Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
CURSUS
GODSDIENST GELOVEN
Naam:
1
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Levensvragen, levensbeschouwingen en godsdiensten Inleiding Levensvragen komen voort uit dingen die je dagelijks meemaakt. Levensvragen groeien uit de ervaringen van mensen. En dan vooral de ervaringen die mensen diep raken. Levensvragen ontstaan vanuit en doorheen sterke ervaringen in situaties die men heel persoonlijk doorleeft. Men loop deze vragen tegen het lijf, vooral tijdens top- of dalmomenten in het leven. Men wordt er met heel z’n wezen op betrokken. Soms lijkt het alsof men helemaal door elkaar wordt geschud, of alsof de wereld op z’n kop staat, of alsof je helemaal anders tegen de dingen aankijkt. Het gaat veelal gepaard met een aanvoelen van wat onwaarachtig, niet authentiek of waardeloos is en tegelijk ook een sterk weten van wat goed, zinvol en nastrevenswaardig is. We spreken hier van een contrastervaring. Deze bestaanservaringen roepen bij mensen vragen op. We noemen ze levensvragen. Ze gaan immers over de belangrijke dingen in ons leven. De antwoorden die mensen geven op deze vragen, vormen samen hun levensbeschouwing. Zo kijken zij tegen het leven aan. Een schema:
Levensvragen Eigenlijk kan je alle levensvragen samenvatten in één grote vraag, nl. de , de vraag naar de ‘uiteindelijke’ zin van ons bestaan.
2
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Levensantwoorden In hun zoektocht naar een antwoord op de vraag naar het bestaan van een absolute grondzin lopen de menselijke opvattingen uiteen. In grote lijnen zijn er drie antwoorden mogelijk: -
-
-
Levensbeschouwingen Een mens maakt in zijn/haar ontwikkeling gebruik van ervaringen, wijsheden, ontdekkingen van andere mensen. Men moet niet alles opnieuw, van nul af aan zelf ontdekken, uitvinden, ervaren, maar men maakt gebruik van wat mensen voordien reeds vonden, leerden, produceerden. De mens van vandaag leert en leeft maar dankzij het verleden, de traditie, de geschiedenis. Veel levenservaring is bijeengebracht, gesystematiseerd, kritisch bevraagd, in praktijk gebracht en herwerkt, hervertaald, geactualiseerd. Er is gezocht naar samenhang, naar eenheid, naar wat bij elkaar hoort, naar het hoe en waarom, het waar vandaan, naar de zin, de onzin, de waardevolheid van iets, naar wat te mijden is en wat nastrevenswaardig. Doorheen de tijden zijn deze antwoorden op levensvragen uitgegroeid tot een min of meer coherente levensvisie. Het is een kijk op, een beschouwing over, het leven als geheel geworden.
Naast het onderscheid tussen individuele en gemeenschappelijke levensbeschouwingen, maakt men een onderscheid tussen godsdienstige en niet-godsdienstige levensbeschouwingen. Godsdienstige:
Niet-godsdienstige:
3
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Overzicht Is er een uiteindelijke zin? neen:
nihilisme atheïsme
twijfel:
agnosticisme
ja:
immanent geld (kapitalisme) genieten (hedonisme) de mens (humanisme) de voorvaderen (shintoïsme) het eigen volk (nationalisme) de gemeenschap (confucianisme) de klasseloze maatschappij (marxisme) de totale verlossing (boeddhisme) immanent-transcendent een op menselijkheid bedachte God (christendom) een God die meetrekt in onze geschiedenis (jodendom) transcendent het absolute (hindoeïsme) de gans andere God (islam)
Woordverklaring:
Noot: Er bestaat niet altijd een consensus over de vraag of bepaalde ‘levensbeschouwingen’ moeten gedefinieerd worden als godsdienst of filosofisch systeem of geen van beide. Je kan ‘godsdienst’ definiëren als het aanbidden van een opperwezen, maar bijvoorbeeld kan je ‘godsdienst’ ook zien als een geloofssysteem met een eigen kijk op de mensheid en zijn plaats in het universum.
4
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Overzicht 1. Geloven 1.1. Wat is geloven? 1.2. Waarom geloven mensen? Geloof versus wetenschap 1.3. Enkele bedenkingen 1.3.1. Godsbeelden 1.3.2. Religieuze taal 1.3.3. Universeel paradigma
2. Atheïsme 2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
Woordverklaring Ontstaan van het atheïsme Vormen van atheïsme Woordvoerders van het atheïsme 2.4.1. Ludwig Feuerbach (1804-1872) A. Werk en theorie B. Kritiek 2.4.2. Karl Marx (1818-1883) A. Werk en theorie B. Kritiek 2.4.3. Friedrich Nietzsche (1844-1900) A. Werk en theorie B. Kritiek 2.4.4. Sigmund Freud (1856-1939) A. Werk en theorie B. Kritiek
3. Wegen naar God 3.1. Logische godsbewijzen Kosmologisch Teleologisch Ontologisch 3.2. Godsbewijzen in de vorm van vragen die geen binnenwerelds antwoord kennen Martin Heidegger (1989 – 1976) Immanuel Kant (1724 – 1804) 3.3. Religieuze ervaringen
5
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
1. Geloven 1.1. Wat is geloven?
1.2. Waarom geloven mensen?
Geloof versus wetenschap
Geloof Wetenschap
Gevolg:
6
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Ooievaarsgeloof:
Voorstelling:
7
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Geloven doorheen de geschiedenis Ergens aan de zuidkust van Bretagne, ten noorden van het stadje Carnac, ligt een haast onafzienbare dorre vlakte, waarop in elf rijen 1099 steenzuilen staan: geweldige brokken onbehouwen stenen, sommige 4 tot 6 meter hoog, andere nog geen meter. Ze staan met de punt in de grond, rechtop, als omgekeerde kegels. Ze zijn allemaal anders van vorm, niet gebeeldhouwd, soms puntig, soms rechthoekig, meestal grillig van lijn. Die stenen heten ‘menhirs’. Ze zijn daar geplaatst tussen 3500 en 1800 voor Christus, door een onbekend mensenras dat er geleefd moet hebben voor de Galliërs. Niemand weet hoe ze daar geplaatst zijn. Niemand weet waarom ze daar geplaatst zijn. Het enige dat we weten is dit: ze staan in elkaars verlengde, en wel gericht van oost naar west, precies in de as van de lijn waarin de zon op de langste dag van het jaar op- en ondergaat. Op die dag vormen de schaduwen van de menhirs één grote, haast ononderbroken lijn. De enige verklaring is dat de menhirs iets te maken moeten hebben met de zonnecultus en dat primitieve mensen hier in een onbeschrijfelijke krachtinspanning hun geloof hebben willen uitdrukken in de macht, de grootheid en de warmte van de zon. Wie de menhirs van Carnac beziet, kan niet meer langs de vraag heen wat deze mensen nu eigenlijk hebben gezocht en beleefd, toen zij het plan opvatten om meer dan duizend loodzware, onhanteerbare steenzuilen te vervoeren over een afstand van vijftig kilometer en ze dan rechtop in de grond te zetten als een roerloze geloofsbelijdenis aan de zon.
Dat de menhirs iets met geloven te maken hebben, is duidelijk. Hun aanwezigheid daar in Carnac is volslagen irrationeel, niet begrijpelijk en nutteloos, tenzij men aanneemt dat de mensen die ze oprichtten, ergens iets geloofd hebben, op zijn minst dat het goed en zinvol was wat zij deden. De stenen van Carnac staan niet alleen. In tal van plaatsen op onze aarde treffen wij bouwwerken of ruïnes aan die enkel maar verklaarbaar zijn vanuit een vaak onachterhaalbaar geloof: vanaf de piramiden van Cheops tot de beelden op het Paaseiland, van de Areopaag in Athene tot de rotstekeningen van Altamira. Van de vroegste mensen af loopt er door de geschiedenis een beweging, die geloven wordt genoemd. Ook zonder predikers of profeten zijn mensen ermee begonnen. Het is opgeschoten overal, telkens weer anders, in eindeloze variaties, vaak niet meer controleerbaar. Alle rassen en talen kennen het. Het overschrijdt alle menselijke tegenstellingen, al heeft het ook de diepste tegenstellingen opgeroepen. En het blijkt onuitroeibaar. Geen enkele intimidatie, geen haat, vernuft of psychopathie heeft het ooit volledig kunnen vernietigen. Geloven doen mensen nog altijd. Het is ofwel een onoverwinnelijke ziekte, of het is zo wezenlijk in het menselijk beleven, dat het misschien op een of andere manier wel te maken heeft met gezondheid.
J. NIEUWENHUIS, Terwijl de boer slaapt. Opvoeding van kleine gelovigen, Baarn, 1976, p. 15-16.
8
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
God haal je niet uit een computer Iedereen kan vaststellen dat sommige mensen in God geloven en andere niet. Het bestaan van God kan je niet op een wetenschappelijk onweerlegbare manier aantonen. God is nu eenmaal niet de eindconclusie van een onbetwistbare redenering, noch het resultaat van een laboratoriumproef. Niemand kan bewijzen dat God bestaat, maar evenmin dat Hij niet bestaat. Geloven is dus geen kwestie van verstand. In onze eeuw evengoed als in alle vorige, vindt men onder de grootste geesten zowel gelovigen als ongelovigen. Neem nu, bijvoorbeeld, een lijstje van Nobelprijswinnaars. Wat de letterkunde betreft, tref je daarop namen aan als Bertrand Russel, Albert Camus, Jean-Paul Sartre, Pablo Neruda en Samuel Bellow die, elk op zijn manier, ongelovig waren of zijn; maar je vindt er ook namen op als Rabindranath Tagore, Herman Hesse, François Mauriac, Alexander Solzjnetisyn, Heinrich Böll die, alweer elk op zijn eigen wijze, gelovig waren of zijn. Onder de Nobelprijswinnaars voor de vrede zie je gelovigen als Albert Schweitzer, pater Pire, Dag Hammarskjöld of Martin Luther King, maar ook de socialist Willy Brandt of de communistische dissident Andrej Sacharov. Een gelijkaardige vaststelling geldt voor de beoefenaars van de wetenschappen. De diepgelovige Fransman Alexis Carrel en zijn overtuigd atheïstische landgenoot Jacques Monod kregen beiden de Nobelprijs voor geneeskunde en fysiologie. Pierre Teilhard de Chardin en Albert Einstein geloofden, uiteraard op hun persoonlijke manier, in het bestaan van een Opperwezen. Ook nu nog zijn er mensen die zich tot het katholicisme bekeren, al is het omgekeerde eveneens waar: bekende schrijvers als, bijvoorbeeld, Gerard Walschap en Marnix Gijsen, waren eerst strijdbaar katholiek en werden daarna strijdlustig atheïst. Dit alles leidt ons tot deze belangrijke vaststelling: ook onder de scherpzinnigste geesten zijn zowel een onwankelbaar geloof als een onaantastbaar ongeloof uiterst zeldzaam. Het is inderdaad even moeilijk te geloven als niet te geloven, én, tezelfdertijd, volkomen immuun te zijn voor elke vorm van twijfel. In elk geval: dat men gelooft (of niet gelooft), kan niet beschouwd worden als een bewijs dat men verstandiger (of dwazer) is dan een ander. Indien alle atheïsten intelligent waren en alle gelovigen idioten (of omgekeerd), zou dat niet lang geheim blijven. De gelovigen die de ongelovigen van kwade trouw beschuldigen, hebben dus ongelijk. Het oprechtheid kan evenmin in twijfel getrokken worden als die van de gelovigen. Men kan zelfs niet loochenen dat sommigen zich tot een absoluut ongeloof bekennen uit intellectuele eerlijkheid, niet zelden omdat de God die men hen voorstelde, in hun ogen niets goddelijks had. Dat Gods bestaan niet overduidelijk is, bewijst evenwel niet dat het geloof een kwestie zou zijn van gevoel of van er zo maar op los te gokken (baat het niet, het schaadt ook niet). Wie zich aan God overgeeft, doet dat bij volle bewustzijn.
9
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Het geloof van geleerde mensen
Dag Hammarskjöld Zweeds diplomaat, secretaris-generaal van de Verenigde Naties
“God sterft niet op de dag dat wij niet meer in een persoonlijke God geloven, maar wij sterven op de dag dat het leven voor ons niet meer doorstraald wordt door de schittering van het steeds opnieuw geschonken wonder, vanuit bronnen die ieder verstand te boven gaan.”
1905-1961
Albert Einstein “Wat is de zin van ons leven, wat is Zwitsers fysicus 1879-1955
Leo Tolstoi Russisch schrijver 1828-1910
tenslotte voor iedereen de zin van het leven? Het weten van een antwoord op deze vraag houdt in dat men gelooft. U vraagt: Welke zin heeft het – waarom dan ook – deze vraag te stellen? Ik antwoord: Wie meent dat zijn eigen leven of dat van zijn medemensen geen zin heeft, is niet alleen ongelukkig, maar nauwelijks tot leven in staat.”
“Als de gedachte bij je opkomt dat alles wat je over God hebt gedacht, onjuist is, en dat er geen God bestaat, moet je je daar niet al te druk over maken. Dat overkomt heel veel mensen. Maar je moet niet denken dat je niet meer gelooft dat er echt een God bestaat. Als je niet meer in God kunt geloven, zoals je dat vroeger hebt gedaan, dan is dat, omdat je geloof toen niet helemaal juist was. Beter kun je er eens goed over gaan nadenken wat je nu precies God noemt… Als een primitieve heiden niet meer in zijn houten God gelooft, betekent dat niet dat er geen God is, maar alleen dat de ware God geen stuk hout is.”
10
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Achtergrondinformatie (Bron: nl.wikipedia.org) Uitspraken van Einstein (opgevoed in een liberaal joods gezin) over religie • • • • • • •
•
“Ik wil Gods gedachten kennen, al het andere is detail” “(Religieus denken) is een poging een uitgang te vinden waar geen deur is” “Wetenschap zonder religie is kreupel, religie zonder wetenschap is blind” “Bidden verandert de wereld niet, maar bidden verandert de mens en de mens verandert de wereld” “God dobbelt niet (om/met het universum)” “Ik geloof dat de religie van de toekomst een kosmische religie zal zijn. De religie die het meest strookt met de wetenschappelijke behoefte is het boeddhisme.” In verband met bovenstaande citaten zijn de volgende uitspraken interessant: "Het was, natuurlijk, een leugen wat je las over mijn religieuze overtuiging, een leugen die systematisch is herhaald. Ik geloof niet in een persoonlijke god en heb dit nooit ontkend maar mij altijd duidelijk uitgedrukt. Als er iets in mij is wat als religieus benoemd zou kunnen worden dan is dat de grenzeloze bewondering voor de structuur van de wereld voor zover die door onze wetenschap blootgelegd kan worden." (in een brief aan een onbekende bewonderaar), en "Gezien zo'n harmonie in de kosmos dat ik die, met mijn gelimiteerde menselijke geest, kan waarnemen, zijn er toch mensen die beweren dat er geen God bestaat. Maar wat me werkelijk kwaad maakt is dat ze mij citeren om hun mening te ondersteunen." (in een gesprek met diplomaat Hubertus zu Lowenstein) “Het meest onbegrijpelijke van de wereld is dat die begrijpelijk is”
Tolstoj Tegen het einde van de jaren ’70 van de negentiende eeuw maakte Tolstoj een religieuze crisis door. Leo Tolstoj kwam weer terug tot het christelijke geloof van zijn jeugd. Reeds in 1855 schreef Tolstoj: "Ik heb een geweldig idee gekregen waar ik mijn leven aan zou willen wijden: het stichten van een nieuwe christelijk godsdienst, maar dan zonder de dogma's en de wonderen." In 1880 schreef hij zijn eerste christelijk geschrift "de Bekentenis" (of: "de Biecht"), die in 1882 verscheen. Sindsdien verschenen er vele werken van moraal-ethisch en christelijke aard. Tolstojs visie week echter af van die van de meeste Russische christenen in die tijd (Russisch Orthodoxe Kerk). Schaarde de Kerk zich achter de Tsaar, diens hof en de ministers, Tolstoj koos voor het volk, voor de zwakkeren en de verdrukten. Zijn ontkenning van de autoriteiten (Kerk en Staat) leidde in 1901 tot zijn excommunicatie. Zijn landgoed Jasnaja Poljana werd een verzamelplaats van anarchisten, christen-anarchisten en christen-socialisten. Ook de Russische schrijver Maksim Gorki vertoefde met regelmaat bij Tolstoj. Na de eeuwwisseling correspondeerde een jonge Indiër, die sterk beïnvloed was door Tolstojs gedachtegoed, met Tolstoj. Zijn naam was Mahatma Gandhi. Uiteindelijk speelden Tolstoj's ideeën bij Gandhi een grote rol, met name op het gebied van geweldloosheid. Hoewel men Tolstoj als een anarchist kan zien (hij ontkende dit overigens), was hij strikt genomen geen revolutionair in de zin dat hij de boeren opriep om de regering gewelddadig omver te werpen. Tolstoj, geheel in de lijn van Jezus' Bergrede, riep op tot lijdzaam verzet. (Door zijn theorie van lijdzaam verzet geraakte hij in conflict met de bolsjewiek Lenin, die juist uitging van een gewelddadige revolutie.) Tolstoj keerde zich eveneens tegen het materialisme en atheïsme van de meeste revolutionairen. Volgens Tolstoj wilden de revolutionairen te veel bereiken. Soms was berusting in bepaalde zaken ook mogelijk/gewenst. (Op dit punt week hij sterk af van de marxisten, die dit weer zien als een typisch "opium van het volk" opvatting.)
11
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Wetenschap en geloof Er zijn in het verleden wel eens bange mensen geweest die de spectaculaire vooruitgang van de wetenschap als een gevaar beschouwden voor hun geloof. Mensen die dus dachten dat geloof en wetenschap eigenlijk vijanden waren (terwijl zij in werkelijkheid hand in hand moeten gaan, omdat zij elkaar broodnodig hebben). Erger nog: mensen die dachten dat het geloof pas kan beginnen daar waar de wetenschap het laat afweten of geen antwoord meer weet. Alsof de wetenschap allerhande dingen kan verklaren, terwijl God alleen maar zou dienen om het voorlopig nog onverklaarbare op te lossen. Naarmate de wetenschap dan verder blijft vooruitgaan, zou er dus steeds minder plaats overblijven voor God. In werkelijkheid heeft geloof echter heel veel te maken met wetenschap en is elke wetenschappelijke vooruitgang ook een positieve stap naar een verdere zuivering en verdieping van ons geloof.
Zo heeft de vooruitgang van de natuurwetenschap de gelovige doen inzien dat de Bijbel ons geen natuurkundige informatie komt openbaren (bijvoorbeeld over het zonnestelsel, de “big bang”, het mogelijk leven op andere planeten, enz.), maar alleen een nieuwe kijk op de relatie tussen God en mens. De Bijbel kan nooit in botsing komen met de wetenschap, omdat de Bijbel nu eenmaal geen wetenschappelijke uitspraken doet. De Bijbel is geen natuurwetenschappelijk, maar een religieus boek. Wanneer de Bijbel spreekt over de natuur, gebruikt hij de wetenschappelijke taal van zijn tijd. Zo is het geloof ook geenszins tegen de evolutieleer. God heeft niet zonder meer sterren, dieren en mensen geschapen. Hij heeft veeleer een samenhangend heelal geschapen in een toestand van permanente verdere evolutie.
Ook de moderne geschiedeniswetenschap trekt de evangelische verhalen geenszins in twijfel. Zij bevestigt veeleer dat het evangelie veel meer bevat dan een aantal nauwkeurig opgeschreven historische feiten. Aan de hand van historisch gebeurde feiten en anekdotes, van uitgevonden parabels en van enkele oersymbolen (zoals bloed, water, brood, wijn, schaapherder, enz.) vertelt het evangelie ons wie Jezus werkelijk was voor de mens. De wetenschap leert ons om te gaan met de materiële dingen; het geloof leert ons in communicatie te treden met de onzichtbare God. “Wij voelen dat zelfs wanneer alle wetenschappelijke vragen beantwoord zijn, onze diepste levensproblemen nog helemaal niet aangeraakt zijn”, schreef een wetenschapsmens. Die diepere levensproblemen kan men alleen zinvol aanraken met de discrete “touch” van het geloof. Een geloof zonder wetenschap blijft naïef. Een wetenschap zonder geloof blijft oppervlakkig.
12
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Vragen bij de tekst
Waarom is elke wetenschappelijke vooruitgang ook een positieve stap naar een verdere zuivering en verdieping van ons geloof?
In de Verenigde Staten worden de laatste jaren geregeld pogingen ondernomen om het creationisme als visie op de geschiedenis van het leven in het onderwijsprogramma te laten opnemen. Er woedt een hevige strijd tussen voor- en tegenstanders van deze theorie. Is dit een zinnige discussie? Waarom wel/niet? Creationisme:
Opmerking: Deze discussie gaat voorbij aan het onderscheid tussen het eerste en het tweede taalniveau. Eerste taal:
Tweede taal:
13
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Verklaar volgend citaat: “Wij voelen dat zelfs wanneer alle wetenschappelijke vragen beantwoord zijn, onze diepste levensproblemen nog helemaal niet aangeraakt zijn.”
Wat wordt bedoeld met de laatste twee zinnen?
Galileo citeerde in de discussie over de plaats van aarde en zon een kardinaal die gezegd zou hebben dat de Bijbel ons niet wil leren hoe de hemelen gaan, maar hoe naar de hemel te gaan. Zo zou je ook kunnen zeggen dat het niet gaat om de vraag hoe het leven is ontstaan, maar om de vraag hoe te leven. De functie van religieuze taal is een andere dan die van wetenschappelijke taal.
14
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
1.3. Enkele bedenkingen 1.3.1. Godsbeelden A. Een beschrijving van God
In heel kleine dingen heb ik U ontmoet het groen van de bomen, vogelgezang in adem en aarde, in zonsondergang. In heel kleine schoonheid heb ik U ontmoet een lelie op het water een schelp op het strand bloemen op tafel, een ring aan je hand. In heel kleine vreugde heb ik U ontmoet een heldere hemel, een warme wind een tedere moeder, een trouwe vriend. In heel kleine dalen heb ik U ontmoet vragende ogen, een hand door je haar zoenende lippen, een zegenend gebaar. In eenvoudige mensen heb ik U ontmoet stoeiende kinderen, jeugd die zich geeft een man die kan knielen, een vrouw die vergeeft. In al deze gaven kwamen wij U tegemoet Wees Gij nu de brug waardoor wij anderen ontmoeten.
15
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
B. Bestaan Godsbeelden? Vele mensen vragen zich af: Hoe moeten wij ons God eigenlijk voorstellen? Het antwoord daarop is eenvoudig: We kunnen of moeten ons God niet voorstellen. Hoezeer onze nieuwsgierigheid en onze zintuigen daar ook op uit zijn, wij moeten leren leven met een God die geen visuele of materiële kenmerken heeft. Dat heeft men natuurlijk altijd gezegd: God is onzichtbaar. Een beeld van God vormen is onmogelijk... Godsbeelden bestaan eigenlijk niet! Is deze les dan zinloos? Is het nog zinvol om hier te blijven spreken over iets dat in feite niet bestaat? ... Het is niet omdat we geen echt beeld kunnen vormen van God dat we daarom niets van Hem afweten. Maar hoe kan men dan godsdienstig zijn, als wij ons geen concreet beeld kunnen vormen van een opperwezen? Het ontbreken van zo’n beeld betekent echter nog niet dat God niet kan verwoord worden. Maar kan je God eigenlijk wel verwoorden? Kunnen wij iets dat goddelijk is wel verwoorden in menselijke taal? Kunnen wij iets dat oneindig is, verwoorden in eindige taal? Schiet onze taal niet steeds tekort als wij spreken over God? Inderdaad... onze taal schiet steeds tekort! En toch kunnen wij veel doen met taal. Taal en woorden kan men in verschillende betekenissen gebruiken. Met taal kan je spelen. Hier een voorbeeldje (zie ook verder in de cursus): Op een eiland zag ik een appelboom staan. Ik wilde de appels gaan plukken, maar ik had geen boot om naar het eiland te varen. Mijn plan viel dus in duigen (een duig is een stuk hout). Ik bond de duigen aan elkaar en had dus een vlot. Maar ik had geen roeispanen. Toch roeide ik met de riemen die ik had. Ik kwam aan op het eiland. Maar toen zag ik dat ik de appels niet kon plukken, omdat ik geen ladder bij had. Ik ging bij de pakken neerzitten. Toen stapelde ik de pakken op en klom langs de pakken omhoog. Maar toen ik de appels wilde plukken, dacht ik eraan dat ik niets had om de appels erin te doen. Ik viel dus door de mand... greep de mand vast en kon beginnen met de appels te plukken.
Je voelt aan dat hier gespeeld wordt met taal... Taal wordt verwisseld met werkelijkheid... werkelijkheid met taal... Taal heeft veel mogelijkheden in zich. Er bestaan verschillende soorten taal. Op een ‘tweede’ taalniveau kunnen wij iets uitleggen over God. Vandaag is het de bedoeling dat wij iets proberen te zeggen over de God die wij ervaren. Wie (of ‘wat’ voor sommigen) is God voor ons? Hoe ervaren (niet ‘zien’) we Hem? Welke eigenschappen schrijven we aan Hem (of ‘het’) toe? Welke kenmerken draagt Hij (‘het’) voor ons? Vooraleer we enkele ‘godsbeelden’ (die term is eigenlijk slecht gekozen... maar bij gebrek aan betere termen gebruiken we toch deze term) bekijken, willen we eerst nog enkele opmerkingen maken. Als wij iets zeggen over God, dan zeggen we meer over onze relatie met God, dan over God zelf. Een klein en duidelijk voorbeeldje illustreert dit:
16
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Als Bart tegen Lieve zegt: ‘Mijn lief konijntje...’, dan zijn we er zeker van (of hopen we althans) dat hij niet bedoelt: ‘Lieve, je bent een konijn met lange oren, een knuffelstaart, vier poten en snorharen...’, maar: ‘Lieve, je bent voor mij als een lief konijntje; ik ervaar je als een zacht meisje ... zo zacht als een konijnenpelsje... met andere woorden: Ik hou van jou... Ik heb een liefdesrelatie met jou...
Je merkt dat Bart met deze woorden (mijn lief konijntje) zijn relatie tot Lieve wil uitdrukken. Als wij nu iets zeggen over God, gebeurt dit op dezelfde manier. Onze woorden en beelden willen onze verhouding uitdrukken tot God. Verder willen we ook aanduiden dat we meestal weten wie (of wat) God niet is. Hij is on-stoffelijk, on-zichtbaar, on-eindig, on-doorgrondbaar, on-begrijpelijk, onveranderlijk... (negatieve theologie). Toch kunnen wij iets zeggen over wie (wat) God wel is. Als wij iets zeggen over God met eindige eigenschappen, dan bedoelen wij eigenlijk niet iets ‘eindigs’ te zeggen over God, maar gebruiken wij deze eigenschap op een alles-overtreffende manier, om Gods oneindigheid aan te duiden. Bijvoorbeeld: God is goed (goed is menselijk). Eigenlijk bedoelen we: God is oneindig alles-overtreffend goed.
C. Historische evolutie in het godsbeeld. Wanneer we denken en spreken over God, dan moeten we er ons altijd goed van bewust zijn dat ons denken en spreken altijd beperkt en relatief is. Ons denken is stukwerk schrijft Paulus. We kunnen God immers nooit helemaal vatten binnen onze menselijke begrippen. Altijd vormen wij ons een beeld van Hem vanuit een bepaalde gezichtshoek, eigen aan ons beperkt standpunt. Zoals een foto slechts een heel beperkt beeld geeft van het gefotografeerde onderwerp, zo ook is ons spreken over God fragmentarisch en beperkt. Daar moeten we ons goed van bewust zijn. Zo komt het ook dat het beeld dat mensen zich van God vormen, kan veranderen naarmate die mensen zelf veranderen of de wereld waarin zij leven evolueert. Het standpunt van waaruit de mens naar God kijkt, verandert dus in de loop der eeuwen en ook in de loop van een persoonlijke mensengeschiedenis. Dit verklaart waarom we kunnen spreken over een evolutie in het Godsbeeld. Een gevolg hiervan is dat we verschillende beelden van God niet meer zomaar tegenover elkaar mogen zetten. We zullen ze eerder uit elkaar moeten plaatsen, om zo, vanuit verschillende gezichtshoeken, een ruimer zicht op God te krijgen. Verschillende godsbeelden kunnen elkaar dus aanvullen. Ook mogen we een bepaald beeld van God niet zomaar van de hand wijzen, omdat wij er ons niet goed bij voelen. Voor andere mensen kan dat zeer waardevol zijn. Wij kunnen niet oordelen over het geloof van iemand anders. Ieder mens heeft immers zijn eigen, persoonlijk gekleurd godsgeloof en godsbeeld.
17
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Wanneer wij de geschiedenis van de Westerse beschaving doorlopen, kunnen we vaststellen hoe het godsbeeld mee geëvolueerd is met het wereld- en mensbeeld. In grote lijnen kunnen we deze evolutie onderbrengen in drie fasen (zie ook verder). 1. HET MIDDELEEUWSE WERELDBEELD Deze eerste fase omvat ongeveer 20 eeuwen1 (5 eeuwen voor en 15 eeuwen na Christus). In deze fase spreekt men soms van een primitief of mythisch leefpatroon. Dit leefpatroon wordt gekenmerkt door een sterk eenheidsgevoel. Alles maakt deel uit van één groot geheel dat volledig in Gods hand ligt. Niets gebeurt, of God wil en voorziet het. Alle beweging wordt beheerst door de grote Beweger, die God is. Hij laat het raderwerk draaien. Het hele raderwerk is door God geschapen en voorzien en het blijft in zijn handen. Binnen dat kader kan wel alles gebeuren, maar dan alleen binnen het vaste kader. God leidt dus alles. Hij heeft alle touwtjes in handen. Zijn voorzienigheid bestaat er dan ook in dat Hij alles ordent volgens zijn plan. Profeten, Jezus, de apostelen, de bisschoppen maken aan de mensen de bedoelingen van God bekend. Geloven is niets anders dan voor waar aannemen wat geopenbaard is. Hieraan beantwoordt een bepaald mensbeeld: de mens is een totaal afhankelijk wezen. Het menselijk leven verloopt precies zoals het in Gods plan vooraf is bepaald. God is dan ook rechtstreeks verantwoordelijk voor de gebeurtenissen in een mensenleven. Geen wonder dat de mens alles wat aan zijn greep ontsnapt toeschrijft aan een rechtstreeks ingrijpen van God in deze wereld, bijvoorbeeld een onweer, rampen, plotse sterfgevallen, vruchtbaarheid, de inspiratie van de dichter, het gezag van koningen. In al die gevallen komt God het duidelijkst tussen in het leven van de mensen. De mens is dus niets: God doet alles! Gevolg van deze visie is dat God en mens geen echte eigenheid hebben; ze zijn niet van elkaar te scheiden. God is geen echte transcendente God, maar veeleer een mysterie dat alles doordringt. De mens heeft geen echte vrijheid: hij is totaal aan God overgeleverd. Om deze situatie toch leefbaar te houden, neemt de mens zijn toevlucht tot magische riten. Door bepaalde magische handelingen probeert men Gods ingrijpen te beïnvloeden: bijvoorbeeld het afweren van Gods dreigende straf om het kwaad of het verhogen van de vruchtbaarheid, zowel op het land als bij de mens. Sporen van dit godsbeeld vinden we ook bij ons nog terug. Hoe dikwijls wordt ook nu nog niet gesproken over God als over Iemand die rechtstreeks tussenkomt in ons leven. “Het is Gods wil” zeggen sommige mensen bij het sterven of bij een ramp. Het smeekgebed wordt door mensen vaak nog gezien als een vraag dat God rechtstreeks zou zorgen voor de genezing van een zieke, voor het succes van een sportploeg, voor het welslagen van examens. In die zin kunnen bedevaarten of het branden van kaarsen als magische middelen aangewend worden om God gunstig te stemmen. Ook een bepaald omgaan met sacramenten kan in deze zin verstaan worden, bijvoorbeeld het vragen van de ziekenzalving voor een mens die reeds enkele uren overleden is. Heel vaak zijn 1
Noot: Dit valt dus niet samen met de periode van de middeleeuwen.
18
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
mensen er zich niet van bewust vanuit welk godsbeeld hun handelswijze voortkomt. Men hoede er zich dan ook voor zo maar vanuit een uiterlijk gebruik te gaan oordelen over het geloof van iemand. Trouwens, identieke geloofsuitingen kunnen de uitdrukking zijn van verschillende godsbeelden. Samenvattend: deze visie op God, mens en wereld wordt gekenmerkt door een sterke verbondenheid en eenheid tussen God en mens (wereld); deze is te verstaan als een afhankelijkheid, waarbij de eigenheid van God en van de mens verloren gaan. 2. EVOLUTIE IN DE MODERNE TIJDEN NAAR DE TWINTIGSTE EEUW Dit middeleeuwse wereldbeeld heeft vanaf de vijftiende eeuw grote schokken gekregen. Vooral het rationalisme (17de eeuw), de Verlichting (18de eeuw) en de opkomst van het positivisme (19de eeuw) hebben deze visie over God, mens en wereld ernstig op de helling gezet. Er ontstaat een nieuwe manier van kennen: de menselijke rede wordt bron van waarheid en ervaring. In een sterke vrijheidsdrang onttrekken de menselijke rede en het menselijk gedrag zich aan alle bevoogding, ook aan deze van de Kerk en van God. Alleen wat langs de positieve wetenschappen gekend wordt, is voor de 19de eeuwse positivisten aanvaardbaar. In deze evolutie merken we een groeiende scheiding tussen God en mens. Dit heeft positieve implicaties: de mens wordt zich bewust van zijn eigen mogelijkheden, zijn eigen vrijheid en autonomie. De mens wordt mens. De wereld wordt meer en meer het domein van de mens. Waar die mens vroeger bij elk raadsel aan God begon te denken, vertrouwt hij nu ten volle op de vooruitgang van de wetenschappen om alle raadsels op te lossen. Hiermee gaat een veranderd godsbeeld samen: een God die rechtstreeks tussenkomt in de wereld en zich openbaart in vaststaande waarheden wordt afgewezen. Aanvankelijk aanvaardt men wel nog het bestaan van God, maar dan een God die zich van de wereld niets aantrekt. God staat enkel aan het begin van de schepping. Nu komt Hij er niet meer tussen, nu spreekt (openbaart) Hij zich niet meer. God slaapt... In de 19de eeuw wordt God stilaan uitgeschakeld: onder impuls van het positivisme groeit het atheïsme, vermits God niet langs de weg van de positieve wetenschappen te ervaren is. Wanneer Darwin dan zijn evolutieleer brengt, ondergaat ook het mensbeeld een belangrijke schok. De mens is voortaan slechts een stipje op de evolutielijn (de opvolger van de mensaap) en is niet langer de door God gewilde heer van de schepping. Door de evolutieleer komen we van een statisch naar een dynamisch wereld- en mensbeeld. Samenvattend: de eenheid en verbondenheid tussen God en mens wordt verbroken, doordat de mens meer en meer autonoom wordt en de wereld meer en meer gaat zien als zijn eigen domein. Dit brengt voor een aantal mensen mee dat er geen plaats meer overschiet voor God. God wordt ‘dood’ verklaard en de mens neemt afstand van alles wat met die God te maken heeft.
