dag hangen. Eerst geloofde hij in het nut van die bussen, stopte er af en toe zelf een suggestie in, dan wachtte hij op een zichtbaar resultaat. Een teken dat er naar hem geluisterd werd. Toen dit maar niet gebeurde, raakte dit hem ergens diep vanbinnen. Hij schreef nog een briefje. “Gelieve met de suggesties rekening te houden. Het is maar een idee. Aan ideeën geen gebrek.” Anoniem gepost natuurlijk. Iedereen is vrij om ideeën aan te brengen, maar kritiek is geen vanzelfsprekendheid. Hij dacht ’s nachts in zijn bed steeds vaker na over de zinloosheid ervan, die dingen hangen daar maar, als een zoethoudertje, terwijl zij daarboven lacherig doen over deze slechts schijnbare vorm van inspraak. Woedend werd hij ervan, voor even, want echte woede was niet aan hem besteed. Hij was een man die geloofde in daden, handelingen die verandering teweeg brengen. En als iets niets verandert, dan verliest het ook zijn nut. Ook dan moet je ingrijpen, vond hij. Toen iedereen naar de uitgang liep, rukte hij, met zijn opmerkelijke kracht, die ideeënbus van de muur, stak hem in één beweging in zijn tas en nam hem mee naar huis. Op de keukentafel probeerde hij eerst langs de gleuf de briefjes eruit te vissen, maar zonder succes. Ze verkozen aan de bodem te blijven plakken, na jaren in een vochtige omgeving te hebben gehangen. Met een mes en een engelengeduld, schroefde hij de vijzen los. Hij zou nooit meer een andere bus openen. Misschien was hij dat nog wel van plan, later, als hij niet was gestorven. Die eerste bus moet een teleurstelling geweest zijn. Ook al plakten de briefjes aan de bodem van de bus vast, het waren er veel meer dan hij verwachtte. Respectvol haalde hij ze uit elkaar, legde ze te drogen, wachtte geduldig tot ze droog waren, om ze dan pas één voor één te lezen. Het moet hem erg ontroerd hebben, om daarna nooit meer een bus te openen en de ideeën eindelijk te laten spreken, al was het maar voor hem alleen. De meesten vermeldden geen naam of datum, maar de afnemende graad van optimisme en de steeds grimmiger wordende teneur van de briefjes zorgden voor genoeg chronologie. Van “Wat een goed idee! Mag ik misschien voorstellen dat wij ook op pakweg tweewekelijkse basis mondeling onze zeg mogen komen doen, middels een personeelsraad in de cafetaria?” tot “Wij roepen tegen een muur, storten ons hart in een bus, maar waar zijn jullie?” 4   

De briefjes bevestigden enkel zijn gelijk, ze deden het aanvankelijke schuldgevoel over de diefstal op zijn eigen werk snel verdwijnen. Het voornaamste voor deze man was het nutteloze verwijderen, de illusie ontnemen en teleurstelling vermijden. In zijn vandalisme hield hij een warm gevoel voor humanisme schuil. Ik mocht hem wel, die dode eenzame man, het was een man naar mijn hart, zijn ideeën spraken mij aan. Het werd een missie, lang hield hij het alleszins niet meer uit op zijn werk, hij had geen idee waarom hij het nog zou moeten doen, en vooral niet voor wie. Hij ging met pensioen, toen begon zijn werk pas echt. De wereld hing vol ideeënbussen. Al die dingen hingen daar maar, daar zou hij wel eens verandering inbrengen. Goed, zijn missie was op zijn zachtst gezegd krankzinnig te noemen, maar het streven erachter was nobel. Alleen jammer dat hij nooit echt het werk afgemaakt heeft, de ideeën hebben nog steeds het licht niet gezien, ze bleven opgesloten in hun bussen. Ik ging me het lot van die briefjes persoonlijk aantrekken. Ergens raakte het me in mijn diepste binnenste, iedereen wil er het beste van maken, mensen dachten na, leverden soms werkbare, en vaak volslagen onzinnige suggesties in, maar uiteindelijk waren ze allemaal gelijk, daar op de bodem van de bus. “Een goed woord, een motiverende blik, een schouderklop, of een briefje aan de muur met felicitaties, het zou eens geen kwaad kunnen. Dat vind ik toch.” “Een petanquebaan naast de bankjes bij de rokers. Roken en toch in beweging blijven!” “Ze pesten mij, vanaf de eerste dag al, iedereen kan dat zien, jullie niet? Ik wil alleen maar op een andere vloer opnieuw beginnen.” Hoe kon die man zo veel ideeënbussen verzamelen zonder gevat te worden? Kon het zijn dat men het oogluikend toeliet? Bewakingscamera’s registreerden een oude man die ’s nachts de werkvloer binnenbrak, met één ruk de bus van de muur haalde en weer vertrok. Vandalisme ja, maar diefstal? De man moet lef gehad hebben en kon nog snel lopen voor zijn leeftijd. Bij dag een ideeënbus van de muur rukken en het op een lopen zetten, pal tussen de voorbijwandelende mensen. Misschien ging hij soms doordachter te werk, zich voordoend als een personeelslid, de verantwoordelijke van de bus, die zich kwam ontfermen over de inhoud ervan. Soms had hij gereedschap bij en ging hij gekleed in overall. Op de gekste plaatsen vind je ideeënbussen. Uiteindelijk is alles aan verbetering toe, wil iedereen de indruk geven dat je je zeg kan doen, dat alles spoedig zal verbeteren en dat allemaal dankzij jou! Ik vond een bus uit een wassalon, tot aan de rand gevuld en de enige boodschap die je er uit kon afleiden, was dat de mensen geen geloof hechtten aan dit initiatief. Tussen de 5   

