29082005 Masterscriptie Kim Spinder

  • Uploaded by: Kim Spinder
  • 0
  • 0
  • May 2020
  • PDF

This document was uploaded by user and they confirmed that they have the permission to share it. If you are author or own the copyright of this book, please report to us by using this DMCA report form. Report DMCA


Overview

Download & View 29082005 Masterscriptie Kim Spinder as PDF for free.

More details

  • Words: 26,294
  • Pages: 68
1. Inleiding in het antwoordgedrag van politici

Interviewer: Minister: Interviewer: Minister:

Interviewer: Minister:

Now Minister – are you laying the foundations of a police state? You know – I’m glad you asked me that question Well Minister – could we have the answer? Well yes of course – I’m just about to give it to you – if I may – uh – yes – as I said I’m glad you asked me that question because [pause] it’s a question [pause] a lot of people are asking – because a lot of people want to know the answer to it – and let’s be quite clear about this – without beating about the bush – the plain fact of the matter is – that it’s a very important question indeed – and people have a right to know Minister – we haven’t yet had the answer I’m sorry – what was the question? (BBC2 series Yes, Minister 1983 in Harris 1991: 76)

In het bovenstaande satirische fragment uit de serie Yes, Minister wordt nagespeeld hoe een minister het geven van een rechtstreeks antwoord op een directe vraag ontwijkt. De satire in dit fragment is gebaseerd op de wijdverspreide publieke perceptie dat politici bijna nooit een direct antwoord geven op een gestelde vraag (Bull 1994; Clayman 2001; Galasinksi 1996; Greatbatch 1986; Harris 1991; Simon-Vandenbergen 1996).

1.1 Antwoordgedrag politici

Politici maken - zoals hierboven is weergegeven - gebruik van ontwijkend antwoordgedrag. Het ontwijken van een vraag wordt ook wel ‘evasiveness’ genoemd. Politici kunnen vragen op verschillende manieren ontwijken. Zo geven ze bijvoorbeeld een ander antwoord dan door de vragensteller is bedoeld (Obeng 1997: 54). Politici kunnen vragen niet eindeloos ontwijken zonder dat dit gevolgen heeft. Politici die vragen ontwijken, lopen het risico gezien te worden als omslachtig en manipulatief (Clayman 2001: 424-425). Zo heeft het antwoordgedrag van Clinton duidelijk gevolgen gehad voor zijn politieke carrière en zijn publieke imago. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van een interview op NewsHour (21-01-1998) waarin Clinton een vraag werd gesteld over de zaak Lewinksy.

(1) Voorbeeld waarin Clinton gebruik maakt van ‘evasiveness’ Interviewer: Clinton: Clinton:

You had no sexual relationship with this [young wo[man.] [ml

[Th- ]

There is not a sexual relationship. That is accurate.

1

In het voorbeeld vraagt de interviewer Clinton te bevestigen dat hij geen seksuele verhouding met deze jonge vrouw had. Clinton bevestigt dit “that is accurate”, maar hij doet dit pas nadat hij de verleden tijd van de vraag “had” heeft veranderd in de tegenwoordige tijd “there is not a sexual relationship”. Clinton maakt hier op een uiterst subtiele manier gebruik van ‘evasiveness’. Voor de luisteraar is het alsof Clinton de affaire totaal ontkent, maar zijn respons sluit niet uit dat er ooit wél een affaire geweest is. Clinton is een duidelijk voorbeeld van de risico’s die verbonden zijn aan het gebruik van ‘evasiveness’. Hij heeft de prijs voor het gebruik van ‘evasiveness’ betaald in de vorm van schade aan zijn politieke en persoonlijke reputatie (Clayman 2001: 437-439 en Halmari 2005: 108-110). 1.2 Vraagstelling In dit onderzoek staat het antwoordgedrag van politici in een kamerdebat centraal. Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in de manier waarop politici in een kamerdebat omgaan met vragen, zodat dit onderzoek een bijdrage levert aan onderzoek naar ‘evasiveness’. De vraagstelling die in dit onderzoek centraal staat, luidt als volgt:

“In hoeverre en op welke wijze maken politici gebruik van ontwijkend antwoordgedrag in een kamerdebat?” In dit onderzoek wordt diegene die de vragen beantwoordt ‘de spreker’ genoemd en diegene die de vragen stelt, wordt ‘de vragensteller’ genoemd.

1.3 Leeswijzer Dit onderzoeksrapport bestaat uit zes hoofdstukken. Hoofdstuk 1 heeft een inleiding gegeven in het ontwijkende antwoordgedrag van politici, ook wel ‘evasiveness’ genoemd. Vervolgens is de vraagstelling voor het onderzoek gepresenteerd. In dit onderzoek wordt het (ontwijkende) antwoordgedrag van politici in kamerdebatten onderzocht. In hoofdstuk 2 komen kamerdebatten als een vorm van politiek discours aan bod. In hoofdstuk 3 wordt vastgesteld wanneer een politicus een vraag beantwoordt en wanneer hij een vraag ontwijkt. In hoofdstuk 2 en 3 wordt het theoretisch kader geschetst op basis waarvan in hoofdstuk 4 een classificatiesysteem wordt ontwikkeld. Met dit classificatiesysteem kan het ontwijkende antwoordgedrag van politici in kamerdebatten vastgesteld worden. Daarnaast wordt weergegeven hoe het onderzoek eruit gaat zien. Met behulp van het classificatiesysteem is onderzoek gedaan naar het ontwijkende antwoordgedrag van politici. In hoofdstuk 5 worden de resultaten van dit onderzoek gepresenteerd. In hoofdstuk 6 wordt aan de hand van de resultaten de onderzoeksvraag beantwoord. Tevens vindt er een discussie plaats over het uitgevoerde onderzoek.

2

2. Politiek discours

In dit rapport wordt het ontwijkende antwoordgedrag van politici in kamerdebatten onderzocht, waarbij politiek discours een centrale plaats inneemt. In dit hoofdstuk wordt daarom gekeken naar politiek discours en naar kamerdebatten als een vorm van politiek discours. Daarna komt een andere vorm van politiek discours aan bod, namelijk politieke interviews. Vervolgens worden de verschillen en overeenkomsten tussen politieke interviews en kamerdebatten besproken.

2.1 Politiek discours

Politiek en taal hangen sterk met elkaar samen. Spreken is de core business van de politiek (Van der Valk 2003: 314). Politieke communicatie kan gezien worden als het bloed van de politiek, omdat communicatie de essentiële activiteit is die de verschillende onderdelen van de samenleving verbindt en ervoor zorgt dat het als een geïntegreerd geheel functioneert (Graber 1993: 305). Bij politiek kan gedacht worden aan de strijd om macht om specifieke ideeën en belangen veilig te stellen en deze in de praktijk te brengen. In dit proces speelt taal een belangrijke rol. Elke politieke actie is namelijk voorbereid, begeleid, gecontroleerd en beïnvloed door taal (Schäffner 1997: 1-2).

Discours vraagt aandacht voor de situatie waarin teksten worden gebruikt. Discours is een overkoepelende term die zowel voor gesproken als geschreven communicatie wordt gebruikt (Georgakopoulou & Goutsos 1997: 4). Onder discours wordt ‘taalgebruik in een situatie’ verstaan (Johnstone 2002: 2-3). Er is sprake van politiek discours: when it is acted out by political actors in the context of specific political institutions, such as political parties, and has a direct functional role as a form of political action, such as in meetings or debates, as part of the political process, such as the creation and passage of legislation or elections. (Van der Valk 2003: 314-315)

Politiek discours is - in de meerderheid van de gevallen - interactief, dus voor een breder publiek bedoeld (Schäffner 1997: 1-2). Het publiek is in principe de gehele Nederlandse bevolking.

Zoals hierboven is beschreven, omvat politiek discours zowel de tekst als de context (Georgakopoulou & Goutsos 1997: 4). Het onderzoek naar het antwoordgedrag van politici in een kamerdebat wordt dan ook niet beperkt tot de tekst, maar wordt tevens gezien in relatie tot de situatie en de participanten in die situatie. In de volgende paragraaf wordt gekeken naar politiek discours in de vorm van een kamerdebat.

3

2.2 Kamerdebat

Een kamerdebat is een voorbeeld van politiek discours. Een kamerdebat heeft veel weg van een woordenstrijd tussen politici. Verschillende partijen proberen elkaar te overtuigen van hun visie. Dit leidt uiteindelijk tot politieke beslissingen (Bovens e.a. 2001: 83). Een kamerdebat kan gedefinieerd worden als “a highly structured institutional and political speech-event whose main declared goal is to produce legal and policy instruments for the benefit of the nation” (Van der Valk 2003: 315). Het hoofddoel van een debat is het uitoefenen van controle over de wet- en regelgeving als een strategie om het land te regeren (Van der Valk 2003: 316). Politici spreken in een debat niet namens zichzelf, maar namens de partij die ze vertegenwoordigen. Uitingen worden door de politieke partij geautoriseerd, ze moeten aanvaardbaar zijn voor hun coalitiepartners en ze moeten de gunst van het publiek winnen (Ensink 1997: 10). Hierdoor zijn politici als politieke actoren beperkt in wat zij kunnen zeggen en hoe zij dingen kunnen zeggen (Schäffner 1997: 3).

De manier waarop kamerleden spreken in een debat, wordt volgens Harris (2001: 454) niet alleen beperkt en gedefinieerd door hun politieke rol, maar ook door de ‘discourse practices of the community’. Het taalgebruik in een kamerdebat wordt bijvoorbeeld gekenmerkt door een hoge mate van formaliteit. Een kamerdebat is in hoge mate voorgestructureerd. Zo is bijvoorbeeld het doel van tevoren bekend en wanneer wie aan de beurt is (Mazeland 2003: 19).

Een kamerdebat verloopt altijd volgens een vast patroon. Eerst komen de kamerleden aan het woord. Vervolgens reageren de betrokken ministers of staatssecretarissen hierop. Dit wordt de eerste termijn genoemd. Meestal zijn dan alle vragen van de kamerleden nog niet voldoende beantwoord. Daarom volgt nog een tweede termijn. Hierbij voeren de verschillende kamerleden opnieuw het woord. De betrokken bewindslieden geven hierop weer antwoord. Dit wordt ook wel repliek (de Kamer) en dupliek (de minister) genoemd. In het tweede deel van het debat stemmen de fracties al dan niet in met de aangekondigde maatregelen van het kabinet, dienen een aantal moties in en stellen de laatste vragen aan de ministers. Soms zijn dan nog steeds niet alle vragen beantwoord en kan nog een derde termijn volgen. Tijdens het debat kunnen sprekers onderbroken worden in hun betoog. Dit worden interrupties genoemd. Hiervoor staan tegenover de spreker vier interruptiemicrofoons opgesteld (Tweede Kamer, 2005).