19
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
3. NIEUWE EENHEID: GOD IN DE MENS EN DE MENS IN GOD De derde fase in deze evolutie wil het positieve uit de eerste twee samenbrengen. Het eerste godsbeeld had positieve kenmerken: de verbondenheid tussen God en mens en het gevoel van afhankelijkheid tegenover God. In de tweede fase was positief dat de mens zich bewust werd van zijn eigen vrije en zelfstandige plaats in de wereld. De hele vraag is nu: hoe kunnen we aan God en mens een eigen autonome plaats geven, zodat beiden met mekaar verbonden zijn in wederzijdse erkenning en eerbiediging; dus zonder te vervallen in een onderlinge concurrentiestrijd. De mens zal hier God (h)erkennen als stuwende levenskracht, als bron van leven, als dragende grond van zijn bestaan; in dit bestaan echter tast God de verantwoordelijkheid van de mens niet aan. Twee beelden mogen deze visie wat verduidelijken. Een intersubjectieve relatie We mogen hier de man-vrouw relatie (huwelijk, vriendschap, partnerschap) als model nemen. Twee mensen houden van elkaar. De een is dan voor de ander bron van leven, bron van vrijheid, dynamische groeikracht. Ik word meer mezelf, ik kan groeien in mijn eigen mogelijkheden omdat iemand van mij houdt. Deze relatie breekt mijn vrijheid niet af, integendeel: ik word sterker aangespoord tot het nemen van mijn eigen verantwoordelijkheid, precies door, vanuit en dankzij de ander. In deze richting kunnen we de relatie God-mens zien. God is voor mij, mens, bron van leven: Hij doet mij leven. Hij is bevestiging en oproep tegelijk. Zo is Hij voor mij bron van vrijheid en verantwoordelijkheid. God is Degene die me telkens weer oproept mijzelf te overstijgen en te groeien als mens in en doorheen mijn eigen levenssituatie. Vanuit deze visie krijgen woorden als schepper, verlosser, voorzienigheid, enz. een verrassende inhoud. God is Schepper: Hij brengt de mens tot leven en doet hem groeien. Met zijn naam ‘Jahwe’ (= Ik ben die is… Ik zal u bijstaan, zie Ex. 3,14.12) zegt Hij zoveel als ‘Wees er, word volledig jezelf, je bent de moeite waard!’. Hier kunnen we zeggen dat de mens afhankelijk is van God, maar dit is een afhankelijkheid die het mens-zijn niet in gedrang brengt. Integendeel, precies in deze afhankelijkheid of verbondenheid kan de mens ten volle leven en groeien. God is voor de mens dus geen concurrent of bedreiging. God is Voorzienigheid: In elke levenssituatie van de mens is God bron van leven. Zijn oproep ‘Wees er!’ blijft nooit achterwege. Voorzienigheid heeft dus niets te maken met een rechtstreeks ingrijpen van God in het bestaan van de mens; wel is Hij de dragende grond van het mensenbestaan. Daar moet de mens zelfstandig zijn eigen weg gaan. Voorzienigheid heeft dus veel van ‘trouw’. God is trouw aan de mens in elke omstandigheid, ook in de meest
20
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
negatieve (wanneer de mens zelf God niet meer ervaart), zelfs dan nog wanneer de mens zich van God afkeert. God is de ganse Andere, de Transcendente: In relaties, zowel bij medemensen als met God blijft de mens altijd beperkt, zwak, eindig en klein. God daarentegen is als bron van leven onuitputtelijk. Hij blijft altijd trouw, zelfs als de mens die trouw niet beantwoordt, zelfs als mensen zich van Hem afkeren. Daarom noemen we God volmaakt en eeuwig. Hieruit blijkt ook zijn almacht. Almacht is dus niet te verstaan als het bezitten van de mogelijkheid om op gelijk welke wijze tussen te komen in de mensenwereld; almacht bestaat in het onophoudelijk bron-van-leven zijn. De relatie van God tot de mens vraagt om wederkerigheid. Dat de mens niet zonder God kan, is gemakkelijk te begrijpen: zonder bron van leven is leven voor hem onmogelijk. Omgekeerd mogen we ook zeggen dat God niet zonder de mens kan. God kan slechts bron van leven zijn voor mensen die leven. Als Hij genoemd wordt ‘Ik-zal-er-zijn-voor-u’, dan moet er steeds een ‘u’ zijn voor wie God echt God kan en mag zijn. Los van de mens kunnen wij ons God niet denken. Deze wederkerigheid staat de almacht en de eeuwigheid van God niet in de weg. Grondwater In het tweede beeld kunnen we de levenskracht van God voorstellen als grondwater. Onder de aarde is er grondwater. Als dit zou verdwijnen, zou leven onmogelijk zijn. Op bepaalde plaatsen komt het grondwater naar boven; er ontstaan bronnetjes. De mensen zijn zulke bronnetjes. God drukt zich in en door hen uit. In mensen is God bevrijdend aanwezig en kan Hij vruchtbaarheid in de wereld mogelijk maken. Zo’n bronnetje kan echter ook opdrogen. Dan is er geen vruchtbaarheid meer. Opdat het niet zou opdrogen is het nodig dat het zich verbindt met andere bronnetjes. Zo ontstaat er een beekje, een stroom van leven. Anders gezegd: waar mensen verbondenheid beleven, wordt Gods levenskracht doorgegeven en doorgelaten in de wereld. Dan wordt het grondwater vruchtbaar in de stroom zelf en aan de oevers die hij bevloeit. Men kan opmerken dat bronnetjes aan hun oorsprong soms zeer modderig zijn. Een beeld van de zwakheid en de beperktheid van de mens. Toch kan in zo’n modderig bronnetje heel helder water opborrelen: de zuiverheid en volmaaktheid van God zelf die zich in en door mensen wil uitdrukken.
Samenvattend: Deze twee beelden maken ons duidelijk hoe nu over God kan gedacht worden: God in de mens en de mens in God. God maakt het leven mogelijk voor de mens en roept hem daarin op zijn eigen weg te zoeken en te gaan in volle autonomie, vrij en verantwoordelijk. God en mens zijn dus geen concurrenten, maar erkennen elkaars eigenheid en maken
21
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
die eigenheid ook mogelijk. God drukt zijn levenskracht uit in de mens en de mens kan alleen maar vruchtbaar leven in Gods geborgenheid. Geloven betekent hier voor de mens: het beluisteren van en het beantwoorden aan Gods oproep. Beluisteren in contemplatie, gebed, dialoog, menselijk studiewerk. Beantwoorden in inzet en engagement, in danken en loven, in het gebeuren van het leven. Dit geloven kan nooit individualistisch zijn. Het vraagt om verbondenheid, gemeenschap, in christelijke zin gebeurt hier Kerk, een Kerk waarin Gods Geest kan waaien.
22
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
D. Enkele godsbeelden 1. GOD ALS PERSOON Als God een ‘iets’ is, een ding is... een soort kracht is... dan kunnen we met Hem (‘het’) geen relatie aangaan. Dan zijn spreken en gebed tot God onmogelijk. Als God een ding is, is Hij niet groter dan de mens (niettranscendent), maar kleiner dan de mens. Als God groter is dan de mens, dan moet Hij zeker een persoon zijn. God kan niet ‘iets’ zijn. Ofwel is God ‘Iemand’, ofwel is Hij niets. God als ‘iets’ overstijgt de mens niet.
2. GOD ALS SCHEPPER Als wij zeggen dat God schepper is, dan zeggen wij niet dat God als een metselaar een bouwsel heeft gemetseld, dat we wereld noemen. Maar wel dat God staat aan de oorsprong van alles, dat Hij nu nog werkt in de geschiedenis (en in de natuur en in de mens), en dat al het leven zinvol is. Hij zal alles ook tot een goed einde brengen. Hij is oorsprong, doel en zin van ons bestaan.
3. GOD ALS GESPREKSPARTNER God toont zich als Iemand die steeds nabij is, als Iemand waarmee je kan praten. Hij is als een Vriend, waaraan je je diepste gevoelens kan toevertrouwen. Niet alleen kan je Hem danken, loven en prijzen... ook vloeken is een vorm van je gevoelens uiten. Iemand die vloekt, is geloviger dan elke ongelovige... Hij erkent immers dat God werkend is in zijn geschiedenis.
23
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
4. GOD ALS BEVRIJDER Zie hoe het joodse volk uit de slavernij werd bevrijd, hoe Jezus van de dood werd bevrijd. Hij is iemand die het bewustzijn en de geschiedenis van de mens beïnvloedt. Hij is degene die ons vrij maakt van zonde (God schenkt vergiffenis). Hij maakt ons vrij van ziekte (d.m.v. bijvoorbeeld christelijke ziekenhuizen). De mens is ook vrij in zijn denken en handelen. De vrijheid die God ons schenkt, houdt ook een oproep tot verantwoordelijkheid in. Iedereen is vrij, maar iedereen moet rekening houden met de vrijheid van de ander. Wij worden opgeroepen om mensen die niet zo vrij zijn als wij, vrijer te gaan maken... gaan bevrijden van ziekte, lijden, miserie, problemen...
5. EEN GOD VAN DE TOEKOMST De gelovige mens verwacht dat de toekomst beter wordt. Als iedereen gaat geloven in een God van Liefde, en als iedereen dit geloof beleeft (niet alleen woorden, maar ook daden), dan is de gelovige overtuigd dat hij een stuk Rijk Gods op aarde kan brengen dat verwijst naar het toekomstige Rijk Gods. De gelovige is er zich van overtuigd dat er in hem een hoop leeft, dat de toekomst beter wordt.
6. EEN GOD DIE VERENIGT Dat wij hier nu samen zijn, en praten over God heeft zijn oorzaak in God zelf. God brengt mensen samen. Elk jaar stromen duizenden jongeren naar Taizé. God werkt in zijn gemeenschap door zijn Geest. Deze Geest leidt tot dienstbaarheid en solidariteit.
7. EEN GOD ALS DE MINST VREEMDE AANWEZIGE God leert de mens van zichzelf houden en maakt de mens zelfbewust. Hij is een soort ‘stem van zijn geweten’. God leeft in mij. Hij is als een stem in mijn leven. Hij brengt ons tot kritiek op alles wat de mens van zichzelf en van de schepping vervreemdt. Door Hem is niemand meer voor ons vreemd. We worden niet langer meer overheerst door schrik. God is ons steeds nabij.
24
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
8. GOD ALS BONDGENOOT IN HET LIJDEN, ALS MEDE-LIJDENDE Hij helpt de pijn dragen... (en zendt ons priesters, verpleegsters, opvoed(st)ers, bezoekers...). God is niet de oorzaak van het lijden. Lijden is zinloos en toevallig. Het is een onvermijdelijk aspect van een schepping die niet oneindig volmaakt is (alleen God is oneindig volmaakt - indien de wereld volmaakt was, dan was de wereld als God...). Het is geloven dat de Liefde het zal halen op het kwaad, op het lijden, op de dood. God werkt hier niet als een pijnstiller, maar als een eerste lichtpuntje dat men kan ontdekken, nadat men zich door de tunnel van het verdriet heeft geworsteld. Pas na Jezus’ kruisiging, kwam zijn verrijzenis.
9. GOD ALS NOCH MAN, NOCH VROUW ...maar als Geest. Mannelijk of vrouwelijk zijn, kan men alleen zeggen van schepsels. Wel zijn in Gods Geest elementen aanwezig die de communicatie, zowel met mannen als met vrouwen mogelijk maken.
10. EEN VERHOUDING MET GOD Liefde tussen twee personen moet vroeg of laat uitgesproken worden. God sprak zijn liefde jegens ons al eerst uit door zijn schepping, door ons te laten geboren worden... De gelovige zal zijn liefde vroeg of laat ook woordelijk aan God verklaren... en dat heet bidden... Geliefden gaan ook hun leven op elkaar afstemmen. Verliefden gaan zich afvragen wat hij/zij verafschuwt, om het ene te doen en het andere te laten. Godsdienstige mensen vragen zich eveneens af wat God graag heeft en wat Hij verafschuwt. En dit beïnvloedt hun levenswijze. Zij ontwikkelen een moraal en willen naar Gods wil leven.
11. GOD ALS DE ONBEKENDE K. Rahner: Het is even gevaarlijk om over Hem te zwijgen als over Hem te spreken. Gods werkelijkheid overstijgt ieder menselijk spreken. Wij hebben op God geen ‘pak’. Wij kunnen Hem niet be-grijpen.
25
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
12. GOD ALS DE HEILIGE God is de zondeloze die onze zonden aanwijst. Hij is anders dan ons.
13. GOD ALS DEGENE DIE VOL SCHOONHEID IS Denk aan de kunst, aan hoe God als een mooie schone figuur wordt afgebeeld. Denk hoe wij Hem ontvangen is schone liturgie met veel wierook, gouden bekers en zilveren schalen...
14. GOD ALS DE ALMACHTIGE God is geen krachtpatser, die met dikke spierbundels alles kan veranderen zoals hij het wil. Hij is niet iemand die in gelijk welke situatie direct kan te hulp komen als superman(/woman). Hij is wel almachtig in de liefde. Hij gaf zichzelf aan ons. Hij laat zijn Zoon kruisigen voor ons. God is liefde. De echte liefde (die wij niet kennen, want steeds zit er in elke menselijke liefde toch een tikkeltje egoïsme) is almachtig. De almacht van de geweldloze liefde is de almacht van God.
15. GOD ALS DE RECHTVAARDIGE God wil de wereld als een gemeenschap waar iedereen deelt.
16. DE ALWIJZE GOD God kent en weet alles. God als wijsheid. God als geheim. Wij als niet(s)wetende. God als Mysterie, als onnoembaar.
26
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
17. GOD ALS DE ONVERANDERLIJKE God is betrouwbaar, volmaakt... Wie wil veranderen, die is niet volmaakt, die mist iets. Gods volmaaktheid bestaat in de macht en de onmacht van de liefde. Hier wordt de onveranderlijkheid van liefde uitgezegd.
18. GOD ALS ENE EN ENIGE God wordt gezien als eenheid, waar toch tegenstellingen mogelijk zijn (God is bijvoorbeeld rechtvaardig en toch barmhartig... en dit in eenheid). God als drie-eenheid. God toont zich als: - Vader (met al de vaderkenmerken, die bij een goede huisvader passen) - Zoon (God toont zich in Jezus, de man die lang geleden leefde en nog leeft) - Geest (God toont zich en laat zich ervaren in de geschiedenis, in gemeenschappen, ... denk bijvoorbeeld aan Taizé)
19. GOD ALS DE GENADIGE EN BARMHARTIGE Hij rekent onze zondigheid niet aan. Hij schenkt ons vergiffenis. We spreken hier over Gods liefdevolle toewijding aan de mensen. Dat ‘Ik ben’, is genade. Alles heb ik aan hem te danken.
20. DE ALOMTEGENWOORDIGE EN VERBORGENE Dit mogen we niet in ruimtelijke zin verstaan. Wel zeggen we hier dat God met alles te maken heeft. God is de oorzaak en de grondslag van al het bestaande. Omdat Hij alles is, ziet Hij er uit, als ware Hij niets. God is verborgenheid en geborgenheid.
21. GOD ALS DE ZWIJGENDE Het zwijgen van God komt ons in de eerste plaats als een tekortkoming voor. Maar juist in de stilte kunnen we God ervaren. Wat meest opvalt in een klooster is de stilte. Spreekt God niet juist in zijn zwijgen. Schrijft Stef Bos niet: Niets is sterker, dan de stilte... het woord, dat niemand hoort.
27
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
22. GOD ALS DE VREDE God als Degene waarbij je rust vindt en tot jezelf kan komen. God als de volkomen definitieve vrede... (Rust in vrede)
23. GOD ALS VADER VAN ONS ALLEN God als abba, als papa... Als je ‘papa’ zegt tegen iemand, betekent dat, dat hij jou als kind erkent. ‘Papa’ zeggen, is dus antwoorden op het initiatief (het jou-herkennen-als-zijn-kind) van de ander die mij als zijn kind erkent.
24. GOD ALS MOEDER VAN ONS ALLEN D. Sölle: de feministische theologie.
25. GOD ALS DE LIEFHEBBENDE
28
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Artikel
Veranderende godsbeelden in het christelijk geloof Gelovige mensen denken na over God en zoeken naar woorden en beelden voor hun ervaringen. Zo krijgt God een meer omlijnde gestalte en ontstaat in de loop van de tijd een bepaald beeld van God. Godsbeelden zijn beelden die weergeven wie of wat God voor een mens is. Wanneer we in Psalm 23 lezen "De Heer is mijn herder" dan kunnen we zeggen dat de dichter van deze Psalm het beeld van een herder hanteert om over God te spreken. Andere bijbelse godsbeelden zijn bijvoorbeeld koning of vader. Maar het kan ook minder persoonlijk: God is liefde of God is geest. Ook dit zijn godsbeelden, n.l. liefde als beeld om over God te spreken of geest. Met andere woorden: een godsbeeld is een menselijke ver-beeld-ing van wie of wat wij geloven dat God is. Of, om het met H.M. Kuitert te zeggen: "Alle spreken over boven komt van beneden, ook de uitspraak dat iets van boven komt". Bij een godsbeeld hoort ook wat er naar de beleving van mensen van God uitgaat, wat hij doet of wat hij zegt, zoals: God is aanwezig, God roept mensen of God is goedertieren. Ook zulke kwalificaties zijn aspecten van godsbeelden die mensen erop na houden. In zijn in 1992 verschenen Het algemeen betwijfeld christelijk geloof, een herziening schrijft prof. H.M. Kuitert dat godsdienstig geloof, ook de christelijke versie ervan, zich om over God uitspraken te doen bedient van overdrachtelijk gebruikte taal. Van metaforen.
H.M. Kuitert
Een citaat: "Een metafoor is een vorm van beeldspraak, waarvan mensen zich regelmatig bedienen, maar dan van een bijzonder soort. 'Op de zebra oversteken' is een metafoor. Een zebra is een dier met witte en zwarte strepen en op een zeker moment heeft iemand gedacht: die oversteekplaats heeft wat van zo'n gestreepte zebra. Dat stukje straat is geen echte zebra, maar iets van die zebra gebruiken we (het gestreepte vel) om de oversteekplaats te karakteriseren". Ons spreken over God, eigenlijk heel het godsdienstig taalgebruik, draagt het karakter van een metafoor. Bij wijze van spreken beter te vergelijken met poëzie dan met proza.
29
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Bijbelse godsbeelden Bladeren we nu vervolgens door de Bijbel dan komen we daar heel verschillende godsbeelden tegen. De Bijbel is daarin bepaald niet eenduidig. Enkele werden al genoemd. We zien God er wandelen in de avondkoelte (Gn 3); we zien God er als een man in de nacht worstelen met Jacob (Gn 32); we horen God roepen in een brandend braambos (Ex. 3); we komen er God tegen in het suizen van een zachte koelte (1 K 19) en in Psalm 139 is het God die de mens doorgrondt en kent. Of God woont in een ontoegankelijk licht (1 Tim 6). Wanneer we in het evangelie verhaald door Mattheüs lezen dat Jezus Immanuël - dat is in vertaling: God met ons - wordt genoemd kunnen we zeggen dat de schrijver van dit evangelie daarmee uitdrukt dat Jezus een beeld is van God. H.M. Kuitert schrijft dat Jezus Christus volgens de christelijke geloofstraditie gezichtsbepalend is voor God. Voor veel christenen is Jezus Christus dan ook het beeld van God bij uitstek, soms zelfs het enige. Hiermee is natuurlijk geen uitputtend overzicht gegeven van de godsbeelden zoals we die in de Bijbel vinden. In haar boekje Moeite met God? telt Anny Matti alleen al 47 verschillende namen die de Bijbel kent om God mee aan te duiden.
Niet alleen de Bijbel Voor onze eigen godsbeelden putten we echter niet alleen uit de Bijbel, daar spelen ook andere factoren een rol bij. Om er enkele te noemen: onze opvoeding, onze levenservaringen, maar ook liederen, gebeden, gedichten, schilderijen. Ook die hebben mede het godsbeeld, zoals wij dat nu kennen, helpen vormen. Daarom ook zal niemands godsbeeld precies samenvallen met dat van een ander. Onze godsbeelden spelen een belangrijke rol in ons geloof en zijn van betekenis voor onze geloofsbeleving. Ze zijn niet alleen een verstandelijke zaak, ze gaan ook gepaard met allerlei gevoelens die met zulke beelden verbonden zijn, zoals blijdschap, overgave, verzet, vrijheid, warmte, eerbied of angst. Kortom: godsbeelden zijn altijd een heel persoonlijke, zo u wilt intieme, zaak. Dat vergt respect omdat in ieders godsbeeld ook altijd iets zal meeklinken van ieders eigen levens- en geloofsgeschiedenis.
Verkeerde godsbeelden? In zijn boekje Beelden van God, oriëntaties op het denken en spreken over God in onze tijd vraagt Coert Lindijer zich af of alle godsbeelden even goed zijn en evenveel recht op bestaan hebben. Neen, zegt hij, er zijn er ook die we moeten afwijzen. Voorzichtig en met respect, niet betweterig of autoritair. Een godsbeeld is verkeerd als het ons verkrampt en onvrij maakt of angstig of als we er illusies door gaan najagen.
30
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Wisselende godsbeelden Nu zien we in de loop der tijden allerlei verschillende godsbeelden opduiken in wisselwerking met bepaalde historische en culturele ontwikkelingen. Met enige overdrijving kun je zelfs zeggen dat er ook wat godsbeelden betreft soms sprake is van bepaalde modes of rages. In volgende paragrafen zullen enkele godsbeelden uit de laatste decennia benoemd worden (beperkend tot het christendom in onze streken).
31
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
De God-is-dood theologie In de zestiger jaren kwam de God-is-dood theologie op. Deze richting kan je beschouwen als een reactie op een voor velen onhoudbaar geworden godsbeeld. De traditioneel gangbare Westerse godsvoorstelling van een almachtige God werd ethisch onhoudbaar en hield op nog langer psychisch te functioneren voor hele generaties die zich bewust waren geworden van de demonie waarin mensen zichzelf, elkaar en hun woonplaats, de planeet aarde, hadden gestort. Velen worstelden met de aanvechtingen die hier het gevolg van waren. Voor sommigen ontstond nu een definitieve breuk met het christendom, voor anderen leidde dit tot een crisis in het eigen geloof waar men zich doorheen geworsteld heeft zonder dat dit leidde tot atheïsme of een breuk met het christendom aangezien men van jongs af aan met andere godsvoorstellingen was opgegroeid of hierdoor tot andere godsbeelden is gekomen. De waarde van deze God-is-dood theologie kan zijn dat zij fundamentele vragen stelt aan het traditionele Westerse godsbeeld en al te naïeve en vanzelfsprekende godbelevingen problematiseert.
Politieke theologie Een andere belangrijke stroming in deze periode waarbij wordt stilgestaan, is de politieke theologie. Deze werd mede geïnspireerd door de bevrijdingstheologieën zoals die vooral in Zuid- en Midden-Amerika ontstaan zijn. Een soort Westerse variant hiervan. Theologieën van onderop, zoals ze wel worden aangeduid. Gegroeid in de strijd van de allerarmsten om een menswaardig bestaan. De vraag naar God is hier geen dogmatische of theoretische, maar een praktische: God kennen is gerechtigheid doen. De Bijbelse Exodustraditie vormt hier een belangrijke bron van inspiratie en hoop. Zoals het slavenvolk uit Egypte wegtrok naar het beloofde land, zo wil men ook nu wegtrekken uit dictaturen naar het land van melk en honing, dat vandaag de dag nog steeds ontdekt moet worden. Het godsbeeld dat zich hier ontwikkeld heeft, is dat van God als bevrijder. Allerlei groepen christenen ook in ons land ondersteunen deze strijd van onderdrukte massa's in andere werelddelen. Zo ontstond hier een eigen variant van de bevrijdingstheologie in de vorm van de zogenaamde politieke theologie. Politieke lezing van de Bijbel en maatschappijkritiek gaan hier hand in hand. De blijvende waarde van deze politieke theologie is dat zij de Kerken vraagt haar ogen niet te sluiten voor situaties van onrecht om ons heen. Het vraagstuk hoe daarmee om te gaan en welke wegen daarvoor voor de Kerken het beste zijn zal steeds opnieuw onderling beraad vergen. Als we God liefde noemen - zo stelt de politieke theologie - dan dient zich liefde ook in onze onderlinge maatschappelijke verhoudingen te weerspiegelen. Ook de Kerken dragen hiervoor medeverantwoordelijkheid.
32
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Joodse achtergronden Ondertussen groeit er in de theologie meer aandacht voor de achtergronden van het Nieuwe Testament en de figuur van Jezus van Nazareth. Ongetwijfeld mede onder invloed van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en de verwerking hiervan zien we grotere aandacht ontstaan voor de joodse achtergronden en de joodse wortels van het christelijk geloof. Zo hield de joodse Nieuwtestamenticus Pinchas Lapide ons voor dat het verschil tussen jodendom en christendom één jood is. Martin Buber en Emmanuel Levinas hebben met hun denken velen geïnspireerd. Voor iemand als Levinas is spreken over God onmiddellijk verbonden met spreken over de mens. Als we in de Bijbel bijvoorbeeld lezen dat God barmhartig is, dan betekent dat niets anders dan: "Wees barmhartig als God". God kennen is ook steeds weten wat ons te doen staat. Deze hernieuwde aandacht voor de joodse wortels van het christendom culmineerde in een grote reeks boeken over dit onderwerp. In plaats van te spreken over de christelijke traditie werd het mode het te hebben over de joods-christelijke traditie, het Oude Testament heette voortaan Tenach. De waarde van deze benadering is hierin gelegen dat ze ons kan behoeden voor christelijk triomfalisme en een te simpele isolering van allerlei gedachtegoed, zoals we dat in het Nieuwe Testament vinden, als typisch christelijk.
Feministische theologie Ondertussen ontstond er in de theologie nog een ander front: de feministische theologie. Hier is het wenselijk allereerst te onderscheiden tussen emancipatie en feminisme. Zoals emancipatie het nastreven is van gelijke rechten en mogelijkheden voor vrouwen en mannen in een cultuur, zo is feminisme veel meer verzet tegen een cultuur waarin mannen de boventoon voeren en erop gericht vaststaande rolpatronen te doorbreken. Feministische theologie is verzet tegen de bestaande theologie omdat deze bijna louter een mannenzaak is. Allerlei typisch mannelijke godsbeelden roepen voor veel vrouwen soms weerzin en woede op grond van haar eigen ervaringen. Naast de mannelijke beelden voor God ontdekken vrouwen dat er ook vrouwelijke beelden om God ter sprake te brengen bestaan: God die troost als een moeder of God als bron van levend water. Zoals bijna elke theologische richting kent ook de feministische theologie haar verschillende visies. Zo benadrukt Mary Daly dat als God mannelijk is het mannelijke God is en godsdienst op deze manier een door mannen gedomineerde maatschappij helpt sanctioneren. Zo wijst Rosemary Radford Ruether op de wisselwerking tussen patriarchale godsbeelden en mannelijke machtsposities in de samenleving. De niet meer weg te denken betekenis van de feministische theologie voor onze godsbeelden is dat zij ons bewust heeft gemaakt van de betekenis van vrouwelijke symbolen in en voor ons geloof en van de onderdrukkende werking die mannelijke symbolen voor veel vrouwen (en mannen!) kunnen hebben.
33
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Eugen Drewermann Tenslotte staan we stil bij het werk van de in 1940 geboren Duitse theoloog, filosoof en psychotherapeut Eugen Drewermann.
Eugen Drewermann
Veel van wat ons leven direct beheerst, zoals angst, schuldgevoelens en liefde komt in onze Kerken niet (meer) op een dergelijke manier ter sprake dat we er ook werkelijk iets aan hebben voor ons dagelijkse leven. Om hier verandering in te brengen, roept Drewermann bij de uitleg van de Bijbel de dieptepsychologie te hulp. Volgens Drewermann vergat de theologie dat het bij het geloof om onze innerlijke ervaring gaat en niet om de uiterlijke historische omstandigheden. Beelden van bevrijding en verlossing zijn in het christendom net als in andere godsdiensten verwoord in wonderberichten, legenden, visioenen en gelijkenissen. Daarin vinden we de voor alle tijden en alle mensen geldende oervragen en oerantwoorden terug. Centraal in ieders leven staat de angst. Het grote thema van elk mensenleven is het overwinnen van deze grond of oerangst. Alleen de ervaring onvoorwaardelijk door God aanvaard te zijn, kan ons van deze grondangst bevrijden. God wil diep in ons innerlijk wonen en werken als bron van licht, kracht en liefde. In het aangaan of herstel van onze relatie met God ervaren we de genade van het vertrouwen tegenover gevoelens van angst en vertwijfeling. Maar hoe voltrekt zich deze verlossing van de angst in ons leven? Dat nu lezen we in de Bijbelse verhalen die symbolisch van aard zijn en gebouwd rond allerlei oerbeelden of archetypen, die we ook in onze eigen ziel vinden en die we over de tijd heen delen met alle mensen. Geloven in God leidt zo tot een nieuw levensvertrouwen. Zonder geloof, aldus Drewermann, kan een mens dus niet ten volle leven. En daarmee zijn we natuurlijk mijlen ver verwijderd van de God-is-dood theologie, waarmee dit overzichtje begon.
34
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Conclusie Eerst was God dood, daarna rood, vervolgens jood en nu lijkt hij weer groot (bij Drewermann). Ondertussen kritiseerde de feministische theologie de te eenzijdige mannelijke godsbeelden. Zo brachten we in enkele grote lijnen de godsbeelden van de laatste decennia van de twintigste eeuw in kaart. Waar we nu voor op onze hoede moeten zijn is, dat we nu niet concluderen, dat bepaalde godsbeelden omdat ze niet meer in de 'mode' zijn daarmee dus ook hun tijd hebben gehad, overleefd en achterhaald zijn Stuk voor stuk belichten ze aspecten van ons geloof die hun recht van bestaan hebben. Stuk voor stuk ontstonden ze als kritiek op blinde vlekken of eenzijdigheden van de gangbare godverbeeldingen op dat moment. Maken we van één zo'n godsbeeld hét godsbeeld dan doen we wellicht zowel God als onszelf tekort. De kunst is ze hun verschillende plaatsen te geven in onze eigen geloofsbeleving. Onder bepaalde omstandigheden en in bepaalde levensfasen zullen ook bepaalde godsbeelden of aspecten daarvan ons meer aanspreken dan andere. Dat mag, want niemand is daar - gelukkig de baas over behalve wijzelf. Dat is een geheim dat ieder mens deelt met God. God is altijd anders en groter dan alles wat wij over haar of hem kunnen zeggen. Zo houdt God ons leven open en is het God die de gesloten cirkel van ons bestaan doorbreekt.
"Waar woont God?", vroeg een rabbi en antwoordde: "God woont daar waar men hem binnenlaat".
(Bron: BLAAUW, J., Veranderende godsbeelden in het christelijk geloof, http://www.johanblaauw.nl/Artikelen/artgodsbeeld.htm)
35
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Godsbeelden: enkele teksten…
A. The Color Purple (Alice Walker) In haar schitterende roman ‘The color purple’ vertelt Alice Walker over Celie: arm, zwart, geminacht, uitgebuit, uitgehuwelijkt aan een oudere man (Mr. ---) die haar misbruikt. Een fascinerend gesprek met de vrijgevochten vrouw Shug zuivert haar voorgekauwd en traditioneel godsbeeld op een verrassende manier uit…
Fragment uit The Color Purple (zie bijlage): Wat is het oude godsbeeld van Celie?
Wat is het nieuwe godsbeeld van Celie?
Hoe maakt zij de overgang van het ene naar het andere godsbeeld? Waarom?
36
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
B. Hallo mijnheer God… met Anna (Fynn) In zijn boek vertelt Fynn (zijn echte naam is niet gekend) over het vijfjarige meisje Anna, dat op een speelse, kinderlijke manier vertelt over haar relatie met Mijnheer God…
Fragment uit Hallo mijnheer God… met Anna (zie bijlage): Wat is Anna’s godsbeeld? Hoe ziet zij God?
37
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Godsbeelden: enkele uitspraken… 1. GOD EN DE SCHEPPING Schepping is een theologisch begrip, niet een wetenschappelijk. De geloofsopvattingen over de schepping betekenen iets totaal anders dan het ontstaan van de wereld! Hoe het heelal ook ontstaan en geëvolueerd is, als wetenschapper kan men daarin nergens schepping (als relatie Godwereld) vaststellen. Men kan slechts kosmos en natuur observeren. Geloven dat de wereld door God geschapen is, is dus een gelovige interpretatie van de relatie God-wereld. Geloven in de schepping kan best samengaan met de mening dat het ontstaan van de wereld verklaard kan worden door evolutie. Vgl. Peter Schmidt, Motieven tot atheïsme, in Collationes, Vlaams tijdschrift voor theologie en pastoraal, 14(1984), nr 3, 258 - 313, blz. 278 - 279.
God werkt niet van boven of van buiten als de onbewogen beweger op de wereld in, maar hij werkt als de dynamische werkelijkste werkelijkheid van binnen in het ontwikkelingsproces van de wereld, dat hij mogelijk maakt, bestuurt en voltooit. Hij werkt niet boven het wereldproces, maar in het wereldproces: in, met en onder de mensen en dingen. Hans Kung, Bestaat God?, Hilversum, 1978, blz. 696.
Wat ik probeer te zeggen is dit: de mens is geschapen - God is schepper en heel de schepping is doortrokken van de heilsbedoeling van God. Die bedoeling moet door mensen worden gerealiseerd. De mens staat tegenover een God van het heil, niet alleen tegenover de schepper. Daarom zeg ik: de God van Israël, de Bevrijder-God, die is de schepper. De schepping is de aanzet tot heel het verbond, tot heel die bevrijdingsbeweging waarin universeel heil voor allen gerealiseerd zal worden. Vgl. Huub Oosterhuis en Piet Hoogeveen, God is ieder ogenblik nieuw. Gesprekken met Edward Schillebeeckx, Baarn, 1982, blz. 128 - 129.
Geloven aan de schepping betekent tweeërlei: de aarde niet beheersen, bedwingen, onderwerpen en uitbuiten; en het betekent haar niet verdelen onder de bezitters. Alsof alles wat er is - de woestijn, de zee, de dieren, de planten - aan iemand zouden moeten toebehoren! Wij beheren slechts wat God toebehoort, wij zijn degenen aan wie het beheer van de schepping is toevertrouwd. Als we het over de schepping hebben, bedoelen we dat alles van God komt en hem ook toebehoort, en niet aan slechts enkelen. Dorothee Sölle en Fulbert Steffensky, Niet alleen Ja en Amen, Baarn, 1983, blz. 37.
38
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2. GOD EN HET LIJDEN God laat heel wat beslissingsmacht over aan zijn mensen en aan zijn wereld. Maar dat wil niet zeggen dat God maar laat begaan als verre toeschouwer, en dat hij zich van de wereld niets aantrekt. Uit de Bijbel komt ons een ander beeld tegemoet. God is voortdurend in dialoog met zijn schepping, en nodigt alles en iedereen uit om de grootst mogelijke vorm van harmonie en schoonheid te realiseren. ‘Grootst mogelijk’ wil altijd zeggen: gegeven de omstandigheden, en rekening houdend met de vrije wil van iedereen die erbij betrokken is. God wordt dus gezien als de stuwende kracht die alles wat is en gebeurt uitnodigt, ja ‘verlokt’ om zijn beste zelf te worden en te zijn, en om zo goed mogelijk bij te dragen tot het geheel. God wordt hier dus gezien als het eeuwig stuwende verlangen naar de grootst mogelijke harmonie, met een oneindig respect voor de zelfwerkzaamheid van elke werkelijkheid. Wanneer er dan conflicten rijzen - en die zijn onvermijdelijk in een beperkte wereld - ontstaat niet alleen schoonheid en harmonie, maar ook wanorde, verval, disharmonie. Zowel voor gelovigen als ongelovigen is dit een beproeving en een opdracht. Godgelovigen zijn mensen die vinden dat er altijd goede redenen zijn om te geloven - en dus altijd ook te hopen dat Gods verlangen toch zal zegevieren, ondanks alles. Hiermee is het probleem van het kwaad niet opgelost, maar hopelijk beter gesteld. Het verliest alleszins zijn scherpe kant, die het gevolg is van het feit dat God op een of andere wijze verantwoordelijk gesteld moet worden voor het kwaad. Dat hoeft in deze visie niet. Hiermee ontstaat een nieuw Godsbeeld, waarin God het kwaad niet veroorzaakt, of minstens toelaat. Indien men God echter niet totaal wil uitsluiten uit de wereld van de gebeurtenissen - wat precies ongeloof zou zijn - dan is het beste wat we vanuit zo’n perspectief kunnen zeggen dat God ‘de smart die over de wereld hangt’ mee draagt: dat God werkelijk betrokken is bij het lijden van de mensen. Op het eerste gezicht klinkt dit misschien een beetje verwonderlijk, omdat wij nog altijd vertrekken vanuit het Griekse wereldbeeld, waar God de onbewogen Beweger is, volmaakt onlijdelijk en totaal los van de wereld. Dat God niet als een onbewogen toeschouwer aan de overkant van het lijden staat, maar dat Hij werkelijk mee lijdt, omdat hij alles wat is bemint, lijkt alleszins veel beter overeen te komen met het Bijbelse beeld van een God die Liefde is en mee optrekt met zijn volk. Het is een feit dat de harmonie die kan zijn, nog niet ten volle gerealiseerd is. God trekt dan mee met de lijdende mensheid als een houvast dat mee beweegt, als iemand die mee kan lijden, maar toch ook een bredere visie heeft, en daarom ook voortdurend Bron kan zijn van nieuwe mogelijkheden en nieuwe hoop. Jan Van der Veken, God en de smart die over de wereld hangt, in De Vijgeboom, 7(1982), nr. 40, blz. 104-107.
39
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
1.3.2. Religieuze taal Kardinaal Godfried Danneels, grootkanselier van onze Alma Mater, plaatste zich op 29 november als eerste achter de katheder in een reeks van 'grote lessen' over onze roerige 21e eeuw. Geloven anno 2004, geen lachertje volgens de kardinaal: "Ik ben niet gekomen om iemand te bekeren, ik heb al moeite genoeg met mijn eigen geloof." Clara Vanmuysen
"Kardinaal Danneels is een echte professor, in hart en ziel en in letterlijke zin. Hij is openstaand, maar niet verlegen om te zeggen wat hij denkt. Hij is a man of all seasons, gekomen om - op zijn Boons - 'de mensen een geweten te schoppen'." Met deze literaire quote kondigt vicerector Marc Vervenne de spreker van de avond aan. Uit de uiteenzetting zal blijken dat Danneels inderdaad in de eerste plaats een professor is. Van achter zijn katheder verkondigt hij zijn visie, op kritische vragen antwoordt hij genuanceerd. "Het geloof neemt af, maar de aanwezigheid van poëzie en kunst stijgt. De laatste tien jaar zien we een grote eruptie van een verlangen naar het ontastbare. Het hart krijgt geen voldoening met enkel positieve wetenschap en rede," zo start de kardinaal de vraagstelling over het verzoenen van geloof en moderniteit. "Geloof wordt meer en meer een nostalgisch verlangen." Nieuwe poëtische en literair hoogstaande bijbelvertalingen ten beste, de kerk zweert nog steeds bij de Willibrordvertaling uit de jaren stillekes. De kardinaal neemt de religieuze taal op de korrel. "Ik geloof niet in een taalprobleem. Het zijn niet de woorden, maar wat de woorden in zich dragen, de werkelijkheid, wat moeilijk te begrijpen is." De alledaagse en religieuze taal worden door Danneels in een vergelijking geplaatst als zijn het respectievelijk een prêt-a-porter-pak en een maatpak. "Er zijn pakken die te klein zijn voor de geloofswereld, dit zijn de prêt-a-porter-kostuums. Geloof drukt zich slechts uit in een maatpak."