kauwgompapiertjes, lege pakjes sigaretten, rekeningen, aanmaningsbrieven, reclamefolders, wasmiddelverpakkingen en gebruikte zakdoeken, trof je enkel nog briefjes aan die ofwel berustende teleurstelling, of een verregaande staat van verveling uitdrukten. “Er zit nooit waspoeder in de automaat. Niet erg hoor, niemand rekent er nog op!” “Een mooie vrouw kwam hier eens haar was doen, ze moet van de buurt geweest zijn, het is de enige reden waarom ik hier nog in dit stort kom, niet om me vrijwillig te zitten vervelen, ik heb ze nooit meer teruggezien, ze moet een wasmachine gekocht hebben, wat we allemaal zouden moeten doen, als we er het geld voor hadden.” “Dit is het saaiste wat er bestaat. Doe er iets aan, ik kan er niet meer tegen!” Wat moest ik hier mee? Welk nut had deze ontzaggelijke collectie uitingen van machteloosheid? De teller stopte bij achtenzeventig bussen. Mijn inventarislijst had hier geen boodschap aan. Nergens kon ik een kruisje of een getal noteren. Onder ‘Varia’ eventueel wel, pagina’s vol varia, maar ik besloot het niet te doen. Ik noteerde ‘17u’ op mijn werkrooster, reed naar huis, laadde alle dozen die ik daar kon vinden in de koffer en reed terug naar mijn vondst in de Aanpalersstraat. Nog voor mijn vrouw thuis zou komen, kregen al die ideeën een nieuwe schuilplek op mijn zolder. Onder het mom van een herwonnen drang om mijn oude, verwaterde schilderspassie nieuw leven in te blazen, sloot ik mij avonden en weekends lang op, en deed mijn zelfverklaarde werk. Dit zou een inventaris worden van een geheel andere orde. Het was verfrissend om uit de wurgende patronen van mijn aankruislijstjes te treden en alles op een geheel eigen, haast gevoelsmatige wijze te klasseren. Uiteindelijk deed de plaats waar de bus ooit hing er niet veel toe. Of de ideeënbus nu van de muur gerukt was in een station (“Trein? Waar ben je?”), een elektriciteitsmaatschappij (“FUCK YOU!”), een patentenkantoor (een goudmijn voor briefjes. “Uiteindelijk kopen ze me toch uit. Laat maar zitten.”) of zelfs een gevangenis (“Ooit al gedacht aan catering?”), uiteindelijk was de toon van het briefje het voornaamste, leek me. Ik ging ze niet sorteren op plaats, maar op emotionele categorieën. Dat bleek een zwaarder karwei dan gedacht, maar iets in me zei dat ik dit moest doen. Ik ben er nog steeds mee bezig. Op een dag zal dit alles het licht zien, zo vertel ik mezelf. Al moet ik elke uitgeverij van het land platlopen, of het in hun ideeënbus duwen. Er bestaan zoveel boeken zonder echte ideeën. Laat dit het tegengif zijn. Het is maar een idee.