Een kamerdebat is voor een breder publiek bedoeld. Het publiek is in principe de gehele Nederlandse bevolking, waarvan een deel via de televisie het debat volgt (Halmari 2005: 108). Hierdoor kan politiek discours het publiek bereiken en beïnvloeden (Van der Valk 2003: 316).

4

In een kamerdebat wil een politicus, naast andere politieke partijen, ook de Nederlandse bevolking overtuigen van de juistheid van zijn opinie en de aannemelijkheid van zijn advies en wil hij politieke partijen en de Nederlandse bevolking overtuigen om deze lijn te volgen (Sauer 1997: 36). Politici proberen door het kamerdebat de publieke opinie te beïnvloeden om zo kiezers voor zich te winnen en hierdoor uiteindelijk macht te bereiken (Van der Valk 2003: 316). Dit heeft gevolgen voor de manier waarop politici omgaan met het beantwoorden van vragen tijdens een kamerdebat. Politici kunnen vragen bijvoorbeeld niet continu blijven ontwijken, zonder dat dit gevolgen heeft voor de publieke opinie (Obeng 1997: 52). Het publiek kan concluderen dat de politicus iets te verbergen heeft (Clayman 2001: 405). Het ontwijkende antwoordgedrag van politici kan serieuze politieke gevolgen hebben, zoals het verliezen van een verkiezing (Obeng 1997: 52). Hieronder wordt daarom verder ingegaan op het ontwijkende antwoordgedrag van politici in kamerdebatten.

2.3 Ontwijkend antwoordgedrag in politiek discours

De publieke perceptie van het antwoordgedrag in politiek discours, is dat politici vaak vragen ontwijken in plaats van een direct antwoord te geven (Bull 1994; Clayman 2001; Galasinksi 1996; Greatbatch 1986; Harris 1991; Simon-Vandenbergen 1996). Een aspect van discours dat karakteristiek is voor politiek discours, is de hoge mate waarin politici ontwijkend antwoordgedrag vertonen (Bull 1998: 36). Het ontwijken van een vraag wordt in dit onderzoek ‘evasiveness’ genoemd. Volgens Bavelas (1990) ontwijken sprekers vragen wanneer ze te maken krijgen met een ‘avoidance-avoidance conflict’, waarbij alle mogelijke antwoorden op een vraag negatieve consequenties hebben, maar waar nog steeds een antwoord wordt verwacht. Een ontwijkend antwoord kan dan gezien worden als het resultaat van de communicatieve situatie waarin de politicus zich bevindt (Bull 1998: 39). Politici beoordelen de onderwerpen die in vragen worden behandeld als meer of minder gunstig of wenselijk (Heritage 2003: 86). Volgens Obeng (1997: 49) kiezen politici ervoor om vragen te ontwijken wanneer ze het onderwerp van het discours liever niet bespreken. Door een vraag te ontwijken, kunnen ze enige invloed uitoefenen op de onderwerpen die bediscussieerd moeten worden (Greatbatch 1986: 441-444 en Heritage & Greatbatch 1991: 97-98). Politici communiceren dan vaag en ontwijkend met als uiteindelijk doel hun eigen carrières te beschermen en zowel een interactioneel als politiek voordeel te verkrijgen ten opzichte van hun politieke concurrenten (Obeng 1997: 49).

Politici zijn niet vrij om vragen oneindig te ontwijken. Ze kunnen ter verantwoording geroepen worden voor het niet beantwoorden van een vraag (Harris 1991: 94). Wanneer een spreker het geven van een antwoord ontwijkt, heeft de vragensteller het recht om de vraag nogmaals te stellen (Heritage 1984: 245-251). Wanneer een politicus een vraag subtiel ontwijkt, kan deze ‘evasive’ strategie aan de aandacht van de vragensteller en de overige aanwezigen ontsnappen.

5

Wanneer de manoeuvre wordt opgemerkt, kan dit - zoals hierboven al aangegeven - gevolgen hebben voor een politicus. Politici die vragen ontwijken, terwijl ze beweren deze te beantwoorden, lopen het risico gezien te worden als omslachtig en manipulatief (Clayman 2001: 424-425). Politici kunnen vragen dus niet te vaak ontwijken of dit te opzichtig doen. Hierdoor wordt het voor politici een soort kunst een tactiek te ontwikkelen om vragen te ontwijken.

2.4 Verschillende soorten politiek discours: kamerdebat vs politiek interview

Naast kamerdebatten bestaan er nog tal van andere vormen van politiek discours, zoals politieke interviews. Een politiek interview kan omschreven worden als “a functionally specialized form of social interaction produced for an overhearing audience and restricted by institutionalized conventions” (Heritage 1985: 112). In de bestaande onderzoeksliteratuur over het ontwijkende antwoordgedrag van politici, worden vaak politieke interviews als onderzoeksmateriaal uitgekozen (zie Clayman 2001 en Galasinski 1996). De situatie waarin taal gebruikt wordt in kamerdebatten verschilt van die van politieke interviews. De context verschilt bijvoorbeeld door de rol van de kamervoorzitter en de kamerregels. De interactionele onderhandelingen worden in een debat aangestuurd en beperkt door de kamervoorzitter en de geldende regels in een kamerdebat. Zo gelden er in kamerdebatten spreektijdbeperkingen. Een ander verschil in de situatie tussen kamerdebatten en politieke interviews is de rol van de vragensteller. In een interview hebben de vragenstellers een neutraal standpunt ten opzichte van de geïnterviewden. De geïnterviewde is in het interview dé expert. De interviewer brengt zijn persoonlijke mening niet naar buiten (Heritage 2003: 57). In een kamerdebat stellen politici vragen aan elkaar (Wilson 1990: 131). Hier is zowel de spreker als de vragensteller een expert. Ze zijn immers beide kamerleden. Daarom kunnen spreker en vragensteller het in een debat feitelijk oneens zijn.

De bestaande theorieën over het ontwijkende antwoordgedrag van politici in politieke interviews, zijn ook geschikt voor het analyseren van ‘evasive’ strategieën in kamerdebatten, omdat in zowel een politieke interview als een kamerdebat ‘the force of the question’ geldt. Hieronder komt de projecterende kracht van vragen aan de orde.

2.4.1 Projecterende kracht van vragen Volgens conversatieanalytici is de rol van interviewer en geïnterviewde bij beurtwisseling in interviews duidelijk. Van de interviewer wordt verwacht dat hij vragen stelt en van de geïnterviewde wordt verwacht dat hij deze vragen beantwoordt (Bull 1994: 116; Harris 1991: 80; Heritage & Greatbatch 1991: 97; Jucker 1986: 7, 100). De rol van interviewer en geïnterviewde bij beurtwisseling in interviews zorgt ervoor dat, wanneer een interviewer de beurt heeft, dit als een vraag wordt begrepen (Heritage & Greatbatch 1991: 97-98).

6

Elke uiting van de interviewer kan geïnterpreteerd worden als een uitnodiging aan de geïnterviewde om informatie te verstrekken (Bull 1994: 120 en Jucker 1986: 101). Dit principe geldt ook voor een kamerdebat. Wanneer een kamerlid in een kamerdebat een interruptiebeurt krijgt toegewezen door de voorzitter, dan geldt de interruptie per definitie als een vraag. De spreker kan de interruptie - of die nu wel of niet als vraag geformuleerd is - niet zomaar negeren en verder gaan met zijn betoog. Wanneer een vraag wordt gesteld, probeert de spreker altijd een respons te geven. Stilte in een debat is zeldzaam (Heritage 2003: 64).

2.5 Samenvatting

In dit rapport wordt taal in de context van een kamerdebat behandeld. Zo is een kamerdebat in principe bedoeld voor de gehele Nederlandse bevolking. Een politicus dient hier rekening mee te houden, bijvoorbeeld bij het beantwoorden van vragen. Wanneer een politicus vragen ontwijkt, kan dit politieke consequenties hebben. Het ontwijkende antwoordgedrag van politici kan per soort politiek discours verschillen, omdat de situatie waarin taal gebruikt wordt verschilt. Er zijn tussen de verschillende soorten politiek discours ook overeenkomsten te vinden, zoals tussen politieke interviews en kamerdebatten. In beide soorten politiek discours geldt de projecterende kracht van vragen, waardoor onderzoeksliteratuur die gebaseerd is op politieke interviews ook bruikbaar is voor de analyse van ontwijkend antwoordgedrag van politici in kamerdebatten. In het volgende hoofdstuk staat het ontwijkende antwoordgedrag van politici in politiek discours centraal.

7

3. Antwoorden en ontwijkend antwoordgedrag in politiek discours

In dit hoofdstuk staat het ontwijkende antwoordgedrag van politici in kamerdebatten centraal. Hiervoor is het in eerste instantie van belang te weten wanneer politici antwoord geven op een vraag, omdat vervolgens kan worden vastgesteld wanneer er sprake is van ontwijkend antwoordgedrag in politiek discours.

3.1 Antwoorden in politiek discours

Het geven van een antwoord op een vraag is een morele verplichting. Dat geldt niet alleen voor kamerleden in een debat, maar het geldt ook voor participanten die deelnemen aan interactie in het algemeen (Heritage 1984: 245-253). Een spreker geeft niet altijd een adequaat antwoord op een vraag. De reactie van een spreker op een vraag geldt in eerste instantie als een respons op een vraag. Een respons kan gedefinieerd worden als iedere uiting die volgt op een vraag (Harris 1991: 82). Het maakt niet uit of die respons relevant is of niet. Een respons die relevant is, kan geclassificeerd worden als een antwoord. Een respons is relevant wanneer deze de ontbrekende informatie verschaft waar in de vraag om verzocht is (Berninger & Garvey 1981: 404). Een respons is dus alles wat volgt op een vraag, terwijl een antwoord de geprefereerde respons is op een vraag. Een respons kan gezien worden als een overkoepelende categorie. Een antwoord is per definitie tevens een respons, omdat het een uiting is die volgt op een vraag (Harris 2001: 82).