Wat bedoelt de kardinaal met zijn uitspraak over het geloof en de religieuze taal?
40
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Toepassingen a) De proeter van Koreva is twets.
b) De koning van Frankrijk is kaal.
Wat kan je van deze twee ‘uitspraken’ zeggen?
Staan ze op hetzelfde niveau?
Adequatio-theorie:
(“Veritas est adequatio rei et intellectus”)
Welk probleem stelt de religieuze taal ?
Religieuze taal is fundamenteel ontoereikend!
41
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
1.3.3. Universeel paradigma
Inleiding “Bestaat Lambik echt?” “Ja, hij bestaat, maar niet echt.” √-1 “Ceci n’est pas une pipe”
Er zijn verschillende manieren van bestaan. Op elk van deze ‘terreinen’ kan je komen tot kennis. De dertiende eeuwse mysticus Bonaventura praat reeds over “drie ogen van kennis”: - oog van het vlees: het zintuiglijk waarneembare, de natuurwetenschap - oog van de rede: het intellectuele, betekenisgeving, interpretatie, logica - het contemplatieve oog van de geest: het transcendente, spirituele wetenschap
Kennis wordt vandaag anders begrepen en vergaard dan in het verleden. Toch zocht men ook vroeger al naar verklaringsgronden om bepaalde fenomenen te bevatten. De eerste systematische pogingen om hierin inzicht te verwerven, vinden hun oorsprong bij de vroegste filosofische mijmeringen over de zin van het leven. Deze vroege aanzetten zijn van enorme betekenis geweest voor het latere wetenschappelijke denken. In de Middeleeuwen doet de theologie haar intrede en wordt de filosofie veelal onderworpen aan de norm van het geloof. Vanaf 1600 worden de exacte wetenschappen steeds belangrijker. Ze beweren alle iets te kunnen zeggen over onbewuste, impliciete of innerlijke gronden die een rol spelen in het leven van de mens en in processen die hieraan eigen zijn.
Kan je voorbeelden geven om bovenstaande uitleg te verduidelijken?
42
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Op alle drie de gebieden kan je tot kennis (waarheid) komen. Er zijn verschillende aspecten bij betrokken: -
Instrumenteel aspect: als je iets wil weten (kennis), moet je iets doen. Verhelderend aspect: komen tot inzicht Gemeenschappelijk aspect: checken bij anderen om te komen tot algemeenheid
Zoek naar voorbeelden bij de drie “ogen van kennis”: A.
VLEES:
-
Instrumenteel:
-
Verhelderend:
-
Gemeenschappelijk:
B.
REDE:
-
Instrumenteel:
-
Verhelderend:
-
Gemeenschappelijk:
C.
GEEST:
-
Instrumenteel:
-
Verhelderend:
-
Gemeenschappelijk:
43
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Er zijn nu ook wetenschappelijke stromingen die vooral het ene “oog der kennis” laten primeren in hun zoektocht naar waarheid. Dewelke?
In welk opzicht is het universeel paradigma van belang bij het onderwerp ‘geloven’?
44
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2. Atheïsme 2.1. Woordverklaring Verklaring term: a theos
Betekenis:
Opmerking:
Onderscheid tussen: -
het sterke atheïsme:
-
het zwakke atheïsme:
45
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.2. Ontstaan van het atheïsme Griekse denken Antropocentrisme Verlichting Humanisme God van de voorzienigheid: God van de voorzienigheid
ATHEÏSME
46
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.3. Vormen van atheïsme
2.3.1.
Inleiding: enkele getuigenissen
Atheïsten aan het woord
XTC (Andy Partridge, Dave Gregory, Colin Mouldin, een Britse newwavegroep):
Dear God ’ hope you got the letter, and... I pray you can make it better down here. I don't mean a big reduction in the price of beer but all the people that you made in your image, see them starving on their feet 'cause they don't get enough to eat from God, I can't believe in you Dear God, sorry to disturb you, but... I feel that I should be heard loud and clear. We all need a big reduction in amount of tears and all the people that you made in your image, see them fighting in the street 'cause they can't make opinions meet about God, I can't believe in you Did you make disease, and the diamond blue? Did you make mankind after we made you? And the devil too! ’ don't know if you noticed, but... your name is on a lot of quotes in this book, and us crazy humans wrote it, you should take a look, and all the people that you made in your image still believing that junk is true. Well I know it ain't, and so do you, dear God, I can't believe in I don't believe in I won't believe in heaven and hell. No saints, no sinners, no devil as well. No pearly gates, no thorny crown. You're always letting us humans down. The wars you bring, the babes you drown. Those lost at sea and never found, and it's the same the whole world 'round. The hurt I see helps to compound that Father, Son and Holy Ghost is just somebody's unholy hoax, and if you're up there you'd perceive that my heart's here upon my sleeve. If there's one thing I don't believe in it's you....
47
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Vertaling Beste God, Hopelijk heb je de brief ontvangen en... Ik bid dat je het hier beneden wat beter zou willen maken. Ik bedoel hiermee niet dat een pintje minder moet kosten, Maar al de mensen die je naar je evenbeeld schiep, zie ze Sterven omdat ze niet genoeg te eten krijgen van jou, God, Ik kan niet in je geloven. Beste God, Het spijt me dat ik je stoor, maar… Ik heb het gevoel dat ik luid en duidelijk gehoord moet worden. We wensen allen een grote vermindering van het verdriet in de wereld En alle mensen die je geschapen hebt naar jouw beeld, Kijk eens hoe ze vechten op straat omdat ze het niet eens raken over jou, God, ik kan niet in je geloven. Maakte jij de ziekte en maakte jij de diamant blauw? Heb jij de mensheid gemaakt nadat wij jou gemaakt hebben? En de duivel ook! Beste God ‘k Weet niet of je het al gemerkt hebt, maar… Je naam staat dikwijls in dit boek, en wij gekke mensen hebben het geschreven, en alle mensen die je gemaakt hebt naar je evenbeeld geloven nog steeds dat die oude rommel waar is. Wel, ik weet dat het niet zo is En jij weet dat ook, beste God, Ik kan er niet in geloven en geloof er ook niet in. Ik weiger te geloven in hemel en hel Ook niet in heiligen, zondaars of zelfs de duivel. Geen hemelpoorten, geen doornenkroon. Je laat ons mensen altijd in de steek. De oorlogen laat je begaan, De kinderen die je laat sterven. Zij die omkwamen op zee en nooit meer werden teruggevonden En het is over de hele wereld hetzelfde. De pijn die ik zie helpt me begrijpen Dat de Vader, de Zoon en de heilige Geest Niets meer is dan iemand heidense grap, En als je daarboven in de hemel bent, zul je wel merken Dat ik mij hart op mijn tong draag. Als er één ding bestaat waarin ik niet geloof Dan ben jij het wel… Beste God.
48
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Jean-Paul Sartre (Frans filosoof en schrijver, geboren in 1905 en overleden in 1980): “Ik heb gesmeekt, gebedeld om een teken, Ik heb boodschappen naar de hemel gezonden: geen antwoord. De hemel kent zelfs mijn naam niet? Ik heb me iedere minuut afgevraagd wat ik in Gods ogen kon zijn. Nu weet ik het antwoord: niets. God ziet me niet, God hoort me niet, God kent me niet. Zie je de leegte boven ons hoofd? Dat is God. Zie je die barst in de muur? Dat is God. Zie je dit gat in de grond? Dat is ook God. De stilte, dat is God. De afwezigheid, dat is God. God is de eenzaamheid van de mensen. Er was niets anders dan ik. Ik alleen heb over het Kwade beslist, ik alleen heb het Goede bedacht. Ik ben het die vals heeft gespeeld, ik ben het die wonderen gedaan heeft, Ik ben het die me vandaag beschuldig, Ik alleen kan me vergeven, Ik, de mens. Als God bestaat, is de mens niets; als de mens bestaat…”. (Jean-Paul Sartre, De duivel en God & over het Existentialisme, Amsterdam, Uitgeverij Contact, 1972, p. 195.)
Jo Bogaert (componist van house-music; Technotronic): “Mijn generatie en de jongere generatie zijn de generatie van de dreun. Ik denk dat we echt op een breekpunt leven: God is dood, we hebben hem vermoord. Ik ben zeer nihilistisch, atheïst-nihilist, met een dosis cynisme wat ook typerend is, zeker voor onze tijd. Ik voel het zo dat mijn generatie een soort van de laatste generatie is. De essentie is dat onze generatie met onze eigen geschiedenis verdwijnt. Bijvoorbeeld, als ik in een kerk loop, dan herken ik hier nog alle symbolen. Iemand die zonder traditie of godsdienst opgroeit, kan dat niet meer herkennen. Ik zeg het nog eens: ik ben atheïst, ik ben niet gelovig. De dood van God, de eenzaamheid, de leegte… Ik ben er mij van bewust dat dit problemen zijn van onze tijd”.
49
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.3.2. Soorten atheïsme Uit voorgaande getuigenissen blijkt dat mensen om heel uiteenlopende redenen Gods bestaan verwerpen. Die levensvisies, die het geloof in God als uiteindelijke zingever afwijzen, heten ‘atheïsme’. In een aantal gevallen dient het atheïsme zich aan als dé verdediging van de mens. Men verwerpt God (of bepaalde godsvoorstellingen), omdat men ervan overtuigd is dat deze de mensen van hun vrijheid en verantwoordelijkheid beroven. God en mens worden dan als elkaars concurrenten gezien. Of men slaagt er niet in God en het lijden samen te denken: de mensen zijn het dan aan zichzelf verplicht zich te verzetten tegen een wrede God die al dat lijden toelaat. Anderen verwerpen God, omdat zij enkel en alleen kunnen of willen aannemen wat de wetenschap kan bewijzen. Alleen wat wetenschappelijk wordt bewezen, achten zij zinvol en kan zekerheid en houvast bieden. Nog anderen verwerpen God, omdat zij in de werkelijkheid hoegenaamd geen zin ontdekken. Vandaar dat we verschillende soorten atheïsme kunnen ontdekken. Atheïsme is een term die, zoals ‘geloven’, vele ladingen dekt:
A. Onderscheid tussen: -
Absoluut atheïsme:
-
Relatief atheïsme:
B. Onderscheid tussen: -
Axiologisch atheïsme:
-
Sciëntistisch atheïsme:
C. Onderscheid tussen: -
Praktisch atheïsme:
-
Beredeneerd atheïsme:
50
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Voorbeelden: a) Positivistisch atheïsme:
b) Agnostisch atheïsme:
c) Deïstisch atheïsme:
d) Existentialistisch atheïsme:
Overzicht:
51
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Sinds er godsdienst bestaat, heeft er atheïsme bestaan, maar vanaf de 17de-18de eeuw is het doorgebroken als een verdediging van de zaak van de mens. De aanhangers beweren dat God en alle voorstellingen van God moeten verworpen worden, omdat ze de mens tot een vreemde maken van zichzelf en hem beroven van eigen vrijheid en verantwoordelijkheid. Deze atheïsten is het dus uiteindelijk om de MENS te doen, die verantwoordelijk wordt geacht voor zijn eigen bestaan. Daarom noemen zij zich de echte . Er moet, volgens hen, gekozen worden tussen en , tussen humanisme en aanvaarding van God. Je kunt, zo vinden zij, niet tegelijk vrij zijn én in God geloven. De verdediging van de menselijke vrijheid en zelfbeschikking éist de dood van God zelf of op zijn minst de verwerping van die beletten dat de mens zijn bestaan zelfstandig uitbouwt. Zo is het atheïsme een ideaal van menselijke bevrijding tegen . Een andere vorm van atheïsme is het nihilisme. Volgens het nihilisme is er geen waarheid. Dat betekent een radicaal in vraag stellen van alles en dus ook van God.
52
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.3.3. Motieven tot atheïsme
Dat atheïsme mogelijk is, ligt voor de hand. Het bestaan van God is immers niet vanzelfsprekend. God is geen evidentie en zal het ook nooit worden. Daarom willen we ons door dit atheïsme laten bevragen en onderzoeken welke motieven iemand ertoe bewegen atheïst te worden.
1. GOD IS ONBRUIKBAAR Het gebeurt nog wel eens dat mensen God laten opdraaien voor wat zijzelf niet kunnen verklaren. Donder en bliksem, overstromingen en natuurrampen, ziekte en genezing, vruchtbaarheid van een land, dier en mens, dit alles wordt aan goddelijke krachten toegeschreven. God werd steeds als verklaring ingeroepen. Hij kent immers wat de mens niet kent! Hij is alwetend! Bij Hem kan de mens terecht voor wat hijzelf niet klaarspeelt: succes, goed weer, geslaagde examens... Hij is immers almachtig! Dit alles lijkt wel heel gelovig. In feite is het uiterst schadelijk voor het geloof... Wat gebeurt er eigenlijk als mensen op die manier op God beroep doen? God wordt herleid tot iets nuttigs. Onder mom van gelovige overgave maakt de mens God eigenlijk tot zijn hoogst en nuttigst gebruiksinstrument, waarmee hij alle problemen gaat oplossen. Wat de mens niet kan, zal God wel opknappen! Tot zelfs in het gebed toe (het smeekgebed met vaak magische en commerciële trekjes) wordt God omwille van zijn nuttigheid benaderd. God wordt beschouwd als degene die nodig is om in te springen waar de mens met zijn eigen krachten tekort schiet. In deze voorstelling ligt het dus voor de hand: hoe minder de mens zelf kan, des te belangrijker (lees: nuttiger) wordt de rol van God. Maar gaat de mens vooruit (vb. dank zij wetenschap en techniek), dan moet God de plaats ruimen! Naarmate de mens zijn wereld meer zelf in handen neemt, komt God telkens iets meer op de helling te staan... tot Hij op de duur totaal overbodig is. Hoe komt dat toch? Het is duidelijk dat in deze gedachtegang God beschouwd wordt als de ‘concurrent’ van mens en wereld. God en mens werken als het ware op hetzelfde terrein en naarmate de een terrein wint moet de Ander er prijsgeven. Op die manier wordt God, in zijn relatie tot de wereld, op hetzelfde niveau geplaatst als de mens: Hij is degene die ‘tussenkomt’ op hetzelfde vlak als de mens. God wordt hier eigenlijk binnen de wereld geplaatst, als een wezen naast de andere wezens; zij het dan als een veel hoger staande, als grootste en verstandigste en machtigste. Op die manier kan de hele menselijke vooruitgang niet anders zijn dan een nederlaag voor God, vermits God en de mens als concurrenten worden gezien.
53
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
En zolang God wordt opgesloten in deze concurrentieverhouding, zolang God wordt gezien als de grote rivaal, dreig je de mens tekort te doen als je het opneemt voor God. Vandaar dat velen weigeren te geloven in zulke God. Dat God niet meer kan dienen als verklaring of als hulpmiddel kan men moeilijk een jammerlijke zaak noemen. Als blijkt dat de gebruiksgod onbruikbaar en overbodig is geworden, dan valt hiermee niet God ondersteboven, maar een afgodsbeeld... De God die telkens weer opnieuw terechtkomt waar hij past in het kraam van de mens, met wiens hulp de mens op alles een antwoord kon geven, met wie hij succesvoller zijn zaken kon behartigen en door wie hij rust en orde kon hebben: deze God is een vroom masker geworden dat in onze tijd wordt afgerukt. Het afwijzen van God, omwille van zijn onbruikbaarheid, komt eigenlijk neer op het afwijzen van een afgod. Toch is voor velen die om deze reden de godsdienst vaarwel zeggen, de God - die - ze - verloochenen vaak de enige die zij ‘geleerd’ hebben. Als dan die gebrekkige godsvoorstelling afbrokkelt, als het utilitaire godsbeeld te pletter loopt tegen de ervaring dat God niet bruikbaar is, dan is hun vaarwel doorgaans niets anders dan een weigering tot infantiliteit of hypocrisie. De godloochening van velen is een (on)bewuste kreet om een zuiverder godsbeeld. Alleen een ‘onbruikbare’ God is géén concurrent van de mens. Alleen een nutteloze God kan men beminnen omwille van Hemzelf.
2. GOD IS ONGEWENST
Onder de vele vormen van atheïsme is het humanistische atheïsme de meest doordachte en de meest invloedrijke vorm. Het gaat andermaal om de vraag: hoe kunnen God en mens samen bestaan? In het conflict: God of de mens, moet volgens de humanistische atheïst God verdwijnen omdat het bestaan van God de mens belemmert méér mens te worden. Hij kiést tegen God. Hij eist dat God niet bestaat, omwille van de waardigheid van de mens. Het wereldbeeld van onze tijd is grondig humanistisch, d.w.z. dat de waardigheid en de waarde van de mens ten volle wordt benadrukt en bevestigd. Denken we maar aan hedendaagse eisen voor sociale rechtvaardigheid, de aanklachten tegen folterpraktijken; kortom, de hele strijd voor de mensenrechten. Wij hopen dat in de loop van onze eigen mensengeschiedenis daar iets aan wordt gedaan, of liever: dat wij er iets aan doen. Immers, zo wordt de mens meer mens... De mens is m.a.w. nog niet volledig mens, hij wordt het. Hij wordt meer en meer mens, naarmate hij de wereld menselijker maakt. Opstappend
54
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
naar de toekomst, ontwerpt hij zelf die opdracht: hij vult in wat er te doen valt. Indien alle taken van bij het begin al vastgelegd zouden zijn, waarom zou de mens zich dan nog inzetten en werk maken van zijn ontplooiing? De humanistische atheïst stelt: onze taak als historisch wezen bestaat er juist in te streven naar een meer humane wereld. Dit houdt in dat wij een aantal waarden realiseren waarvan we menen dat ze ons toelaten meer mens te zijn. Die opdracht meer mens te worden kunnen noch mogen we ontlopen: die opdracht is een evidentie, het bestaan van God daarentegen is dat niet. Indien nu het godsidee het realiseren van de humane waarden in de weg zou staan, dan verwerpen wij de godsidee. De hele vraag is dus: is er reden om de godsidee te verwerpen, omdat ze de menselijke ontplooiing zou in de weg staan? Daar ligt het eigenlijke breekpunt tussen godaanvaarding en humanistisch atheïsme. Deze vraag wordt door het atheïsme positief beantwoord. Ziehier waarom: De waarde bij uitstek, die nagestreefd moét worden om de mens toe te laten zijn mens-zijn in de geschiedenis te realiseren, is de vrijheid. Daaronder verstaan we zeer algemeen alles wat de mens de mogelijkheid verschaft zichzelf te zijn. En die vrijheid is niet enkel een voorrecht, zij is een dure plicht! Mens-zijn is vrij worden. Hier barst nu het grote conflict met de godsgedachte los. Het humanistische atheïsme redeneert nl. als volgt: indien God reeds van vooraf de gang en uitkomst van de geschiedenis heeft vastgelegd, wat blijft er dan over van de vrijheid? Als het waar is dat ‘de mens wikt, maar God beschikt’, waarom is ons dan het vermogen tot wikken gegeven? Het humanistische atheïsme meent dus dat de relatie - tot - God de ergste vorm van onvrijheid is. Is de mens door God geschapen en wordt de geschiedenis door God geleid, dan is men - wat men ook doet - nooit vrij, nooit zichzelf. De humanistische eis van menselijke vrijheid stelt meteen het acute probleem van de verhouding tussen een almachtige God en het menselijk handelen. De autonome vrije wil is voorwaarde, wil men van echte moraal kunnen spreken. Als de mens niet zelf zijn waarden kan kiezen en bepalen, is hij daarin dus niet vrij. Maar als ik niet vrij ben in mijn handelen, kan ik eigenlijk ook niet echt moreel zijn. Welnu, om de moraal veilig te stellen, komt het humanistische atheïsme op tégen God. Een God aanvaarden, menen zij, doodt alle moraliteit in de mens, omdat hij als louter dwang van buitenaf optreedt. De conclusie ligt voor de hand: men moet kiezen. Ofwel, zeggen zij, is hij door God geschapen en gedetermineerd. Is er een schepper, dan is er een voorzienigheid, dan is de mens een soort van pop. Wil de mens leven, dan moet God sterven! Al het voorgaande wijst erop hoe moeilijk het is te denken dat God kan samengaan met een wereld waarin vrije en zelfstandige mensen leven. De
55
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
kritiek van het atheïsme leert ons ook hoe gebrekkig gesproken wordt over de schepping en voorzienigheid. Maar wie meent dat het zou volstaan de ‘verkeerde’ godsbeelden recht te zetten om de kritiek van de atheïsten te ontzenuwen, maakt het zich wat te gemakkelijk. Ook de God van onze ‘juiste’ voorstellingen, kan nooit evident zijn en nooit constateerbaar.
3. GOD IS AFWEZIG
Om de dragende grond van het atheïsme te vinden, moeten wij dieper dalen tot op het niveau van de bestaanservaring van de mens als zodanig. Waar het atheïsme eigenlijk op steunt, moet gezocht worden in wat we zouden noemen het besef dat wij bestaan maar dat wij er evengoed niet hadden kunnen zijn. De dingen, de gebeurtenissen, alle bekende wezens hadden er evengoed niet kunnen zijn. Immers ooit waren zij er niet. Ze zijn er, maar ze moéten er niet zijn. Ze vinden de grond van hun bestaan niet in zichzelf. Daaruit volgt ook dat ze de zin voor hun bestaan niet uit zichzelf hebben. Het is bijvoorbeeld niet onmiddellijk duidelijk waarom Ik er ben. Als die persoon en niet die ander, hier, op deze plaats en op dit moment van de geschiedenis. Ik ben er, maar ik moét er niet zijn. Juist in het besef dat al wat is er evengoed niet had kunnen zijn, botsen we op afwezigheid van zin, zinloosheid. Er is inderdaad in de hele wereld geen enkel wezen of geen enkel gebeuren, waarachter men niet een vraagteken kan plaatsen. We ervaren tegelijk zin en onzin. Er bestaat zin. De positieve wetenschappen ontdekken in de natuur structuren, verbanden, wetten: daarin steekt een vorm van zin. De inspanningen van de geschiedenis om te komen tot een rechtvaardiger wereld, hebben zin. Menselijke relaties (kameraadschap, vriendschap, liefde) hebben een zin. De kunst (Bach, Mozart, Rembrandt) heeft een zin. Een zekere zin. Dit is onweerlegbaar. Er bestaat ook on-zin. Een jong meisje ligt op een hospitaalbed gekluisterd en vertelt schreiend dat kanker haar opvreet: je kunt slechts mét haar revolteren tegen die onzin. Zin en onzin zijn met elkaar vermengd. Zo kunnen we aan aparte dingen een zin geven, maar nooit zullen deze afzonderlijke elementen van zin versmelten tot een allesoverkoepelende zin. Vandaar de eeuwige vraag: waarom? Dat de dingen zijn zoals ze zijn komt Jean-Paul Sartre voor als dé grote onoplosbare vraag. De dingen hebben in zich geen reden - van - bestaan, en toch zijn ze er. Waarom? Daar is geen antwoord op. Dat alles er
56
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
evengoed niet had kunnen zijn, ervaart Sartre als zinloosheid. Hij gaat er op de duur van walgen. Met de ervaring dat de bestaande dingen hoegenaamd niet noodzakelijk zijn zoals ze zijn, komen we weer enigszins in een dilemma terecht. Immers, zo zal het humanistische atheïsme zeggen, van twee mogelijkheden één: ofwel aanvaarden we een God die op het vlak van de wereld zelf oorzaak der gebeurtenissen is, maar - zo zeggen zij - deze God verplettert de mens en ontneemt hem de zin van zijn geschiedenis; ofwel aanvaarden we radicaal dat alles wat is evengoed niet had kunnen zijn, maar dat plaatst ons opnieuw voor de gapende afgrond van de zinloosheid. Nergens méér dan in het lijden ervaart de mens dat de relatie tussen zijn wereld en God hem voor heel grote moeilijkheden plaatst. God komt niet tussen: de afgrijselijke monsterachtigheden gebeuren, en Hij laat ze gebeuren. Daarom is atheïsme steeds mogelijk. Want wat lost het op te zeggen dat God soms tussenkomt? Welke God is dat, die nu eens een zieke geneest en die honderdduizenden in honger en ellende laat omkomen? Hier blijkt pas voorgoed dat het allemaal anders had gekund. Nergens meer dan in het lijden verstaan we ook waarom de ervaring dat de dingen zo zijn en niet anders, ons kan doen walgen... De zinloosheid vreet immers de werkelijkheid aan. Er is geen absolute zin. Ons bestaan is zinloos. Er is geen laatste verklaring. Dat wordt nog sterker aangevoeld door wie onder de indruk komt van de onmetelijkheid van het heelal en de nietigheid ervaart van wat er zich hier afspeelt. Want is al ons gedoe - zo zeggen zij - méér dan een flits, het eventjes rondkrioelen van enkele onooglijke wezentjes op een stofdeeltje uit het heelal? Wij mogen de ogen en de oren niet sluiten voor de dosis waarheid die in de atheïstische levensovertuiging steekt. Eerlijk atheïsme beweert trouwens ook niet alle antwoorden op zak te hebben. Er blijven vele, vele vragen...
Vgl. Peter Schmidt, Motieven tot atheïsme, in Collationes, Vlaams Tijdschrift voor Theologie en Pastoraal, 14(1984), nr. 3, oktober, blz. 258-313.
57
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.4. Woordvoerders van het atheïsme In dit onderdeel bespreken we de rationele kritieken op het geloof/de godsdienst van achtereenvolgens Ludwig Feuerbach, Karl Marx, Friedrich Nietzsche en Sigmund Freud. De laatste drie worden wel eens – samen met Charles Darwin (en eventueel ook Albert Einstein) – de Meesters van het Wantrouwen genoemd, omdat ze op de overgang tussen de 19de en 20ste eeuw hebben bijgedragen tot een ware ontmaskering van het toen heersende optimisme. Het zelfvertrouwen van de rationele, autonome, moderne mens en diens overtuiging dat de belangrijkste kennis inmiddels wel beschikbaar was, bleek in hun visie grotendeels te berusten op een illusie. Niet alleen werd door hen de schepper van zijn almachtige troon gestoten; ook het ‘hoogste schepsel’ tuimelde van een voetstuk. Deze tegendraadse denkers hebben lastige materie opgeworpen: soms lastig om te begrijpen maar vooral ook lastig om te accepteren. Desalniettemin zijn ze enorm invloedrijk geweest in alle mogelijke gebieden van wetenschap, cultuur en samenleving en daarom het bestuderen waard…
2.4.1.
Ludwig Feuerbach (1804-1872)
“God is een projectie van de mens”
A. Werk en theorie De filosoof Ludwig Feuerbach ging bij Hegel in de leer, maar verbrak later het contact met hem. In zijn als antropologie uitgewerkte filosofie staat de mens als zinnelijk wezen centraal. In de godsdienst projecteert de mens zijn idealen en wensen op een volmaakt bovenaards wezen. Daardoor vervreemdt hij van zichzelf. Hij moet zich van deze projecties losmaken en het eigenlijke menszijn uit zichzelf halen. Feuerbach had met zijn filosofie waaruit uiteindelijk een materialistische levensopvatting sprak, een grote invloed op Engels en Marx.
58
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Belangrijkste werken: - Gedanken über Tod und Unsterblichkeit - Das Wesen des Christentums - Vorlesungen über das Wesen der Religion
Citaat (uit Vorlesungen über das Wesen der Religion): “De mens gelooft in goden, niet alleen omdat hij fantasie en gevoel heeft, maar ook omdat hij de drang heeft gelukkig te zijn. Hij gelooft in een zalig wezen, niet alleen omdat hij een voorstelling van de zaligheid heeft, maar ook omdat hij zelf zalig wil zijn. Hij gelooft in een volmaakt wezen omdat hij zelf volmaakt wil zijn. Hij gelooft in een onsterfelijk wezen omdat hij zelf niet wil sterven. Wat hij zelf niet is, maar wil zijn, stelt hij zich in zijn goden als zijnde voor. De goden zijn de als werkelijk voorgestelde, in werkelijke wezens veranderde wensen van de mens. Een god is het verlangen van de mens naar geluk, dat in de fantasie wordt bevredigd. Als de mens geen verlangens had, zou hij ondanks zijn fantasie en gevoel geen godsdienst en geen goden hebben. De goden zijn zo verschillend als de wensen, en de wensen zijn zo verschillend als er mensen zijn. De drang waaruit de godsdienst ontstaat, zijn laatste grond is het verlangen naar geluk, en het egoïsme als dit verlangen iets egoïstisch is.”
B. Kritiek
59
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Biografie Ludwig Feuerbach was de zoon van een bekend rechtsgeleerde en op school een modelleerling, die al op het gymnasium ijverig Grieks, Hebreeuws en de bijbel studeerde. Zijn jeugddroom was evangelisch predikant te worden. Vanaf 1823 studeerde hij theologie in Heidelberg, maar het beviel hem niet zo best. Wel werd zijn aandacht er gericht op de filosoof Hegel. Van dan af trok alles hem naar Berlijn, waar naast Hegel ook beroemde theologen (zoals Schleiermacher) doceerden. Aarzelend tussen filosofie en theologie en innerlijk verscheurd, kwam Feuerbach in 1824 in de lessen van Hegel, die hem al gauw ‘het hoofd en het hart op de juiste plaats gezet’ had en hem als enige ‘liet ervaren, wat een leraar is’, zijn ‘tweede vader’; hoewel Feuerbach slechts éénmaal persoonlijk met hem sprak en hij daarbij van verlegenheid nauwelijks iets zinnigs uitbracht. Maar voor hem was het nu duidelijk: ‘Ik wist, wat ik moest en wilde: geen theologie, maar filosofie!’. In 1828 promoveerde hij tot doctor in de filosofie aan de universiteit van Erlangen. Hij werd er docent en gaf les over Descartes en Spinoza, over logica en metafysica. Eén jaar voor de dood van Hegel (1831), voor wie de mens onsterfelijk is, publiceert Feuerbach anoniem een boek tégen de voorstelling van een persoonlijke God en het egoïstisch geloof in onsterfelijkheid. Het werk wordt in beslag genomen en verboden, de schrijver ervan door de politie opgespoord... Feuerbach, toch al geen groot redenaar en als docent zonder grote toeloop, trekt zich in 1836 definitief uit de universiteit terug. Hij is naar zijn mening, geboren om filosoof en niet om filosofieprofessor te worden (maar hij doet toch zijn best om een professoraat te krijgen in Bern, Berlijn, Bonn, Jena, Marburg en Freiburg im Breisgau). Maar een aardige vrouw, Berta Löw, dochter van een porseleinfabrikant, stelt de briljante, knappe man met de ernstig-milde trekken in staat om in de torenkamer van haar slot midden in de natuur het beschouwelijke bestaan van een privé-geleerde te leiden. Zo kan hij nu, zoals hij schrijft, ‘gereinigd van het vuil van het vrijgezellenleven, in het gezonde badwater van de heilige huwelijkse staat stappen’. Teruggetrokken, eenvoudig en gedisciplineerd levend kon Feuerbach zich nu volledig wijden aan de filosofie: om met behulp van de beschouwingen van het verleden een greep te krijgen op de problematiek van het heden. Het wordt hem daarbij steeds duidelijker: verstand en geloof, filosofie en theologie, Verlichting en christendom laten zich niet met elkaar
60
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
verzoenen, maar spreken elkaar grondig tegen. In snelle opeenvolging publiceert hij een aantal boeken, totdat in 1841 zijn ‘Das Wesen des Christentums’ verschijnt en onmiddellijk heel veel succes kent. Al gauw echter werd Feuerbach door de algemene politieke en maatschappelijke ontwikkeling verrast. Toen de revolutie van 1848 uit elkaar viel, keerde hij gedeprimeerd naar zijn ballingschap in het slot van Bruckberg terug, om zich opnieuw met de natuurwetenschappen (chemie, fysiologie) bezig te houden en vooral aan zijn volgend boek te werken. Het werd echter nauwelijks opgemerkt. Sneller dan hij verdiende, was Feuerbach vergeten en vereenzaamd. Zijn grootste verdriet: de studeerkamer in het slot, die sinds 24 jaar zijn wereld geweest was, mocht hij niet behouden. De porseleinfabriek, waarin hij zijn hele vermogen had geïnvesteerd, ging failliet. Met vrouw en dochter moest hij vertrekken. Onder erbarmelijke omstandigheden kan hij de laatste jaren, gesteund door private of openbare financiële subsidies, in leven blijven: totaal verarmd, lusteloos en tenslotte door een beroerte verzwakt. Hij verlangt naar rust, maar compromissen met het geloof sluit hij niet. Zijn laatste werk was in 1866 verschenen. Na een tweede hartaanval en een tamelijk lange tijd van apathisch weg vegeteren, stierf hij op 13 september 1872, 68 jaar oud. Hij werd in Neurenberg begraven. 20.000 mensen begeleidden de bij zijn leven zo eenzame man naar zijn graf.
61
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
GOD: een projectie van de mens? Voor Feuerbach was het geloof in God louter een projectie van de mens. Volgens hem was de mens altijd al zodanig ingenomen met de grondtrekken van zijn eigen wezen, met zijn eigen verstand en wil, met zijn wijsheid en macht, met zijn vermogen om lief te hebben, dat hij die trekken geïdealiseerd heeft. De mens is beginnen dromen van een volmaakte verwezenlijking van zijn eigen mogelijkheden. Die ideale verwezenlijking kreeg een naam: God, en ging als God een eigen bestaan leiden. God is dus een naam voor een onbestaande persoon. God is niets anders dan een evenbeeld van de mens maar wel oneindig vergroot en verheerlijkt. Niet God heeft de mens naar zijn beeld geschapen, maar de mens ontwierp God naar zijn gelijkenis. De mens is gehoorzaam geworden aan de god die hijzelf heeft gemaakt, aan het geïdealiseerde beeld van zijn eigen wezen. God is voor de mens alles geworden, maar eigenlijk bestaat Hij niet. Door zich aan die God te onderwerpen is de mens zelf klein geworden, een tweederangsburger in zijn eigen wereld, een vreemdeling in zijn eigen huis. Eigenlijk aanbidt de mens een afgodsbeeld dat hijzelf naar eigen maatstaven heeft ontworpen. De mens moet zich losmaken van die bevoogding. Hij moet de band met zijn projectie breken. God is een spook dat voorgoed moet worden verjaagd, een hersenschim die vernietigd moet worden. Anders kan de mens niet mondig en volwassen leven. - Vragen aan Feuerbach Akkoord dat iets nog niet daarom bestaat, omdat ik het wens; maar het is toch ook niet juist dat iets daarom niet kàn bestaan, omdat ik het wens. Kortom: aan de wens naar een God kan heel goed een werkelijk bestaande God beantwoorden. - Blijvende vragen van Feuerbach Verdedigen Kerk en theologie God niet vaak ten koste van de mens, de andere wereld ten koste van deze wereld? Leek het niet alsof God alleen maar ten koste van de mens, christen-zijn ten koste van mens-zijn mogelijk was? Hebben christenen door de geschiedenis heen hun God niet vaak aangepast aan hun eigen behoeften, verlangens en strevingen? Hebben zij zich God niet inderdaad dikwijls naar hun eigen beeld geschapen en zichzelf in zijn plaats gesteld? Hebben ze het niet over God gehad en hun eigen belang bedoeld? God verkondigd en daarbij de vervulling van hun eigen wensen gerealiseerd? Hebben zij God niet vaak voor hun eigen karretje gespannen? Is niet overal waar God verkeerd begrepen werd, ook de mens verkeerd begrepen? Hans Küng, Bestaat God?, Hilversum, 1978, p. 217-243. Wim Thys (red.), Ik zal er zijn. Lees- en werkboek over ‘God’, Antwerpen, 1978, p. 19-21.
62
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Karl Marx (1818-1883)
“Godsdienst is opium van het volk”
A. Werk en theorie Voor Karl Marx is religie het resultaat (en dus niet de oorzaak) van een bepaalde economische infrastructuur. Religie is louter een ideologie die een bestaand sociaal klassenstelsel in stand houdt. Voor Marx zijn het de ‘materiële productiemiddelen’ die het intellectuele denkklimaat bepalen. “Niet het bewustzijn van de mens bepaalt zijn bestaan, maar zijn sociaal bestaan bepaalt zijn bewustzijn”. M.a.w. niet wat ik persoonlijk denk en voel bepaalt hoe ik mij sociaal zal gedragen, maar het sociale milieu waarin ik verkeer zal mijn brein herstructureren.
Belangrijkste werken: - Das Kapital - Manifest der Kommunistischen Partei
Citaat (uit Deutsch-Französische Jahrbücher, 1844): “Das religiöse Elend ist in einem der Ausdruck des wirklichen Elendes und in einem die Protestaktion gegen das wirkliche Elend. Die Religion ist der Seufzer der bedrängten Kreatur, das Gemüt einer herzlosen Welt, wie sie der Geist geistloser Zustände ist. Sie ist das Opium des Volks. Die Aufhebung der Religion als des illusorischen Glücks des Volkes ist die Forderung seines wirklichen Glücks: die Forderung, die Illusionen über seinen Zustand aufzugeben, ist die Forderung, einen Zustand aufzugeben, der der Illusionen bedarf.”