6   

Er is ‘HOOP’, ‘BERUSTING’, ‘HUMOR’, ‘ZOMAAR’ en ‘WANHOOP’. Dat zijn de voornaamste categorieën, die de grote hoofdstukken van het boek vormen. Daarnaast zijn er talloze subcategorieën. ‘NUTTIG’, ‘ONREALISTISCH’, ‘SARCASME’, ‘VERVELING’, ‘SCHREEUW’, ‘FLAUW’, ‘OPTIMISTISCH’, ‘VERZUCHTING’, ‘PESSIMISTISCH’, ‘FILOSOFISCH’... Dat gaat zo maar door. Als ik bij het begin had geweten hoe veel tijd en denkwerk en uren van twijfel ik hier in zou steken, dan nog zou ik het gedaan hebben. Ik ging zelfs nog een stap verder. Er zijn nooit genoeg ideeën. Ik hing op het werk een bus aan de muur. Niemand weet dat ik daar voor gezorgd heb. Er werd even over gepraat onder de collega’s, de bazen lieten het zijn voor wat het maar was, ze waren er niet tegen, niet voor en ze berustten. Ik had mijn eigen sleutel. Om de zoveel maanden haalde ik de briefjes eruit. Het was weer eens een nieuwe vorm van nieuwsgierigheid waarmee ik door al die jaren heen mijn werk opwaardeerde. Als de nieuwsgierigheid verdwijnt, kan ik evengoed thuis blijven, vind ik. Terwijl het inventariseren en het te boek stellen van de ideeën onverminderd vooruitging en ik briefjes verschoof van de ene naar de andere categorie, en nieuwe manieren om het boek onder te verdelen opdoken, kreeg ik nog niet genoeg. Een kronkel in mijn hoofd maakte me wijs dat er in de wereld nog niet genoeg ideeënbussen hingen. Goed wetende dat ik hiermee lijnrecht inging tegen de missie van de dode eenzame man, vond ik toch dat ik het moest doen. Er waren al genoeg briefjes ongelezen in bussen verdwenen. Ik ging zelf bussen maken, uit hout, kleine busjes, zo groot als een vogelhuisje. ’s Nachts ging ik ze gelijk waar ophangen. Aan een paal langs de autostrade, voor de filelijdende mensen. Temidden een veld tussen de koeien, voor de boeren en wandelaars. Naast een zwemvijver. Naast de bus voor de belastingbrieven en naast brievenbussen van gewone mensen in de straat. Ik hing er zelfs eentje in onze woonkamer, maar dat wierp eindeloze vragen op bij mijn vrouw, dus die haalde ik weer van de muur. “Vlot het schilderen een beetje?”, dat stond op het enige briefje. Na enige tijd ging ik die bussen weer allemaal van palen en muren rukken en voegde ze toe aan de al niet geringe collectie. Daarna ging het inventariseren en te boek stellen verder. De wereld is nog niet klaar met al zijn ideeën. Het wordt een dik boek. “Vannacht droomde ik over jou. Dat was me nog nooit eerder overkomen. Je loopt hier alle dagen rond, je leek me wel aardig, niets meer, en daar was je, warm in mijn droom. Toen ik je deze morgen terugzag, was het alsof alles veranderd was. Ik zag jou en mij samen naar huis gaan, kinderen, eten, reizen, slapen, drinken, lezen, wandelen, leven, samen. Alsof alles wat ik zelf thuis had plots ophield te bestaan. Ik heb je vrouw al eens gezien, op het bedrijfsdiner, jullie leken me erg gelukkig, mooie kinderen ook. Ik zag je vandaag aan de koffieautomaat, je knikte eens 7   

beleefd, niets meer. Ik ben in de war, weet niet aan wie ik dit moet zeggen. Deze bus hangt hier al jaren in de gang naar de cafetaria. Ik geef deze droom aan hem, en hoop dat hiermee alles gezegd is. Hopelijk wordt thuis alles weer hetzelfde, niet meer van die dromen. Dankjewel om naar mij te luisteren, bus.” (Uit: Hoofdstuk 5.ZOMAAR/c.Verzuchting, p. 453. Bron: Auditbureau Verschaeren, datum onbekend)

Oscar J. De Vries

8   

More Documents from "Oscar J. De Vries"

April 2020 3
Natte_kurken
June 2020 2
Hol
June 2020 3