Onderzoek naar antwoorden begint bij de aard van antwoorden als een sociale actie. In de organisatie van zinnen waarin wisselwerking plaatsvindt, zijn antwoorden responsieve acties die slechts bij de voltooiing van een vraag relevant worden. Vragen plaatsen beurtelings een agenda van onderwerpen en taken die in de verdere bespreking behandeld moeten worden (Heritage 2003: 61-62). Een antwoord is een actie die zich richt op de agenda van onderwerpen en taken die door een vraag zijn voorgelegd (Clayman 2001: 406-407). Er is sprake van een antwoord wanneer een respons die informatie bevat waar de vragensteller om had gevraagd (Jucker 1986: 141). In de interactie komt daarnaast ook naar voren hoe de gespreksdeelnemers de respons zelf interpreteren. Een spreker geeft antwoord op een vraag als beide gespreksdeelnemers deze respons als adequaat bestempelen (Clayman 2001: 406-407, 412). Een antwoord wordt in de interactie door sprekers verschillend vormgegeven. Een respons kan hierdoor verschillende trajecten volgen om uiteindelijk geclassificeerd te worden als een adequaat antwoord. Hieronder wordt op deze verschillende trajecten ingegaan.

8

3.1.1 Soorten antwoorden De antwoorden die sprekers geven op een vraag zien er niet hetzelfde uit, omdat sprekers verschillende manieren gebruiken om een antwoord tot stand te brengen. Soms geven sprekers niet direct antwoord op een vraag, maar nemen ze een omweg, een ‘roundabout trajectory’, om uiteindelijk tot het antwoord te komen. Zulke ‘roundabout’ antwoorden worden op het moment dat ze compleet zijn, behandeld als adequaat. Een ander traject om tot een antwoord te komen, wordt een ‘minimaal antwoord plus uitwerking’ genoemd. Zo’n antwoord begint met een minimale reactie die de informatie verstrekt die wordt gevraagd, waarna het antwoord wordt verduidelijkt. Zo kan een ‘ja-nee vraag’ met ‘ja’ of ‘nee’ bevestigd of ontkend worden, voordat het antwoord verder wordt uitgewerkt. Een spreker kan zijn respons zo vormgeven dat hij hiermee aangeeft dat hij een relevant antwoord geeft op de gestelde vraag. Dit doet hij bijvoorbeeld door in het antwoord enkele sleutelwoorden uit de vraag te herhalen. Op de eenvoudigste manier wordt een voornaamwoord gebruikt dat naar de kwestie verwijst die in de vraag is besproken (Clayman 2001: 407-412).

Sprekers kunnen de manieren die ze gebruiken om een antwoord tot stand te brengen, echter ook subversief gebruiken om vragen juist te ontwijken in plaats van ze te beantwoorden (Clayman 2001: 407, 412). Wanneer een vraag wordt gesteld, probeert de spreker altijd een respons te geven en hij probeert dit meestal zo te doen dat het lijkt alsof hij de vraag beantwoordt (Heritage 2003: 65). Door het herhalen van sleutelwoorden uit de vraag, doet de spreker alsof hij de vraag beantwoordt, maar dit hoeft helemaal niet het geval te zijn (Clayman 2001: 425-428). Wanneer dit niet het geval is, ontwijkt de spreker de vraag (Obeng 1997: 54). Het analyseren van het ontwijken van een vraag is net als het beantwoorden ervan een complex fenomeen (Wilson 1990: 167). Zo kunnen reacties die aansluiten bij het onderwerp van de vraag, maar die een component bevatten die ervan afwijkt, behandeld worden als ‘evasive’ (Greatbatch 1986: 443-444). In de volgende paragraaf wordt het ontwijkende antwoordgedrag van politici beschreven.

3.2 Ontwijkend antwoordgedrag in politiek discours In kamerdebatten kunnen politici vragen rechtstreeks beantwoorden, maar ze kunnen deze ook proberen te ontwijken. Politici kunnen bijvoorbeeld vragen krijgen over onderwerpen die ze liever niet bediscussiëren. Bij het beantwoorden van zulke vragen kunnen ze een toevlucht nemen tot ‘evasive’ strategieën om een vraag te ontwijken (Halmari 2005: 108-110). Politici geven dus niet altijd een adequaat antwoord op een vraag. Volgens Jucker (1986) en Harris (1991) zijn hun antwoorden vaak ontwijkend. Politici hebben verschillende manieren ontwikkeld om vragen te ontwijken (SimonVandenbergen 1996: 390). Zo kunnen ze het onderwerp van de vraag ombuigen door de vraag tijdens het geven van een respons te herformuleren (Clayman 1993: 161-183). Hierdoor kunnen ze enige invloed uitoefenen op de onderwerpen die ze bediscussiëren (Greatbatch 1986: 441-447).

9

‘Evasiveness’ kan gezien worden als een poging van de spreker om de discussie te beïnvloeden. Hierdoor krijgt de spreker controle over de manier waarop het debat zich ontwikkelt (Galasinksi 1996: 20). Hieronder wordt beschreven hoe het ontwijkende antwoordgedrag van politici vastgesteld kan worden.

3.2.1 ‘Evasive’ antwoorden Volgens Jucker (1986) is het moeilijk om precies weer te geven wanneer er sprake is van ontwijkend antwoordgedrag. Volgens Harris (1991) is het wel mogelijk om vast te stellen wanneer er een adequaat of ontwijkend antwoord volgt op een vraag. Een respons wordt hierbij ingedeeld in drie categorieën, variërend van ‘direct answer’, ‘indirect answer’ tot ‘challenges’. Er is bijvoorbeeld sprake van een ‘direct answer’ wanneer een politicus een expliciet ‘ja-nee’ antwoord geeft op een ‘ja-nee’ vraag. Om vast te stellen wanneer een respons als adequaat antwoord op een vraag geldt, heeft Harris (1991: 87) een schaal samengesteld, die weergeeft in welke mate een antwoord adequaat of ontwijkend is. Hierop valt af te lezen dat een ‘direct answer’ als een adequaat antwoord geldt, maar dat er bij ‘indirect answer’ en ‘challenges’ sprake is van ontwijkend antwoordgedrag (Harris 1991: 83-87). Het is wel lastig om iedere respons in te delen in een adequaat of ontwijkend antwoord. Tussen deze zwart-wit categorieën zit een grijs gebied met antwoorden die een positie tussen deze categorieën innemen (Bull 1994: 115-129 en Harris 2001: 86). In de volgende paragraaf worden verschillende strategieën besproken die politici gebruiken om vragen te ontwijken.

3.2.2 ‘Evasive’ strategieën Volgens Bull en Mayer (1993) kunnen politici vragen op verschillende manieren ontwijken. Politici kunnen een aantal strategieën toepassen, zoals het negeren van de gestelde vraag, het reageren op de vraag zonder deze te beantwoorden, vragen over de vraag stellen, zich verontschuldigen, zeggen dat de vraag al eerder is gesteld en de vraag weigeren te beantwoorden (Greatbatch 1986: 447-453). Galasinski (1996) en Clayman (2001) onderscheiden ‘covert’ (impliciet) en ‘overt’ (expliciet) ontwijkende strategieën.

‘Overt evasion’ Politici kunnen verschillende strategieën gebruiken om zich tegen een vraag te verzetten. Zo kunnen ze ervoor kiezen zich expliciet (overt) tegen een vraag te verzetten. Met ‘overt evasion’ worden die ‘evasive’ uitspraken bedoeld, waarbij de spreker min of meer direct aangeeft dat hij geen coöperatief antwoord gaat geven (Galasinski 1996: 7). Zo kan een spreker direct aangeven dat hij problemen heeft met een veronderstelling in de vraag. Clayman (2001) gebruikt de overkoepelende term ‘resistance’ wanneer een spreker zich verzet tegen de oorspronkelijke agenda van de vraag. ‘Overt’ strategieën verhullen de weerstand van een spreker tegen de vraag niet en zullen daardoor zeer waarschijnlijk worden opgemerkt door de vragensteller en het publiek (Clayman 2001: 416).

10

‘Covert evasion’ Naast expliciet ontwijkende strategieën, zijn er ook strategieën waarmee politici zich impliciet (covert) tegen een vraag kunnen verzetten. In het geval van ‘covert evasion’ laat de spreker niet merken dat hij geen coöperatief antwoord gaat geven. Hij doet alsof hij een antwoord geeft op de vraag, terwijl dit niet het geval is (Galasinski 1996: 10). Deze strategieën zijn impliciet, omdat de spreker de expliciete erkenning vermijdt dat hij geen adequaat antwoord gaat geven op de vraag. Het voordeel van een impliciet ontwijkende strategie is dat het niet persé opgemerkt hoeft te worden door de vragensteller en het publiek, waardoor de spreker de mogelijkheid heeft om er mee weg te komen (Clayman 2001: 424-425).

De ontwijkende strategieën die politici gebruiken lijken op basis van de bovenstaande omschrijving eenvoudig in te delen in ‘covert’ en ‘overt’ strategieën. Het vaststellen van criteria voor wat geldt als antwoord en als een ontwijkend antwoord, is juist erg lastig. In de volgende paragraaf wordt beschreven hoe in dit onderzoek geconstateerd wordt wanneer er sprake is van ‘evasiveness’ en wanneer er sprake is van een antwoord.