B. Kritiek
63
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Biografie Karl Marx was als jood geboren, als christen opgevoed, als atheïst gevormd. Als jood was Marx in 1818 in Trier geboren. Hoewel zijn vader en moeder afkomstig waren uit zeer aanzienlijke joodse rabbijnenfamilies, was de vader - een liberale advocaat - kort voor de geboorte van Karl naar het protestantisme overgegaan. Enkele jaren later volgden hem hierin zijn echtgenote en hun kinderen. Zo was de jonge Marx reeds van kindsbeen af een vervreemde: als jood hoorde hij niet helemaal thuis in zijn niet-joodse omgeving en als protestants gedoopte werd hij een vreemde voor het eigen jodendom. Na studies in Bonn en Berlijn, waar hij atheïst werd, promoveerde hij in 1841 op een thema uit de antieke atheïstische filosofie. Op zijn vierentwintigste wordt hij hoofdredacteur van de pas opgerichte liberaal-democratische ‘Rheinische Zeitung’ in Keulen. Zo komt hij voor het eerst met het sociale vraagstuk in aanraking. Aan het atheïsme houdt hij vast, maar hij keert zich beslist tégen communisme en socialisme. Toch wordt de krant na korte tijd door de Pruisische regering opgeheven. Marx, opnieuw zonder beroep en inkomen, trouwt - voor de Kerk! - met zijn jeugdvriendin Jenny van Westphalen, met wie hij zich reeds zeven jaar eerder verloofd had. Deze charmante, meelevende, veelbetekenende vrouw identificeerde zich volledig met zijn opvattingen en gaat van nu af aan de meer dan moeilijke weg door alle materiële gebrek en psychische ellende tezamen met haar vaak egoïstisch, veeleisende echtgenoot: echtgenote en secretaresse tegelijk, verantwoordelijk voor het huis, de kinderen en het schrijven van zijn manuscripten en zijn omvangrijke correspondentie. Marx ziet in Duitsland geen toekomst meer en trekt met zijn jonge vrouw naar Parijs in 1843. Parijs, dat betekent voor Marx een comfortabel burgerleven, dank zij schenkingen uit Duitsland. Maar doorheen allerlei contacten wordt Marx socialist en communist, leert hij de reusachtige mogelijkheden van een georganiseerde arbeidersbeweging kennen en wordt hij de theoreticus van het proletariaat. Marx was dus al lang atheïst voordat hij communist werd! Door hem is het atheïsme voor het socialisme de vanzelfsprekende ideologische grondslag geworden. Voor Parijs had Marx zich nauwelijks wetenschappelijk met economische vraagstukken beziggehouden. Het was Friedrich Engels, die hem van het belang der politieke economie overtuigde. In het begin van 1844 is Marx in Brussel, nadat hij - samen met andere Duitse schrijvers - uit Frankrijk was uitgewezen. Opnieuw goed verzorgd door financiële steun, ontplooit hij een reusachtige activiteit.
64
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
In 1847 schakelden Marx en Engels zich in Brussel nu ook direct in de politieke arbeidersbeweging. Zij treden toe tot de wel kleine, maar internationaal vertakte ‘Bond van communisten’ en aan Marx en Engels wordt opgedragen een ‘Communistische Geloofsbelijdenis’ uit te werken. Deze werd in verschillende talen in februari 1848 gepubliceerd als Manifest van de Communistische Partij. Het geeft een beknopte synthese van wat men later het ‘dialectisch en historisch materialisme’ noemde. Het bevat geen oproep tot rechtstreekse gewelddadige vervolging van godsdienst en Kerk, maar roept wel op tot de gewelddadige omverwerping van elke tot nu toe bestaande maatschappelijke ordening. Een maand later wordt Marx door de Belgische koning uitgewezen, maar door de voorlopige revolutieregering uitgenodigd naar Parijs te komen. Een jaar nadien gaat hij naar Keulen en richt opnieuw de ‘Neue Rheinische Zeitung’ op. In 1849 wordt hij uitgewezen. Volkomen zonder middelen reist Marx met zijn gezin weer naar Parijs terug, waar hij kort daarop door de regering naar de Provence wordt verbannen. Daarom trekt hij zich in augustus 1849 in Londen terug. Daar brengt hij, met slechts een paar onderbrekingen de laatste dertig jaren van zijn leven door. De eerste jaren in Londen waren de donkerste van zijn leven: wat geld betrof, huisvesting, voedsel, gezondheid. Zijn vrouw, die al bij aankomst opnieuw zwanger was, had de zwaarste last te dragen, waaronder zij bijna ineenstortte. Drie kinderen stierven tijdens de ellende van de eerste vluchtelingjaren. Hij (of vaker Engels voor hem) schrijft artikelen voor de eerste Engels-Amerikaanse krant ‘New York Tribune’, organiseert, correspondeert en confereert met de hele wereld en wordt daarbij door zijn vriend Engels op een ruime manier ook financieel gesteund. Tien jaar na zijn aankomst in Londen verschijnt eindelijk de vrucht van zijn economische studies: het eerste deel van een ‘Kritik der Politischen Ökonomie’. De inhoud ervan vindt men op de belangrijkste punten terug in het eerste deel van de eerste band van Marx’ grote hoofdwerk ‘Das Kapital’, dat in 1867 in Hamburg gepubliceerd wordt, zonder dat het evenwel toen noemenswaardige weerklank vond. Marx bleef, tot zijn laatste jaren toe, onvermoeibaar bezig, en zeker niet alleen studerend, maar ook publicerend en agiterend. Toch werd hij een zieke man, die als vreedzame rentenier in kleine kring leefde. Na de dood van zijn vrouw in 1881 was zijn leven alleen nog maar een aaneenschakeling van stoïcijns gedragen lijden, dat een jaar later door de plotselinge dood van zijn oudste dochter nog verhevigde. Marx was gebroken en herstelde zich nooit meer. Op 14 maart 1883 vond Engels hem, in zijn leunstoel zittend, dood.
65
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
God: een door belangen bepaalde mooie belofte? Voor Marx is religie het resultaat (en dus niet de oorzaak) van een bepaalde economische infrastructuur. Religie is louter een ideologie die een bestaand sociaal klassenstelsel in stand houdt. Voor Marx zijn het de ‘materiële productiemiddelen’ die het intellectuele denkklimaat bepalen. ‘Niet het bewustzijn van de mens bepaalt zijn bestaan, maar zijn sociaal bestaan bepaalt zijn bewustzijn’. M. a. w. niet wat ik persoonlijk denk en voel bepaalt hoe ik mij sociaal zal gedragen, maar het sociale milieu waarin ik verkeer zal mijn brein herstructureren. De ideeën van een bepaalde tijd, d. w. z. de mentaliteit of tijdsgeest, zijn dus gewoonweg de weerspiegeling van de in die tijd bestaande sociaaleconomische verhoudingen. Verander deze laatste, en u schept meteen een nieuw denkklimaat en nieuwe gevoeligheden. Industrialiseer een van oudsher ruraal land, en het geloof zal er ineenstorten als herfstbladeren die neervallen van de boom der traditie. Marx is niet mild voor geestelijke waarden in het algemeen. Tegenover godsdienst is hij echter bijzonder scherp. Godsdienst wiegt volgens hem de mens in slaap. Hij is een pijnstiller of vergeestelijkte tranquillizer, die zijn volgelingen de ogen doet sluiten voor de materiële werkelijkheid. Zijn boutade dat ‘godsdienst opium is voor het volk’ is overbekend. Hij zag in de godsdienst inderdaad het goedkoopste verdovingsmiddel dat de heren hun knechten toedienden om deze rustig en high te houden, ondanks hun pijn en gezwoeg. In de ogen van Marx deed godsdienst op kennisvlak wat alcohol en opium doen op lichamelijk vlak. Enkele uren de druk van de uitzichtloosheid doen vergeten en een kortstondige roes verwekken. M.a.w. in zijn geloof vindt de afgetobde mens een beetje troost en vooral de hoop dat zijn geduldig aanvaard lijden beloond zal worden in een hiernamaals. Voor de knecht is godsdienst dus een compensatie. Voor de heer een geruststellende way of life. Beide moeten volgens Marx ‘voorgelicht’ en tot de werkelijkheid worden gebracht.
- Vragen aan Marx De mens denkt God, maakt zich voorstellingen, beelden, begrippen van Hem. Maar daarmee is nog geenszins bewezen dat God alléén maar een product van menselijk denken en verbeelden is. Akkoord: Godsvoorstellingen zijn mensenwerk, maar daarmee is toch niet bewezen dat God zelf mensenwerk is. Akkoord: Godsvoorstellingen wijzigen zich met de economische verhoudingen en in zoverre is God een weerschijn van de mens. Maar daarmee is nog geenszins bewezen dat God niets dan schijn is. Alleen uit de vaststelling dat sociaal-economische factoren een grote invloed uitoefenen, kan men nog niet besluiten dat Hij niet bestaat. De vraag moet bijgevolg openblijven.
66
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
- Blijvende vragen van Marx Is het niet waar dat theologie en Kerk zich méér bekommerd hebben om het heil van individu dan om de ellende van hele bevolkingslagen? Is het niet zo dat vooral de katholieke Kerk sociaal-politieke problemen tegemoet trad met vrome woorden, aalmoezen en individuele naastenliefde? Vertoont het christendom niet juist in de 19de eeuw (en ook nog in de 20ste eeuw) een eenzijdig burgerlijk karakter? Bleek de heersende godsdienst niet op grote schaal de godsdienst van de heersenden? Was zij niet een troosten met een andere wereld? Vgl. Hans Küng, Bestaat God?, Hilversum, 1978, p. 245-290. Vgl. Herwig Arts, Het ongeloof gewogen, Antwerpen, 1982, p. 26-32.
67
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Friedrich Nietzsche (1844-1900)
“God is dood”
A. Werk en theorie Belangrijkste werken: -
Also sprach Zarathustra Jenseits von Gut und Böse Die Fröhliche Wissenschaft Der Antichrist
Nihilisme:
Wil-tot-macht: “Ja, waar leven is, daar is ook wil; maar niet de wil tot leven, doch – zo leer ik u – wil tot macht!” (uit: Also sprach Zarathustra, Van de zelfoverwinning)
B. Kritiek
68
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Der Tolle Mensch Habt ihr nicht von jenem tollen Menschen gehört, der am hellen Vormittage eine Laterne anzündete, auf den Markt lief und unaufhörlich schrie: "Ich suche Gott! Ich suche Gott!" Da dort gerade viele von denen zusammenstanden, welche nicht an Gott glaubten, so erregte er ein großes Gelächter. Ist er denn verlorengegangen? sagte der eine. Hat er sich verlaufen wie ein Kind? sagte der andere. Oder hält er sich versteckt? Fürchtet er sich vor uns? Ist er zu Schiff gegangen? ausgewandert? - so schrien und lachten sie durcheinander. Der tolle Mensch sprang mitten unter sie und durchbohrte sie mit seinen Blicken. "Wohin ist Gott?" rief er, "ich will es euch sagen! Wir haben ihn getötet - ihr und ich! Wir alle sind seine Mörder! Aber wie haben wir dies gemacht? Wie vermochten wir das Meer auszutrinken? Wer gab uns den Schwamm, um den ganzen Horizont wegzuwischen? Was taten wir, als wir diese Erde von ihrer Sonne losketteten? Wohin bewegt sie sich nun? Wohin bewegen wir uns? Fort von allen Sonnen? Stürzen wir nicht fortwährend? Und rückwärts, seitwärts, vorwärts, nach allen Seiten? Gibt es noch ein Oben und ein Unten? Irren wir nicht wie durch ein unendliches Nichts? Haucht uns nicht der leere Raum an? Ist es nicht kälter geworden? Kommt nicht immerfort die Nacht und mehr Nacht? Müssen nicht Laternen am Vormittage angezündet werden? Hören wir noch nichts von dem Lärm der Totengräber, welche Gott begraben? Riechen wir noch nichts von der göttlichen Verwesung? - auch Götter verwesen! Gott ist tot! Gott bleibt tot! Und wir haben ihn getötet. Wie trösten wir uns, die Mörder aller Mörder? Das Heiligste und Mächtigste, was die Welt bisher besaß, es ist unter unsern Messern verblutet - wer wischt dies Blut von uns ab? Mit welchem Wasser könnten wir uns reinigen? Welche Sühnefeiern, welche heiligen Spiele werden wir erfinden müssen? Ist nicht die Größe dieser Tat zu groß für uns? Müssen wir nicht selber zu Göttern werden, um nur ihrer würdig zu erscheinen? Es gab nie eine größere Tat - und wer nur immer nach uns geboren wird, gehört um dieser Tat willen in eine höhere Geschichte, als alle Geschichte bisher war!"
Hier schwieg der tolle Mensch und sah wieder seine Zuhörer an: auch sie schwiegen und blickten befremdet auf ihn. Endlich warf er seine Laterne auf den Boden, daß sie in Stücke sprang und erlosch. "Ich komme zu früh", sagte er dann, "ich bin noch nicht an der Zeit. Dies ungeheure Ereignis ist noch unterwegs und wandert - es ist noch nicht bis zu den Ohren der Menschen gedrungen. Blitz und Donner brauchen Zeit, das Licht der Gestirne braucht Zeit, Taten brauchen Zeit, auch nachdem sie getan
69
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
sind, um gesehn und gehört zu werden. Diese Tat ist ihnen immer noch ferner als die fernsten Gestirne - und doch haben sie dieselbe getan!" – Man erzählt noch, daß der tolle Mensch desselbigen Tages in verschiedene Kirchen eingedrungen sei und darin sein Requiem aeternam deo angestimmt habe. Hinausgeführt und zur Rede gesetzt, habe er immer nur dies entgegnet: "Was sind denn diese Kirchen noch, wenn sie nicht die Grüfte und Grabmäler Gottes sind?" Quelle: Nietzsche: Die Fröhliche Wissenschaft, Nietzsche-Werke Bd. 2, S. 126 ff
70
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
De Dolle Mens - Vertaling Hebt gij niet gehoord van die dolle mens, die op klaarlichte morgen een lantaarn aanstak, op de markt ging lopen en onophoudelijk riep: 'Ik zoek God! Ik zoek God! Omdat er daar juist veel lieden bijeenstonden, die niet aan God geloofden, verwekte dit een groot gelach. Is hij soms verloren gegaan? vroeg de een. Is hij verdwaald als een kind? vroeg de ander. Of heeft hij zich verstopt? Is hij bang voor ons? Is hij scheep gegaan? Naar het buitenland vertrokken? zo riepen en lachten zij door elkaar. De dolle mens sprong midden tussen hen in en doorboorde hen met zijn blikken. 'Waar God heen is? ... Dat zal ik jullie zeggen! Wij hebben hem gedood - jullie en ik! Wij allen zijn zijn moordenaars! Maar hoe hebben we dit gedaan? Hoe hebben we de zee kunnen leegdrinken? Wie gaf ons de spons, om de hele horizon uit te wissen? Wat hebben wij gedaan toen wij deze aarde van haar zon loskoppelden? In welke richting beweegt zij zich nu? In welke richting bewegen wij ons? Weg van alle zonnen? Vallen wij niet aan één stuk door? En wel achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, naar alle kanten? Is er nog wel een boven en beneden? Dolen wij niet als door een oneindig niets? Ademt ons niet de ledige ruimte in het gezicht? Is het niet koud/er geworden? Is niet voortdurend de nacht en steeds meer nacht in aantocht? Moeten er 's morgens geen lantaarns aangestoken worden? Horen wij nog niets van het gedruis der doodgravers, die God begraven? Ruiken wij nog niets van de goddelijke ontbinding - ook goden raken in ontbinding! God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood! Hoe zullen wij ons troosten, wij moordenaars aller moordenaars? Het heiligste en machtigste, wat de wereld tot dusver bezeten heeft, is onder onze messen verbloed - wie wist dit bloed van ons af? Met welk water kunnen wij ons reinigen? Welke zoenoffers, welke heilige spelen zullen wij moeten bedenken? Is niet de grootte van deze daad te groot voor ons? Moeten wij niet zelf goden worden, om haar ook maar waardig te schijnen. Nooit was er een grotere daad - en wie er ook na ons geboren wordt, omwille van deze daad behoort hij tot een hogere geschiedenis dan alle geschiedenis tot nu toe is geweest!' - Hier zweeg de dolle mens en keek opnieuw zijn toehoorders aan: ook zij zwegen en keken bevreemd terug. Eindelijk wierp hij zijn lantaarn op de grond, zodat die in stukken sprong en uitdoofde. 'Ik kom te vroeg' zij hij toen, 'het is mijn tijd nog niet' Dit ongelooflijke gebeuren is nog onderweg, het maakt een omweg - het is nog niet tot de oren van de mensheid doorgedrongen. Bliksem en donder hebben tijd nodig, het licht der gesternten heeft tijd nodig, daden hebben tijd nodig, ook nadat ze gedaan zijn, om gezien en gehoord te worden! Deze daad is nog steeds verder van hen af dan de verste gesternten - en toch hebben zij haar zelf verricht!' Men vertelt verder dat de dolle mens diezelfde dag verscheidene kerken binnengedrongen is en daar zijn requiem aeternam deo aangeheven heeft. Naar buiten gebracht en ter verantwoording geroepen, zou hij telkens alleen maar het volgende geantwoord hebben: 'Wat zijn deze kerken eigenlijk nog, als ze niet de graven en gedenktekenen Gods zijn’
71
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Biografie Friedrich Nietzsche werd op 15 oktober 1844 geboren op de landelijke pastorie van Röcken (bij Lützen). Zijn vader was dominee en zoon van een dominee en hij was het jaar tevoren met een (zeventienjarige) dochter van een dominee gehuwd. Het werd het noodlot van dit kind dat zijn vader al vijf jaar later overleed. De familie verhuisde naar Naumburg, waar de ernstige, gevoelige, voorbeeldige jongen met zijn vroege muzikale en literaire neigingen en zijn goede bijbelkennis uitsluitend onder de hoede van vrouwen opgroeide: naast zijn jonge moeder was daar zijn ongeveer twee jaar jongere zuster Elisabeth, die hem haar leven lang verafgoodde, vervolgens twee vrome tantes en tenslotte de alles dominerende grootmoeder. Die familieatmosfeer en de opvoeding alleen door zachte, kwezelachtige vrouwen zou een eerste factor bij het ontstaan van Nietzsches antichristelijke houding geweest kunnen zijn. Het christendom leek hem altijd een weke, zwakke, onmannelijke, decadente aangelegenheid. De oorspronkelijke kracht en diepte ervan heeft hij praktisch niet leren kennen. De van zijn jeugd af voor het dominee-ambt bestemde jongeman, die al op zijn tiende jaar een motet componeerde en gedichten maakte, blonk al op de lagere school uit door het bewustzijn van zijn anders-zijn en de drang naar een universeel wezen. Al vroeg ontwikkelt zich de grondtrek van Nietzsches leven: zijn uitzondering-zijn. In het gymnasium kreeg hij, die een afkeer had van die vervelende wiskunde en een voorliefde voor Grieks, een grondige humanistische en vooral klassiek-filologische vorming. Deze stralende filologische vorming veroorzaakte een steeds grotere afstand ten opzichte van het traditionele geloof van zijn familie. Omwille van zijn moeder schreef hij zich na zijn eindexamen als twintigjarige in aan de universiteit van Bonn voor filologie en theologie. Maar zijn beroep, dat was hem duidelijk, zou de klassieke filologie zijn. Zoals Karl Marx iets vroeger, studeerde Nietzsche alleen de eerste twee semesters in Bonn. Voor zijn moeder stortte een wereld in elkaar, toen hij haar meldde dat hij definitief van de theologiestudie afzag. Ze liet haar zoon - een leven lang haar geliefde grote zorgenkind - zijn weg gaan, zonder hem te hinderen, maar ook zonder hem te begrijpen. Naast familie en opvoeding was het dus het kritische filologische onderzoek, dat als tweede factor de ontwikkeling van Nietzsche tot atheïst en zijn antichristelijke houding beslissend beïnvloed heeft. Nietzsche verhuisde van Bonn naar de universiteit van Leipzig en
72
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
veranderde zijn leven grondig. Maar, nu atheïst en beroofd van de vroegere geestelijke steunpunten in zijn leven, was hij alles behalve gelukkig. En wie hielp hem? Niemand minder dan de filosoof Arthur Schopenhauer (1788 - 1860). De filosofie van Schopenhauer is de derde factor die de anti-christelijke houding van Nietzsche kan verklaren ‘Die Welt als Wille und Vorstellung’, het hoofdwerk van deze trotse, wantrouwige, prikkelbare, sarcastische wereld- en mensenverachter, beantwoordde volkomen aan Nietzsches toenmalige grondstemming. Nietzsche werd in zijn verering voor Schopenhauer beslissend bevestigd door de al zeer beroemde toondichter Richard Wagner, die hem zijn verering voor Schopenhauer ronduit bekende. Wat Schopenhauer was in de filosofie, werd Wagner voor Nietzsche in de muziek: genie en afgod van zijn hart - tenminste voorlopig! Maar volkomen onverwacht kreeg de 25-jarige Nietzsche een uitnodiging om hoogleraar te worden aan de universiteit van Bazel. De jonge geleerde werd er vriendelijk ontvangen maar Nietzsche trok in de komende drie jaar zo vaak mogelijk van Bazel naar Luzern, waar een villa aan het Vierwoudstedenmeer Richard Wagner resideerde en componeerde. Uit de publicaties die nu volgen blijkt dat uit de filoloog Nietzsche de filosoof Nietzsche geboren is. Geleidelijk distantieert hij zich van Schopenhauer. En ook van Wagner. Beslissend voor deze breuk was de toenadering van Wagner tot het christendom. Het volgende jaar 1879 moest Nietzsche vanwege zijn erg versleten gezondheidstoestand (hevige hoofd- en oogpijnen, voortdurend braken, aanvallen van zwaarmoedigheid), 35 jaar oud, zijn pensioen aanvragen als professor van de universiteit. Maar hoezeer ook ziekte en pijn sinds 1870 Nietzsche voortdurend begeleidden en zijn lichamelijk verval in de tachtiger jaren zich onstuitbaar voortzette, zo weinig mogen de geschriften ook van de laatste periode beschouwd worden als werken van een geesteszieke. Hoe kan de schaduw van God worden uitgewist, hoe kunnen zijn sporen worden weggeveegd, alle gevolgen van het geloof opgeruimd? Alleen als de mens zelf boven zichzelf uitkomt, nu juist in een hogere geschiedenis binnentreedt, gelijk aan de ‘goden’. En precies dat is het grote thema van het eerste deel van dat werk, dat al het vroegere samenvat en de grondslag ligt voor al het latere, waarin Nietzsche niet meer alleen schrijft, spreekt, maar verkondigt, préékt: ‘Also sprach Zarathustra’. Dit boek werd geschreven door een fysiek en psychisch opnieuw ernstig terneergedrukte auteur, die zo mogelijk nog eenzamer was dan ooit tevoren. In Rome was Nietzsche namelijk in 1882 tot over de oren verliefd geraakt op de even bekoorlijke als bijdehandse jonge Russische Lou Salomé. Maar ook deze misschien meest ernstige liefde van Nietzsche eindigde noodlottig: rivaliteit van zijn vriend Paul Rée, onbeschrijfelijke
73
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
intriges van zijn jaloerse zuster, gebrek aan openheid en geremdheid bij Nietzsche zelf. Het liep allemaal uit op een breuk met zijn moeder en zuster, scheiding van zijn vriend Rée en vooral vervreemding van Lou, die zijn huwelijksaanzoek afwijst. Nietzsche vlucht naar Italië, naar Rapallo bij het voorgebergte van Portofino. Maar juist hier schrijft hij in een adembenemende snelheid in tien dagen van euforische ‘inspiratie’ het eerste deel van de ‘Zarathustra’: de tegenbijbel van een tegen-religie. Nietzsche had alle redenen om aan te nemen dat hij een uniek werk had geschreven. Des te ellendiger echter was de ervaring dat zijn ‘Zarathustra’ zonder enige weerklank bleef. Het vierde deel verscheen dan ook als privédruk van Nietzsche, oplage: 40 exemplaren. Zijn gezondheid werd weer slechter, een weergaloze ellende. In de volgende drie jaar ontstaat geschrift na geschrift, een vernietigingsoorlog zonder weerga! Met dezelfde schitterende stijl en taal als in Zarathustra, wordt in een artistieke vermenging van psychologische helderziendheid en sarcasme al datgene naar voren gebracht en uiteindelijk losgelaten en weggeworpen, wat tot nu toe voor de moderne mens als wààr, goed en humaan gegolden had. Op 3 januari 1889 brak de ziekte definitief door . Onder de grootste moeilijkheden wordt Nietzsche van Turijn naar Bazel overgebracht, waar hij wordt opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis. Nietzsches moeder wordt op de hoogte gebracht. Deze eenvoudige en uiterst bezorgde domineesvrouw verhuist naar Jena, waar Nietzsche inmiddels is opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis, zodat hij door haar thuis kan verzorgd worden. Tien jaar verkeert Nietzsche in een geestelijke schemertoestand. Hij stierf, 56 jaar oud, op 25 augustus 1900. In zijn geboortedorp Röcken wordt hij begraven naast zijn vader, de dominee.
74
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
GOD IS DOOD Er is geen waarheid, er zijn geen waarden! Alles is uiteindelijk leegte en waanzin. De mens is voor goed van zichzelf vervreemd, omdat hij in een zinloos bestaan is geworpen. Er is immers geen bestemming voor het bestaan, er is geen enkel richtpunt waarop de mens zijn geschiedenis zou kunnen oriënteren. De sfeer van het nihilisme is getekend voor onze tijd. God is voor velen reeds lang dood en begraven, maar ook de mens blijkt dodelijk ziek. Het nihilisme is onze levenssfeer geworden. Alles lijkt zinloos, nutteloos en leeg. Het strijdend atheïsme en het humanisme zijn uiteindelijk verworden tot een goddeloos en onmenselijk nihilisme, waarvoor geen waarheid en geen waarden bestaan en dat alleen nog drijft op het angstwekkende gevoelen dat alles tevergeefs is, alles niets! De westerse cultuur is van dat nihilisme doordrongen. Het is de stikstof die het leven doodt. Met het nihilisme zijn we definitief beland in de radicale invraagstelling, in de radicale twijfel aan alles, en de radicale illusie. In zijn kielzog sleurt dat nihilisme velen mee. Vele mensen leven van de ene dag in de andere en stellen zich geen vragen meer over de zin van hun leven en over de bestemming van hun bestaan. God is geruisloos weg, verdwenen zonder sporen na te laten. Bij velen is de twijfel in vertwijfeling omgeslagen. - Onze vragen aan hem Met alle hartstocht die in hem is, bestrijdt Nietzsche een zeker soort mens, nl. de zieke, lijdende, eenvoudige, middelmatige mens. Nergens zag Nietzsche het type dat hij verachtte meer verwezenlijkt, dan in het christendom met zijn ‘God aan het kruis’. Maar, hoe staat het met het tegenbeeld dat hij propageerde: de Übermensch? Is het dan de machtsmens die nu moet worden nagestreefd en gekweekt? Die ook vernietigen wil wat middelmatig is en koesteren wat hardheid en wreedheid belooft? In de tweede helft van de twintigste eeuw is deze soort mens maar al te goed bekend: mensen zonder God, wier onderlinge verhoudingen tot op het terrein van het privé-leven toe verzakelijkt zijn, bepaald door het functionele en de gebruikswaarde, geleid door machtsbelangen. Geen hoogste waarden meer, geen verplichtende normen, geen idealen meer om zich aan toe te vertrouwen, geen absolute waarheid. Is dus niet gerealiseerd wat Nietzsche heeft zien aankomen? Want nadat in de oorlogstijd en de tijd na de oorlog zoveel taboes doorbroken en tradities verdwenen zijn, weet men in zoveel gezinnen bij alle welstand en ontwikkeling vaak niet meer, aan welke waarden, idealen, voorbeelden,
75
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
normen en waarheid de ouders zich moeten houden en volgens welke zij hun kinderen moeten opvoeden: een ont-waarding der waarden, waarvan het verlies wordt vastgesteld, maar slechts moeilijk ongedaan gemaakt... Heeft Nietzsche dus gelijk gekregen? Met zijn analyse, in veel opzichten wél. Met zijn alternatieven: nee. Immers, evenmin zoals het zwakke type geen voorbeeld van echt-mens zijn kan zijn, zo ook niet de Übermensch! De alternatieven kloppen niet: Kan zwakheid dan alleen maar door hardheid overwonnen worden? Is medelijden, goedheid, barmhartigheid, toegevendheid, medemenselijkheid, liefde, iets dat als zwakheid aan de kaak kan worden gesteld? Bestaat er dan niet ook een barm-hartigheid vanuit de kracht, een medelijden vanuit de volheid, een goedheid vanuit de grootheid van een mens? - Zijn vragen aan ons Nietzsche wijst dus het christendom beslist af. Maar verassend genoeg behoudt hij respect voor hem, op wiens persoon en betekenis het christendom zich beroept: Jezus van Nazareth. Zeker ook hij wordt tenslotte afgewezen, maar zonder die gebruikelijke haattirades. Wordt hier niet op een voor veel christenen beschamende manier, uit de mond van deze atheïst en nihilist, de verkondiging op een meer geloofwaardige wijze gepreekt, dan bij veel christenen het geval is? Hoeveel christenen vragen nog naar het oorspronkelijk christendom? ‘Nog tegenwoordig is zo’n leven mogelijk: het echte, het oorspronkelijke christendom zal ten allen tijde mogelijk zijn’. Is dit geen uitdaging aan het adres van de christenen, om theorie en praktijk geloofwaardig met elkaar in overeenstemming te brengen en af te stemmen op de oorsprong, Jezus zelf? Immers, vanuit Hem geldt: geen christen-zijn zonder mens-zijn. Geen christen-zijn ten koste van het mens-zijn. Geen christen-zijn naast, boven of onder het mens-zijn. Maar christen-zijn als radicaal, als werkelijk menselijk mens-zijn. Vgl. Hans Küng, Bestaat God?, Hilversum, 1978, p. 376-449. Wim Thys (red.), Ik zal er zijn..., Antwerpen, 1978, p. 31-34.
76
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Sigmund Freud (1856-1939)
“Godsdienst is een infantiele illusie”
A. Werk en theorie Tot op heden zijn Freuds psychologische theorieën nog steeds onderwerp van hevige discussie. Sommige gerenommeerde psychologen en psychiaters beschouwen Freud inmiddels als charlatan; anderen weer niet. Weer anderen beschouwen hem als een belangrijke pionier ook als de inzichten tegenwoordig zijn veranderd. Zijn naam heeft in het dagelijks taalgebruik een bekende klank; de meeste mensen kennen bijvoorbeeld de zgn. Freudiaanse verspreking. De fysiologische benadering van Freud komt heden ten dage weer in de belangstelling, omdat wetenschappers menen bij hersenonderzoek verschillende stoffen voor verschillende geestelijke standen van zaken aan het werk te zien. Freud stelde in navolging van Ludwig Feuerbach dat religie ontstaat uit een verlangen van de mens naar zekerheid en zin in het bestaan. Hij zag religie als een manier om de werkelijkheid te beheersen door middel van het uitvinden van een perfecte wereld. God is daarbij niets meer dan een (onbewuste) wensdroom van de gelovige om te denken dat er een liefdevolle God bestaat. Net zoals een kind verlangt naar een liefdevolle vader, zo verlangt de gelovige naar een liefdevolle God. Daarom is elke religie gebaseerd op een illusie, omdat ze enkel voortkomt uit de vaak onbewuste behoefte van de menselijke geest. Religie is volgens hem een biologische en psychologische noodzakelijkheid om de contingentie van het bestaan aan te kunnen.
Belangrijkste werken: - Die Traumdeutung - Die Zukunft einer Illusion - Totem und Tabu Citaat: “De psychoanalyse heeft ons opmerkzaam gemaakt op de nauwe samenhang tussen het vadercomplex en het geloof in God, en heeft ons geleerd dat de persoonlijke God vanuit psychologisch perspectief niets anders is dan een gesublimeerde vader; zij laat ons dagelijks zien hoe jonge mensen hun godsdienstig geloof kunnen verliezen zodra de autoriteit van de vader in elkaar stort. We zien dus dat de wortel van de godsdienstige behoefte in het oudercomplex ligt.” (Freud, S.; 1969)
77
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
The Silence of the Lambs FBI-agente Clarice Starling zoekt als bezeten naar de vrouwenmoordenaar Buffalo Bill. Haar enige kans is Hannibal Lecter, briljant psychiater en kannibaal-seriemoordenaar. In ruil voor informatie laat Starling Lecter binnendringen in haar eigen innerlijke…
‘Vertel het me, Clarice.’ ‘Vertel wat?’ ‘De twee dingen die je me van de vorige keer verschuldigd bent. Wat gebeurde er met jou en het paard, en hoe houd je je woede in bedwang?’ ‘Dr. Lecter, als er tijd is, zal ik…’ ‘We kijken allebei verschillend aan tegen de tijd, Clarice. Dit is alle tijd die je ooit zult krijgen.’ ‘Later. Luister, ik zal…’ ‘Ik zal nu naar je luisteren. Twee jaar na de dood van je vader stuurde je moeder je naar een boerderij in Montana, nar haar nicht en diens man. Je was toen tien jaar. Je ontdekte dat ze slachtpaarden vetmestten. Je vluchtte met een paard dat niet goed kon zien. En toen?’ ‘Het was zomer en we konden buiten slapen. Via landweggetjes wiste we Bozeman te bereiken.’ ‘Had het paard een naam?’ ‘Waarschijnlijk wel, maar ze… als je slachtpaarden houdt, doe je geen moeite om de namen van de dieren te achterhalen. Ik noemde haar Hannah. Dat leek me een geschikte naam.’ ‘Leidde je haar aan de teugels? Of bereed je haar?’ ‘Allebei. Ik moest haar tot vlak bij een hek leiden om op haar rug te kunnen klimmen.’ ‘Je reed en je liep dus naar Bozeman.’ ‘Daar was een stalhouderij, een vakantieboerderij, vlak buiten de stad. Er werden lessen gegeven, geloof ik. Ik probeerde hen over te halen haar te houden. Het kostte twintig dollar per week voor de kraal. Een stal was duurder. Ze hadden onmiddellijk door dat ze niet kon zien. Ik zei dat ik haar dan wel zou rondleiden. Ik stelde voor om te blijven, de stallen uit te mesten en de kinderen van ouders die regelmatig kwamen rond te leiden op Hanna’s rug. Een van hen, de man, stemde toe in alles wat ik zei terwijl zijn vrouw de sheriff belde.’ ‘De sheriff was een politieman, zoals je vader.’ ‘Dat voorkwam niet dat ik aanvankelijk bang voor hem was. Hij had een groot, rood gezicht. De sheriff bood uiteindelijk aan om twintig dollar te betalen om het paard een week in de kost te houden terwijl hij intussen zou proberen “de dingen te regelen”. Hij zei dat het met dat warme weer niet nodig was om een stal te nemen. De pers kreeg lucht van het verhaal. Er ontstond een rel. De nicht van mijn moeder gaf toe en liet me gaan. Toen belandde ik in het Luthershuis in Bozeman.’ ‘Is dat een weeshuis?’
78
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
‘Ja.’ ‘En Hannah?’ ‘Zij mocht mee. Een stevige lutherse boerenknecht zorgde voor het hooi. Het weeshuis beschikte al over een schuur. We ploegden met behulp van Hannah de tuin om. Maar je moest haar wel in de gaten houden om te voorkomen dat ze door de sperziebonen liep of op planten stapte die voor haar te laag waren om te kunnen voelen. We leidden haar ook rond met een wagen vol kinderen achter zich aan.’ ‘Maar ze ging dood.’ ‘Eh… ja.’ ‘Vertel me daarover.’ ‘Ze schreven het me vorig jaar. Ik ontving hun brief op school. Ze denken dat ze tweeëntwintig jaar is geworden. Tijdens de laatste dag van haar leven heeft ze nog een wagen met kinderen voortgetrokken. Ze stierf in haar slaap.’ Dr. Lecter maakte een teleurgestelde indruk. ‘Wat hartverwarmend,’ zei hij. ‘Heeft je pleegvader in Montana je geneukt, Clarice?’ ‘Nee.’ ‘Heeft hij het wel geprobeerd?’ ‘Nee.’ ‘Waarom ben je met het paard weggelopen?’ ‘Ze waren van plan haar te doden.’ ‘Wist je wanneer dat zou gebeuren?’ ‘Niet precies. Maar ik was er voortdurend bang voor. Ze werd al behoorlijk vet.’ ‘Wat was dan de oorzaak? Waarom vluchtte je juiste op die dag?’ ‘Dat weet ik niet.’ ‘Volgens mij weet je het wel.’ ‘Ik had me er al die tijd zorgen om gemaakt.’ ‘Wat joeg je op de vlucht, Clarice? Hoe laat vertrok je?’ ‘Vroeg. Het was nog donker.’ ‘Dan werd je door iets gewekt. Wat haalde je uit je slaap?’ Droomde je? Wat was het?’ ‘Ik werd wakker en hoorde de lammetjes blaten. Het was nog donker en de lammetjes blaatten klaaglijk.’ ‘Waren ze de jonge lammeren aan het slachten?’ ‘Ja.’ ‘Wat deed je?’ ‘Ik kon niets voor ze doen. Ik was alleen maar een…’ ‘Wat deed je met het paard?’ ‘Ik kleedde me aan zonder het licht te ontsteken en ging naar buiten. Ze was bang. Alle paarden waren bang en liepen paniekerig rond. Ik blies in haar neus en toen wist ze dat ik het was. Tenslotte duwde ze haar neus in m’n hand. De lampen in de stal en in het schapenhok brandden. Het waren kale gloeilampen die grote schaduwen wierpen. De koelwagen was gekomen en stond er met draaiende motor te razen. Ik leidde haar weg.’ ‘Legde je een zadel op haar rug?’ ‘Nee. Ik liet haar zadel achter en nam alleen een touw mee.’
