De volgende ochtend vroeg gingen twee vriendinnen van Jezus naar het graf toe. Maar toen ze daar aankwamen, zagen ze dat de steen was weggerold en dat het lichaam van Jezus verdwenen was. Het ezeltje zag twee engelen op de plek waar Jezus’ lichaam had gelegen. “Hij is niet hier”, zeiden de engelen. “Hij is weer in leven.” De vrouwen gingen bij het graf weg, en het ezeltje liep met hen mee, totdat ze bij een tuin kwamen. Daar stond een man. De vrouwen zagen hem voor de tuinman aan, maar het ezeltje wist dat het Jezus was. De vrouwen schrokken, maar Jezus zei: “Wees niet bang. Ga gauw naar mijn vrienden en zeg hun dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen ze me zien.” Jezus’ vrienden waren heel blij toen ze hem weer zagen. Hij bleef veertig dagen bij hen en vertelde hun over het koninkrijk van God. Maar Jezus wist dat hij deze aarde al gauw zou moeten verlaten. Op een morgen, toen de zon opkwam, steeg hij op naar zijn vader in de hemel. De volgende dag bracht één van Jezus’ vrienden het ezeltje terug naar huis. Daar bleef het ezeltje zijn hele verdere leven. En in zijn hart bewaarde het de herinnering aan de aardige en goede man die het op zijn rug naar Jeruzalem had gedragen.
15