3.3 Criteria voor het vaststellen van een (ontwijkend) antwoord Hoe constateer je of er sprake is van een antwoord of van ‘evasiveness’? Een eerste manier om naar ‘evasiveness’ te kijken is vanuit het perspectief van de vraag (zie paragraaf 3.2.1). Bij het vaststellen van ontwijkend antwoordgedrag door politici wordt gekeken naar de soort vraag die gesteld wordt en de soort respons die daarbij verwacht wordt. Wanneer een ‘ja-nee’ vraag gesteld wordt, geldt een ‘janee’ antwoord als adequaat antwoord. Quirk et al (1985) benaderen ‘evasiveness’ vanuit het perspectief van de vraag. Zij onderscheiden drie verschillende soorten vragen met een vragende vorm die variëren in de soort respons die daarbij verwacht wordt. De vragen waarbij in een respons een bevestiging of ontkenning wordt verwacht, worden ‘yes-no questions’ genoemd. Daarnaast zijn er vragen die een respons verwachten die de ontbrekende variabele uit de vraag bevat. Deze vragen worden ‘wh-questions’ genoemd. Deze vragen beginnen met ‘what, why, when, who, how and which’. Er zijn ook vragen die een antwoord verwachten waarbij de spreker moet kiezen uit één of meer opties die gepresenteerd worden in de vraag. Deze vragen worden ‘alternative’ of ‘disjunctive questions’ genoemd. Op basis van de indeling in verschillende soorten vragen kan vastgesteld worden of een respons geldt als antwoord op een vraag of dat er sprake is van een ontwijkend antwoord. De criteria voor het geven van een adequaat antwoord variëren gegeven de structuur van de vraag. Vanuit het perspectief van de vraag is een passend antwoord op een ‘ja-nee vraag’ ‘ja’ of ‘nee’. ‘Wh-questions’ vragen om een ontbrekende variabele. Wanneer een politicus deze variabele invult dan wordt de vraag beantwoord. Wanneer een politicus bij ‘disjunctive questions’ één van de twee alternatieven in de vraag kiest, kan dit gezien worden als passend antwoord op de vraag (Bull 1994: 117-125).

11

Wanneer ‘evasiveness’ op basis van het perspectief van de vraag wordt onderzocht, is er sprake van ontwijkend antwoordgedrag wanneer het antwoord niet past bij de structuur van de vraag. Wanneer een politicus op een ‘ja-nee vraag’ een respons geeft die geen ‘ja-nee’ antwoord bevat, dan is er sprake van een ontwijkend antwoord. Bij een ‘when question’ moet de onbekende variabele ‘tijd’ ingevuld worden. Wanneer dit gebeurt, is er sprake van adequaat antwoord (Obeng 1997: 54-55).

Wanneer in dit onderzoek vanuit het perspectief van de vraag naar antwoorden wordt gekeken, kan niet altijd op een juiste manier vastgesteld worden wanneer er sprake is van een antwoord en wanneer er sprake is van ‘evasiveness’. Op basis van het perspectief van de vraag zou een ‘ja-nee’ antwoord op een ‘ja-nee’ vraag genoeg zijn voor een adequaat antwoord. Hieronder wordt duidelijk gemaakt dat een ‘ja-nee’ antwoord in een debat niet altijd geldt als een adequaat antwoord.

(2) Voorbeeld van een ‘ja-nee’ vraag uit het kamerdebat over terrorisme Vraag 1

De heer De Wit (SP): Hoe lang moeten de maatregelen duren die de heer Verhagen nu uiteenzet en goed vindt? Hij staat er positief tegenover. Geldt voor hem ook een termijn?

Respons 1 De heer Verhagen (CDA): Nee. Vraag 2

De heer De Wit (SP): Kunnen mensen eindeloos worden vastgehouden? Moeten mensen zich eindeloos melden? Is volgens de heer Verhagen beroep op de rechter mogelijk of noodzakelijk?

De Wit stelt een ‘ja-nee’ vraag aan Verhagen, namelijk: ‘Geldt voor hem ook een termijn?’. Verhagen geeft een ‘ja-nee’ antwoord op deze ‘ja-nee’ vraag. In de context van het kamerdebat is dit antwoord ontoereikend. Voor De Wit geldt het ‘ja-nee’ antwoord van Verhagen als niet-adequaat. Dit blijkt uit het feit dat De Wit door het stellen van een vervolgvraag aanstuurt op een verdere uitwerking van het onderwerp van de vraag. Een ‘ja-nee’ antwoord geldt in een kamerdebat als ‘evasive’, omdat er sprake is van een onvolledig antwoord. Er wordt van politici in kamerdebatten juist verwacht dat ze een uitgewerkt antwoord op een vraag geven. In dit onderzoek wordt het ontwijkende antwoordgedrag van politici daarom niet benaderd vanuit het perspectief van de vraag.

Een andere manier om vast te stellen of er sprake is van een antwoord of van ontwijkend antwoordgedrag, is om naar ‘evasiveness’ te kijken vanuit het perspectief van het antwoord. Het antwoord staat hier centraal. Er wordt dus niet gekeken of de respons aansluit bij de structuur van de vraag, maar er wordt gekeken of de respons de vraag beantwoordt ongeacht de soort vraag die gesteld wordt. Zoals in paragraaf 3.1 is weergegeven, kan op basis van de inhoud van een respons besloten worden of deze geldt als een adequaat of juist als een ontwijkend antwoord. Zo is er sprake van een adequaat antwoord wanneer een respons de informatie bevat waar in de vraag om verzocht is.

12

Op basis van definities kan beoordeeld worden of een respons een vraag beantwoordt of deze juist ontwijkt. Hierbij wordt gekeken naar de inhoud van het kamerdebat om vast te kunnen stellen of er sprake is van ontwijkend antwoordgedrag van politici. Dit kan informatieve resultaten opleveren (Bull 1994; Bull & Mayer 1993; Harris 1991), maar het wordt problematisch wanneer de analyse van de onderzoeker afwijkt van die van de participanten zelf (de spreker en de vragensteller). De manier waarop participanten hun eigen gedrag begrijpen, heeft consequenties voor de manier waarop de interactie verloopt. Zo is er sprake van een adequaat antwoord wanneer beide gespreksdeelnemers akkoord gaan met een respons. Om vast te stellen hoe de participanten een respons interpreteren wordt gekeken naar de interactie zelf. Wanneer de gespreksdeelnemers akkoord gaan met een antwoord, dan wordt dit in de interactie vaak weergegeven met woorden als ‘ja’, ‘duidelijk’ en ‘oké’. Dit betekent dat er overeenstemming is bereikt over het antwoord. Het antwoord wordt dus geaccepteerd (Burton 1981: 137). Hieronder is een voorbeeld opgenomen waaruit blijkt dat een respons door de gespreksdeelnemers als adequaat wordt behandeld. Dittrich geeft door zijn reactie ‘prima’ aan dat hij het antwoord van Halsema accepteert.

(3) Voorbeeld van een antwoord in een kamerdebat dat wordt geaccepteerd Vraag 1

De heer Dittrich (D66): Volgens mij zei de heer Van Aartsen dat uw motie is uitgevoerd als je haar op een bepaalde manier leest. Wat vindt u zelf?

Respons 1

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik vind de brief van het kabinet onduidelijk. Ik heb er grote vragen bij. De door de heer Wilders aangehaalde voorbeelden zijn ook mij bekend. Er worden mensen thuis beveiligd door de lokale politie, maar als zij ergens anders naar toe gaan, komen zij in een soort van niemandsland waar de beveiliging ophoudt. Als dat wordt opgelost en er een samenhangend stelsel van beveiliging komt, ga ik akkoord.

Acceptatie De heer Dittrich (D66): Prima.

In de ideale situatie wordt in dit onderzoek op basis van de interactionele acceptatie bepaald of er sprake is van een adequaat antwoord. Er spelen echter verschillende factoren een rol in een kamerdebat, waardoor het vaststellen van het ontwijkende antwoordgedrag van politici niet altijd mogelijk is op basis van de interactie. Zo geeft een kamervoorzitter vaak restricties, bijvoorbeeld dat een politicus nog maar één vraag mag stellen in dit stadium, waardoor het voor een gespreksdeelnemer niet meer mogelijk is om aan te geven of hij de respons al dan niet als adequaat antwoord accepteert. Zo kan een vragensteller de spreker niet meer ter verantwoording roepen voor het niet beantwoorden van zijn vraag. Een ander probleem hierbij is dat het voor beide participanten volledig duidelijk kan zijn dat er sprake is van ‘evasion’, maar dat ze beide in het belang van de voortgang van het debat het voorkomen van ‘evasiveness’ niet aantonen (Clayman 2001: 406).

13

Ook kan een vragensteller een antwoord niet accepteren, terwijl er geen sprake is van ontwijkend antwoordgedrag. De vragensteller wil dan bijvoorbeeld in zijn vervolgvraag nog een punt maken. Daarnaast wordt een antwoord soms onder protest geaccepteerd. Dit protest komt niet naar voren in de interactie zelf, maar bijvoorbeeld door het non-verbale gedrag van een politicus. In bijlage 1 is een voorbeeld opgenomen waaruit blijkt dat het vaststellen van het ontwijkende antwoordgedrag van politici niet altijd mogelijk is op basis van de interactie. Interactionele acceptatie kan dus niet alleen als criterium gelden in dit onderzoek naar het ontwijkende antwoordgedrag in politiek discours, omdat er zoveel complicaties gelden. Het verloop van de interactie wordt daarom gebruikt als een soort toetssteen bij de inhoudelijke analyse. In dit onderzoek wordt op twee manieren geconstateerd of er sprake is van een antwoord of van ‘evasiveness’, namelijk op basis van de inhoud en op basis van het verloop van de interactie. De analyse wordt dus niet alleen gebaseerd op de manier waarop de gespreksdeelnemers de interactie interpreteren, maar er wordt ook op basis van de inhoud gekeken of er sprake is van ontwijkend antwoordgedrag. In de analyse worden geen aannames gemaakt over de intentie van de spreker om ‘evasiveness’ toe te passen.

3.4 Samenvatting

In dit hoofdstuk is beschreven wanneer er sprake is van een respons en wanneer er sprake is van een adequaat antwoord op een vraag. Een respons is ‘alles wat volgt op een vraag’, terwijl een antwoord de geprefereerde respons is op een vraag. Daarnaast is beschreven wanneer politici antwoord geven op een vraag, namelijk wanneer een respons die informatie bevat waar de vragensteller om gevraagd had. Daarnaast komt in de interactie naar voren hoe de gespreksdeelnemers de respons zelf interpreteren. Een spreker geeft antwoord op een vraag wanneer beide gespreksdeelnemers deze respons als adequaat bestempelen.

Vervolgens is in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de verschillende trajecten die antwoorden kunnen doorlopen om uiteindelijk als een adequaat antwoord gezien te worden. Politici geven niet altijd een adequaat antwoord op een vraag. Ze geven dikwijls een ontwijkend antwoord. Het ontwijken van een vraag wordt ook wel ‘evasiveness’ genoemd. Voor het ontwijken van vragen gebruiken politici verschillende soorten strategieën, namelijk ‘covert’ (impliciet) en ‘overt’ (expliciet) strategieën. Bij ‘overt evasion’ geeft de spreker direct aan dat hij geen coöperatief antwoord gaat geven. Bij ‘covert evasion’ laat de spreker juist niet merken dat hij geen coöperatief antwoord gaat geven. Hij doet zelfs alsof hij wel een adequaat antwoord geeft op de vraag, terwijl dit niet het geval is.