79
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
‘Kon je de lammeren achter je, waar de lichten brandden, horen toen je in het donker wegliep?’ ‘Niet lang. Het waren er maar twaalf.’ ‘Je wordt nu nog steeds onverwacht wakker, hè? Je ontwaakt in de wrede duisternis en hoort de lammeren krijsen. Zo is het toch?’ ‘Soms.’ ‘Denk je dat je de lammeren het zwijgen kunt opleggen als je persoonlijk Buffalo Bill te pakken krijgt en ervoor zorgt dat Catherine ongedeerd vrijkomt? Denk je dat er dan ook niets met die lammetjes zal gebeuren en dat je niet meer in het donker wakker zou worden om ze angstig te horen blaten? Clarice?’ ‘Ja. Ik weet het niet. Misschien.’ ‘Dank je, Clarice.’ Dr. Lecter maakte een ongewoon vredige indruk.
Opdracht: Dit gesprek is een typisch voorbeeld van een psychoanalytische therapie. Psychoanalyse is één van de kernbegrippen uit het terminologisch arsenaal van Sigmund Freud. Ga zelf op zoek naar de betekenis van deze term en verklaar zo de titel van dit succesverhaal.
B. Kritiek
80
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Biografie Sigmund Freud werd geboren in Freiberg in Mähren (in het voormalige Tsjecho-Slowakije). Zijn vader was een joodse wolhandelaar en had al twee kinderen toen zijn vrouw overleed. Toen hij meer dan veertig was en reeds grootvader, hertrouwde hij met een nog geen twintigjarige jonge joodse vrouw, die een jaar later Sigmund als haar eerstgeborene ter wereld bracht. Zo was Freud van zijn geboorte af oom; zijn speelkameraad was, als zoon van zijn halfbroer, zijn neef die zijn vader met grootvader aansprak. Jaren later zal Freud over zichzelf schrijven dat hij in zijn jeugd onbewust jaloers was op zijn vader en tegelijk een hartstocht koesterde voor zijn jonge moeder... Door zijn moeder werd Freud in het joodse geloof onderricht. Maar twee verschillende ‘anti-religieuze’ ervaringen hebben hem al vroeg en diepgaand bepaald. Enerzijds ervaringen met ritualisme: de oude katholieke kindermeid prentte het kleine kind allerlei katholieke voorstellingen in en nam hem mee naar de Mis. Anderzijds ervaringen met het katholiek antisemitisme: Freud voelde zich jood en was daar trots op, maar op school behoorden vernederingen van allerlei aard door antisemitische ‘christenen’ tot zijn dagelijkse ervaring. Zulke belevenissen maakten in hem vroege haat- en wraakgevoelens wakker en maakten het christelijke geloof voor hem ten zeerste ongeloofwaardig. Toen hij als 17-jarige naar de universiteit ging, koos hij zonder een bepaalde voorkeur voor het beroep van arts; niet uit een ‘behoefte om lijdende mensen te helpen’, maar uit de ‘behoefte om iets van de raadsels van de wereld te begrijpen en misschien zelfs iets bij te dragen aan de oplossing ervan’. Hij kwam er terecht bij wetenschapsmensen die hij kon respecteren en tot voorbeeld nemen’. Zij begrepen het menselijke organisme uit een samenspel en verandering van fysisch-chemische krachten of energieën. Ook Freud voelde voor deze natuurwetenschap een grenzeloze eerbied. Ook hij ‘geloofde’ erin. Voor hem betekende het in ieder geval de overgang naar het atheïsme. In 1881 behaalde hij zijn doktersdiploma, maar bleef in het wetenschappelijk onderzoek en het laboratoriumwerk bezig. Zijn onderzoekingswerk betrof vooral de dierlijke zenuwcellen en -vezels; naderhand ook het menselijke centrale zenuwstelsel. In 1885 is Freud privaatdocent voor neuropathologie aan de universiteit van Wenen. Het jaar daarop opent hij een privépraktijk als specialist voor zenuwziekten. Nu pas kan Freud, na een wachttijd van vier jaar en een bijna dagelijkse correspondentie met zijn verre verloofde (méér dan 900 brieven), trouwen: met Martha Bernays uit een bekende joodse familie uit Hamburg. Het werd een gelukkig huwelijk. Er kwamen drie zoons en drie dochters uit voort en het vormde voor Freud een stevig tegenwicht tegen de voortdurende moeilijkheden in zijn beroep.
81
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Allerhande moeilijkheden stonden voortdurend zijn benoeming in de weg op een gewone leerstoel aan de universiteit. Maar kort voor de opening van zijn privé-praktijk reisde hij naar het ‘Mekka van de neurologie’, de zenuwkliniek Salpêtrière, te Parijs. Hier begon hij zich voor hysterie en hypnose te interesseren; in het begin van zijn onderzoek van de ziel, de wending van de neurologie naar de psychopathologie. Terug in Wenen stootte hij op weerstand, maar hij begon zijn ontdekkingen langzaamaan tot een systematische methode van onderzoek uit te bouwen. Freuds overgang van de fysiologie naar de psychologie wordt nu steeds beslister. Hij deed de onverwachte ervaring op; achter de verschijnselen van de neurose staan geen willekeurige affectieve gevoelens, maar zijn gewoonlijk actuele of vroegere seksuele stoornissen verborgen werkzaam. Freud had de dynamiek van de menselijke psyche ontdekt, het krachtenspel vooral van die psychische laag waar men nauwelijks aandacht aan besteedt: het onbewuste. Op een opzienbarende manier maakt hij het onbewuste tot object van methodisch-wetenschappelijk onderzoek. Hij gaf aan het nieuwe onderzoeks- en genezingsprocédé de naam psychoanalyse. Freud was nu niet meer geïsoleerd zoals in het begin. In 1902 had hij de titel van (buitengewoon) professor verkregen. De laatste vijftien jaren van zijn leven is Freud hoofdzakelijk bezig met problemen die hem reeds van in het begin bezighielden. Daarbij staat de godsdienst op de eerste plaats. Zijn belangrijkste godsdienstkritische geschrift ‘Die Zukunft einer Illusion’ opent in 1927 de rij van studies, waaronder ‘Das Unbehagen in der Kultur’ (1930) en tenslotte zijn laatste grote publicatie ‘Der Mann Moses und die Monotheïstische Religion’ (1939). Het was het jaar van Freuds overlijden. De dood verloste hem uit een gruwelijk lijden, dat hij jarenlang doorstaan had: gehemeltekanker, 16 jaren met gelijkmoedigheid verdragen, die hem dwong tot meer dan 30 operaties. Ondanks alle lijden, werkte Freud onafgebroken tot het einde toe verder. In 1938 werd hij door de inval van de nationaal-socialisten in Oostenrijk gedwongen Wenen te verlaten en naar Londen uit te wijken. Maar zijn ziekte had haar niet - tegen - te - houden verloop. Eind augustus 1938 had de kanker zich naar buiten gevreten. De oorlog was begonnen en Freud beleefde nog het eerste luchtalarm. Hij stierf, 83 jaar oud, op 23 september 1939.
82
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
GOD: EEN INFANTIELE ILLUSIE? Wanneer Freud het over godsdienst heeft, dan gaat hij uit van twee axioma’s: ten eerste hangen iemands godsbeeld en vaderbeeld altijd nauw samen; ten tweede, geloven is een ziekte. Geloof is voor hem een neurose, waarvan de psychoanalyse de patiënt zal bevrijden. Over het ontstaan van de ‘religieuze voorstellingen’, stelt Freud dat er vier ziekelijke mechanismen zijn, telkens wanneer individuen of culturen zich een godsbeeld vormen: - fixatie: Zoals een kind, wanneer het voor vreemde, gevaarlijke of onverklaarbare verschijnselen komt te staan, spontaan bescherming zoekt bij zijn vader, zo zoeken primitieve volwassenen hulp bij een ingebeelde god. - projectie: Voor Freud is godsdienst niets anders dan een psychologisch verklaarbaar proces van de menselijke verbeelding. - sublimatie: Gebed of inzet voor de naaste zijn in de grond niets anders dan onbewuste, gecamoufleerde, seksuele driften. - zelfvervreemding: De godsdienst is de voornaamste importeur van angst- en schuldgevoelens. Godsdienst is dus een systeem om de individuen gedwee en onpersoonlijk te houden. Godsdienst is zowel voor het individu als voor de mensheid een tot de puberteit behorende doorgangsfase van de ontwikkeling der mensheid. Noch als individu, noch als soort kan de mens eeuwig kind blijven. Hij moet volwassen worden, de verwachtingen niet meer richten op een andere wereld en alle vrijgeworden krachten op het aardse concentreren. - Onze vragen aan hem Freud heeft de onschatbare verdienste dat hij uitgewerkt heeft hoe zeer het onbewuste de mens en de geschiedenis van de mensheid bepaalt, hoezeer de vroegste kindertijd al voor de godsdienstige voorstellingen van een mens van fundamenteel belang zijn. Maar, uit de invloed van dieptepsychologie, de onbewuste factoren op de godsdienst en het godsbegrip volgt toch nog niets voor het bestaan of niet-bestaan van God! Akkoord, godsdienst kàn illusie, uitdrukking van neurose en psychische onrijpheid zijn. Maar ze hoéft dat niet te zijn! Akkoord: het geloof in God kan sterk beïnvloed zijn door de instelling van het kind tegenover zijn vader. Maar daarom kan God nog wel bestaan. Akkoord, het geloof bevat een moment van projectie. Maar daarom is Degene in wie men gelooft niet alleen maar projectie. Wie iemand liefheeft, projecteert noodzakelijkerwijze zijn eigen beeld op zijn geliefde. Maar betekent dat dat zijn geliefde niet bestaat? Godsdienst is menselijk denken vanuit wensen? Is wensen niet volstrekt menselijk? Maar is een geloof daarom al verkeerd, als er bewuste en
83
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
onbewuste wensen in meespelen? Waarom zou ik eigenlijk niet mogen wensen? Waarom zou ik niet mogen wensen dat bloed, zweet en tranen, alle leed der eeuwen niet vergeefs zijn geweest, dat er toch een definitief geluk mogelijk wordt gemaakt voor alle mensen, vooral voor de geminachten en verworpenen? Akkoord: uit de diepe menselijke wens naar God en eeuwig leven volgen helemaal nog niet het bestaan van God en het eeuwige leven. Maar daaruit volgt ook niet dat zij niét bestaan. Atheïsten verwijten de gelovigen dat zij denken op grond van wensen. Maar zou ook het atheïsme geen denken op grond van wensen kunnen zijn?
- Zijn vragen aan ons Terecht bekritiseert Freud de misvormingen in de godsdienst. Waar godsdienst alleen steunt op wensvervulling en niet meer op innerlijke waarheid, wordt ze herleid tot loutere behoeftebevrediging. Zo’n godsdienst is ongetwijfeld een terugkeer naar infantiele structuren, regressie naar kinderlijke wensen. Terecht bekritiseert Freud het traditionele godsbeeld. Al te vaak ontspringt het godsbeeld van een gelovige in plaats van aan oorspronkelijk inzicht en vrije beslissing aan een voorgegoten straffend of goedig vaderbeeld. Vaak genoeg wordt de straffende God-Vader door de ouders en opvoeders bewust als opvoedingsinstrument misbruikt, om hun kinderen discipline te leren, met langdurige negatieve gevolgen voor de godsdienstigheid van de opgroeiende mens.
Vgl. Hans Küng, Bestaat God?, Hilversum, 1978, p. 291-354. Herwig Arts, Het ongeloof gewogen. Over onzekerheid en atheïsme. AntwerpenAmsterdam, 1982, p. 81-104 en 82-90.
84
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Sigmund FREUD (1856-1939): de psychoanalyse
Freuds theorie De psychoanalyse herleidt alle psychische processen tot het spel van krachten, die elkaar veronderstellen of afremmen, zich met elkaar verbinden, compromissen aangaan enz. Vóór Freud werd de diepste laag van de psyche (het onbewuste) door velen ontkend of alleszins onkenbaar geacht: het was duister, ongrijpbaar en in vergelijking met het bewuste zielenleven schijnbaar willekeurig en ordeloos. Freud nu was de eerste die de psyche zuiver wetenschappelijk benaderde. Hij zag de geest – zoals de rest van het organisme - als een ingewikkelde biologische machine die onderzocht, begrepen en gemanipuleerd kan worden. Psychologische processen zijn diep in de fysiologie en biochemie van het lichaam geworteld en gedragen zich naar de beginselen van de Newtoniaanse fysica: zoals de nieren het bloed zuiveren en urine afscheiden, zo verwerkt de geest indrukken (prikkels) en produceert gevoelens en gedachten, die zich op hun beurt uiten in gedragingen. Enkele voorbeelden van psychische wetmatigheden: • de wet van oorzaak en gevolg (elk menselijk gevoel is het resultaat van een eerder opgedane ervaring); • de wet van het energiebehoud: geen enkele prikkel verdwijnt in de geest. ‘Vergeten’ bestaat niet! Al wat de mens meemaakt oefent een definitieve invloed uit en kan dus levenslang gedetecteerd worden; • het vermogen tot zelfheling: pijnlijke bewustzijnsinhouden worden verdrongen; het opheffen of tegenwerken van deze verdringing stuit op weerstand.
85
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Hoe werkt de geest? De gelaagde structuur van de psyche Wat wij ‘redelijk gedrag’ noemen wordt niet in eerste instantie gedragen door de rede, maar door iets dat veel dieper ligt dan die rationaliteit en zelfs aan de greep ervan ontsnapt, namelijk het onbewuste. Volgens Freud is het onbewuste het centrum van de psyche en de ‘broedplaats’ voor alle voelen, denken en handelen: al het psychische is aanvankelijk onbewust! Onbewuste processen noemde hij ‘primair’, bewuste processen waren de ‘secundaire’ vruchten ervan.2 Freud deelde de psyche op in het Ich, het Über-Ich en het Es: •
•
•
Het Es is een bundel van driften, instincten en hartstochten, die alle gericht zijn op lustvolle bevrediging. Een gebied van primitieve en irrationele aard waar de nog onaangetaste libido heerst. Seksuele en agressieve driften domineren het Es; libido is de (reeds bij kinderen aanwezige) energie van de seksuele drift. Die mag niet verengd worden tot het louter genitale: het is een streven naar wellustervaring in de breedste zin van het woord. De tegenpool van het Es is het Über-Ich. Dat is de strenge gewetensfunctie, de censor: geboden en verboden die oorspronkelijk door ouderfiguren zouden zijn opgelegd. Freud omschrijft het als een controlerende instantie door de mens zelf in de kern van het Ich geschapen, die op zijn impulsen en zijn handelen toezicht uitoefent en nagaat of ze met zijn verinnerlijkte normen overeenstemmen. De derde instantie, het Ich, heeft een integrerende functie en probeert beide krachten te verzoenen met behulp van verdringingsstrategieën zoals projectie en ontkenning.3 Het Ich is als een speelbal aan deze driften overgeleverd: wat wij het Ich noemen, gedraagt zich in feite passief. Wij worden geleefd door onbekende machten waar we geen greep op hebben.
De spanningsvolle relatie tussen Ich en Es Toch moet het Ich zich op het Es veroveren.4 De beheersing van de Eskrachten door het Ich is de stap naar cultuur en volwassenwording. Het komt echter al dra in botsing met de begrenzingen, wetten, geboden en verboden waar de werkelijkheid vol van is: het Über-Ich is de censor die waakt over de naleving daarvan.
2
Naarmate zijn onderzoek vorderde, verfijnde Freud de structuur van de psyche steeds verder: hij ontdekte verschillen tussen voorbewuste en onbewuste enz. 3 Griet SCHRAUWEN, Dromen op de sofa, in Knack-Weekend van …, p. 72-78. 4 Denk bijvoorbeeld aan een cowboy die op een rodeo moet proberen een wilde stier te berijden.
86
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
In het normale geval worden de onbewuste aanstootgevende driftneigingen door het Ich in een min of meer intensief gevecht afgewezen; de energie wordt weggenomen of afgeleid.5 In bepaalde gevallen worden zulke driftneigingen nog niet eens tot een gevecht toegelaten: een primair afweermechanisme van het Ich wijst ze bij voorbaat af zodat ze – de som van de energie blijft constant! – met hun volledige energielading naar het onbewuste overgebracht (verdrongen) worden. Het gevolg is een surrogaatbevrediging: • De ‘lichtste’ vorm hiervan zijn de dromen: verdrongen wensen kunnen in slaaptoestand (vermomd als ‘dagresten’) door het op waakvlam gezette Über-Ich glippen en eventjes ‘kiekeboe’ doen in het bewuste.6 • In andere gevallen vertoont de patiënt een neurose. (Die term wordt veelal gebruikt voor een storing waar de persoon zich bewust van is en hem enige last bezorgt: tics, fobieën, versprekingen, ergens niet op kunnen komen enz. • Is de storing zo sterk dat ze het normale bewustzijn onderuithaalt en men alle contact met de werkelijkheid verliest, dan spreekt men van een psychose. Een psychotische patiënt heeft zich teruggetrokken in een andere wereld waar hij zich kiplekker voelt. Psychoanalyse: de archeologie van de geest7 De bedoeling van de psychoanalyse is: de onbewuste (en precies daarom zo knellende!) complexen, die zich meestal gecensureerd vertonen in dromen of neurosen, langs vrije associatie naar het bewuste niveau brengen. Vrije associatie betekent: in volstrekte oprechtheid en zonder enige bewuste doelstelling alles zeggen wat op dat ogenblik door het hoofd gaat. Zo kan het verdrongene tegen alle weerstand van het bewustzijn in aan de oppervlakte komen. In dit moeizame proces, dat vele uren gesprek vraagt, leert de patiënt zichzelf kennen, met zijn diepten en ondiepten. Uiteindelijk komt hij zo ver dat hij zichzelf bevrijdt.
5
Een complex is een onvervuld gebleven, onbewuste prikkel. Dit verklaart waarom droominterpretatie een onschatbaar hulpmiddel is voor de therapeut; de patiënt kan best zijn dromen zo spoedig mogelijk opschrijven of tenminste navertellen voor ze weer in het onbewuste verdwijnen. Freud wijdde er zijn belangrijkste boek aan: Die Traumdeutung (1900). 7 Psychoanalyse is ontstaan als een therapeutisch proces; later evolueerde het tot een instrument van universele verheldering (kunst, literatuur, geschiedenis, godsdienst). 6
87
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Godsdienst: een infantiele illusie? Het oedipuscomplex Hartstocht voor de moeder en jaloezie voor de vader Na de dood van zijn vader stelde Freud in zijn meedogenloze zelfanalyse het hoogtepunt van een neurose vast, een onbewuste jaloersheid op en afkeer van zijn vader, die voor hem autoriteit, tekort schieten en dwang belichaamde, en tegelijk een hartstocht voor zijn jeugdige moeder: kortom, dat wat hij het oedipuscomplex noemde. De psychoanalyse heeft ons de innige samenhang tussen het vadercomplex en de godgelovigheid leren kennen. In het oudercomplex onderkennen we de wortel van de religieuze behoefte. De almachtige, rechtvaardige God en de welwillende natuur verschijnen als grandioze sublimaties van vader en moeder; meer nog als vernieuwingen en reconstructies van vroegkinderlijke voorstellingen. De religiositeit is biologisch terug te voeren op de lang durende hulpeloosheid en hulpbehoevendheid van het kleine mensenkind dat, als het later zijn reële verlatenheid en zwakte met betrekking tot de grote machten van het leven leert inzien, zijn toestand als identiek met die uit de kindertijd beleeft en de troosteloosheid ervan probeert te loochenen door een regressieve vernieuwing van infantiele beschermmachten. (...) In deze (beschermende) rol wordt de moeder vrij gauw afgelost door de sterkere vader. De verhouding tot de vader wordt echter door een bijzondere ambivalentie gekenmerkt. De vrees voor hem is niet minder dan het verlangen naar hem en de bewondering voor hem. (...) Wanneer de opgroeiende mens erachter komt dat hij voorbestemd is om altijd kind te blijven en dat hij nooit de bescherming tegen vreemde overmachten zal kunnen ontberen, kent hij aan deze de trekken van een vaderfiguur toe: hij schept zichzelf goden voor wie hij bang is, die hij voor zich probeert te winnen en aan wie hij zijn bescherming toevertrouwt. Aanvankelijk is de vaderfiguur (symbool voor alle gezagsinstanties) louter een indringer en hinderpaal voor het zich volstrekt realiseren van de libido; de verwerking van het oedipusgebeuren vormt het louter dwingende en censurerende Über-Ich om tot een volwassen persoonlijkheid en leidt zo tot een gezonde en afstandelijke identificatie met de vader. Wat er zoal kan mislopen In de praktijk groeien lang niet alle mensen zonder kleerscheuren door het oedipuscomplex heen tot evenwichtige volwassenen. Het proces wordt
88
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
gecompliceerd en in de war gestuurd door een viertal psychische mechanismen: infantiele fixatie (blijven steken in kinderlijk gedrag, spontaan bescherming zoeken bij de vader); • projectie (zijn wensen voor werkelijkheid nemen, de hoop dat er een Vader bestaat wordt een zekerheid); • sublimatie (uitlaatklep voor verdrongen seksuele energie); • zelfvervreemding (angst om volgens eigen geweten te handelen en dus gehoorzaamheid aan kerkelijk gezag of godsdienstige voorschriften). Deze verwarring leidt tot allerlei vormen van religieus gedrag. •
In 1907 trok Freud zijn grote conclusie: religieuze riten zijn (collectieve) neurotische dwanghandelingen.8 Waar halen de religieuze voorstellingen hun innerlijke kracht vandaan? Ze zijn geen ‘uitingen van ervaring of eindresultaten van het denken’, maar ‘vervullingen van de oudste, sterkste, meest dringende wensen der mensheid; het geheim van hun kracht is de kracht van die wensen. Welke wensen? De wens van de kinderlijk hulpeloze mens naar beschutting voor de gevaren van het leven, naar de vervulling van de gerechtigheid in deze onrechtvaardige maatschappij, naar de verlenging van dit aardse bestaan door een toekomstig leven, naar een weten over het ontstaan van de wereld en van de betrekking tussen het lichamelijke en het psychische. ‘Zo dus ontstond godsdienst uit de oudste, sterkste, meest dringende wensen van de mensheid: godsdienst is wishful thinking, illusie! Illusie betekent niet: een bewuste leugen in de morele zin en ook niet - Freud legt daar de nadruk op, - een dwaling in de kennistheoretische zin; godsdienst is niet noodzakelijk illusionair in de zin van onrealistisch of in tegenspraak met de realiteit. Illusie, en dat is er karakteristiek voor, is door de behoefte aan wensvervulling gemotiveerd, dus een product van het zintuiglijke driftleven, dat voor zijn ontcijfering de toegepaste psychologische onderhandelingstechniek nodig heeft.9 Het enige concrete belang van godsdienst is dus dat hij op het scherm der verbeelding toont wat de gelovige nu juist mist en zoekt.
8
De – tegenwoordig sterk aangevochten - godsdiensthistorische onderbouw presenteerde Freud in Totem und Tabu (1912). 9 H. KÜNG, Bestaat God?, Gooi en Sticht, Hilversum, 1978, p. 313.
89
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Ter bespreking
•
•
• • • •
Freud kwam als psychiater overwegend met ‘patiënten’ in contact, wat zijn beeld kan vervormd hebben; hij ontwikkelde zijn theorie op onderzoek van psychische storingen in plaats van op de psyche zelf. Daarom is het Ich bij hem te veel een product van lage driften.10 Freud was vanaf zijn kinderjaren met de negatieve kanten van godsdienst en ethiek in aanraking gekomen. In het Wenen van de Belle Epoque heerste een bijzonder preutse maar zeer dubbele moraal. Als jood (weliswaar ongodsdienstig opgevoed) was hij bovendien extra gevoelig voor katholiek ritualisme en antisemitisme. Freud had een ‘oude’ vader en een ‘jonge’ moeder en was vanaf zijn geboorte al oom. ‘Dat Freud ongelijk had, dat hoor je vaak zeggen – vooral door gelovigen.’ ‘Freud overschatte de hoeveelheid seks die tussen onze twee oren rondspookt.’11 Freud spreekt alleen over de psychologische aard van de religieuze voorstellingen, niet over hun waarheidsgehalte.12 De godsidee was (volgens Freud) als zodanig geen leugen, maar ze was een kunstgreep van het onbewuste en moest psychologisch worden gedecodeerd. Repressie van de religie was – net zoals repressie van seksualiteit – funest.13
(Bron: www.kuleuven.be/thomas/images/algemeen/communicatie/vraag_antwoord/Freud.doc)
10
Zie F. CAPRA, Het keerpunt, p. 376; H. FORTMANN, Heel de mens. Reflecties over de menselijke mogelijkheden, Ambo, Baarn, 1972, p. 48. 11 Wetenschapsjournalist P. VAN DOOREN in De Standaard van 18 september 2000. 12 In latere geschriften ging hij soms zo ver dat waarheidsgehalte toch te verwerpen. 13 Karen ARMSTRONG, o.c., p. 394.401.
90
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Eventjes nadenken…
De betekenis van deze figuren voor de mensen van vandaag. De kritiek van Feuerbach, Marx, Freud en Nietzsche op het christendom en het godsgeloof, zijn bijzonder scherp en heftig. De mens die op zoek is naar een zinvol bestaan, moet - volgens hen - zeker niet bij God het antwoord zoeken. Integendeel, op zoek naar een gelukkig zinvol menselijk bestaan, moet God juist afgewezen worden. Vanuit hun kritiek op een bepaald gods- en mensbeeld, komen ze er toe God te verwerpen in naam van de mens. Wil de mens tot volle ontplooiing komen, dan moet God menen zij - verworpen worden.
Door welke elementen werden zij beïnvloed? Hun opvattingen zijn natuurlijk sterk getekend door de tijdsomstandigheden. In de negentiende eeuw lopen immers vele dingen fout: er is de ellendige sociale toestand van de arbeiders, het talmen van de leiding van de Kerk om op te komen voor meer rechtvaardigheid. In vele protestantse en katholieke middens stelt men zich onverdraagzaam op tegenover al wie ‘afwijkend’ denkt, preutsheid kenmerkt op vele plaatsen de seksualiteitsbeleving (zeker in Wenen!)... Ook hun persoonlijke achtergrond en opvoeding hebben hun standpunten beïnvloed. Sigmund Freud met zijn ‘oude’ vader en ‘jonge’ moeder groeide op in een bijzondere gezinssituatie; bovendien voelde hij als jood sterk het katholieke ritualisme en antisemitisme en dit maakte het christendom voor hem als erg ongeloofwaardig. Nietzsche leerde het christendom niet kennen in zijn oorspronkelijke kracht en diepte, maar enkel via een ‘kwezelachtig’ milieu.
Algemene blijvende vragen aan de gelovigen. Hebben de leiding van de Kerk en de theologie God niet vaak verdedigd ten koste van de mens? Heeft de mens zich inderdaad geen God naar zijn beeld, verlangens en behoeften geschapen? Was/is spreken over God niet vaak een middel om de mens klein te houden? (Feuerbach) Heeft het christendom niet veel te lang gewacht om de sociaal-politieke problemen onder ogen te zien? Hebben mensen inderdaad niet in naam van God armoede bevestigd en goedgepraat? Was geloven niet vaak een zoethoudertje dat de sterken sterker maakte? (Marx) Hield christen-zijn soms niet een minachting voor dit aardse leven in? Hoeveel christenen durven werkelijk terugkeren naar het oorspronkelijke
91
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
christendom, zoals dat in de figuur van Jezus tot uiting kwam? (Nietzsche) Werd/wordt God soms niet misbruikt in de opvoeding? Speelt de voorstelling van een straffende God-Vader de opvoeders soms niet handig in de kaart? Zijn vele vormen van religiositeit inderdaad geen uiting van kinderlijke wensen en drang naar behoefte-bevrediging? (Freud)
Of God niet bestaat, werd nooit bewezen. Maar ondanks alle kritiek en vragen, blijft de vraag naar het bestaan van God open. Feuerbach, Marx, Freud en Nietzsche geven felle kritiek op God en wijzen zijn bestaan af. Maar nergens kunnen zij hun gelijk ‘bewijzen’. Wel hebben zij factoren ontdekt die de godsvoorstelling beïnvloeden, die ons denken en spreken over God kleuren: de menselijke wensen, de sociaal-economische omstandigheden, diepte-psychologie en het onbewuste... Bepaalde aspecten van het godsgeloof hebben zij treffend geanalyseerd en bekritiseerd. Maar daarmee is nog niets gezegd over het al of niet bestaan van God. Het is niet omdat mensen misbruik maken van Gods naam en bepaalde godsbeelden propageren omdat hen dat goed uitkomt, dat God zelf niet kan bestaan. Het is niet omdat de mens zich een God wenst en op een hiernamaals hoopt, dat God en een eeuwig leven tot de wereld van de verbeelding en fabeltjes behoren. Opvallend is dat zij zich in hun kritiek op het geloof enkel tot het christendom richten. Bovendien is hun visie op het christendom eenzijdig negatief gekleurd. Om recht te doen aan het christendom moeten immers ook de positieve kanten vermeld worden. Zij hebben geen oog gehad voor de bevrijdende functie die een goed begrepen christendom kan vervullen. Elke ongelovige moet beseffen dat de vraag naar het bestaan van God zelf open blijft, ondanks alle gerechtvaardigde kritiek. Deze vraag naar God blijft een uitdaging, ook voor de gelovige én voor de ongelovige mens in de eenentwintigste eeuw.
92
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
3. Wegen naar God Een godsbewijs of godsargument is bedoeld om het geloof in het bestaan van God rationeel aannemelijk te maken. Een van de bedoelingen is aan te tonen dat bij het nadenken over de wereld een godsbegrip noodzakelijkheid is. Dit kan ondermeer door op grond van een logische redenering te proberen het bestaan van God te bewijzen. In de geschiedenis van de westerse filosofie zijn er verschillende godsbewijzen geformuleerd. Het karakter van de bewijzen verschilt en kan herleid worden tot empirische, op ervaring gebaseerde argumentatie (zoals bij Thomas van Aquino) en tot filosofisch-logische argumentaties (zoals bij Anselmus van Canterbury). Sinds de opkomst van de moderne wetenschap en de kentheoretische bijdragen van de filosofie van Immanuel Kant wordt de these van het bestaan van God als een onbewijsbaar moreel postulaat of axioma beschouwd.
3.1. Logische godsbewijzen Kosmologisch THOMAS VAN AQUINO (1225-1274, Italiaans filosoof en theoloog)
93
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Teleologisch
Ontologisch ANSELMUS VAN CANTERBURY (1033-1109, theoloog en aartsbisschop van Canterbury)
94
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Godsbewijzen Sedert meer dan achthonderd jaar is er al discussie over de zogenaamde godsbewijzen. Men heeft geprobeerd het bestaan van God te bewijzen. Bekend zijn vooral drie bewijzen. Ten eerste het zgn. kosmologische bewijs. Men wijst erop dat alle dingen een oorzaak hebben. Niets bestaat zonder reden; alles is gemaakt of volgens de wetten van de natuur voortgebracht. Vervolgens vraagt men naar de wereld als geheel. Dus moet er een Oorzaak van de wereld bestaan. Die oorzaak kan alleen de Maker van het Universum zijn, God. Het tweede bewijs gaat uit van de ervaring dat de dingen een doel (telos) hebben. Het heet daarom het teleologische bewijs. Aan de natuur kunnen we aflezen dat niets voor niets is. Alles is geordend. Kortom, Iemand moet de orde in de schepping hebben gelegd met het oog op het doel dat Hij zichzelf heeft gesteld. Die iemand is God. Het derde bewijs is iets ingewikkelder. Het heet het ontologisch godsbewijs. Ontologie is de leer van het zijn, het bestaande. Het bewijs wil aantonen dat God bestaat. De redenering is als volgt. Wie aan God denkt, denkt aan het meest volmaakte Wezen dat hij zich kan denken. Een volmaakt wezen (als het bestaat) moet perfect zijn. Stel nu, dat het perfecte Wezen, god, niet bestond. Dat was die god niet volmaakt, want als hij perfect was, zou hij bestaat en niet alleen denkbeeldig zijn. Dus kunnen we ons (in het geval god niet bestond) een echt God denken die werkelijk volmaakt is en daarom ook echt bestaat. Dus bestaat de God die wij ons denken, aldus de redenering. Het is wel duidelijk dat de ‘bewijzen’ niet sluitend zijn. Men denkt één probleem op te lossen, maar stuit vervolgens op een volgende vraag. Als God de Eerste Oorzaak is van alle dingen, wie heeft God dan veroorzaakt? God bestaat noodzakelijk, zo is het antwoord. Maar wat houdt dat in, ‘noodzakelijk bestaan’? De bewijzen lukken niet. Een ander bezwaar tegen de zogenaamde godsbewijzen komt van de kant van theologen die vrezen dat men al redenerend tot een beeld van God komt dat door de gelovige niet wordt herkend. Bijvoorbeeld: men spreekt over God als Eerste Oorzaak, als Degene die een plan en orde in de schepping heeft gelegd, als een Noodzakelijk Wezen of Alles bepalende Macht. Maar dit is de God van de filosofen, zo zegt men onder verwijzing naar Pascals beroemde hartenkreet toen bij hem het geloofsinzicht doorbrak: ‘Niet de God van de filosofen, maar de God van Abraham, Isaak en Jakob’. God, zoals de mensen Hem via de Bijbel hebben ervaren, is volstrekt anders dan de God uit de redeneringen. God is niet een bloedeloze schim achter de schermen, maar de metgezel van mensen in hun ups en downs in deze wereld. Hij is niet een ‘Noodzakelijk Bestaand Wezen’, maar de Heer over het leven. Aldus het theologische bezwaar tegen de godsbewijzen. Ze ‘bewijzen’ een ‘God’ die niet echt bestaat; in werkelijkheid is God anders. Men moet zich in zijn spreken over God laten leiden door de concrete ervaringen die mensen met God hebben opgedaan en niet door filosofische redeneringen. (Bron: H.M. Vroom, Waarom geloven?)
95
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
3.2. Godsbewijzen in de vorm van vragen die geen binnenwerelds antwoord kennen MARTIN HEIDEGGER (1889-1976, Duits filosoof)
IMMANUEL KANT (1724-1804, Duits filosoof)
96
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
De relatieve betekenis van de godsbewijzen God is geen verklaring of aanvulling voor wat de mens niet weet of niet kan In het verleden is God vaak opgevat als verklaring voor alles wat men niet wist. Hoe komt het dat het ene jaar een goede oogst en het volgende jaar een slechte oplevert? Hoe ontstaat de bliksem, die lichtstralen langs de hemel? Hoe kan een jongeman in de kracht van zijn leven plotseling ziek worden en sterven? Voor mensen zonder wetenschap en technische kennis is het heel verleidelijk om iedere vraag te beantwoorden met ‘God’. De mensen van vroeger hebben gebeden om mooi weer, om bescherming tegen veeziekte en ze hebben God bedankt voor de vruchtbaarheid van het land. Ze hebben dat gedaan omdat ze echt dachten dat God regelrecht invloed uitoefende op de natuur. God zorgde voor regen en zonneschijn. Hij liet het onweren. Hij bepaalde tijden van droogte, storm en sneeuw. Maar de wetenschap maakte vorderingen: ze ontdekte ingewikkelde weerkundige processen, de elektrische ontlading, de infectieziekte, de kunstmest. De wetenschap ging vooruit en God moest wijken. Als verklaring van deze dingen had men God niet meer nodig. Tegenwoordig zijn er nog genoeg duistere plekken in onze kennis. Maar wie waagt het nog om daar God in te vullen met het risico binnen korte of lange tijd weer een nieuwe ontgoocheling te beleven? Nee, als God bestaat, dan is hij niet de toevlucht voor onze onwetendheid, de grootheid die de lacunes in onze kennis opvult, de verklaring voor wat we niet begrijpen. Op dat niveau hoeven we God niet meer te zoeken. De geschiedenis heeft ons duidelijk gemaakt, dat we God niet moeten beschouwen als een factor naast andere factoren in onze aardse werkelijkheid. We hebben scherper leren zien, wat God niet is.
