14 Vervolg Verhaal Van Palmpasen

Na de maaltijd liep het ezeltje achter Jezus en zijn vrienden aan naar de tuin van Getsemané. Jezus zei tegen hen: “Ga hier zitten en houd de wacht, terwijl ik ga bidden.” Het ezeltje ging zitten en wachtte, maar alle anderen vielen in slaap. Plotseling kwam er een grote groep mensen de tuin in. Voorop liep Judas, één van Jezus’ vrienden. Ze grepen Jezus vast en sleurden hem weg. Toen ze dat zagen, liet de rest van Jezus’ vrienden hem in de steek en sloegen ze op de vlucht. Het ezeltje en Simon Petrus vluchtten niet, maar liepen achter de menigte aan door de stad. Ten slotte kwamen ze bij het huis van de hogepriester Kajafas. Het ezeltje hoorde dat Kajafas aan Jezus vroeg: “Bent u de zoon van God?” “Ja, dat ben ik”, antwoordde Jezus. Toen zei de hogepriester: “Jullie horen wat voor vreselijke dingen hij zegt. Wat vinden jullie?” “Hij verdient de doodstraf!”, schreeuwden ze allemaal. De menigte ging weg uit het huis van Kajafas en voerde Jezus mee naar Pilatus, de Romeinse gouverneur. Het ezeltje keek toe, terwijl Jezus tegenover Pilatus stond. Er hadden zich honderden mensen verzameld. “Bent u de koning van de Joden?” vroeg Pilatus. “Dat zijn uw woorden”, zei Jezus. Toen beschuldigden de priesters Jezus van allerlei dingen. “Hebt u hier niets op te zeggen?” vroeg Pilatus. Maar Jezus gaf geen antwoord. “Wat zal ik met hem doen?” vroeg Pilatus. “Sla hem aan het kruis!” schreeuwden ze allemaal. “Neem hem dan maar mee en kruisig hem”, zei Pilatus. “Ik wil er niets meer mee te maken hebben. Ik was mijn handen in onschuld!” Dus namen de soldaten Jezus mee. Ze zetten een kroon van dorens op zijn hoofd en staken de draak met hem. “Gegroet, koning van de Joden!” zeiden ze. Ze gaven hem een groot houten kruis en dwongen hem om het zelf te dragen. Kon ik hem maar helpen, dacht het ezeltje bedroefd. Maar toen kwam er uit de menigte een man naar voren die Jezus hielp om zijn kruis te dragen. Het ezeltje liep mee, toen ze Jezus naar een heuvel buiten de stad brachten. Daar kruisigden ze hem, tussen twee rovers in. ‘s Avonds kwam er een rijke man, die Jozef heette, bij Pilatus. Hij vroeg om het lichaam van Jezus. Hij wikkelde het lichaam in een schone linnen doek maar het was te zwaar om te dragen. Jozef legde het lichaam van Jezus op de rug van het ezeltje, en het ezeltje droeg het naar een nieuw graf, dat in de rots was uitgehouwen. Jozef legde het lichaam erin en rolde een enorme steen voor de ingang. 14