Het is lastig om criteria vast te stellen wanneer er sprake is van een antwoord en wanneer er sprake is van ontwijkend antwoordgedrag. Een eerste manier om naar ‘evasiveness’ te kijken is vanuit het perspectief van de vraag. Hierbij wordt gekeken of de respons aansluit bij de structuur van de vraag.

14

Dit levert in dit onderzoek problemen op. Zo geldt een ‘ja-nee’ antwoord op een ‘ja-nee’ vraag vanuit het perspectief van de vraag als een adequaat antwoord, maar in een debat geldt dit juist als een onvolledig antwoord. In dit onderzoek staat het perspectief van het antwoord centraal. In de ideale situatie wordt op basis van de interactionele acceptatie bepaald of er sprake is van een adequaat antwoord. Er is sprake van een adequaat antwoord wanneer beide gespreksdeelnemers overeenstemming bereiken over de respons. Het verloop van de interactie kan niet alleen als criterium gelden bij het vaststellen van een antwoord, omdat er veel complicaties gelden. Daarom wordt ook naar de inhoud van de respons gekeken om vast te stellen of er sprake is van een adequaat antwoord.

Dit theoretisch kader vormt de basis waarop het antwoordgedrag van politici geanalyseerd kan worden. Met behulp van dit kader kan een classificatiesysteem ontwikkeld worden aan de hand waarvan ontwijkend antwoordgedrag in politiek discours vastgesteld kan worden.

15

4. Methode

Dit onderzoek richt zich op het (ontwijkende) antwoordgedrag van politici in kamerdebatten. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: “In hoeverre en op welke wijze maken politici gebruik van ontwijkend antwoordgedrag in een kamerdebat?”. Om deze vraagstelling te kunnen beantwoorden, moet een aantal stappen doorlopen worden. In dit hoofdstuk wordt omschreven hoe het onderzoek naar het ontwijkende antwoordgedrag van politici eruit gaat zien. Allereerst wordt aandacht besteed aan de keuze en de selectie van het onderzoeksmateriaal. Op basis van kwalitatief vooronderzoek en het theoretisch kader uit hoofdstuk 2 en 3 is een classificatiesysteem ontwikkeld. In paragraaf 4.2 wordt dit systeem gepresenteerd. Met behulp van dit classificatiesysteem kan het ontwijkende antwoordgedrag van politici in kamerdebatten geanalyseerd worden.

4.1 Materiaalkeuze

In deze paragraaf wordt allereerst beschreven welke data voor dit onderzoek worden gebruikt. Vervolgens wordt uiteengezet welke delen van het onderzoeksmateriaal uiteindelijk geanalyseerd zullen worden.

4.1.1 Kamerdebat over terrorismebestrijding In dit onderzoek staat het kamerdebat over terrorismebestrijding op 9 februari 2005 centraal. Er is voor dit debat gekozen, omdat het een gevoelig onderwerp behandelt, namelijk het bestrijden van terrorisme. Het debat wordt rechtstreeks uitgezonden op de televisie. Door alle ontwikkelingen in de samenleving bestaat er een grote belangstelling voor dit kamerdebat. Veel mensen vinden dat het kabinet zo snel mogelijk moet beginnen met de uitvoering van de aangekondigde maatregelen tegen terreur. Het bestrijden van terrorisme is een zeer complexe en urgente problematiek waar eigenlijk niemand echte oplossingen voor heeft. Hierdoor is dit kamerdebat erg geschikt om ‘evasiveness’ te onderzoeken.

Voor de analyse van het kamerdebat wordt gebruik gemaakt van het ongecorrigeerde stenogram (zie bijlage 2). De officiële versie is op http://parlando.sdu.nl terug te vinden. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van beeldmateriaal. Het debat over terrorismebestrijding is allereerst opgenomen op videotape. Deze beelden zijn vervolgens gedigitaliseerd. Het debat is te bekijken op de twee dvd’s die aan dit onderzoeksrapport zijn toegevoegd.

16

Het stenogram correspondeert niet op alle punten met het daadwerkelijke verloop van het debat. Voor een correcte analyse van het antwoordgedrag van politici was het noodzakelijk om het stenogram met behulp van het beeldmateriaal aan te vullen en te corrigeren. Deze correcties zijn terug te vinden via voetnoten in de analyse in bijlage 3. Het beeldmateriaal dient ook als hulpmiddel bij de analyse. Uit het non-verbale gedrag van de vragenstellers blijkt soms dat ze een respons niet accepteren. In bijlage 3 is opvallend non-verbaal gedrag van de politici in het kamerdebat via voetnoten vermeld. Op basis van het stenogram is het soms lastig vast te stellen wanneer een antwoord is afgelopen en wanneer de woordvoerder van een partij verder gaat met zijn betoog. Beelden kunnen in deze gevallen uitsluitsel geven over de scheidslijn tussen antwoord en betoog.

4.1.2 Selectie vraag-respons sequenties Om inzicht te krijgen in de omvang van het debat - qua vraag-respons sequenties - heeft een inventarisatie plaatsgevonden. Op basis van deze inventarisatie is bepaald dat de analyse beperkt wordt tot de vragen die kamerleden in de eerste termijn aan elkaar stellen. De vragen die kamerleden tijdens de dupliek aan de ministers stellen, worden niet meegenomen in de analyse, omdat de ministers een andere rol in het debat hebben dan de kamerleden. Deze vraag-respons sequenties zijn niet zonder meer met elkaar te vergelijken. Hieronder wordt uitgelegd welke selectie is gemaakt van de vraagrespons sequenties uit de eerste repliek.

Vraag-respons sequenties woordvoerder-minister In de eerste repliek houden de woordvoerders van de politieke partijen een betoog waarin duidelijk wordt wat de reactie van de partij is op de brief van het kabinet. Politieke partijen stellen elkaar tijdens dit betoog vragen. De woordvoerders stellen zelf ook vragen tijdens het betoog, namelijk aan de verantwoordelijke minister. De vragen aan de minister en de daarbij behorende antwoorden worden niet geanalyseerd, omdat tussen de vraag en het antwoord een tijdsverschil van uren zit. Bovendien reageert de minister vaak niet specifiek op elke vraag, maar worden vragen in zijn algemeenheid beantwoord. De vragen van verschillende partijen over één onderwerp worden dan samengenomen en in één keer behandeld, waardoor eigenlijk bij voorbaat al geen sprake is van een direct antwoord. Het onderstaande voorbeeld geeft weer hoe een minister vragen van verschillende partijen samenvoegt en deze in één keer behandelt.

17

(4) Voorbeeld van een antwoord van een minister op vragen van verschillende partijen Minister Verdonk: Om met de deur in huis te vallen: een aantal Kamerleden heeft gevraagd naar mijn uitlatingen over discriminatie op de arbeidsmarkt en heeft opgemerkt: daarmee bind je de gematigde krachten niet. Laat ik eerst heel duidelijk maken dat ik tegen discriminatie op de arbeidsmarkt ben; ik ontken ook niet dat die bestaat. Alleen hoor ik bij werkbezoeken in het land altijd hetzelfde: als ik een brief schrijf en ik zet daar "Jan" onder, dan word ik uitgenodigd, als ik dezelfde brief schrijf en ik zet er "Achmed" onder, dan word ik niet uitgenodigd. Zoiets stond al in een artikel in de Volkskrant van zo'n twee jaar geleden. Het enige wat ik dan vraag is: komt u eens met een concreet voorbeeld. Heeft u dit zelf meegemaakt? Alstublieft, laat mij dat weten. Hebt u andere concrete voorbeelden, ik hoor ze graag. Waarom? Omdat het een soort roepen wordt van "wij worden gediscrimineerd", terwijl men nooit met concrete voorbeelden komt. Ik heb de mensen verteld dat ik e-mail heb en een website. Ik ben dus te bereiken, ze kunnen het me laten weten. Dat was de achtergrond van mijn opmerking.

Afsluitende stellingname In de analyse worden vragen uit de eerste repliek met het karakter van een afsluitende stellingname niet meegenomen. Hieronder is een voorbeeld opgenomen van zo’n vraag. De vraag van Wilders geldt als een afsluitende stellingname.

(5) Voorbeeld van een vraag die dient als afsluitende stellingname Respons

De heer Van Aartsen (VVD): Mijnheer Wilders, laat ik het zo zeggen: wij hebben niet zoveel zin om ons door u gek te laten maken. Daarvoor zitten wij niet in het parlement, en daarover verschillen wij van mening. Strafrechtelijk moet er sprake zijn van wettig en overtuigend bewijs. Er moet sprake zijn van ernstige bezwaren, of van een redelijk vermoeden daarvan. In die gevallen kun je strafrechtelijk het nodige doen. Waar wij nu voor pleiten – helaas wil de fractie van D66 daar niet aan, en de heer Bos hebben we toch aan onze kant, heb ik vanmorgen al geconstateerd – is dat er ook iets kan worden gedaan als er een redelijke mogelijkheid bestaat dat iemand iets doet. De heer Dittrich kan tien keer zeggen dat ik naïef ben op dit punt, maar ik blijf het herhalen: wat zou het goed geweest zijn als Mohammed B. zich gewoon op een politiebureau in Amsterdam had moeten melden. Dat had altijd verstorend gewerkt op de plannen die hij had.

Vraag

De heer Wilders (Groep Wilders): 1 Ik wil de heer Van Aartsen niet gek maken. Maar wat ik wel vaststel, is dat hij roept om daden, dat er op dit moment een paar honderd mensen in Nederland op straat rond lopen die door de AIVD worden gevolgd vanwege verkeerde activiteiten, en dat de VVD die mensen gewoon op straat laat lopen. Dat is triest.

1

Restrictie van de voorzitter: Eén keer nog, laatste keer.

18

De elementen die in dit onderzoek worden geanalyseerd, zijn als vraag-respons sequenties te identificeren. Hieronder wordt weergegeven wat er in dit onderzoek onder een vraag en onder een respons wordt verstaan.

Vraag In het debat geldt het moment waarop iemand een interruptiebeurt krijgt toegewezen door de kamervoorzitter en vervolgens het woord neemt, per definitie als een vraag. Alle interruptiebeurten gelden in het onderzoek als vraag, behalve een eventuele afsluitende stellingname van de vragensteller. In dit onderzoek wordt geen onderscheid gemaakt in verschillende soorten vragen.