God niet bewijzen, maar aanwijzen Mensen die vragen:”bewijs nu maar eens dat God bestaat”, willen een kloppend betoog, waar geen speld tussen te krijgen is. Einduitkomst moet dan zijn: ja, God bestaat dus; ik geef dat toe omdat het logisch niet anders kan. Mensen die dat willen kun je eigenlijk geen antwoord geven. Ze denken dat je van het bestaan van God een wiskundige stelling kunt maken. De fout ligt dan ook niet bij degene die het bewijs niet kan geven, maar bij degene die het bewijs vraagt. Toch hebben zogenaamde godsbewijzen hun betekenis en hun waarde als ze goed begrepen worden, dit is, niet als bewijzen maar als verwijzingen naar God. Zo vind je bijvoorbeeld geen binnenwerelds antwoord op vragen als: Waarom is er iets en niet veeleer niets? (Heidegger) Van waar komt de orde, de regelmaat, de doelgerichtheid in de wereld (ook al is die niet volmaakt)? Hoe verklaren dat ik vaak radicaal zou willen ingaan op het weerloze appèl van de andere? (Levinas), dat ik hoop dat mijn liefde ergens eeuwigheidswaarde heeft? (Marcel) Vanwaar het absolute moeten van het geweten? (Kant, Newman) Met deze onbeantwoorde vragen bewijs je dus niet dat God bestaat, maar wel dat er een mogelijke plaats voor Hem is binnen onze ervaring. Als we op de grond van eigen ervaringen en van getuigenissen van anderen tot geloof in God komen, zeggen deze ‘verwijzingen’ wel dat het niet zinloos is in God te geloven.
97
Godsdienst Schooljaar 2009-2010 God in de ervaring gelovig ontdekken Misschien is ‘God’ voor velen van ons een leeg woord geworden, omdat wij niet hebben geleerd het te koppelen aan ervaringen in ons eigen leven. Dat is in de Kerk ook nooit gestimuleerd. Als een al te zorgzame moeder heeft de Kerk gedacht: Ik kan mijn kinderen toch niet het bos van hun eigen ervaring insturen? Waar komen ze dan mee thuis, met welke ketterijen en vreemdsoortige ideeën over God? Wat gaat er dan niet allemaal God heten? Nee, laten ze zich maar houden aan de uitgewogen uitspraken van hun catechismus: eeuwige oneindige geest, almachtig, alomtegenwoordig. Maar zoals alle té voorzichtige en té zorgzame moeders heeft ze haar kinderen juist zo tekort gedaan, ze stenen voor brood gegeven. Want al die grote woorden, de neerslag van ervaringen en gedachten van vroegere mensen, verstenen als ze losgemaakt zijn van nieuwe levende ervaring. De leer is teveel doel op zich, te weinig middel. Maar de leer is pas recht (orthodox), is pas goed, voor zover ze mensen helpt verstaan op welke ervaring het woordje God van toepassing is.
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe Ik denk dus dat we wél het bos van onze ervaring in moeten, met alle risico’s vandien. We hoeven trouwens niet in de blinde. Veel mensen zijn ons voorgegaan en ze hebben hun ervaringen aan ons overgedragen. Ze kunnen weliswaar nooit het werk van ons overnemen, maar ze wijzen ons een richting. Je moet eens gaan kijken, zeggen ze, waar verdrukten bevrijd worden, waar leed gestild, waar geluk tot stand gebracht wordt. Of eerder al, waar mensen een beroep op ons doen, kleine mensen, machtelozen, een vragende blik of zelfs een verwijtende blik als we tekort schieten. Maar ook waar we zelf een zorgende hand ervaren, waar we troost, liefde, vergeving ondervinden. In dat soort situaties hebben mensen God ervaren, niet als een verklaring van buitenaf, maar in die situaties, in de erbij betrokken mensen. Ze hebben God nooit precies kunnen aanwijzen of de vinger op hem leggen, want als je dat doet, vervluchtigt hij en je blijft zitten met een gewoon menselijk feit. Bewijzen hebben ze er nooit gevonden, maar ze hebben iets gevoeld, waarvoor ze geen ander woord meer hadden dan ‘God’. Ton van Dam, Ik geloof in God, in Als je zoon je vraagt, Bilthoven, 1974, p. 29-30.
98
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
3.3. Religieuze ervaringen Mij zijn momenten van zekerheid te beurt gevallen. Op dat stuk heb ik een ervaring gehad. Ik was 17 jaar. Op een dag wandelde ik door een provinciestad, in de maand juni, ‘s morgens. Plots kwam de wereld mij voor als verheerlijkt, zodat een overweldigende vreugde mij aangreep en ik tot mezelf zei: wat er ook nog gebeurt, nu wéét ik. En ik zal me dat moment altijd blijven herinneren. Ik zal dan ook nooit meer helemààl wanhopig zijn. Ik kan u niet vertellen wat het was, omdat het echt niet te vertellen is. Er was zoiets als een verandering in de aanblik van de stad zelf, van de wereld, van de mensen. De hemel leek me dichterbij, bijna tastbaar. Het enige wat ik zeggen kan, is: intensiteit, aanwezigheid, licht. Met die woorden kan men het min of meer weergeven. Maar een definitie is niet mogelijk. In elk geval, op dat moment zei ik tot mezelf dat ik zéker was. Had men mij gevraagd: zeker waarvan?, dan had ik het niet kunnen zeggen. Ik was vervuld van een zekerheid en ik heb bij mezelf gezegd dat ik nooit meer ongelukkig zou zijn, dat ik me op de kwaadste momenten dit ogenblik zou herinneren. Het heeft zich, twee of drie jaar later, herhaald, met minder kracht. En daarna nooit meer. Ik ben het vergeten. Het is niet meer iets levends. Het zijn alleen nog lichtende beelden... ik mag zeggen dat ik sindsdien de hemel verzaakt heb en ik heb de indruk dat de hemel mij heeft laten vallen. Ik heb me meer en meer in het leven laten wegzinken: er op uit, vraatzuchtig. Hoe ouder ik word, des te meer heb ik een uitzinnige lust om te léven, een enorme gulzigheid, een zinnelijkheid: de wijn, wat het tegengestelde is van het echte leven - de literaire roem, al die dingen. (Eugène Ionesco, aangehaald in Paul Mommaers, Wat is mystiek?, Brugge, Emmaüs / Nijmegen, Gottmer, 1977, p. 36-37.)
99
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Soms ervaart een mens dat er méér in de werkelijkheid is dan wat je kan zien en hanteren. Die ervaringen, zoals ze in voorgaand voorbeeld onder woorden werden gebracht, worden ‘diepte-ervaringen’ genoemd. Blijkbaar kunnen heel verscheiden situaties een diepte-ervaring oproepen: belangrijke levensmomenten, aangrijpende momenten in de natuur, ervaringen van sociale (on)rechtvaardigheid of van artistieke schoonheid, van liefde en haat, enzovoort. Het is niet mogelijk nauwkeurig te omschrijven wat diepte-ervaring inhoudt. Het gaat hier tenslotte om een uiterst persoonlijke beleving. Toch wagen we enkele pogingen. Diepte-ervaring is: -
-
-
Een ervaring waarin je aanvoelt en diep beleeft dat de werkelijkheid waarin je staat veel dieper, rijker, geweldiger is dan je gewoonlijk aanvoelde. Een ervaring waarin de mens de werkelijkheid beleeft zoals een groot geheim, waarin hij zich geborgen voelt, dat hem omvat, omhult, maar dat tegelijkertijd huivering wekt door zijn oneindigheid. Een ervaring waarin de dubbele bodem van de werkelijkheid doorbroken wordt: doorheen de gewone, aanwijsbare dingen kondigt zich een overstijgende werkelijkheid aan die niet grijpbaar is en toch heel nabij. Een bloem, een orkaan, de stille tonen van een lied, de ogen van een kind, het samenzijn met velen, de geboorte, ontmoeting of dood (‘gewone aanwijsbare dingen’), dat alles kan plots opengaan voor een dragend mysterie dat tegelijk vreemd is en waar men zich toch intens mee verbonden weet.
Diepte-ervaring wordt ook wel eens ‘religieuze’ ervaring genoemd. De term ‘religieus’ betekent ‘zich verbonden wetend met het overstijgende van de werkelijkheid’. Die term wil niet noodzakelijk zeggen ‘godsdienstig’. Ook ongelovigen getuigen dat ze religieuze ervaringen hebben. Diepte-ervaring op zich houdt niet de erkenning van God in. Maar diepte-ervaringen kunnen voor sommigen wel een weg zijn naar de erkenning van een persoonlijke God die hen aanspreekt.
100
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Enkele voorbeelden “Ik heb leren begrijpen dat men de aarde kan bezien en atheïst zijn, maar ik kan onmogelijk begrijpen dat men ’s nachts naar de sterrenhemel kan opkijken en beweren dat er geen God bestaat.” (Abraham Lincoln) “Voor 26 juli 1971 beschouwde ik mezelf als een technicus, een testpiloot, een man die geobsedeerd was door zijn berekeningen… Toen wij de ruimte binnendrongen, kregen wij ook een nieuwe kijk op onszelf, op de aarde en op de nabijheid van God. Ik had het gevoel dat er zich, diep in mijzelf, een grondige verandering voltrok. Terwijl ik keek naar het ruimteschip dat wij aarde noemen, groeide in mij het verlangen de mensen ervan te overtuigen dat hun plaats in het leven uniek is, en dat zijn met elkaar op een menselijke manier moeten leren leven. Dit bewustzijn van Gods aanwezigheid, dit verpletterende gevoel dat Hij bij ons was, heeft mij pas enkele tijd na de Apollo-vlucht tenvolle overweldigd.” (James B. Erwin, astronaut van Apollo 15)
“Waar, waar vind ik God? Volgens de ware mens van Nazareth vind ik God op straat, of beter gezegd: op de weg tussen Jeruzalem en Jericho. Daar wordt hij alleen opgemerkt door de man uit Samaria. Geen enkele plaats kan heiliger zijn dan de plaats waar de man ligt die door rovers werd uitgeschud en dorst lijdt. God ontmoet ik op straat in de naaste die uitgebuit wordt.” (Dorothée Sölle) “In mijn geweten heeft Gods oog mij aangekeken, en nu is het mij onmogelijk te vergeten dat dit oog mij ziet.” (Sören Kierkegaard) “Ik heb de aarde ondervraagd en zij antwoordde mij: “Ik ben je God niet”. Alles wat op aarde is, gaf mij hetzelfde antwoord. Ik heb de zee ondervraagd en de afgronden en de vissen en alle wezens die de wateren bevolken, en zij antwoordden mij: “Wij zijn je God niet: zoek Hem hoger dan wij ons bevinden”. Ik heb de lucht die wij inademen ondervraagd, en hij antwoordde mij evengoed als al zijn bewoners: “Wij zijn God niet”. Ik heb de hemel, de zon, de maan, de sterren ondervraagd; zij bevestigden mij: “Ook wij zijn de God niet die je zoekt”. Daarna wendde ik me tot alle wezens die ik met mijn zintuigen waarneem en ik zei hen: “Vermits jullie mijn God niet zijn, leer mij dan tenminste iets over Hem”. En zij schreeuwden mij toe met één stem: “Hij is het die ons gemaakt heeft”. Om hen te ondervragen, hoefde ik niets anders te doen dan hen te bekijken, en hun antwoord was hun schoonheid.” (Augustinus) “Vuur. God van Abraham, God van Isaak, God van Jakob, niet van de filosofen en van de geleerden. Zekerheid. Zekerheid. Gevoelens. Vreugde. Vrede. God van Jezus Christus. Deum meum en Deum vestrum. “Uw God zal mijn God zijn.” Vergeten de wereld en alle dingen, behalve God. Hij wordt slechts gevonden op wegen die in het evangelie geleerd zijn.” (Blaise Pascal) “Ik bezit geen statisch godsbeeld, maar als ik van God een definitie zou moeten geven, dan zou dit thans luiden: God is het diepst verborgene, meest weerloze, aller-wezenlijkste en onvergankelijkste in onszelf.” (Gerard Reve)
101
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Diepte-ervaringen onthullen een mysterie, een geheim in de werkelijkheid. Sommige mensen ontwaren daarin sporen naar God en brengen Hem ter sprake, soms aarzelend, soms vol overtuiging. God ter sprake brengen is zeker vandaag de dag geen vanzelfsprekende zaak meer. De zware kritiek van het atheïsme heeft diepe sporen getrokken. En toch blijven mensen, tegen de kritiek van het atheïsme in, getuigen dat zij niet anders kunnen dan geloven.
De wereld is geen willekeurig samenspel van feiten en voorvallen, maar een merkwaardig geordend systeem. Orde is hetgeen haar van het niets onderscheidt. Een volstrekte willekeur mist elk profiel, elk herkenningspunt en daarmee elk kenmerk van aanwezigheid. Orde is niet-willekeur, voortkomend uit nietonverschilligheid. Zij is het resultaat van aandacht... Zoals een mens pas echt mens wordt als hij niet aan zijn lot wordt overgelaten, maar aanwezig is in de gedachten van zijn medemensen, zo wordt de wereld pas wereld als zij niet aan willekeur overgeleverd is. De waarnemer die zich concentreert op de structuren van ruimte en tijd, van causaliteit en wetmatigheid, en die de vreugde voelt die met de kennis van die orde gepaard gaat, dringt door in de gedachten van de aandachtige God. (Gerard Bodifée, Aandacht en aanwezigheid. Over creativiteit in een onvoltooide wereld, Kapellen, DNB/Pelckmans, 1991, p. 48, 50.)
102
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Zowel geloof als ongeloof zijn een keuze, niet een conclusie uit harde bewijzen. Wie de dag van vandaag het mysterie-in-de-werkelijkheid ‘God’ noemt, beseft waarschijnlijk goed dat dit niet meer vanzelfsprekend is. Zo wordt de hedendaagse gelovige, meer dan ooit tevoren, uitgedaagd om zijn of haar geloof te verantwoorden als een aanvaardbare optie en aan te tonen dat het geen keuze is die tegen alle redelijkheid ingaat.
HET ABSURDE HEEFT NIET HET LAATSTE WOORD Naam: Schillebeeckx Voornaam: Edward Geboorte: 1914, Antwerpen Nationaliteit: Belg Studies: Filosofie en theologie in Leuven en Parijs Loopbaan: Hoogleraar theologie in Nijmegen Burgerlijke staat: ongehuwd, dominicaan Geloven langs het atheïsme om. Atheïst kan ik me noemen, àls hiermee is bedoeld het kritisch verwerpen van verkeerde godsbeelden: voorstellingen van God, waarin God pas groot wordt geacht naarmate hij mensen weet te kleineren. Juist via de omweg van dit moderne atheïsme ben ik godgelovig... Sommigen stellen de vraag of wij God wel nodig hebben voor de ethiek en dus voor het menselijk werk van vrede, van humanisering en bevrijding. Doen, zeggen ze, bijvoorbeeld agnosten, niet-gelovigen, niet hetzelfde, soms zelfs beter? Een ernstige vraag. Maar de tegenvraag is: behoefte hebben aan welke God? Bovendien, wat bedoelt men met behoefte hebben aan? Toch niet aan een God die als een tirannieke potentaat willekeurig mensen zijn wil oplegt. Toch niet aan een God op wie mensen een beroep doen als hun ethische argumentatie tekortschiet en zich dan maar beroepen op de wil van God. Zo laat God zich niet misbruiken! Gelovigen uit vele godsdiensten hebben in hun ethiek - en vooral in hun concrete handelen - de naam en wil van God al te vaak misbruikt en daarbij de mens verknecht en onteerd, hem - en vooral hààr - lasten opgelegd die niets van doen hebben met de wil van God. In dat geval is het beter God niet voor waar te houden dan er een mensknechtende, onmenselijke God op na te houden... Het ethisch handelen als verwijzing Het grote verschil met de religieuze visie is dus dat de louter autonoomethisch gefundeerde hoop wel een perspectief biedt op een wellicht hogere mate van menselijkheid van enkele of zelfs vele mensen in de toekomst, maar de vele gebrachte offers - en de talrijke slachtoffers die nog gaan vallen - vergeet. De gevallenen zelf kennen dan geen bevrijding of verlossing: ze hebben geleefd, opdat in de toekomst andere mensen niet hetzelfde lot zouden ondergaan. In de godgelovige beleving van deze
103
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
extreme ethische situatie ziet en ervaart de gelovige de werkelijkheid met haar absolute begrenzing ten diepste niet als een blind noodlot of een wild toeval, maar als metterdaad persoonlijk, nl. gedragen door Gods aanwezigheid voor het heil van mensen. In door Hem niet gewilde, zelfs niet gedulde maar feitelijk absurde situatie, is God ons toch heilbrengend nabij. Het absurde wordt niet weggeredeneerd, evenmin rationeel begrepen of religieus goedgekeurd, maar voor de gelovige heeft het niet het laatste woord... Een surplus wil zeggen dat men in de empirische werkelijkheid die wij als mensen beleven een dieper mysterie ervaart. Christenen ervaren het mysterie van God inderdaad via menselijke ervaringen in onze wereldlijke geschiedenis... God laat zich kennen Mijn collega Apostel zegt dat het verlangen naar God nooit zal verdwijnen. maar wat is de grond ervan? We kunnen in verband hiermee allerlei psychologische, diepte-psychologische, sociale en nog andere vragen stellen. Ik denk dat die ook allemaal hun belang hebben. Maar voor mij als gelovige zal dat verlangen nooit verdwijnen, omdat God zich niet onbetuigd laat, omdat God voortdurend wil aanwezig zijn in onze geschiedenis. En dan maken wij allerlei godsbeelden die voor een tijdje opgaan en waarvan we later inzien dat we voor een deel verkeerd zijn geweest. Vroeger sprak men van God als de alleenheerser. Nu spreken we van de bevrijdende God. Dat zijn geen modebeelden, maar het zijn godsbeelden die de mens telkens opnieuw creëert omdat alle godsbeelden inderdaad creaties zijn van mensen die we telkens opnieuw moeten stukslaan om hoe langer hoe meer tot het besef te komen van wat God als werkelijkheid en niet als ons godsbeeld is. Ik maak een onderscheid tussen de godwerkelijkheid, die voortdurend zichzelf kenbaar maakt in de geschiedenis en de menselijke interpretatie van deze geschiedenis, en wij zelf die dan godsbeelden creëren. Als je de godsbeelden ziet in de geschiedenis van het jodendom en het christendom dan merk je dat die voortdurend gewijzigd zijn. Het bestaan zelf van God die zich manifesteert in en door de geschiedenis, op welke kromme lijnen dan ook, verplicht ons voortdurend onze godsbeelden stuk te slaan en nieuwe godsbeelden te ontwerpen die inderdaad mensbevrijdend zijn. Voor mij is dat het uiteindelijk criterium van elk godsbeeld: is het mensbevrijdend of mensknechtend? (Edward Schillebeeckx en Leo Apostel in gesprek. (A)theïstische spiritualiteit, Tijdschrift voor Geestelijk Leven, extra nummer, april 1988, p. 41, 46-50, 54, 60-61, 72-73.)
104
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
GOD HERKENNEN IN DE BESTEMMING VAN DE WERKELIJKHEID Naam: Bodifée Voornaam: Gerard Geboorte: 1946, Antwerpen Nationaliteit: Belg Studies: Astrofysicus Loopbaan: Wetenschappelijk werken, columnist, schrijver Burgerlijke staat: Gehuwd Geloof en wetenschap Enkele jaren geleden heeft Hawking over de fysische kosmologie een bestseller gepubliceerd en hij eindigt met de zinnen: ‘Zodra we een volledige theorie ontdekken, zal deze na verloop van tijd voor iedereen begrijpelijk zijn, niet alleen voor een handjevol geleerden. Dan kunnen allen, filosofen, geleerden en gewone mensen, deelnemen aan de discussie over de vraag waarom wij en het heelal bestaan. Wanneer wij het antwoord op die vraag kennen, is dat de bekroning van het menselijk verstand, want dan kennen we de geest van God’. In mijn visie is zoiets nonsens. Als wij erin slagen over ruimte en tijd bepaalde visies te ontwikkelen en die visies te gieten in een handige, mathematisch gefundeerde theorie, wat hebben we dan gedaan? We zijn gekomen tot een hoger niveau van abstractie. Als we dan zeggen dat het heelal ontstaan is uit die theorie, dan is onze volgende vraag natuurlijk wie die theorie gemaakt heeft. Dat hogere niveau van abstractie brengt ons dus geen stap verder in de vraag: ‘Waarom is er iets, eerder dan niets?’. Geen stap verder. En dat is voor mij het duidelijke punt waar de wetenschap haar grenzen heeft. Ik denk trouwens dat de wetenschap dat zeer goed beseft. De vraag is: welk godsbeeld moeten we formuleren, dat niet afgeleid is van de wetenschappelijke kennis, maar dat daar dan toch ook niet in strijd mee is, dat daar een toegevoegde betekenis aan geeft maar niet daaraan ten grondslag ligt? Creativiteit in de werkelijkheid als spoor naar God Wanneer we nu God willen definiëren als de schepper, waar treffen we hem dan aan in de fysische werkelijkheid waar de wetenschap over spreekt? Traditioneel gaan we dan zoeken naar het begin der tijden en daar zit de wetenschap, daar zit de ‘big bang’. En vanuit een soort naïeve impuls kan men dan gaan zoeken: is dat dan de scheppingsdaad geweest, is dat dan de eerste dag? Ik denk dat dat allemaal naast de kwestie is. Als ik onbevangen in alle eerlijkheid naar het begin der tijden kijk, voor zover ik dat kan doen, dan zie ik daar niets van God: ik zie daar amorfe gassen, ik zie daar plasma’s, ik zie daar fysische processen. Ik zie niets van alles wat voor mij het zinvolle, het creatieve is in de schepping. Ik zie
105
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
dat wel geleidelijk ontstaan in de schepping. Naarmate die kansen krijgt om te groeien, ontstaat daar een zekere complexiteit, een zekere inventiviteit, een levendigheid, kortom leven, dat op dit ogenblik culmineert in de mens, die ook in zijn daden veel meer doet dan alleen beantwoorden aan de fysische wetten, die over het vermogen beschikt daar tot op zekere hoogte boven uit te stijgen, en op zijn manier feiten toe te voegen aan de feiten. Wanneer we bijvoorbeeld ethisch handelen, dan doen we dat zo: dan beantwoorden we niet zomaar aan de biologische werkelijkheden, maar creëren we nieuwe initiatieven en nieuwe ambities. Dat, denk ik, is de manifestatie van de goddelijke realiteit in de fysische werkelijkheid. We kunnen dit nu doortrekken. Waar de evolutie naar streeft (dus m.a.w. waar ook wij mensen naartoe wensen te gaan: naar het goede), dat is denk ik de gestalte van God. Dat is voor mij de duidelijkste vorm waarin we God kunnen zien. Niet zozeer dus aan de oorsprong van de dingen, die daar waar de wetenschap nar zoekt, de ultieme fysische verklaring; integendeel: daar geldt Laplace, daar is de hypothese ‘God’ niet nodig. Maar veeleer in de bestemming van de werkelijkheid, in datgene wat er voortdurend aan toegevoegd wordt. (Gerard Bodifée en Christoffel Waelkens in gesprek met André Cloots, Kultuurleven, juni 1992, jaargang 52, nr. 5, blz. 12-14.)
106
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Kenmerken 1. Onze werkelijkheid functioneert als teken van een overstijgende werkelijkheid
2. Men is totaal bij die werkelijkheid aanwezig; men wordt in verstand en gevoel geraakt
3. Je kan ze moeilijk beschrijven
4. Het teken komt op het moment dat “iets” ons gevoel aangrijpt (een geladen levensmoment)
5. Het is een momentervaring
Verwerken van een religieuze ervaring 1) Niets: illusie
2) “Iets” ervaren
3) “Iemand” ervaren a) Pantheïsme b) Deïsme c) Theïsme
107
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
CURSUS
GODSDIENST CHRISTENDOM
Naam:
108
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
1. Ontstaan van het christendom 1.1. Wie was Jezus? Wat we over Jezus’ biografie met quasi-zekerheid weten is vrij beperkt. Zijn geboortedatum blijft omstreden, maar velen schatten die op 7 à 4 v.C., omstreeks de tijd dat Herodes de Grote stierf. Over Jezus’ jeugd weten we alleen maar dat hij die in Nazareth in Galilea heeft doorgebracht. Ook over het volgende bestaat er weinig twijfel: Jezus werd gedoopt door Johannes de Doper, predikte in kleine steden en dorpen, en verzamelde een aantal leerlingen om zich heen. Rond het jaar 30 - de datum blijft onzeker - ging hij naar Jeruzalem voor het joodse paasfeest, waar hij opschudding verwekte in de tempel. Hij hield een laatste maaltijd met zijn leerlingen, werd gevangen genomen en ondervraagd door joodse gezagsdragers in Jeruzalem, en terechtgesteld op bevel van de Romeinse landvoogd Pontius Pilatus. Over deze mini-biografie zijn de meeste wetenschappers het min of meer eens. Als we de lijst verder uitbreiden, hebben we het veeleer over graden van waarschijnlijkheid. Waarom bijvoorbeeld werd Jezus terechtgesteld? Vermoedelijk omdat zowel de Romeinse als de joodse gezaghebbers hem als een herrieschopper zagen die rellen zou kunnen veroorzaken tijdens het paasfeest. Maar dat blijft een beetje gissen.
Tacitus, een Romeinse geschiedschrijver, schrijft omstreeks 100 n.Chr. over de christenen, aan wie keizer Nero de brand van Rome ten laste legde. Hun naam is ontleend, schrijft hij, aan Christus, die onder de regering van keizer Tiberius door de landvoogd Pilatus terechtgesteld was.
Iets later (100-117) maakt Plinius de Jongere een rapport voor de keizer over de door hem ondervraagde volgelingen van Christus. “Zij verklaarden dat hun gehele schuld hierop neerkwam: dat ze gewoon waren op een bepaalde dag samen te komen om voor Christus als voor een God een beurtzang te zingen, en dat ze zich onder eed verbonden geen diefstal, roof of moord te plegen”.
Ook van joodse zijde zijn er getuigenissen over de historische Jezus. Bij de joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (38-100) vinden we twee passages die over hem spreken. Maar één van die twee is kennelijk een uitbreiding of een inlassing door christenen in dat joodse geschrift. De Talmoed, een basisboek van het joodse geloof (uit de derde eeuw na Christus, maar met een kern die teruggaat op oude mondelinge tradities) bevat een fragment dat uitgaat van het vaste gegeven dat Christus een wonderdoener was en dat hij aan het kruis stierf. Maar het interpreteert die feiten anders. “Jezus deed wonderen door magie en verleidde zo het volk. Hij werd daarom veroordeeld en gehangen op de vooravond van Pasen… Niemand was er om zijn verdediging op zich te nemen”.
109
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
1.2. Geschiedenis van de Kerk 1.2.1. De vroege Kerk: de eerste vier eeuwen van het christendom Het christendom heeft zijn eerste wortels gehad in de prediking van Jezus Christus. De verkondiging van het evangelie door de apostelen was het begin van de christelijke Kerk. De volgelingen van de “verrezen Jezus” vormden de eerste kerkgemeenschap. Aanvankelijk beschouwden buitenstaanders de eerste christenen als een nieuwe joodse sekte, maar al snel begon deze zich te onderscheiden van het jodendom. De zendingsreizen van Paulus, vooral in het hellenistische deel van het Romeinse Rijk, droegen het christendom tot buiten de grenzen van het toenmalige Israël. Paulus en zijn medewerkers brachten de boodschap van de “verrezen Heer” in alle grote steden van het Romeinse Rijk. Dit gebeurde ondermeer in Antiochië1, Efeze2, Korinthe3, Rome en Alexandrië4. Vanuit de steden verspreidde de leer zich naar het platteland. Het christendom groeide omdat de christenen een boodschap van verlossing brachten die de maatschappelijke onderlaag aansprak. Van strategisch belang voor de verspreiding van het evangelie in de wereld was de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70. Door het wegvallen van Jeruzalem als religieus centrum werden andere steden in de wereld van die tijd belangrijk als centrum voor de snel groeiende kerkgemeenschap. Rome, waar Petrus en Paulus begraven lagen, ging uiteindelijk domineren en groeide uit tot de centrale stad van het christendom. De bisschop van Rome kreeg al spoedig een bijzondere status en zijn zetel groeide uiteindelijk uit tot het pausschap, zoals dat vandaag nog bekend is in de rooms-katholieke Kerk.
De Apostolische Vaders bouwen in de tweede eeuw verder op het werk van de apostelen. Het christendom kent een grote uitbreiding in het Romeinse Rijk, maar wordt ook tegengewerkt en lokaal vervolgd. In deze eeuw zijn er veel martelaren. Apologeten, verdedigers van het christelijke geloof, staan op. Binnen de Kerk zelf ontstaat er strijd ten gevolge van het ontstaan van verschillende standpunten en inzichten: - Reeds vanaf het eerste begin bestaande joods-christelijke stroming rond Jakobus, de leider van de christelijke gemeenschap in Jeruzalem, welke vindt dat de Kerk van Paulus teveel van de joodse leer is gaan afwijken; 1
Antiochië (Turks: Antakya) is de hoofdstad van de Turkse provicie Hatay. Ze ligt bij de Middellandse Zee ten noorden van Libanon en ten westen van Syrië. 2 Efeze (Turks: Efes) ligt in de huidige provincie Izmir in Turkije. 3 Korinthe (of Corinthe, Korinte) is een stad in het noordoosten van de Peloponnesos in Griekenland. Het is de hoofdstad van het gelijknamige departement Korinthe. 4 Alexandrië is een stad in het noorden van Egypte, aan de Middellandse Zee. Het ligt aan de noordwestpunt van de Nijldelta.
110
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
- De gnostici willen de christelijke leer vermengen met een heidense filosofie; - Marcion wil onder invloed van de gnostiek grote delen van de Bijbel afschaffen; - Montanus verzet zich tegen de verambtelijking van de vroegchristelijke Kerk. In antwoord op deze verschillen van inzicht komt de Kerk in deze eeuw tot het opstellen van een geloofsbelijdenis in 12 artikelen, tot de aanvaarding van de canon en tot de instelling van het bisschopsambt. De inzichten die verworpen worden, komen als dwalingen of ketterijen te boek te staan.
In de derde eeuw neemt de invloed en groei van de Kerk toe, ondanks de vele vervolgingen en folteringen. Er ontstaan drie belangrijke centra van het christelijke geloof: - Vanuit Klein-Azië wordt gepredikt tegen de opkomende gnostiek. De menswording van God in Jezus wordt er beklemtoond; - In Alexandrië ontstaat een christelijk-wijsgerige theologie en de allegorische leeswijze van de Bijbel. Ten zuiden van Alexandrië vestigen zich de eerste heremieten; - In Carthago5 staat de tegenstelling tussen zonde en genade centraal. Vanuit deze drie centra ontstaan allerlei bewegingen in de vroegchristelijke Kerk. Er worden vragen gesteld aangaande de goddelijke natuur van Christus. Sommigen geloven niet in de godheid van Christus. Anderen geloven niet in zijn mens-zijn. De Kerk echter stelt dat Christus waarlijk God én waarlijk mens is. Ook zijn er invloeden vanuit de heidense omgeving. Het neoplatonisme benadrukt de dualiteit tussen geest en stof. Het manicheïsme probeert de gnosis, oosterse religie en christendom te verenigen. Ook de mithrasverering dringt de Kerk binnen. Ondanks deze spanningen blijkt de Kerk terrein te winnen op het heidendom.
De vierde eeuw is ongetwijfeld een hoogtepunt in de geschiedenis van de christelijke Kerk. Tijdens de regering van Constantijn de Grote wordt door het Edict van Milaan (313) godsdienstvrijheid toegestaan en komt er een einde van de christenvervolgingen. In feite worden vanaf dan de andere godsdiensten zelfs benadeeld.
5
De resten van het oude Carthago liggen ongeveer 10 km ten oosten van het huidige Tunis, de hoofdstad van Tunesië.
111
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Onder keizer Theodosius I wordt het christendom in 380 zodanig bevoordeeld dat we kunnen spreken van een staatsgodsdienst. Vanaf 392 worden alle andere godsdiensten verboden. Ook is de vierde eeuw de tijd van grote oecumenische concilies waar belangrijke besluiten worden genomen over de leer. In 325 wordt het Concilie van Nicea bijeengeroepen en in 381 dat van Constantinopel. Tevens spreekt de Kerk zich uit over de ware leer. In de Geloofsbelijdenis van Nicea wordt uitgesproken dat God één is in Wezen en drie in Personen. Het christendom belijdt de drie-ene God. Deze triniteitsleer wordt een vaststaand, blijvend geloofspunt voor de Kerk.
1.2.2. De Kerk in de middeleeuwen (vijfde tot vijftiende eeuw) In de volgende eeuwen bouwt de Kerk meer en meer een eigen identiteit uit. Tijdens de zevende eeuw komt de islam op, maar dat levert in eerste instantie geen echte problemen op.
In de elfde eeuw kampt de Kerk met een innerlijk conflict. In 1054 voltrekt zich het grote schisma tussen de Kerk van het Oosten en de Kerk van het Westen. De directe aanleiding daartoe waren de geschillen over enerzijds de pauselijke autoriteit en anderzijds de “filioque-doctrine”. Deze doctrine is onderdeel van de drie-eenheidleer. Het komt niet voor in de geloofsbelijdenis van Nicea, maar het “en van de Zoon” werd in 1014 eenzijdig, zonder oecumenisch concilie, door paus Benedictus VIII toegevoegd. Hiermee duidde hij aan dat de Heilige Geest uitgaat van de Vader én van de Zoon. In het filioque wordt aldus beleden dat de Heilige Geest zijn persoonlijkheid ontvangt van God de Vader en van God de Zoon. De Oosterse Kerk erkende dit niet. Zij stelt immers dat de Heilige Geest uitgaat van de Vader dóór de Zoon. De conflictsituatie leidde tot een reeks wederzijdse excommunicaties door de vertegenwoordigers van paus Leo IX en de patriarch van Constantinopel. Zo werd de scheiding van de rooms-katholieke Kerk en de Oosters-orthodoxe Kerk een feit. Pas in 1965 werden de wederzijdse excommunicaties ingetrokken.
De twaalfde en dertiende eeuw zijn de eeuwen van de kruistochten. Het is voornamelijk een ‘oorlog’ tegen de “ongelovigen”, maar in feite ook bedoeld als poging om een hereniging te bekomen tussen de Oosterse en de Westerse Kerk. Het eindresultaat van de kruistochten is echter niet alleen dat de Westerse en de Oosterse Kerk verder van elkaar zijn gegroeid, maar ook dat de Westerse Kerk vijanden heeft gemaakt, zowel bij de joden als de moslims.
112
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
1.2.3. De Kerk in de Nieuwe Tijd (vijftiende tot achttiende eeuw) In de volgende eeuwen kent de Kerk heel wat ‘beweging’. In 1517 publiceerde Maarten Luther (1483 – 1546) zijn “95 stellingen”. In de protestantse geschiedschrijving wordt beweerd dat Luther de stellingen aan de kerkdeur in Wittenberg spijkerde, zodat dit als "publieke daad" kon worden beschouwd. In werkelijkheid waren de stellingen bedoeld voor interne discussie. In 1521 werd Luther geëxcommuniceerd. Toen Luther drie jaar later een eigen Kerk stichtte, werd hij door vele vorsten in Duitsland vervolgd. Johannes Calvijn (1509 – 1564) bekeert zich in 1532 tot de reformatiebeweging. De eerste editie van zijn "Institutie" komt uit in 1536 in het Latijn: "Institutio religionis Christianae". Dit werk, waarin hij de christelijke leer samenvat, zal hij bij iedere herdruk tot aan het einde van zijn leven aanvullen en uitbreiden, in het Frans en het Latijn. De laatste uitgave verschijnt in 1559. Het werk bestaat dan uit vier boekdelen, met in totaal 80 hoofdstukken. Het calvinisme heeft grote invloed in Frankrijk, Schotland, delen van Zwitserland en de Nederlanden. In de Nederlanden begint de verspreiding vanuit het zuiden. Veelal blijven de mensen hier actief lid van de rooms-katholieke Kerk, maar bezoeken daarnaast ook Bijbelstudies. In 1534 roept Hendrik VIII zich uit tot Hoofd van de Kerk van Engeland. Om politieke redenen werd de bestuurlijke band met Rome verbroken, maar theologisch was Hendrik VIII conservatief en wars van het reformatorische gedachtegoed. Uiteindelijk leidden de invloeden van de Engelse Reformatie tot een middenweg, die zich tussen roomsgezinden en puriteinen positioneert. De Kerk van Engeland verenigt dan evangelische en katholieke geloofselementen. Zij noemt zichzelf "katholiek en hervormd", men zou ook kunnen zeggen "katholiek, maar niet rooms". De normen van de Kerk van Engeland zijn - sinds 1559 - geformuleerd in het "Book of Common Prayer". In de rooms-katholieke Kerk ontstaat een contrareformatiebeweging als reactie tegen het groeiende protestantisme. De alliantie tussen Kerk en Staat is het sterkst in Spanje en de Spaanse Nederlanden waar wereldlijke macht en inquisitie samenwerken ter bestrijding van de ketterijen. Dit komt het duidelijkst tot uiting tijdens het bewind van Filips II (15271598). Filips zag zichzelf als de leider van de contrareformatie. Voor hem bestond er geen verschil tussen de belangen van de katholieke Kerk en die van Spanje.
Tussen 1545 en 1563 wordt het concilie van Trente gehouden. Dit concilie heeft als doel de misstanden en misbruiken binnen de rooms-katholieke Kerk aan te pakken. Er moet duidelijkheid geschapen worden omtrent de door de protestanten betwiste geloofspunten. De besluiten van het concilie
113
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
zullen de positie van de rooms-katholieke Kerk bepalen ten opzichte van de protestanten. Zodoende kan men dit concilie beschouwen als het hart van de contrareformatie. De Kerk slaagt er in om een grote morele en intellectuele invloed te behouden in de landen die katholiek zijn gebleven.