Respons In het kamerdebat geldt een respons als iedere uiting van een spreker die volgt op een vraag.

Om te kunnen vaststellen of een respons een adequaat of ontwijkend antwoord bevat, is een model nodig om (ontwijkend) antwoordgedrag te classificeren. Hieronder komt het classificatiesysteem voor ‘evasiveness’ in kamerdebatten aan bod.

4.2 Classificatiesysteem ‘evasiveness’ in kamerdebatten

Op basis van eerder onderzoek naar ‘evasiveness’ (Bull 1994; Clayman 2001; Galasinksi 1996; Greatbatch 1986; Halmari 2005; Harris 2001; Heritage 1984; Jucker 1986; Simon-Vandenbergen 1996) is inzicht verkregen in het ontwijkende antwoordgedrag van politici in politiek discours. De bestaande onderzoeksliteratuur richt zich echter veelal op een andere vorm van politiek discours, namelijk politieke interviews, dan de vorm die in dit onderzoek centraal staat, namelijk kamerdebatten. Op basis van de bestaande literatuur zijn veel categorieën te onderscheiden die ‘evasiveness’ proberen vast te stellen. Om na te gaan in hoeverre deze categorieën toepasbaar zijn voor de analyse van ‘evasiveness’ in kamerdebatten, is kwalitatief vooronderzoek noodzakelijk. Op basis van kwalitatief vooronderzoek kan een classificatiesysteem ontwikkeld worden aan de hand waarvan ‘evasiveness’ in kamerdebatten gecategoriseerd kan worden. Voor het kwalitatieve vooronderzoek zijn 37 vraag-respons sequenties uit het debat over terrorismebestrijding geanalyseerd. Op basis van dit vooronderzoek is het mogelijk om ‘evasiveness’ in kamerdebatten te benoemen. Een aantal categorieën is geschikt bevonden om ‘evasiveness’ in een kamerdebat vast te kunnen stellen. Er is een aantal categorieën van verschillende onderzoekers samengevoegd, zodat deze categorieën geschikt werden om ‘evasiveness’ in een kamerdebat te kunnen benoemen. Daarnaast komt een aantal ‘evasive’ strategieën in het kamerdebat niet voor.

19

Er zijn ook nieuwe categorieën ontwikkeld om ‘evasiveness’ in het debat vast te kunnen stellen, omdat deze in de huidige onderzoeken naar ‘evasiveness’ niet voorkomen. Op basis van het kwalitatieve vooronderzoek en de bestaande wetenschappelijke inzichten is een classificatiesysteem ontwikkeld dat geschikt is om ‘evasiveness’ in een kamerdebat te kunnen analyseren. In de loop van het onderzoek is in dit classificatiesysteem een aantal categorieën door de steeds verdere verfijning verdwenen. Enkele categorieën die niet meer worden gebruikt, zullen aan het eind van deze paragraaf besproken worden. Hieronder wordt het definitieve classificatiesysteem gepresenteerd dat toegespitst is op het ontwijkende antwoordgedrag van politici in kamerdebatten.

4.2.1 Antwoord In dit onderzoek wordt op basis van de inhoud van een respons vastgesteld of er sprake is van een antwoord. Er is sprake van een antwoord wanneer een respons die informatie bevat waar in de vraag om verzocht werd. Daarnaast wordt de interactionele acceptatie als een soort toetssteen gebruikt bij het vaststellen of er sprake is van een adequaat antwoord. Hierbij wordt gekeken of de gespreksdeelnemers de respons zelf accepteren als een adequaat antwoord op de vraag. Wanneer in het debat een antwoord wordt gegeven, dan wordt dit aangeduid met een A.

Het ontwijkende antwoordgedrag van politici wordt bij het analyseren van de vraag-respons sequenties in het debat ingedeeld in expliciet (overt) en impliciet (covert) ontwijkende strategieën.

4.2.2 ‘Overt evasion’ ‘Overt evasion’ houdt in dat een spreker verschillende manieren gebruikt om duidelijk aan te geven dat hij geen relevant antwoord op de vraag gaat geven. Zo verontwaardigt de spreker zich bijvoorbeeld over de vraag en zegt ‘wat is dit nou voor vraag’ of ‘hoe kun je mij zo’n vraag stellen’. De respons van een spreker schiet dan te kort als een adequaat antwoord op de vraag. Hieronder worden verschillende ‘overt evasion’ strategieën besproken die de politici gebruiken in het kamerdebat.

O1. Weerstand in de vorm van een onvolledig antwoord Een spreker kan in een kamerdebat een expliciete ontwijkende strategie gebruiken door het geven van een onvolledig antwoord. Hierbij realiseert de spreker zich dat de respons geen adequaat antwoord bevat (Galasinski 1996: 9). Een ‘ja of nee’ antwoord is bijvoorbeeld in de context van een kamerdebat een onvolledig antwoord. Er wordt van politici in kamerdebatten verwacht dat ze een uitgewerkt antwoord op een vraag geven. ‘Ja of nee’ antwoorden worden dan gezien als ontoereikend. Ze roepen een implicatuur op en wijzen daarmee op de stilzwijgende weerstand tegen de bredere agenda van de vraag. Dat een ‘ja-nee’ antwoord in de context van een kamerdebat niet voldoende is, heeft te maken met de ‘maxim of quantity’ van Grice (1975: 45). Deze kwantiteitsmaxime heeft betrekking op de omvang van de boodschap.

20

De respons moet zodanig informatief zijn, zoals vereist is voor het geven van een adequaat antwoord in een kamerdebat (Bax 1999: 126 en Obeng 1997: 50). Wanneer in een kamerdebat sprake is van weerstand in de vorm van een onvolledig antwoord, dan wordt dit aangeduid met O1.

O2. Weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt Een spreker kan een vraag expliciet ontwijken door de vraag terug te wijzen, omdat de vraag uit een verkeerde veronderstelling volgt. Een spreker geeft in dit geval een respons op een vraag waarmee hij de presuppositie van een vraag ondermijnt (Harris 1991: 85). Dit doet een spreker wanneer het voor hem onmogelijk is om de vraag te beantwoorden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de vraag voortkomt uit een verkeerde veronderstelling. De spreker wijst de vraag dan terug. De spreker beweert in zijn respons openlijk dat de gestelde vraag fout is. Hiermee wordt de vraag ongeldig verklaard. De spreker zegt hierover bijvoorbeeld: “Wat is dit nou voor vraag?” of “Het gaat er niet om dat…, maar….”. De spreker wijst de vraag dan terug op basis van een vermeende presuppositie (Galasinski 1996: 7-8). Hierbij thematiseert de spreker de veronderstelling in de vraag. De vraag wordt dan ontweken door deze te thematiseren. Door de vraag zelf in twijfel te trekken is er sprake van een ‘overt evasion’ strategie op metaniveau. Wanneer er sprake is van weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt, dan wordt dit aangeduid met O2.

O3. Weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat de vraag verkeerd geadresseerd is Een spreker kan in een kamerdebat een vraag ontwijken door de vraag terug te wijzen, omdat de vraag verkeerd geadresseerd is. De spreker presenteert zichzelf dan als iemand aan wie die vraag niet gesteld zou moeten worden, bijvoorbeeld vanwege zijn bevoegdheden of vanwege een gebrek aan kennis. Zo kan een fractievoorzitter van een politieke partij een vraag bijvoorbeeld terugwijzen wanneer de vraag bedoeld is voor de minister in plaats van voor de fractievoorzitter (Galasinski 1996: 8). Een spreker kan zich bij het terugwijzen van de vraag beroepen op het feit dat het een beleidsmatige kwestie is. Zo is het bijvoorbeeld een kwestie van algemeen beleid dat iemand zijn collega’s niet afvalt. Wanneer er sprake is van weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat de vraag verkeerd geadresseerd is, dan wordt dit aangeduid met O3.

O4. Weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag onmogelijk is (een kwestie van algemeen beleid) Een spreker kan in een kamerdebat een vraag weigeren te beantwoorden, omdat hij vindt dat de gestelde vraag onmogelijk is om te beantwoorden. De verklaring die de spreker geeft voor het niet beantwoorden van de vraag is bijvoorbeeld: “Het is onmogelijk om te zeggen dat…” of “Ik kan nu nog geen uitspraken doen over…” (Galasinski 1996: 8). De spreker zegt expliciet dat hij de vraag niet wil beantwoorden. Het niet beantwoorden van zulke vragen is vaak een kwestie van algemeen beleid.

21

De spreker weigert dan antwoord te geven als een onderdeel van zijn beleid om geen commentaar te geven op zulke vragen. Doordat de spreker benadrukt dat er principiële redenen aan de weigering ten grondslag liggen, wordt het niet gepresenteerd als een eigenaardige reactie van de spreker op een bepaalde vraag, maar als algemeen beleid dat op al dat soort vragen van toepassing is. Deze praktijk impliceert dat verdere inspanningen om een antwoord te krijgen vruchteloos zullen zijn. Hierdoor wordt het stellen van vervolgvragen afgeremd en vertegenwoordigt het een sterk bod om het onderwerp af te sluiten (Clayman 2001: 424). Wanneer er sprake is van weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag onmogelijk is (een kwestie van algemeen beleid) dan wordt dit aangeduid met O4.

O5. Weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag niet relevant is Een spreker kan in een kamerdebat weigeren om een antwoord te geven op een vraag, omdat hij vindt dat de vraag niet relevant is. De vraag gaat bijvoorbeeld over een ander onderwerp dan het onderwerp waar het debat over gaat. Wanneer er sprake is van weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag niet relevant is, dan wordt dit aangeduid met O5.

4.2.3 ‘Covert evasion’ Bij ‘covert evasion’ geeft een politicus een antwoord waar niet specifiek om gevraagd is zonder dat hij expliciet aangeeft dat het antwoord afwijkt van het onderwerp van de vraag. Sprekers vermijden een expliciete erkenning dat er een verschuiving in het onderwerp aan zit te komen. Ze kunnen zelfs maatregelen treffen om te verbergen dat ze een vraag ontwijken. Bij ‘covert evasion’ doet de spreker bij het geven van een respons net alsof hij een adequaat antwoord geeft, terwijl hij de vraag ontwijkt. Hieronder worden verschillende ‘covert evasion’ strategieën besproken die de sprekers gebruiken in het debat over terrorisme.

C1. Complete shift in het onderwerp van de vraag Een spreker kan in een kamerdebat bij het geven van een respons een complete shift in het onderwerp van de vraag aanbrengen. Bij een complete shift in het onderwerp van de vraag geeft de spreker een ander antwoord dan bedoeld is (Greatbatch 1986: 445-446). De spreker zijn respons is bijvoorbeeld wel gerelateerd aan het onderwerp, maar niet specifiek op hetgeen er gevraagd werd. In het antwoord kan de spreker nog wel refereren aan de vraag door bijvoorbeeld een sleutelwoord uit de vraag te herhalen. Zo kan een spreker in zijn antwoord een voornaamwoord gebruiken dat verwijst naar de vraag. Hierdoor lijkt de spreker een passend antwoord te geven, maar dat hoeft niet zo te zijn (Clayman 2001: 415-416). Wanneer er sprake is van een complete shift in het onderwerp van de vraag dan wordt dit aangeduid met C1.

22

C2. Shift in een aspect van het onderwerp van de vraag Een spreker kan in een kamerdebat een shift aanbrengen in een aspect van het onderwerp van de vraag. Hierbij doet de spreker alsof hij een relevant antwoord geeft op de vraag, maar hij buigt de vraag om door een antwoord te geven dat sterk aan het onderwerp gerelateerd is, maar dat geen antwoord is op de vraag (Greatbatch 1986: 443-447). De spreker brengt hierdoor een shift aan binnen het frame van het onderwerp van de vraag. Het accent ligt in een kleine verschuiving van het onderwerp van een vraag. De spreker kan een shift verbergen door sleutelwoorden uit de vraag te herhalen. Door een belangrijk lexicaal punt van de vraag te herhalen, zoals ‘wat is het verschil’ ‘het verschil is’ verpakt de spreker zijn reactie alsof hij een antwoord geeft op de vraag, maar hij kan iets heel anders bedoelen dan de vragensteller met zijn vraag bedoelde. De spreker beantwoordt de vraag dan niet op een manier zoals de vraag was bedoeld, maar hij doet toch alsof dit wel het geval is (Clayman 2001: 425-228). Wanneer er sprake is van shift in een aspect van het onderwerp van de vraag dan wordt dit aangeduid met C2.

C3. Covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller Tussen de spreker en vragensteller kan in een kamerdebat een gebrek aan overeenstemming zijn. Een gebrek aan overeenstemming wordt in de vraag-respons sequenties geuit door middel van onenigheid tussen spreker en vragensteller. Deze onenigheid kan ontstaan, doordat een spreker een uitspraak van de vragensteller in twijfel trekt. De spreker laat bij deze vorm van evasion niet openlijk zien dat hij de vraag niet kan beantwoorden, omdat deze een verkeerde presuppositie bevat. De spreker geeft simpelweg aan dat hij het niet eens is met de claim die wordt gemaakt in de vraag of hij zet de claim in een ander perspectief (Galasinski 1996: 15-16). Dit in tegenstelling met overt evasion (O2) waarbij de spreker de vraag openlijk terugwijst, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt. Een ander verschil tussen O2 en C3 is dat bij het O2 de vraag met daarin de suggestie gethematiseerd wordt. Bij C3 gaat het om de inhoud. Er is dan sprake van een inhoudelijk meningsverschil tussen de spreker en vragensteller. Wanneer er sprake is van covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller dan wordt dit aangeduid met C3.

In de loop van het onderzoek is in dit classificatiesysteem een aantal categorieën door de steeds verdere verfijning verdwenen. Hieronder komen enkele categorieën aan bod die niet meer gebruikt worden.

4.2.4 Overige categorieën Aan de hand van het vooronderzoek en op basis van onderzoeksliteratuur is het bovenstaande classificatiesysteem ontwikkeld. In dit classificatiesysteem is in de loop van het onderzoek een aantal categorieën verdwenen. Hieronder zijn twee voorbeelden van zulke categorieën weergegeven.

23

Voorbeeld 1: overt evasion - rechtvaardiging van het niet coöperatief zijn Bij de categorie ‘het rechtvaardigen van het geven van een oncoöperatief antwoord’ signaleert de spreker dat er factoren zijn die een respons in de weg staan. Hierdoor kan hij in het kamerdebat geen coöperatief antwoord geven. Bij deze vorm van ‘evasion’ geeft de spreker een reden waarom hij niet coöperatief is. Zo kan hij het ontwijken van een vraag rechtvaardigen door te stellen dat het ongepast is om vooruit te lopen op het besluitvormingsproces. Een spreker kan ook aangeven dat hij niet voldoende kennis heeft om een vraag te beantwoorden (Clayman 2001: 419-421). Deze categorie is na het verfijnen van ‘overt evasion’ opgegaan in specifiekere categorieën (O2-O5) en is daardoor niet meer aanwezig. Voorbeeld 2: covert evasion - shift in het onderwerp voor of na het geven van een antwoord Een spreker kan in een kamerdebat een shift in het onderwerp aanbrengen in combinatie met het geven van een antwoord. Zo kan de spreker voordat hij de vraag beantwoordt eerst zijn eigen agenda uiteenzetten. Een spreker kan deze ‘evasive’ strategie ook toepassen na het geven van een antwoord. Hij gaat dan - na het geven van een antwoord - over op een ander onderwerp zonder dit expliciet te vermelden (Greatbatch 1986: 443-444). Met behulp van een voorbeeld wordt uitgelegd waarom deze categorie is verdwenen. (6) Een voorbeeld van een shift in het onderwerp voor het geven van een antwoord Vraag 1

De heer Dittrich (D66): Ik vraag mij toch nog af waarom de heer Bos zich zo verschuilt. Waarom zegt hij in dit debat niet dat sommige van de voorstellen de verkeerde kant op gaan en hij ze daarom niet wil? Waarom blijft hij maar naar de toekomst verwijzen? Ik snap het niet. Hij is de leider van de grootste oppositiepartij. Hij kan dus invloed uitoefenen op dit debat. Toch laat hij al die ambtenaren maar doorgaan, zodat wij over een halfjaar of driekwart jaar maar weer moeten zien. Dat is toch zonde van ieders tijd?

Respons 1

De heer Bos (PvdA): Ik begrijp dat u zich verbaast over het feit dat de PvdA-fractie zich niet meteen aan uw zijde schaart, als u afstand neemt van uw coalitiegenoten. Wij hebben natuurlijk ook een eigen verantwoordelijkheid. 2 Ik vind de ernst van de dreiging die uitgaat van het terrorisme voor onze samenleving zo groot, dat ik niet nu al in allerlei reflexen schiet. Ik zeg niet nu al dat het allemaal wel goed zal zijn of dat het allemaal wel niets zal zijn, omdat ik de zorgvuldigheid waartoe ik als volksvertegenwoordiger gehouden ben tot het laatste moment zal betrachten. Dat betekent dat wij een oordeel geven als wij alle details kennen. Ik heb u precies aangegeven waarop wij zullen toetsen.

2

Dittrich zegt iets tegen een kamerlid naast hem en heft daarbij zijn armen in de lucht. Vervolgens staat hij op en loopt hij naar de interruptiemicrofoon.

24

In het bovenstaande voorbeeld vraagt Dittrich aan Bos waarom hij nog niet wil reageren. Hiermee tilt Dittrich de vraag op metaniveau. Bos gaat hier niet in mee. Hij gebruikt dit om tegen de Dittrich te kunnen scoren. De respons van Bos is bedoeld om een punt te maken: “Ik begrijp dat u zich verbaast over het feit dat de PvdA-fractie zich niet meteen aan uw zijde schaart, als u afstand neemt van uw coalitiegenoten. Wij hebben natuurlijk ook een eigen verantwoordelijkheid”. Bos komt daarna op de vraag van Dittrich terug. Hij geeft aan dat hij het voorbarig vindt om nu al te antwoorden. Greatbatch (1986) zou het ‘scoren’ van Bos classificeren als het aanbrengen van een shift in het onderwerp van de vraag, voordat er een antwoord wordt gegeven. In het eerste deel van de respons produceert Bos iets anders dan een antwoord en dat deel kan daarom beschouwd worden als een poging van Bos om het onderwerp van de vraag te veranderen. Deze categorie is afgevallen, omdat de categorie in het onderzoek naar ‘evasiveness’ in kamerdebatten niet onder ‘evasion’ kan worden geschaard. Het begin van de respons van Bos maakt zijn antwoord effectiever. Hij geeft een scherpe repliek, voordat hij verder antwoord geeft. Het eerste deel van het antwoord van Bos is dus niet ‘evasive’.

Het definitieve classificatiesysteem om het ontwijkende antwoordgedrag van politici in kamerdebatten vast te stellen, wordt hieronder in tabel 1 in een overzicht weergegeven. Hierin wordt duidelijk hoe ‘evasiveness’ in dit onderzoek gerangschikt wordt.

Tabel 1: Classificatiesysteem voor (ontwijkend) antwoordgedrag van politici in een kamerdebat Label

Symbool Omschrijving

Antwoord

A

Een antwoord bevat die informatie waar in de vraag om verzocht werd. Tevens wordt interactionele acceptatie gebruikt als een soort toetsteen bij het vaststellen van een antwoord. Een spreker gebruikt verschillende strategieën om

Overt evasion (expliciet):

duidelijk aan te geven dat hij geen relevant antwoord gaat geven. Weerstand in de vorm van een

O1

onvolledig antwoord.

Een spreker geeft te weinig informatie dan voor het beantwoorden van de vraag nodig is.

Weerstand in de vorm van het

O2

Een spreker wijst de vraag terug, omdat het voor hem

terugwijzen van de vraag, omdat

onmogelijk is om de vraag te beantwoorden, omdat

deze

deze uit een verkeerde veronderstelling volgt.

uit

een

verkeerde

veronderstelling volgt. Weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat de

O3

Een spreker wijst de vraag terug, omdat de vraag verkeerd geadresseerd is.

vraag verkeerd geadresseerd is.

25

Weerstand in de vorm van het

O4

Een spreker weigert een vraag te beantwoorden,

weigeren van een antwoord, omdat

omdat hij vindt dat de gestelde vraag onmogelijk is

de

om te beantwoorden. Het niet beantwoorden van de

vraag

onmogelijk

is

(een

kwestie van algemeen beleid).

vraag is vaak een kwestie van algemeen beleid.