1.2.4. De Kerk in de recentste eeuwen (vanaf de achttiende eeuw) In de zeventiende eeuw boeken wetenschappers op diverse gebieden een grote vooruitgang. Vele mensen gaan aannemen dat de menselijke rede in staat zal zijn alle problemen op te lossen en dat het tijd is om af te rekenen met domheid en bijgeloof. Vooral in Frankrijk zijn de invloeden van de Verlichting en het humanisme sterk voelbaar. Met de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789 is de Franse Revolutie een feit. Het ‘ancien regime’ stort in elkaar en in augustus wordt de “Verklaring van de Rechten van de mens en de Burger” opgesteld. Het decreet van 29 september 1795 regelt de scheiding tussen Kerk en Staat. Het voorziet strenge voorschriften voor de uitoefening van de erediensten, waarvan alle plechtigheid en uiterlijke tekenen worden afgeschaft. De wet van 1 september 1796 verordent de sluiting van kloosters. De religieuze congregaties die aan onderwijs en ziekenverzorging doen, worden een jaar later eveneens opgeheven. Priesters moeten – onder dwang – een eed op de nieuwe orde afleggen; een eed van onderwerping aan de Republiek wordt ingevoerd, evenals een eed van haat tegen het koningschap. Priesters die weigeren, duiken onder. Er wordt beslag gelegd op de kerken en pastorieën die niet bemand zijn met beëdigde priesters. Veel kunstwerken worden geroofd uit de kerken en kloosters. Er wordt een burgerlijke liturgie in het leven geroepen. De klassieke kalender wordt vervangen door een Republikeinse kalender.
Onder Napoleon Bonaparte (1769-1821) verandert de situatie weer enigszins. Hij wil de meerderheid van de bevolking, die aan de traditionele Kerk gehecht bleef, gunstig stemmen. Hij tracht daarom de gang van zaken op religieus gebied weer normaal te maken. De Republikeinse feesten verdwijnen, priesters mogen weer hun job opnemen en de eed van haat tegen de kroon wordt vervangen door een verklaring van trouw aan de grondwet. Napoleon sluit een concordaat met paus Pius VII en kroont zichzelf tot keizer in diens aanwezigheid in 1804. Door het concordaat van 1801 erkent de Kerk de Republiek. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de eredienst opnieuw openbaar wordt gemaakt, maar dat de Staat hem kan onderwerpen aan reglementaire voorschriften.
114
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Door diverse maatregelen neemt vanaf 1805 het aanzien van de katholieke godsdienst terug toe. De zondagsrust wordt ingesteld en de Gregoriaanse kalender wordt opnieuw ingevoerd. De Franse Revolutie heeft de rol van de Kerk in de samenleving teruggeschroefd, maar veel van wat door de Revolutie werd afgeschaft, wordt nadien terug ingevoerd. Globaal gezien heeft de Kerk heel wat privileges moeten inleveren en is er een einde gekomen aan het kerkelijk grootgrondbezit.
In 1870 heeft het Eerste Vaticaans concilie plaats. Tijdens dit concilie wordt de onfeilbaarheid van de paus tot dogma verklaard. Dit dogma houdt in dat de paus - als opvolger van Petrus - krachtens zijn eigen gezag en niet krachtens instemming van de Kerk in geloofszaken onfeilbare uitspraken kan doen. Iedere gelovige is verplicht deze uitspraken in geloof te aanvaarden. Tijdens dit concilie wordt ook gesteld dat de opperste bestuursbevoegdheid in de Kerk berust bij de paus. De bisschop van Rome wordt wereldbisschop. De uitspraken van dit eerste Vaticaans concilie dienen gezien te worden in het kader van nieuwe ontwikkelingen zoals het socialisme en het darwinisme waarvan het gezag in Rome niet weet hoe ermee om te gaan.
De Europese en wereldgeschiedenis van de eerste helft van de twintigste eeuw wordt beheerst door twee wereldoorlogen en door de opkomst en de groei van zowel het communisme als het fascisme en het nazisme. De kerkgeschiedenis van deze eeuw wordt hier mede door bepaald. Het pontificaat van Pius XI (1857-1939) - hij is paus van 6 februari 1922 tot zijn dood - valt samen met de opkomst van het fascisme. De Lateraanse Verdragen worden afgesloten met de Italiaanse regering van Mussolini. Door die verdragen ziet het Vaticaan af van haar aanspraken op de gebieden van de voormalige Pauselijke Staat; in ruil erkent het koninkrijk Italië de soevereiniteit van de paus over Vaticaanstad. De verhoudingen met het fascistische regime verslechteren echter drastisch in de volgende jaren. Die verslechterde relatie komt tot uitdrukking in de encycliek "Non Abbiamo Bisogno" ("Wij hebben geen behoefte") uit 1931. De encycliek "Mit brennender Sorge" ("Ardenti Cura", oftewel "Met brandende bezorgdheid") veroordeelt het nazi-regime. Pius XI neemt het voortouw bij de oprichting van de Katholieke Actie, een organisatie die de secularisatie van de maatschappij moest tegengaan. Dit wordt een krachtige impuls voor de uitbouw van het katholicisme als sociale beweging. Het pontificaat van Pius XII (1876-1958) - hij is paus van 1939 tot zijn dood - begint met de oorlogsjaren van de Tweede Wereldoorlog. Deze paus wordt na de oorlog verweten dat hij niet voldoende is opgekomen
115
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
voor de joden tijdens de Holocaust onder Hitler en Mussolini. Er wordt gesteld dat zonder instemming van het Vaticaan deze jodenvervolging niet had kunnen gebeuren. Johannes XXIII (1881-1963) is paus van 1958 tot 1963. Na het pontificaat van zijn voorganger, dat vooral gekenmerkt werd door groot conservatisme, is er een roep naar vernieuwing in de katholieke Kerk door bezorgde bisschoppen, maar ook door een groeiend aantal aanhangers van het (neo-)modernisme, die zich onder de regering van Paus Pius XII altijd onderdrukt en beperkt gevoeld hadden. Deze paus roept het Tweede Vaticaans Concilie bijeen. Dit concilie, ook wel bekend als Vaticanum II, wordt gehouden van 1962 tot 1965 en is bekend geworden als de kerkvergadering van het 'aggiornamento': het ‘bij de tijd brengen’, moderniseren of aanpassen van het kerkelijke leven aan de eigentijdse realiteit. Paulus VI (1897-1978) - hij is paus van 1963 tot zijn dood - zet het Tweede Vaticaans Concilie voort. Als zijn voornaamste taak ziet hij de doorvoering van het aggiornamento. Hij krijgt af te rekenen met opposanten van "rechts" (die de progressieve koers wilden ombuigen) en van "links" (die de conciliebesluiten juist niet ver genoeg vonden gaan). In deze periode zoekt de Kerk toenadering tot de Oosters-orthodoxe Kerken en tot de Anglicaanse Kerk. Johannes Paulus II (1920-2005) was paus van 16 oktober 1978 tot zijn dood. Hij kwam op voor godsdienstvrijheid, democratie en voor wat hij de "Cultuur van het Leven" heeft genoemd. Hij sprak zich uit tegen het communisme, het materialisme en een ongebreideld kapitalisme. Daarnaast verwierp hij de "Cultuur van de Dood" die zich volgens hem onder meer uit in praktijken als abortus provocatus, euthanasie, anticonceptie, homoseksuele daden, verloedering van het milieu en het gebruik van de doodstraf in vredestijd. Hij zocht verder toenadering tot de Oosters-orthodoxe Kerken en tijdens zijn pontificaat verscheen de Catechismus van de Katholieke Kerk.
116
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2. De Bijbel 2.1. Inleiding De Bijbel is een verzameling van drieënzeventig boeken. Vandaar de naam Bijbel (van het Griekse biblia), wat ‘boeken’ betekent. Deze Bijbelboeken stammen uit verschillende tijden en zijn ook heel divers van taal, vorm en inhoud. Toch is de Bijbel ook een eenheid en als verzameling in een eeuwenlang proces met grote zorg samengesteld. De Bijbel geeft volgens joodse en christelijke gelovigen de weg weer die God met de mensen gaat. Deze krijgt gestalte in de schepping, de geschiedenis van het volk Israël, in het leven en optreden van Jezus Christus en van de eerste christenen. In de opbouw van de Bijbel, van het boek Genesis tot en met het boek Apocalyps, wordt ook duidelijk dat God beleden wordt als degene die aan de oorsprong en aan het einde van alles staat. (Noot: ‘Alfa en Omega’, zie Apk. 1,8; 21,6 en 22,13) De Bijbel bestaat voor de christenen uit twee hoofddelen: het Oude Testament en het Nieuwe Testament. Joden beschouwen alleen het eerste deel als Heilige Schrift; zij noemen dit Tora of Tenach. Het woord Tenach is samengesteld uit de beginletters van de drie delen van de verzameling: Tora, Nebiim, Chetubim, dat wil zeggen Wet, Profeten en Geschriften. Vaak gebruiken Joden ook de term Tora voor het geheel, waarbij het eerste en belangrijkste deel geldt ter aanduiding van de totale Tenach. In de christelijke benaming ‘Oude en Nieuwe Testament’ heeft het woord ‘testament’ de betekenis van ‘verbond’: het gaat om de relatie tussen God en de mensen. Het Oude Testament is een grote verzameling van verschillende geschriften, die grotendeels in het Hebreeuws (en enkele kleinere delen in het Aramees) zijn geschreven. Van oorsprong is het Oude Testament een Joods geschrift dat de christenen hebben overgenomen en erkend als Heilige Schrift. Zij hebben aan dit geschrift het (in het Grieks geschreven) Nieuwe Testament toegevoegd. Dit boek vervangt niet het Oude Testament, maar wil laten zien dat in Jezus Christus het Oude Testament wordt opgenomen en uitgewerkt. Voordat de boeken van de Bijbel hun definitieve vorm kregen, hebben de teksten langere tijd eerst mondeling en later schriftelijk gecirculeerd in hun geloofsgemeenschap. De teksten dragen dan ook de sporen van opeenvolgende redacties in verschillende tijden. Onderdelen van de oudste boeken, onder meer uit de Tora of de Pentateuch, gaan terug op mondelinge tradities uit het tweede en eerste millennium voor Christus, en hebben waarschijnlijk voor of tijdens de Babylonische ballingschap (587 v. Chr.) hun eindredactionele vorm gekregen. De jongere boeken van het Oude Testament zijn na de ballingschap geschreven en geredigeerd (538 v. Chr. – 100 v. Chr.). De boeken van het Nieuwe
117
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Testament zijn in de eerste en in het begin van de tweede eeuw n. Chr. geschreven. Dat betekent dat de boeken niet alleen uiteenlopen in vorm en inhoud, maar ook in achtereenvolgende historische tijdperken hebben gefunctioneerd. De uiteindelijke lijsten van geschriften die door de joodse en christelijke geloofsgemeenschap als heilig en gezagvol werden erkend – voor de Joden dus Tenach en voor de christenen het Oude en Nieuwe Testament – zijn respectievelijk in de tweede en vierde eeuw n. Chr. afgesloten. Het Oude Testament is doortrokken van de cultuur van het oude Israël in de periode van 1500 v. Chr. tot kort voor het begin van de christelijke jaartelling. Het Nieuwe Testament is in sterk mate beïnvloed door de Joodse traditie en de Grieks-hellenistische cultuur. De geschiedenis en cultuur van duizend jaren hebben hun sporen in de teksten nagelaten. De patriarchale cultuur, het bezit van slaven, een semi-nomadische samenleving hebben hun weerslag gehad op de Bijbelteksten. Deze teksten lezen in onze tijd betekent geconfronteerd worden met een cultuurgebonden verwoording van de ervaringen van mensen met God. Ons huidige lezen en begrijpen van de Bijbelse geschriften kan leiden tot een verstaan van God weg met mensen. De Bijbel is dan ook niet alleen een boek waarin God spreekt tot de mensen, maar ook een boek waarin mensen over en tot God spreken. De lezers van nu worden daarom door de Bijbel uitgenodigd in dialoog te treden met de ervaringen van de mensen van die tijd, zodat zij kunnen nadenken over de zin van hun eigen leven, over de idealen waarnaar zij hun leven willen inrichten en over de fundamentele vragen van hun bestaan.
118
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.2. Het Oude Testament Het Oude Testament bestaat uit zesenveertig boeken van uiteenlopend karakter: verhalen, wetten, geschiedschrijving, gedichten, gebeden, liederen en spreuken. Deze boeken zijn het werk van auteurs of redacteurs die men erkend heeft als woordvoerders van God te midden van hun volk. Velen van hen zijn anoniem gebleven. Een groot deel van hun werk is geïnspireerd door de overleveringen van de gemeenschap waartoe zij behoren. De joodse en christelijke indeling en ordening van de boeken verschilt. Het eerste deel dat de Joden binnen Tenach onderscheiden is de Tora, de Wet of het levensoriënterend programma. De Tora omvat de eerste vijf boeken van de Bijbel, waarbij de openingswoorden van deze boeken tevens als hun naam worden aangewend: Beresjit (In het begin), Sjemot (De namen), Wayyiqra (Hij noemde), Bemidbar (In de woestijn) en Debarim (De woorden). Op de Tora volgt het tweede deel, Nebiim, dat de Vroege en Late Profeten omvat. Dat zijn boeken waarin profeten optreden of die op naam van profeten staan: Jozua, Rechters, 1-2 Samuël, 1-2 Koningen (de ‘Vroege Profeten’), Jesaja, Jeremia, Ezechiël en de Twaalf Kleine Profeten (de ‘Late Profeten’). Het derde deel van Tenach bestaat uit de Chetubim of overige Geschriften: Psalmen, Job, Spreuken; de vijf zogenaamde Feestrollen die op de Joodse feestdagen worden voorgelezen: Ruth, Hooglied, Prediker, Klaagliederen, Ester; Daniël, Ezra, Nehemia en 1-2 Kronieken. De ordening van deze boeken is circulair: in de kern van de cirkel staat de Tora, daaromheen de cirkel van de Nebiim en ten slotte die van de Chetubim. De christenen onderscheiden binnen het Oude Testament vier delen. Het eerste deel is de Pentateuch en komt overeen met de Tora. Deze eerste vijf boeken worden in de christelijke traditie met hun Grieks-Latijnse naam aangeduid: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. De daaropvolgende boeken ordent men naar chronologie. Op de Pentateuch volgen de Historische Boeken: Jozua, Rechters, Ruth, 1-2 Samuël, 1-2 Koningen, 1-2 Kronieken, Ezra, Nehemia, Tobit, Judit, Ester en 1-2 Makkabeeën (deze geschriften rangschikt men onder de boeken die over het verleden gaan). Het derde deel wordt gevormd door de Wijsheidsboeken of Poëtische Boeken: Job, Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied, Wijsheid van Salomo, Wijsheid van Jezus Sirach (deze reeks rangschikt men onder de boeken die over het heden gaan). De Profetische Boeken vormen het vierde en laatste deel. Ze omvatten de Grote Profeten: Jesaja, Jeremia (met Klaagliederen en Baruch), en Ezechiël, Daniël, en de Twaalf Kleine Profeten (deze worden verondersteld betrekking te hebben op de toekomst). Van oudsher zijn er vertalingen van het Oude Testament gemaakt. De oudste is de Septuaginta-vertaling, afkomstig van Joden in Alexandrië vanaf de derde eeuw v. Chr. Toen de grote Joodse gemeenschap in
119
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Alexandrië onder invloed kwam van het hellenisme en de Griekse taal het Hebreeuws (en Aramees) als omgangstaal had vervangen, kon men vaak de in het Hebreeuws geschreven Tora niet meer begrijpen. Daarom maakte men een vertaling in het Grieks, die bekend werd onder de naam Septuaginta (in het Latijn ‘zeventig’), want de legende ging dat het comité van vertalers uit tweeënzeventig vertalers bestond, zes van de oudsten uit elk van de twaalf stammen van Israël. De Joodse gemeenschap kende in eerste instantie groot gezag toe aan deze vertaling en aan de iets langere lijst van heilige boeken die in de Septuaginta was opgenomen. Later werd men zich meer bewust van de verschillen tussen deze Griekse vertaling en de Hebreeuwse grondtekst. Hierdoor en door het feit dat de oudste christelijke geloofsgemeenschappen de Septuaginta-vertaling tot uitgangspunt namen en de christen en joden uit elkaar groeiden tegen het einde van de eerste eeuw n. Chr., daalde de Septuaginta bij de Joden in aanzien. De Joodse schriftgeleerden die in de tweede eeuw n.Chr. de definitieve canon of lijst van heilige boeken vaststelden, namen daarom niet de langere Griekse lijst over, maar erkenden alleen de kortere Hebreeuwse lijst van Bijbelboeken. De vroege christen bleven zich daarentegen wel op de Septuaginta oriënteren. Zo heeft de Septuaginta veel invloed gehad op het Nieuwe Testament; ook namen de christenen voor hun canon van het Oude Testament de langere lijst en de ordening van het Oude Testament in vier delen van de Septuaginta over. Daarom bevat de christelijke canon van het Oude Testament méér boeken dan de Joodse Tenach; deuterocanonieke boeken zijn dan de boeken die wel in de christelijke lijst van Bijbelboeken staan en niet in de Hebreeuwe canon. In de Reformatie namen de protestanten de korte lijst van de Joden over en behielden de rooms-katholieken de lange lijst. Vandaar dat tot op de dag van vandaag de katholieke Bijbel meer boeken omvat dan de protestantse Bijbel. Naast deze Griekse vertaling ontstonden er in de eeuwen rond de tijd van Christus Joodse vertalingen in het Aramees. De Joden die in Palestina woonden spraken in die tijd namelijk Aramees (ook Jezus sprak Aramees) en vonden het Hebreeuws van Tenach moeilijk te begrijpen. Daarom vertaalde men Tenach in het Aramees. Er waren verschillende Aramese vertalingen in omloop, die men Targums noemde. Zowel de Septuaginta en de Latijnse vertaling van Hiëronymus (de Vulgata), als de Targums hebben veel invloed uitgeoefend op de latere christelijke en joodse vertalingen. In de Reformatie heeft Luther als een van de eersten een vertaling van de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament in een moderne westerse taal, het Duits, gemaakt. Kort daarna volgden de Engelse vertaling door Tyndale en de Nederlandse Statenvertaling.
120
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Een van de problemen bij het vertalen van het Oude Testament is de Godsnaam. In het Hebreeuws wordt God aangeduid met vier medeklinkers: JHWH ()יהוה6. Deze naam mocht in het rabbijnse jodendom niet uitgesproken worden. Om te voorkomen dat men deze naam uitsprak, hebben rabbijnen die voor de tekstoverlevering zorgden, deze medeklinkers voorzien van de klinkers van het woord adonai (= Heer). OP deze wijze bracht men geen veranderingen in de Hebreeuwse grondtekst aan, maar kon men wel de uitspraak voorschrijven, namelijk HEER. Latere christelijke lezers, onbekend met dit fenomeen, spraken het woord abusievelijk uit als Jehovah (JHWH met de toegevoegde klinkers van het woord adonai). Het meest correct is JHWH te laten staan en het uit te spreken als HEER, of direct te vertalen met HEER. Van geen enkel geschrift van het Oude Testament is het origineel bewaard gebleven. De vertaling is gemaakt op basis van de traditionele Hebreeuwse tekst zoals die door zeer secure tekstbezorgers, de masoreten, in de achtste eeuw n.Chr. is uitgegeven. Van deze masoretische tekst hebben we manuscripten uit de tiende eeuw en later. Deze teksten zijn zeer betrouwbaar, zoals gebleken is uit de Dode Zeerollen die in 1947-1955 gevonden werden in Qumran bij de Dode Zee. Deze rollen stammen uit de tweede eeuw v.Chr. tot de eerste eeuw n.Chr. en bevatten Hebreeuwse Bijbelteksten. Een vergelijking tussen de masoretische teksten en de Dode Zee-rollen leert dat de verschillen zeer gering zijn. De Joodse overlevering was dermate nauwkeurig, dat er weinig fouten zijn gemaakt bij het kopiëren van de Bijbelteksten.
6
Het Hebreeuws wordt vanouds alleen met medeklinkers geschreven. In latere tijd werden er klinkertekens toegevoegd als hulp bij de uitspraak. Deze klinkers horen dus niet bij de heilige, oorspronkelijke tekst. Omdat het verboden was de naam ‘JHWH’ uit te spreken, zei men bij het voorlezen van de teksten meestal ‘adonai’ (Heer) als er ‘JHWH’ stond. De masoreten hebben daarom bij het overschrijven van teksten van de Tenach de naam ‘JHWH’ meestal voorzien van de klinkers van ‘adonai’. In veel gevallen staat er ‘Adonai JHWH’ en in die gevallen werden de klinkers van het woord ‘elohim’ (God) ingevoegd, zodat men de woordcombinatie niet als ‘adonai adonai’uitsprak, maar als ‘adonai elohim’. Door de combinatie van de medeklinkers van ‘JHWH’ met de klinkers van ‘adonai’ is de naam Jahowah of Jehova(h) ontstaan. De religieuze groepering Jehova’s getuigen heeft zich naar deze uitspraak van JHWH genoemd. Qua etymologie houdt de naam waarschijnlijk verband met een oud Hebreeuws werkwoord ‘zijn’ (HWH); de betekenis is dan: ‘hij is’ of ‘hij zal zijn’(derde persoon mannelijk enkelvoud, onvoltooide tijd). Zie Ex. 3, 15. (Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/JHWH)
121
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.3. Het Nieuwe Testament 2.3.1. Inleiding Het Nieuwe Testament is een verzameling van zevenentwintig geschriften, die onderling sterke verschillen vertonen in omvang, literaire vorm en inhoud, maar hun ontstaan allemaal te danken hebben aan een gemeenschappelijke inspiratiebron: het geloof in Jezus als Gods Messias. De benaming ‘Nieuwe Testament’ is van christelijke oorsprong en kwam pas tegen het einde van de tweede eeuw in zwang, toen de christenen aan bepaalde geschriften uit hun eigen kring hetzelfde gezag gingen toekennen als aan de heilige boeken die zijn hadden overgenomen van het jodendom en die zij nu begonnen aan te duiden als het Oude Testament. De auteurs van het Nieuwe Testament kennen die benamingen nog niet. Zij duiden het erfgoed van Israël meestal aan als de Schrift, de Schriften, of als de Wet en de Profeten. Hun eigen geschriften bevatten tal van verwijzingen naar dit literair geheel. De oudste christelijke geloofsgemeenschappen kenden ook een groot gezag toe aan de Septuaginta. Dit blijkt uit de vele schriftcitaten in het Nieuwe Testament die qua formulering of naar hun betekenis beïnvloed zijn door de Septuaginta. Verder is ook de wijze waarop de geschriften van de Tenach gelezen en geduid werden in de synagoge, van belang. Ook daarvan zijn in het Nieuwe Testament vele sporen te vinden. In de periode waarin het Nieuwe Testament is ontstaan, stond de tekst van de Schrift nog niet in alle details vast en de interpretatie ervan gaf nog een rijk geschakeerd beeld te zien. Het Nieuwe Testament moet gesitueerd worden binnen deze nog levendige discussie, waaraan het een eigen bijdrage levert doordat het de getuigenissen uit de Schrift in verband breng met het als heilbrengend en bevrijdend ervaren optreden van Jezus. Behalve aan de Schrift kenden de oudste christelijke gemeenten ook een groot gezag toe aan verzamelingen van woorden van Jezus. Zo beroept Paulus zich vaak op een woord van de Heer. Ook de uitspraken van Paulus zelf, zoals die te vinden zijn in de door hem geschreven brieven – in eerste instantie bedoeld als gelegenheidsgeschriften – ,werden al vroeg ook buiten de kring van de oorspronkelijke geadresseerden als gezaghebbend erkend. Van de boeken van het Nieuwe Testament hebben er vier de vorm van een evangelie. De traditie heeft deze geschriften op naam gezet van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes. Lucas is ook de auteur van de Handelingen van de Apostelen, een boek dat een vervolg biedt op zijn Evangelie. Het merendeel van de nieuwtestamentische geschriften (in totaal eenentwintig) heeft de vorm van een brief. Hiervan worden er dertien toegeschreven aan Paulus. Een aparte plaats wordt ingenomen door de zeven Katholieke Brieven. Het laatste boek van het Nieuwe
122
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Testament, de Apocalyps of Openbaring van Johannes, bevat openbaringen over het spoedig verwachte einde van de geschiedenis. Deze openbaringen zijn volgens Apocalyps 1, 1-3 afkomstig van Jezus en worden door een engel, die als tussenpersoon optreedt, meegedeeld aan Johannes. Dit boek behoort tot de apocalyptische literatuur die rond het begin van onze jaartelling een grote bloei beleefde. Van geen enkel geschrift van het Nieuwe Testament is het origineel bewaard gebleven. De huidige Griekse tekst is het resultaat van een wetenschappelijke reconstructie op basis van de beschikbare handschriften. Thans zijn meer dan vijfduizend handschriften bekend van het Nieuwe Testament in zijn geheel of van onderdelen daarvan. Op tal van plaatsen geven zij van elkaar afwijkende lezingen te zien. Vaak gaat het om verschillen die geen vérstrekkende gevolgen hebben voor de tekst of voor de interpretatie. Juist door het grote aantal handschriften heeft men een tekst van het Nieuwe Testament kunnen vaststellen die in hoge mate betrouwbaar is. In een beperkt aantal gevallen is het omstreden aan welke tekstvariant men de voorkeur moet geven. Vele moderne vertalingen geven door middel van aantekeningen het nodige inzicht in het vóórkomen van belangrijke varianten.
De Evangeliën De term ‘evangelie’ komt in het Nieuwe Testament vaak voor, het meest in de brieven van Paulus. Opvallend is dat dit woord in het Nieuwe Testament steeds in het enkelvoud stat. Het heeft daar betrekking op Jezus’ verkondiging van de nabijheid van het koninkrijk van God en op de door zijn volgelingen verkondigde goede boodschap dat Gods koningschap in het optreden van Jezus op een inspirerende wijze gestalte kreeg. Deze boodschap werd aanvankelijk alleen mondeling doorgegeven. Zo duidt Paulus zijn prediking vaak aan als ‘mijn evangelie’. In de loop van de tweede eeuw is ‘evangelie’ ook de aanduiding geworden van een boek dat een schets geeft van de heilsbetekenis van Jezus’ levensloop en daarbij bijzondere nadruk legt op zijn lijden en dood. Omdat er toen reeds vele geschriften van dat type in omloop waren, werd het woord ‘evangelie’ in het vervolg ook in het meervoud gebruikt. De eerste drie Evangeliën (Matteüs, Marcus en Lucas) vertonen zoveel overeenkomst in stof, ordening en vorm, dat men ze ter vergelijking in kolommen naast elkaar kan afdrukken. Zo’n overzicht van de Evangeliën in kolommen wordt met een Grieks woord ‘synopsis’ (= overzicht) genoemd. Vandaar dat men in het geval van Matteüs, Marcus en Lucas vaak spreekt van de synoptische Evangeliën, of kortweg van de Synoptici. De stof die deze Evangeliën gemeen hebben, geeft een schets van het leven van Jezus, die in hoofdzaak hierin bestaat dat Jezus, na zijn doop door Johannes, predikend en genezend rondtrok in Galilea en daarna naar Jeruzalem is gereisd, waar Hij op aandringen van de leiders van het volk
123
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
is gearresteerd en terechtgesteld. Maar, zo luidt het vanaf het begin, God heeft Jezus tot leven gewekt. Deze schets vormt het stramien waarop de synoptische Evangeliën voortborduren. Een daarvan sterk afwijkend patroon treffen we aan in het Evangelie volgens Johannes. Hier reist Jezus verschillende keren naar Jeruzalem, waar grote delen van het boek zich afspelen. De vier Evangeliën zijn niet in één keer op schrift gesteld, maar hebben een lange wordingsgeschiedenis achter de rug. Ze bevatten tal van tradities die teruggaan op Jezus of op de eerste gemeenten. Maar elk evangelie verraadt ook de hand van een redacteur die verantwoordelijk is voor de huidige compositie. Over de vraag hoe de ontstaansgeschiedenis van onze Evangeliën precies verlopen is, bestaat geen eenstemmigheid. In de loop der eeuwen zijn allerlei theorieën opgesteld ter verklaring van de overeenkomsten én de verschillen tussen de synoptische Evangeliën. Momenteel huldigen de meeste onderzoekers de zogenaamde tweebronnentheorie. Die laat zich aldus samenvatten: Marcus is het oudste Evangelie; het is kort na 70 geschreven, waarschijnlijk in Rome. Bij het schrijven van hun verhaal over Jezus hebben Matteüs en Lucas dit Evangelie benut. Behalve van Marcus hebben zij ook gebruik gemaakt van een tweede bron: een schriftelijke verzameling van uitspraken van Jezus. Deze collectie hebben ze – ieder op een eigen wijze – in hun boek verwerkt. De stof van Johannes valt buiten deze theorie. Het vierde Evangelie vertoont slechts enkele overeenkomsten met de Synoptici. Toch gaat ook dit geschrift terug op oude tradities, die ten dele ook in de andere Evangeliën verwerkt zijn. Ook valt niet uit te sluiten dat Johannes minstens gedeeltelijk teruggaat op de geschreven tekst van Marcus en Lucas.
124
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
De Brieven Het Nieuwe Testament bevat eenentwintig Brieven. Dertien daarvan beginnen met een aanhef waarin Paulus (vaak samen met anderen) genoemd wordt als afzender. De volgorde waarin wij deze Brieven nu aantreffen, beantwoordt niet aan de volgorde van hun ontstaan, maar is deels gebaseerd op hun omvang, deels op verschillen in de oorspronkelijk beoogde lezers; voorop staan de Brieven aan een gemeente, daarna volgende de Brieven aan een enkeling. De vermelding van Paulus als afzender bewijst niet dat hij de auteur was van al deze brieven. Van Romeinen, 1 en 2 Korintiërs, Galaten, Filippenzen, 1 Tessalonicenzen en Filemon wordt de echtheid algemeen aanvaard, maar of ook de andere zes brieven van hemzelf afkomstig zijn, wordt tegenwoordig ernstig betwijfeld of zelfs ontkend. Dat ook de Brief aan de Hebreeën door Paulus geschreven zou zijn, werd al in de Oudheid in twijfel getrokken. Letterkundig gezien nemen de Brieven een eigen plaats in binnen het Nieuwe Testament. Het zijn geen literaire epistels, zoals we die uit de Oudheid kennen, maar evenmin zijn de bedoeld voor privégebruik. Ze zijn bestemd voor lezing en voorlezing in de diverse gemeenten. Zelfs het korte schrijven aan Filemon, dat een zuiver particuliere aangelegenheid schijnt te behandelen, is strikt in de vorm. Paulus’ Brieven beginnen steeds met een opschrift, een soort adres en afzender, dat echter deel uitmaakt van de brief zelf. Daarop volgt gewoonlijk een inleiding in de vorm van een dankzegging aan God en een smeekgebed dat betrekking heeft op de situatie van de lezers. In de eigenlijke brief komen meestal actuele problemen aan de orde. Het slot bevat gewoonlijk persoonlijke mededelingen, groeten en een zegenwens. De twee Brieven aan Timoteüs en de Brief aan Titus worden de Pastorale Brieven genoemd, omdat zij vele instructies bevatten voor de leiders van de gemeenten en betrekking hebben op hun pastoraal beleid en op de praktijk van het christelijk leven. Ze zijn bestemd voor twee medewerkers van Paulus: Timoteüs en Titus. Gezien hun vorm en inhoud vormen deze Brieven een eigen groep. Vermoedelijk zijn ze van de hand van één auteur, maar het is niet aannemelijk dat ze van Paulus zelf afkomstig zijn. Qua taal en stijl wijken ze af van de echte Brieven van Paulus en ze bevatten een eigen theologische terminologie. Ze moeten zijn geschreven tegen het einde van de eerste eeuw, waarschijnlijk in een grote stad als Efeze, Korinte of Rome. De nieuwtestamentische brieven die niet op naam van Paulus staan of aan hem worden toegeschreven, worden de Katholieke Brieven (= Algemene Brieven) genoemd. Ze heten zo omdat ze een meer algemene strekking hebben en oorspronkelijk niet voor een bepaalde gemeente of bepaalde persoon waren bestemd, maar voor een meer algemeen publiek. Het zijn
125
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
er zeven, en ze worden, anders dan de Brieven van Paulus, aangeduid met de naam van hun schrijvers, niet met die van de geadresseerden: Jakobus, 1 en 2 Petrus, 1, 2 en 3 Johannes, en Judas. De schrijver van 1 Johannes noemt zijn naam niet; die van 2 en 3 Johannes doet dat evenmin, maar duidt zichzelf aan als ‘oudste’. De namen Jakobus, Petrus en Judas zijn waarschijnlijk op te vatten als pseudoniemen.
De Apocalyps of Openbaring van Johannes De Apocalyps of Openbaring van Johannes is een moeilijk boek, omdat het behoort tot een letterkundige soort waarmee de moderne lezer niet vertrouwd is. Het is het enige boek in het Nieuwe Testament dat profetisch is, maar dan in het genre van de apocalyptiek of de openbaringsliteratuur in de speciale zin van het woord. Deze kwam in het jodendom van de tweede eeuw v.Chr. met het boek Daniël tot ontwikkeling en is ook in het vroege christendom beoefend; de meeste van deze geschriften zijn niet opgenomen in de canon. In het algemeen is deze literatuur te beschouwen als een voortzetting van de oudtestamentische profetie in een tijd dat men niet meer aan het bestaan van echte profeten geloofde. De schrijvers bedienden zich dan ook van schuilnamen en dekten zich met het gezag van grote figuren uit het verleden, zoals Mozes, Ezra, en zelfs Henoch en Adam. Het is een literatuur voor ingewijden, niet zelden ontstaan in tijden van verdrukking en vervolging zoals het model van het genre, het boek Daniël, en vaak opzettelijk duister en geheimzinnig. Een geliefkoosd stijlmiddel is het visioen waarvan de zin door een engel wordt vertolkt. Ook wemelen deze boeken van symbolen (getallen, dieren, demonen, sterren enz.) die voor ons soms niet meer geheel doorzichtig zijn. Ondanks de vaak bizarre vorm is het doel van de schrijvers niet zozeer sensatie als wel bemoediging en vertroosting van de vrome minderheid, die te lijden heeft onder vervolgingen. De apocalypsen bedoelen vooral de goddelijke geheimen of raadsbesluiten te onthullen aangaande het einde van de tijd en de geschiedenis. Zij zien de actuele nood in het licht van het einde. Zij projecteren de eigen tijd tegen het scherm van de voleinding van alles, die God, de enige Heer van mensheid en geschiedenis, tot stand zal brengen en die reeds verborgen bij Hem aanwezig is. Dat ook de Apocalyps van Johannes tot dit genre behoort, is duidelijk. Er is echter een dubbel verschil met de meeste andere apocalypsen. Ten eerste is de schrijver zich bewust te behoren tot de vroegchristelijke profeten, en het charisma van de profetie ontvangen te hebben. Hij voelt zich evenals de profeten van het Oude Testament door God geroepen en spreekt met eigen gezag tot de met namen genoemde gemeenten van Asia. Het is dan ook in de tweede plaats waarschijnlijk dat de
126
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
oudkerkelijke overlevering terecht meent dat de naam Johannes geen pseudoniem is. Hiermee stemt overeen dat de Apocalyps ook trekken vertoont van het genre van de briefliteratuur, en dat niet alleen omdat zij de zeven brieven aan de zeven gemeenten bevat (hfst. 2-3), maar ook omdat zij na de apocalyptische inleidingsverzen een echt briefopschrift heeft en eindigt met de hierbij aansluitende gebruikelijke slotwens. Niettemin overheerst het apocalyptische karakter sterk, ook in de eerste hoofdstukken. Traditioneel wordt de auteur vereenzelvigd met de apostel Johannes, die ook het evangelie en de drie brieven geschreven zou hebben. De meeste moderne exegeten achten de schrijver van de Apocalyps echter onderscheiden van de schrijver van het evangelie en/of de brieven van Johannes, o.a. op taalkundige en stilistische gronden en wegens grote verschillen in mentaliteit en theologische ideeën.
127
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.3.3. Overzicht: Het ontstaan van het Nieuwe Testament
Jezus’ leven
30 MONDELINGE OVERLEVERING - boodschap van Jezus’ dood en verrijzenis - in dat licht worden woorden en daden van Jezus doorgegeven
40 - verdere interpretatie en groepering bij verkondiging, onderricht en liturgie
Brieven van
50
Paulus
GESCHREVEN BRONNEN zijn lijden, daden en woorden en ook zijn kinderjaren worden ten dele op schrift gesteld
60
70 verwoesting Jeruzalem
80
90
128
Godsdienst Schooljaar 2009-2010 De vroegste christelijke geschriften Na de dood van Jezus ontstond bij de christenen een nieuw elan. De leerlingen ervoeren dat Jezus ook na zijn dood leefde en als inspirerende Geest in hun midden werkzaam was. Met behulp van de joodse bijbel probeerden ze de woorden en de daden van Jezus te begrijpen. Door de prediking nam de groep van de leerlingen steeds maar toe. Voor de verkondiging, de liturgie (eredienst) en de catechese ontstond behoefde aan bvb. Liederen, hymnen, geloofsbelijdenissen, gedragsregels, antwoorden op vragen… Geleidelijk werden vanuit die noden de gebeurtenissen uit Jezus’ leven en zijn woorden in kleine geschreven bundelingen verzameld. In de vroege Kerk die aldus ontstond, kan men drie milieus onderscheiden. Ten eerste waren er de christelijke joden uit Palestina zelf. Hier groeide de oudste verzameling van woorden van Jezus, die later “de bron” werd genoemd. Maar die verzameling zelf is nooit teruggevonden. Het tweede milieu waren de joden die in vele andere landen rond de Middellandse Zee verspreid leefden. Die werden sterk beïnvloed door de Griekse denkwereld. De bekeerde christenvervolger Saulus, die sindsdien Paulus heette, ijverde met grote vurigheid voor de verspreiding van de nieuwe godsdienst in dat milieu. Stilaan verminderde daarbij het joodse element in het christendom.
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe De brieven van Paulus Meteen was het sein gegeven voor een grote verkondiging in het derde milieu: de niet-joden of heidenen. Drie grote reizen van Paulus (van 45 tot 48, van 50 tot 52 en van 53 tot 58) brachten de noodzaak mee aan brieven om het geloofsleven van die jonge kerken te ondersteunen. Er zijn er twee bewaard aan de christenen van Tessalonica, twee aan de kerk van Korinte, één aan de Galaten, één aan de Romeinen, en één aan de Filippenzen, naast een kort briefje aan Filemon over een weggelopen slaaf. Paulus stierf de marteldood te Rome onder keizer Nero rond het jaar 65, samen met de apostel Petrus. De jaren die daarop volgden, vormden een belangrijk keerpunt. Het jodendom kreeg een enorme klap met de val van Jeruzalem en de vernietiging van de tempel in 70. En vanuit Rome werden verschillende christenvervolgingen ingezet. Uit die periode (tot ongeveer 100 na Christus) stammen de nog niet vermelde geschriften: getuigenisverhalen (Evangeliën en Handelingen), andere brieven, en een Apocalyps. Een woord uitleg bij elk van die drie genres.
De Evangeliën en de Handelingen van de Apostelen Met behulp van bestaande brokstukken heeft men uiteindelijk gepoogd om een samenhangend geheel te componeren van Jezus’ leven en zijn betekenis voor de mensen.
De eerste die dat gedaan heeft, was een zekere Marcus, over wie we verder weinig weten. Hij noemt zijn geschrift “blijde boodschap” en “evangelie”. Het stamt uit de jaren 65-70. Na de val van Jeruzalem groeide, tussen 75 en 80, bij Griekssprekende joden-christenen het evangelie van Matteüs. Deze gebruikte het Marcusevangelie als algemeen kader, maar haalde nog andere gegevens uit de hogere vermelde “Bron” met Jezuswoorden. In dit langere evangelie laat hij Jezus als de grote leraar en wetgever vijf grote redevoeringen hebben. Lucas was rond de jaren 80 de eerste die een echt historisch overzicht wilde brengen over de begintijd van het christendom. Het eerste deel, een evangelie, is een soort leven van Jezus. Hij gebruikte Marcus, de Bron en ook eigen materiaal. Het tweede deel, de Handelingen van de Apostelen, heeft het over de vroegste Kerk, met vooral de reizen van Paulus tot aan diens verblijf in Rome. Rond 90 ontstond een vierde evangelie, dat van Johannes. Het vertoont veel punten van overeenstemming met de eerste drie (die men “synoptisch” noemt omdat ze, naast elkaar gezet, ‘overzichtelijk’ kunnen gelezen worden). Maar toch heeft het een heel eigen vorm en inhoud. Het vormt een ver doorgedreven bezinning op de betekenis van Jezus: Gods Woord, dat vlees geworden is. Aldus kan men het beschouwen als gerijpte vrucht van de hele evangelische traditie.
129
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
De andere brieven
De Apocalyps
Tussen 90 en 100 ontstonden ook, in navolging van de Paulusbrieven, gelijkaardige geschriften, die ofwel aan Paulus werden toegeschreven, ofwel aan enkele apostelen (zoals Jacobus, Judas en Petrus). Drie brieven staan op naam van Johannes. Vooral de eerste daarvan vertoont grote overeenkomst met het evangelie van Johannes.
Het laatste boek van het Nieuwe Testament moet ontstaan zijn tijdens de vervolging van keizer Domitianus (81-96). Het vormt een heel ander genre. Apocalyps betekent: onthulling. In tijden van crisis duikt zo’n onthullende literatuur op: met bedekte toespelingen op het tijdsgebeuren.
De auteur (die zich Johannes noemt, maar die moeilijk de Johannes kan zijn van het evangelie en de brieven) wil zijn lezers bemoedigen: “Wees sterk, want na deze rampzalige periode komt er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde”.
Joachim Beuckelaer – De Evangelisten
130
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.3.4. Hoe de Evangeliën herkennen?
Matteüs Het evangelie van Matteüs moet geschreven zijn na de val van Jeruzalem, tussen 75 en 80 na Christus. Matteüs heeft gebruik gemaakt van het verhaal van Marcus. Toch vertelt hij zijn verhaal over Jezus op zijn eigen manier. Matteüs toont aan dat Jezus de Messias is, waarop de joden al zolang gewacht hebben. Jezus is de nieuwe leraar, de ware leider van het volk Israël. Om dit aan te tonen verwijst Matteüs ruim veertig maal naar de Schriften. Alle joden kennen de Schriften immers heel goed! Het heeft Matteüs getroffen dat Jezus in alles wat Hij deed en zei, precies leek op wat er in de Schriften over de Messias te lezen staat. Dus besluit Matteüs: Jezus is de lang verwachte Messias en met Jezus is het Rijk van God definitief aangebroken! Verder leert Matteüs ons, in vijf redevoeringen die Jezus in de mond worden gelegd, hoe een christen moet leven in navolging van Jezus. Wie die schrijver van dit evangelie is, weten we niet precies. Vroeger dacht men aan Matteüs, de tollenaar uit het evangelie. Na grondige opzoekingen denken vele Bijbelgeleerden nu, dat het waarschijnlijk leerlingen van Matteüs geweest zijn, die dit evangelie geschreven hebben. Dit verhaal over Jezus werd op de eerste plaats geschreven voor jodenchristenen, dit zijn joden die christen geworden zijn, net als de apostelen. Die joden-christenen kenden de oude Geschriften en de joodse leer heel goed. Aan hen leerde Matteüs dat Jezus de Messias is naar wij zij al zo lang uitkeken!
131
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Marcus Het evangelie van Marcus is het oudste van de vier. Het werd geschreven voor de val van Jeruzalem, waarschijnlijk tussen de jaren 65 en 70 na Christus. Marcus wilde ons een beeld brengen van Jezus, de Messias, dit is de zoon van God. In zijn evangelie toont Marcus hoe Jezus een totaal andere Messias is dan de meeste joden uit zijn tijd verwachtten. Jezus is de messias die gekruisigd werd en die daarna verrezen is! Jezus, de Christus, moest eerst lijden en dood doorstaan voor hij zou verrijzen! Dat heeft Marcus zo sterk getroffen dat heel zijn evangelie een aanloop is naar het verhaal over Jezus’ lijden, dood en verrijzenis. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat wie christen wil zijn, ook vervolging zal kennen en het kruis zal moeten opnemen. Pas dan kunnen we delen in de verrijzenis, zegt Marcus. Wie Marcus zelf is, weten we niet precies. Wel weten we dat hij eerst Paulus op zijn missiereizen volgde en daarna vooral Petrus. Wat hij over Jezus schreef, had hij van Petrus vernomen. Hij schreef zijn evangelie op de eerste plaats voor de vervolgde christenen van Rome, om ze moed in te spreken en om ze een juist beeld te geven van Jezus, de Zoon van God.
132
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Lucas Het evangelie van Lucas werd vermoedelijk geschreven rond de jaren 80 na Christus. Lucas maakte, net als Matteüs, gebruik van het verhaal van Marcus, maar ook hij vertelt over Jezus op zijn eigen manier. Samen met dit evangelie schreef Lucas ook De Handelingen van de Apostelen, dit is het verhaal over het leven van de apostelen en van de eerste christenen na Jezus’ dood. Lucas is vooral getroffen door het feit dat Jezus gekomen is voor heel de wereld en dat hij vriend wil zijn van alle mensen die niet meetellen in de samenleving. Lucas vertelt dat Jezus bijzondere aandacht had voor armen en zieken, voor tollenaars en zondaars, voor vrouwen en kinderen. Zij vooral telden niet mee in de joodse samenleving en daarom viel het op dat Jezus veel aandacht voor hen had. Voor Lucas is Jezus ook een man die veel goed deed en die genas. Jezus is de redder, de Heiland voor de joden, maar ook voor heidenen of niet-joden. Lucas wil met zijn verhaal speciaal de heidenen tot bekering aanzetten, omdat Gods heil bestemd is voor alle volkeren, van welk land en van welke tijd ook. Van Lucas vermoeden we dat hij een geleerde was en een goed schrijver die zowel de joodse als de Griekse wereld goed kende. Hij reisde vaak mee met Paulus. Hij schreef vooral voor christenen uit de heidense wereld, aan wie hij wilde zeggen dat Jezus ook voor hen de Heiland is.
133
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Johannes Het evangelie van Johannes werd vermoedelijk in de jaren 80 tot 100 na Christus geschreven. Waarschijnlijk kende(n) de schijver(s) van dit evangelie de vroegere evangelies van Marcus, Matteüs en Lucas. Wij kunnen het Johannes-evangelie gerust zien als een aanvulling van de eerste drie. Maar er is méér: in dit evangelie gaat men dieper in op het geloof in Jezus en op alles wat rond Jezus gebeurde. Het verhaal is nogal bezinnend, dat wil zeggen dat het heel diep nadenkt over Jezus. Er zijn verhalen met: “Ik ben ...”-uitspraken, waarin Jezus zegt wie hij is. Enkel voorbeelden: Jezus zegt van zichzelf: “Ik ben het levend brood ...”, “Ik ben de goede herder ...”, “Ik ben de weg, de waarheid en het leven ...”. Zo komt het dat dit evangelie heel wat moeilijker is voor ons. Het belangrijkste wat Johannes ons wil leren, is dat wij in Jezus moeten geloven omdat hij de Zoon van God is en het Licht voor de wereld. Mensen die in Jezus geloven en hem willen volgen, moeten voor elkaar een licht zijn. Zij moeten elkaar liefhebben tot het uiterste, omdat Jezus tot de dood toe trouw bleef aan zijn liefde voor de mensen. Wie de schrijver van het Johannesevangelie is, weten we niet. Vroeger dacht men aan de apostel Johannes. Toch is het waarschijnlijk eerder geschreven door een groep leerlingen rond de apostel Johannes en later ook door hen afgewerkt. Johannes leefde immers met een groep leerlingen samen in Efese in Klein-Azië. Dit evangelie werd dan ook geschreven voor de christenen van Efese, maar ook voor alle mensen van de wereld.
134
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.4. Interpretatie Hoe moeten we religieuze geschriften interpreteren?
Bij het lezen van bijvoorbeeld de Bijbel kunnen we een onderscheid maken tussen drie verschillende niveaus. Deze drie niveaus zijn niet aan elkaar tegengesteld en heffen elkaar niet op, maar vullen elkaar aan.
Story: Bijbel als verhaal
History: Het wetenschappelijke onderzoek
Transhistory: Bijbel als levensboek
Geboeid zijn door het verhaal. Je hoort, leest en ziet wat er gebeurt en je kunt dat navertellen.
Kritisch onderzoek naar de historische, culturele, sociale en politieke context.
De Bijbel als woord om van te leven, als inspirerend boek dat je leven richting geeft.
Gevaar voor fundamentalisme.
Gevaar voor afstandelijkheid.
Gevaar voor hineininterpretieren.
Je houdt je aan de letterlijke betekenis van de heilige geschriften en die letterlijke betekenis moet volledig nageleefd worden; de feilloze letterlijkheid is de enige maatstaf.
De Bijbel is slechts een voorwerp van afstandelijke en vrijblijvende studie.
Je zet het verhaal naar je hand of je laat de Bijbel zeggen wat je zelf graag hoort, los van de oorspronkelijke boodschap en bedoeling.
De drie benaderingen hebben elk hun belang en waarde. Je doet de Bijbel pas recht aan als je je door het verhaal laat grijpen én als je je laat inspireren door de Bijbelstudie én als je van dat woord uit de Bijbel gaat leven.
135
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.5. Bijbelstudie: opdracht 2.5.1. Inleiding/Bedoeling
“Mevrouw, u gelooft toch niet echt dat Jezus over het water kon lopen?” “Als Jezus toen wonderen kon doen, waarom dan nu niet meer?” “Wat hebben 2000 jaar oude verhalen te maken met ons leven?” Ergens zou het toch jammer zijn om, na zes jaar godsdienstonderwijs, nooit eens één bepaalde Bijbeltekst grondig bestudeerd te hebben. Geef toe, de meeste mensen beweren van alles over de verhalen uit de Bijbel zonder de moeite te nemen ze ooit eens grondig te bestuderen. Vandaar deze kans… (of deze opdracht, als je het eerder als een verplichting ziet) De bedoeling is dat je volledig zelfstandig én dus ook individueel, aan deze studie werkt. Het goede nieuws (trouwens, evangelie betekent ook ‘het goede nieuwe’ en komt van het Griekse eu aggelion) is dat je dat tijdens de lessen doet en niets mee naar huis neemt. In eerste instantie krijg je een boel informatie, die je best aandachtig doorneemt. Nadien begin je aan de opdrachten, waarvoor je de informatie regelmatig terug zal moeten inkijken. In het lokaal zullen ook altijd bijbels aanwezig zijn; die kan je dus ook raadplegen. Je leerkracht fungeert bij dit alles als extra bron: telkens als je vastloopt ( informatie niet begrepen, opdracht lukt niet, …) kan je naar haar toestappen en hulp vragen. Deze hulp is bedoeld om je terug op weg te zetten, niet om alle antwoorden in jouw plaats te geven.
Je maakt je werk op SJC-bladen.
136
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.5.2. Informatie Literair genre Bijna al onze taaluitingen kunnen in functie van hun uiterlijke opbouw ingedeeld worden in categorieën. Deze categorieën noemen we taalvormen of literaire genres; ze hebben elk hun specifieke vormelementen. Aangezien we bij een bepaald literair genre bijna steeds hetzelfde schema en dezelfde stereotiepe formules enz.(=vormelementen) terugvinden, kunnen we zeggen dat de verschillende literaire genres elk hun (eigen) vaste vorm hebben. Een en ander betekent dat we, eenmaal bepaalde vormelementen herkend, vlug kunnen uitmaken tot welke taalvorm een bepaalde taaluiting behoort. Aan een bepaald literair genre beantwoordt een welbepaalde bedoeling. Zo we een tekst herkend hebben als een fabel, dan weten we ook dat de schrijver ons een (morele) ‘les’ wil meegeven; we verwachten niet dat hij ons zakelijke informatie brengt. Doen we dat toch, dan ontstaat er communicatiestoornis en hebben we geenszins de bedoeling van de auteur begrepen. Hoewel het ontdekken van de taalvorm meestal een grote stap betekent in het zoeken naar de bedoeling van een tekst, moeten we toch voorzichtig zijn. Immers, een literair genre wordt soms aangewend met een bedoeling die niet zijn normale bedoeling is. Er is dus niet alleen een nauwe samenhang tussen de taalvorm en de bedoeling ervan, maar ook tussen de taalvorm en de omstandigheden (en het milieu, de situatie) waarin zo’n tekst ontstaat en gebruikt wordt. De omstandigheden waarin een bepaalde taaluiting thuishoort, noemen we de ‘Sitz-im-Leben’ van zo’n tekst. Samengevat uit G. LOHFINK, Lezen achter de woorden, p. 23-43.
137
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Mc. 4, 35-41: Het stillen van de storm Storm op het meer 35
Tegen de avond van die dag zei Hij tegen hen: ‘Laten we naar de overkant gaan.’ 36Ze lieten de mensen achter en namen Hem mee met de boot waarin Hij zat; er waren nog andere boten bij. 37En er stak een hevige storm op, en de golven sloegen over de boot, zodat die al volliep. 38 Maar Hij lag op het achterdek op een kussen te slapen. Ze maakten Hem wakker en zeiden: `Meester, kan het U niet schelen dat wij vergaan?' 39Hij stond op en bestrafte de wind en het water: `Zwijg, wees stil!' En de wind ging liggen en het werd volkomen stil. 40Hij zei tegen hen: `Waarom zijn jullie bang? Hebben jullie nog geen vertrouwen?' 41Ze werden door schrik bevangen, en zeiden tegen elkaar: `Wie is dat toch, dat zelfs de wind en het water naar Hem luisteren?'
Eugène Delacroix (1798-1863) Storm op het meer van Galilea Olieverf op doek – 1854 Walters Art Museum, Baltimore
138
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Inleiding op het evangelie van Marcus uit de Willibrordbijbel Het evangelie van Marcus, dat in het Nieuwe Testament op de tweede plaats staat, is het oudste van de ons bekende evangelies. Over de auteur schrijft bisschop Papias van Hierapolis rond 150, dat hij de tolk van Petrus was en dat hij diens verkondiging na zijn dood te boek heeft gesteld. In de Handelingen van de Apostelen wordt een Johannes, bijgenaamd Marcus, vermeld, die woonde bij zijn moeder in Jeruzalem, waar Petrus huisvriend was (Hnd. 12,12). Uit 1Ptr 5,13 kan men afleiden, dat hij door Petrus gedoopt was. Hij was de neef van Barnabas (Kol. 4,10), die hem bij Paulus introduceerde (Hnd. 12,25). Hij trok enige tijd met Paulus op, maar keerde al spoedig naar huis terug (Hnd. 13,13), reden waarom Paulus hem een volgende keer niet meer mee wilde hebben (Hnd. 15,37-39). Het conflict schijnt later bijgelegd te zijn, want in Kol. 4,10 en Flm. 24 is hij weer in het gezelschap van Paulus. De interne gegevens verzetten zich niet tegen de eenstemmige traditie, dat Marcus de auteur van het tweede evangelie is. De auteur weet meer over Petrus te vertellen dan Matteüs en Lucas. En hij vermeldt ook zaken die Petrus niet bepaald tot eer strekken (8,33; 9,5; 14,37). Hij schrijft een eenvoudig Grieks met veel Semitische constructies en heeft een volkse stijl, die een grote nabijheid met de mondelinge verkondiging verraadt. Zijn boek is kennelijk bestemd voor niet-joodse lezers, want joodse zeden en gewoonten worden uitgelegd en het argument van de vervulling van de profetieën ontbreekt bijna geheel. Marcus beschrijft Jezus als zoon van God (Mc. 15,39), maar voor de lezers is Hij de zoon van God (Mc. 1,1). En dat is ook de betekenis van het woord evangelie, dat de auteur als titel boven zijn werk schrijft: het is de verkondiging van een gebeuren, dat zich tijdens de lezing voltrekt. De tijd van het ontstaan van het tweede evangelie is niet met zekerheid vast te stellen. Marcus beschrijft de ondergang van Jeruzalem in het jaar 70 niet duidelijk, in elk geval niet zo duidelijk als Lucas, die na hem schreef. Hij schijnt zijn evangelie dus voor 70 te hebben geschreven. Als plaats van ontstaan noemt de traditie Rome.
139
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Voorbeelden van antieke wonderverhalen a)
Ik was een jongen van 14 jaar. Er kwam iemand en die deelde mijn vader mee dat zijn druivenplukker, Midas, een van onze sterkste en actiefste knechts, in een erbarmelijke toestand midden op de markt lag. Hij was door een slang gebeten en zijn been begon al te rotten… Terwijl de man dit verslag uitbracht, zagen we de arme Midas, die door de andere knechts op een baar werd gebracht. Hij was helemaal opgezwollen, bruin en blauw. Hij was duidelijk in een rottingsproces en haalde nog maar zwak adem. Toen nu een van de omstanders mijn vader zag, die heel bedroefd was over dit gebeuren, zei hij tegen hem: Stel je gerust! Ik zal in een oogwenk een Babyloniër, een van de zo geheten Chaldeeërs brengen; die zal de man dadelijk weer op de been helpen! Kort en goed: de Babyloniër kwam en genas Midas; dit gebeurde door een bezwering, waardoor hij het gif uit het lichaam van de zieke trok en met een stukje grafsteen van een gestorven meisje, dat hij om de zieke voet bond. Misschien is het niets buitengewoons, maar het staat vast, dat Midas de baar waarop hij gelegen had op zijn schouders nam en fris en gezond weer naar ons landgoed ging. En dit was de kracht van de bezwering en de grafsteen. Uit Lucianus, Filopseudes, geciteerd in A. WEISER, Een wonder?
b)
In een heidens schip, dat een zeereis maakte op de Middellandse Zee, bevond zich een joods kind. Toen zich een grote storm verhief, stonden allen op en iedereen begon zijn afgod omhoog te heffen en hem aan te roepen. Maar zonder succes. Toen ze zagen dat ze geen succes hadden, zeiden ze tegen de jood: ‘Jongen, sta op, roep jouw God aan; want we hebben gehoord, dat Hij jullie antwoordt als je tot Hem roept, en dat Hij sterk is’. Toen stond het kind dadelijk heel gewillig op en bad, en de Heilige – Hij zij geprezen – nam zijn gebed aan; en de zee werd rustig. Uit Berakot IX, I, geciteerd in A. WEISER, Een wonder?
c)
Ik M. Julius Apellas… werd door God geroepen, daar ik vaak ziek was en aan spijsverteringsstoornissen leed… Toen ik in het heiligdom was aangekomen, beval hij mij, twee dagen lang mijn hoofd te bedekken, waar toen stortbuien op neerkwamen; kaas en brood te eten, selderij met latuw…; alleen te gaan baden en aan de badmeester een Attische drachme te geven; aan Asklepios te offeren… Hij beval mij ook, dat op te schrijven. Met een dankbaar hart en hersteld nam ik afscheid. De Apellas-inscriptie, Epidauros, geciteerd in A. WEISER, Een wonder?
140
Godsdienst Schooljaar 2009-2010 d)
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Apollonius van Tyana (3-97 na Chr.) is wellicht de meest bekende wonderdoener uit de Oudheid. Tijdens zijn verblijf in de tempel van Aegae geneest hij een drankzuchtige jongeling die op aanraden van de God Asklepios naar hem gezonden was. Tijdens een storm op zee wordt een schip door Apollonius’ aanwezigheid gered. Tijdens een rede breekt een bezeten jongeling, bekend om zijn losbandigheid en verwijfdheid, in een hysterisch gelach uit. Als Apollonius de jongeling aankijkt, is de demon verschrikt en spreekt toornige woorden; hij zweert de jongeling bereidwillig te verlaten. Apollonius dwingt hem echter daarvan een teken te geven. De demon verlaat de jongeling en haalt een standbeeld neer. De jongeling verandert volledig van levenswijze. Apollonius vernietigt het geschrift van een aanklachtbrief zodat de bestemmeling een onbeschreven document in handen krijgt. Te Rome is hij getuige van een rouwstoet van een meisje uit een voorname familie. Hij wekt het meisje op. Hij geneest een jongen van een hondenbeet. Hij geeft een leerling het bevel de hond bij hem te brengen. Apollonius beveelt de hond de wonde van de jongen af te likken. Daarop is de wonde genezen. Tevens bevrijdt hij de hond van de hondsdolheid. Als bewijs van zijn vrijheid kan Apollonius zich van zijn voetboeien ontdoen. Tenslotte bevrijdt hij een man van zijn verliefdheid op het standbeeld van Afrodite. Uit G. VAN BELLE, Ziende blind.
e)
Er was een jongen die stom was. Hij kwam naar het heiligdom voor zijn stem. Hij offerde en deed wat voorgeschreven was. En als de jongen een fakkel naar de godheid had gedragen, werd hem bevolen, toen hij naar zijn vader keek, een jaar te wachten en wanneer hij bekomen had wat hij wilde, een dankoffer te brengen. Plots zei het kind: ‘Ik zal wachten’. En de vader, die verbaasd was, beval hem te spreken. Hij sprak opnieuw. Van dit ogenblik af was het kind genezen.
141
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Hellenistisch wereldbeeld en wondergeloof Het wereldbeeld in de oudheid had de volgende contouren: de hele wereld was in drie verdiepingen verdeeld: de bovenwereld, de aarde en de onderwereld. De aarde stelt als massieve schijf het midden van het geheel voor. Als een reusachtige stolp welft zich daarboven de als massief beschouwde 'vesting' van de hemel, het firmament. Het rust op de rand van de aarde op de 'zuilen van de hemel'. Aan de binnenkant van het firmament zijn de 'grote en kleine lichten' bevestigd. Het gewelf is vol openingen, dat zijn de 'sluizen van de hemel' waardoor de regen kan neerstromen, die uit de bovenste wateren komt. Onder de aarde bevinden zich de onderste wateren, de oeroceaan. Hieruit wordt door de 'bronnen van de diepte' de zee gevormd. De oeroceaan omspoelt de rotsen, waarin de 'zuilen van de aarde' zijn bevestigd. De bovenste wereld gold voor de mensen in de oudheid vooral als het verblijf van God, of van de goden en hemelse geesten. De tussenruimte tussen de hemel als goddelijk verblijf en de aarde, de verblijfplaats van de mensen, stelde men zich voor als bevolkt door goede geesten. De onderwereld gold als rijk van de dood en woonplaats van boze demonische machten. In deze hele omlijsting hebben de mensen in het Midden-Oosten en in de Grieks-Romeinse oudheid, maar ook in wezen door de hele middeleeuwen heen, de wereld en haar machten beschouwd. In dit kader hebben alle Bijbelse schrijvers van het Oude en Nieuwe Testament gedacht. ... Laten we ons eerst afvragen, wat binnen dit wereldbeeld naar voren komt in de opvatting van de oudheid omtrent het wonder. Tussen God ofwel de goeden en de wereld bestaat niet een zo grote scheiding, dat niet doorlopend goddelijke machten, goede en boze geesten in het wereldgebeuren ingrijpen. Hun inwerking op zichzelf geldt niet als verwonderlijk. Men houdt er doorlopend rekening mee, ofschoon elke afzonderlijke ingreep nooit te berekenen is. Hieruit volgt dat niemand uit het regelmatige verloop van het gebeuren op aarde de conclusie trekt van constant werkende natuurwetten. Wel hebben deze mensen weet van de gewone loop van de dingen, maar daarin zien zij al de werking van een goddelijke macht, die bovendien op ieder moment ook de regelmaat kan onderbreken en de dingen een andere loop kan laten nemen. Beslissend voor wat de mensen in de oudheid een wonder noemden was dus niet het buitengewone van een gebeurtenis op zichzelf, en zeker niet een natuurwetenschappelijk gemeten graad van buitengewoonheid, maar de ervaring van het goddelijke. Er waren gebeurtenissen waarbij het goddelijke sterker naar voren trad dan bij andere en hierbij kon het uitgangspunt gewoon of ongewoon een rol spelen, maar dit was niet de doorslaggevende factor. Om iets een
142
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
wonder te noemen, kwam het er niet in de eerste plaats op aan te constateren, dat het buitengewoon was, of zelfs in hoeverre het menselijk mogelijk of onmogelijk was, maar het kwam er op aan, de actuele werkelijkheid en de werking van de godheid en zijn macht intensiever dan anders te ervaren. Als het leven en de instandhouding ervan al als een geschenk van de godheid golden, dan toch zeker de genezing van een ziekte en nog sterker de onverwachte genezing of het herstel van een bijzonder ernstige kwaal. Het grote verschil tussen dat wat mensen in onze tijd een wonder noemen met wat in de oudheid wonder heette bestaat vooral in het feit, dat de twee elementen ervaring van het buitengewone en ervaring van het goddelijke zo verschillend worden opgevat; bij ons is het buitengewoonzijn zo dominant, dat de ervaring van het goddelijke nauwelijks een rol speelt; in de oudheid daarentegen gold de ervaring van de werkende godheid, haar verschijnen, haar 'epifanie', als kenteken van het wonder; de vraag van het buitengewone speelde maar een kleinere rol. Deze verschillende opvattingen komen voort uit een verschillende levensbeschouwing; in de oudheid en de middeleeuwen ziet men God en ook goede en boze geesten als machten, die doorlopend en rechtstreeks in het wereldgebeuren ingrijpen. Van hun inwerking is de loop der gebeurtenissen afhankelijk, niet van berekenbare natuurwetten. Deze zienswijze maakte in het begin van de nieuwe tijd plaats voor een totaal ander wereldbeeld. Het begon met de inzichten van de wetenschappelijke onderzoekers die de grondslag legden voor de moderne fysica en hiermee voor de natuurwetenschap van de nieuwe tijd: Copernicus, Kepier, Galileï en Newton. Zij toonden aan, dat de aarde niet het middelpunt van het heelal is, maar zelf slechts een deel van het zonnesysteem en zij bewezen op allerlei verschillende gebieden van de natuur de geldigheid van het causaliteitsprincipe, dat nl. niets gebeurt zonder voldoende oorzaak, dat het juist zó en niet anders gebeurd is. De resultaten van de klassieke fysica zijn door de vorderingen in de kennis van de microfysica en ook door de kwantumtheorie van Heisenberg niet achterhaald, maar alleen nader omlijnd." Uit A. WEISER, Een wonder?, p. 12-14.
In de Hellenistische wereld werden tal van ‘goddelijke mensen’ vereerd. Alles wat groots en verbazingwekkend was, werd aan de goden toegeschreven. Hellenisten redeneerden als volgt: hoe groter het wonder, des te geweldiger de godheid die erachter zit! Uit G. VAN BELLE, Ziende blind.
143
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Bijbels wondergeloof "Wanneer de mensen in de oudheid de goddelijke werking in een gebeurtenis duidelijker gewaarwerden dan anders, spraken zij van een wonder. Dit was ook bij de bijbelse schrijvers het geval. En toch verschilt hun begrip wonder in enkele belangrijke punten van dat van de wereld om hen heen. Bekijken we deze zaak nauwkeurig en trachten we een overzicht te krijgen van de verschijnselen die de bijbel 'tekenen', 'wonderen', 'daden' of 'grote daden' van God noemt. De mythen van de wereld om Israël heen beschrijven het ontstaan van de wereld als een strijd va n de chaotische natuurelementen, waaruit dan pas de goeden voortkwamen. In het geloof van Israël daarentegen staat God in soevereine beheersing van alle machten aan het begin. Daarom geldt de schepping alleen al als bewijs van Gods macht en wordt zij in de liturgie van Israël als wonder bezongen. Een tweede verschil bestaat in het feit, dat in de wereld om Israël heen sterren, leven- en doodbrengende krachten van de natuur, bronnen, rivieren en bomen als godheden werden beschouwd. Men vereert hen in een uitgebreide sterren- en vruchtbaarheidscultus, want van deze goddelijke machten hangen voor- en tegenspoed van de mensen af. Israël daarentegen vereert geen natuurgodheden en wanneer dit af en toe toch gebeurde, gold het als zondig. Het machtige werken van God ervaart Israël vooral in de leiding en bestiering van de menselijke geschiedenis. Israëls geloof in de machtige daden van Jahwe komt tot uiting in de belijdenis dat God zowel voor ieder mensenleven als voor het hele volk en voor zijn weg door de geschiedenis heen zorg draagt. De overtuiging dat God in het persoonlijke leven van eenieder aanwezig is en dat Hij hem redt uit gevaarlijke situaties, belijdt b.v. het liturgische danklied Ps. 107. Hierin worden vier groepen van mensen opgeroepen om God te danken 'voor zijn genade en zijn wonderen, aan de mensen gedaan': trekkers die door de woestijn heen hun doel bereikten; gevangenen die bevrijd werden; zieken die genezing vonden; zij die scheep gingen maar aan de storm ontkwamen. In hoeverre het ging om noodsituaties die - menselijk beschouwd - geen kans op redding meer boden, wordt overeenkomstig het wonderbegrip in de oudheid - niet gerept. Beslissend is: mensen ervaren redding en erkennen hierin goddelijke hulp, beter gezegd de hulp van de éne God, van wie ze overtuigd zijn dat Hij hun leven draagt en leidt. Het geloof van Israël, dat de zorg van Jahwe zich niet alleen over de enkeling, maar over het hele volk uitstrekt, is heel duidelijk uitgesproken in de wonderverhalen die verbonden zijn met de uittocht uit Egypte, de tocht door de woestijn en de verovering van het nieuwe)and: het brandende en toch niet verbrandende braambos (Ex 3), de tien Egyptische
144
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
plagen (Ex 7-12), de doortocht door de Schelfzee (Ex 14v.), de gave van manna en water (Ex 16v.), de ineenstorting van de muren van. Jericho (Joz 6) en het 'stilstaan' van de zon gedurende de strijd bij Gibeon (Joz 10). Deze wonderverhalen staan geheel in dienst van de gelovige geschiedenis beschouwing. Door deze verhalen belijdt Israël: Dat onze stammen bevrijd en verenigd in een vruchtbaar land wonen, hebben we tenslotte niet aan eigen prestatie of politiek te danken, maar aan Gods leiding en voorzienigheid. Uit deze gelovige verklaring van het verleden groeit bij het volk het vaste vertrouwen, dat God ook nu zijn volk bestuurt en in de toekomst heil zal geven. ... Na dit overzicht antwoorden we op de vraag, wat de bijbel een wonder noemt. 'Wonderen zijn opvallende gebeurtenissen, die door gelovige mensen als teken van Gods heilshandelen worden verstaan.' . Bij wonderen is de dimensie van het geloof iets wezenlijks. ... De vraag of 'natuurwetten doorbroken' worden, stelt de Bijbel evenmin als de omgeving. Zij kan die vraag helemaal niet stellen omdat zij het moderne begrip natuurwet niet kent. Anderzijds ziet zij alles wat gebeurt als verbandhoudend met Gods werkzaamheid en zorgende nabijheid. Wel zijn er meer en minder duidelijke tekenen van Gods werking. Het Bijbelse wondergeloof is niet reeds aanwezig in de overtuiging dat 'bij God niets onmogelijk' is, maar het belijdt, dat God het heil van de mensen wil, dat Hij het bewerken kan en tot definitieve voltooiing zal brengen. Daarvoor zijn de wonderen een teken." Uit A. WEISER, Een wonder?, p. 15-17.
145
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Afbeeldingen van Jezus
B
C
D
146
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
E
F
G
147
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
Kaart van Israël
Summiere uitleg over de indeling van Marcus In het evangelie van Mc. vind je twee delen, nl. a.
De voorbereiding (het optreden van Johannes De Doper en Jezus in de woestijn 1,1-1,13)
b.
Het openbare leven van Jezus, in te delen in 4 stukken: 1,147,23; 7,24-9,50; 10,1-13,37 en 14,1-16,20. Dit laatste deel gaat over Jezus’ lijden, dood en verrijzenis. Bij de drie eerste delen geldt het middelste stuk (7,24-9,50) als een overgang tussen deel 1 en deel 3. Vooral de verzen 8,27-30 gelden als een scharniermoment.
148
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
2.5.3. Opdrachten 1. Schrijf alle onduidelijkheden en tegenstrijdigheden op die je vindt in het verhaal van het stillen van de storm. 2. Wat kan je hieruit concluderen i.v.m. de bedoeling van de schrijver? Of welk literair genre wilde Marcus zeker niet schrijven? Waaruit maak je dat op? 3. Maak een lectuurfiche van Mc. 4,35-41: Auteur: Waar werd de tekst geschreven? Wanneer werd de tekst geschreven? Voor wie werd de tekst geschreven? Wat gaat aan het verhaal vooraf? Wat volgt na het verhaal? Literair genre? 4. Lees de wonderverhalen uit de antieke wereld. - Over welke soort problemen gaat het? - Zijn deze vandaag op te lossen? Verduidelijk door een voorbeeld. - Zoek overeenkomsten tussen het verhaal over Apollonius van Tyana en wonderverhalen uit de evangelies. - Haal uit de wonderverhalen de structuur. Deze bestaat altijd uit 3, en meestal uit 4 elementen. Vergelijk deze structuur met de structuur in het verhaal van het stillen van de storm. Wat concludeer je? 5. Herlees Mc. 4,35-41. Je kan perfect één vers weglaten, zonder dat het verhaal aan betekenis inboet; het verhaal blijft hetzelfde qua inhoud, het leest alleen vloeiender. Over welk vers gaat het? Wat kan je hieruit besluiten? 6. Maak een voorstelling van het Hellenistische wereldbeeld. Hoe zag er dat uit? Maak dit duidelijk a.h.v. een tekening. 7. Lees de uitleg over de Hellenistische kijk op de wereld en op wonderen. Bekijk dan de reproducties. Aan welke afbeeldingen zouden Hellenistische christenen de voorkeur gegeven hebben? Waarom?
149
Godsdienst Schooljaar 2009-2010
6ASO Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe
8. Duid op de kaart van Israël volgende begrippen aan: - Galilea, Samaria en Judea (= provincies) - de hoofdstad - het meer van Genezareth (of Galilea), de dode zee en de Jordaan 9. Waar bevindt Jezus zich in de eerste 8 hoofdstukken van Mc.? Wat doet hij daar opvallend veel? Hoe wordt daar meestal op gereageerd? Ergens in hoofdstuk 8 zit een scharniermoment (zie gegevens). Waar precies? Naar waar is Jezus op weg in de laatste 8 hoofdstukken van Mc.? Waarover gaan de gesprekken onderweg zeer dikwijls? Op verschillende plaatsen illustreren de gebeurtenissen iets wat gezegd wordt in het scharniermoment. Wat wordt er geïllustreerd?
Conclusie: Bekijk heel je werk opnieuw. Wat is de bedoeling van Marcus bij het schrijven van zijn evangelie?
150