Weerstand in de vorm van het

O5

weigeren van een antwoord, omdat

Een spreker weigert antwoord te geven op een vraag, omdat hij vindt dat de vraag niet relevant is.

de vraag niet relevant is. Een spreker gebruikt verschillende strategieën om een

Covert evasion (impliciet):

expliciete erkenning te vermijden dat hij een ontwijkend antwoord geeft. Complete shift in het onderwerp

C1

van de vraag. Shift

in

een

onderwerp van de vraag aan. aspect

van

het

C2

onderwerp van de vraag.

overeenstemming

Een spreker brengt een shift in een aspect van het onderwerp van de vraag aan.

Covert evasion door een gebrek aan

Een spreker brengt een complete shift in het

tussen

C3

Tussen de spreker en vragenstelling is een gebrek aan overstemming.

spreker en vragensteller.

4.3 Analyseprocedure

Dit onderzoek heeft zowel een kwalitatief als kwantitatief karakter. Door het kwalitatieve vooronderzoek is het mogelijk om ‘evasiveness’ in kamerdebatten te benoemen. Op basis van het kwalitatieve vooronderzoek en wetenschappelijke onderzoeksliteratuur is een classificatiesysteem voor ‘evasiveness’ in kamerdebatten ontwikkeld aan de hand waarvan de analyse wordt uitgevoerd. Over alle categorieën is zorgvuldig nagedacht. In de daadwerkelijke analyse staat het beschrijven en interpreteren van vraag-respons sequenties in het debat voorop. De aard van de respons van een spreker wordt uitvoerig besproken. Doordat op een kwalitatieve manier met de data is gewerkt, wordt inzicht verkregen in de manier waarop politici ‘evasive’ strategieën in een kamerdebat gebruiken. Wanneer de analyse is uitgevoerd, vinden er kwantitatieve tellingen plaats. Hierbij is het noodzakelijk om gegevens uit de analyse op te tellen en in kwantitatieve zin inzichtelijk te maken. De kwantitatieve gegevens die uit de analyse naar voren komen, worden verwerkt en geanalyseerd met behulp van het statistische softwareprogramma voor datawerking SPSS. Met behulp van precieze tellingen van de verschillende soorten ontwijkende strategieën die politici gebruiken, kunnen uitspraken gedaan worden over hoe vaak politici gebruik maken van ontwijkend antwoordgedrag in kamerdebatten. Deze kwantitieve gegevens worden met voorbeelden uitgewerkt. Hierdoor vindt een kwalitatieve verrijking van de bevindingen plaats. In het volgende hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar het ontwijkende antwoordgedrag van politici in het kamerdebat beschreven. 26

5. Resultaten (ontwijkend) antwoordgedrag in een kamerdebat

Op basis van het in hoofdstuk 4 gepresenteerde classificatiesysteem is onderzoek gedaan naar het ontwijkende antwoordgedrag van politici in het kamerdebat over terrorismebestrijding. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de analyse gepresenteerd. In bijlage 3 is de analyse in zijn totaliteit terug te vinden. Allereerst geeft dit hoofdstuk een overzicht van de vraag-respons sequenties die in het debat voorkomen. Daarna wordt voor de bespreking van de resultaten van elke categorie uit het classificatiesysteem een concreet voorbeeld uit het kamerdebat gegeven. Hierdoor wordt duidelijk hoe deze categorieën in het kamerdebat gerealiseerd worden. Vervolgens komen de resultaten van de analyse naar het ontwijkende antwoordgedrag van politici in het kamerdebat aan bod.

5.1 Overzicht kamerdebat

In dit onderzoek zijn in totaal 105 vraag-respons sequenties geanalyseerd. In tabel 2 wordt hier een overzicht van gegeven. De tabel verschaft inzicht in welke politicus vragen heeft gesteld in het debat, hoeveel vragen een politicus in totaal heeft gesteld, welke politicus aan wie een vraag heeft gesteld en op hoeveel vragen een politicus respons heeft gegeven.

Tabel 2: Overzicht van de vraag-respons sequenties in het debat over terrorisme Respondent Vragensteller

Van

Bos

Dittrich Halsema

Aartsen

Van Aartsen

5

2

Verha-

Van der

gen

Vlies

Wilders

Totaal

1

8

2

6

Bos

4

Dittrich

2

7

Eerdmans

2

1

3

3

Halsema

2

4

1

5

Rouvoet

3

3

2

Verhagen

7

5

3

15

Van der Vlies

1

3

2

6

1

3

13 2

11 3

15

1

9

Wilders

2

3

2

6

13

De Wit

1

2

3

3

9

Totaal

11

33

22

11

20

2

4

105

Op basis van tabel 2 wordt hieronder een overzicht gegeven van de vragenstellers en respondenten in het kamerdebat.

27

Vragenstellers Uit tabel 2 blijkt dat Halsema en Verhagen de meeste vragen in het debat stellen. Deze politici stellen elk 14,3% van het totaal aantal gestelde vragen. Daarna volgen Dittrich en Wilders met beiden 12,4%. Eerdmans stelt 10,5% van de vragen. Rouvoet en De Wit nemen beiden 8,6% van de vragen voor hun rekening. Van Aartsen stelt 7,6% van de vragen. Bos en Van der Vlies stellen het kleinste aantal vragen, namelijk beiden 5,7% (zie figuur 1). Wilders

Halsema

12,4%

14,3%

Eerdmans

Verhagen

10,5%

14,3%

van der Vlies Dittrich 5,7% 12,4% van Aartsen de Wit 8,6% Bos

7,6% Rouvoet 8,6%

5,7%

Figuur 1: de hoeveelheid vragen die een politicus stelt

Respondenten Uit tabel 2 en figuur 2 hieronder blijkt dat Bos de meeste responsen geeft, namelijk 31,4%. Dittrich en Verhagen nemen respectievelijk 21,0% en 19,0% van de totale respons voor hun rekening. Daarna volgen Van Aartsen (12,4%) en Halsema (10,5%). Wilders en Van der Vlies geven 3,8% en 1,9% van de totale respons. Aan Eerdmans, Lazrak, Rouvoet en De Wit worden in het debat geen vragen gesteld. Wilders 3,8% Verhagen 19,0%

Bos 31,4%

Van der Vlies 1,9% Van Aartsen 12,4%

Halsema

Dittrich

10,5%

21,0%

Figuur 2: de hoeveelheid respons per spreker in het debat

28

Voordat de resultaten van de analyse gepresenteerd worden, is het allereerst van belang om per categorie uit het classificatiesysteem een voorbeeld te geven. Hierdoor wordt duidelijk hoe deze categorieën in het kamerdebat gerealiseerd worden.

5.2 Realisatie van ‘evasiveness’ in het kamerdebat Hieronder wordt van elke categorie uit het classificatiesysteem weergegeven op welke wijze deze categorie in het debat wordt gerealiseerd. Tevens wordt de analyse toegelicht.

A. Antwoord Hieronder is een voorbeeld van een antwoord in het kamerdebat opgenomen.

(7) Voorbeeld van een antwoord Vraag 1

De heer Dittrich (D66): De heer Verhagen spreekt warme woorden over de rechtsstaat. Dat doet mij meteen denken aan zijn uitspraak: "Liever tien onschuldige mensen in een cel dan een terrorist op straat". Is dat niet een heel verkeerde voorstelling van zaken? Moet het in een rechtsstaat niet zo zijn dat er geen enkele onschuldige in een cel terechtkomt en dat die ene terrorist wordt opgepakt? Hoe verhoudt dat zich tot uw mooie rechtsstaat?

Respons 1 De heer Verhagen (CDA): Ik houd staande wat ik in het debat na de aanslagen in Madrid A

heb gezegd. De ijzeren regel van het strafrecht is: "Liever tien schuldigen op straat dan een onschuldige in de cel," maar die regel gaat niet op als het gaat om de bescherming van onze samenleving tegen terrorisme. Ik heb niet gezegd: "Liever tien onschuldigen in de cel," maar: "Liever niet tien schuldigen op straat.” Men kan de Handelingen op dat punt nalezen. Ik heb toen ook een uitvoerig debat hierover gehad met de heer Bos, waarin ik ook heb gesteld dat wij ons de regel "Liever tien schuldigen op straat" niet kunnen permitteren, omdat de consequenties te gruwelijk zijn om onze samenleving aan bloot te stellen.

Respons 1 A. Antwoord Dittrich vraagt aan Verhagen hoe de uitspraak van Verhagen zich verhoudt tot de rechtsstaat. Verhagen legt uit hoe de ijzeren regel zich verhoudt tot de rechtsstaat, namelijk “maar die regel gaat niet op als het gaat om de bescherming van onze samenleving tegen terrorisme” en “wij kunnen ons de regel - liever tien schuldigen op straat - niet permitteren”. Verhagen geeft hiermee antwoord op de vraag van Dittrich.

29

O1 en O2. Overt evasion: weerstand in de vorm van een onvolledig antwoord en weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt Hieronder wordt een voorbeeld van de categorieën O1 en O2 gegeven.

(8) Voorbeeld van de categorieën O1 en O2 Vraag 1

De heer De Wit (SP): Hoe lang moeten de maatregelen duren die de heer Verhagen nu uiteen zet en goed vindt? Hij staat er positief tegenover. Geldt voor hem ook een termijn?

Respons 1 De heer Verhagen (CDA): Nee. O1 Vraag 2

De heer De Wit (SP): Kunnen mensen eindeloos worden vastgehouden? Moeten mensen zich eindeloos melden? Is volgens de heer Verhagen beroep op de rechter mogelijk of noodzakelijk?

Respons 2 De heer Verhagen (CDA): Maar voorzitter, de heer De Wit doet alsof wij niet in een O2

rechtsstaat leven, maar de rechtsstaat blijft bestaan! Rechterlijke toetsing blijft, het parlement blijft bestaan, de politie blijft in een rechtsstaat opereren, de politie wordt gecontroleerd door de officier van justitie, de officier van justitie wordt gecontroleerd door de rechter-commissaris en beiden worden gecontroleerd door de rechtbank. Bovendien hebben wij de Hoge Raad, het gerechtshof en het Europees Hof van de Rechten van de Mens. De heer De Wit doet alsof er geen rechtsstaat meer is, maar alle besluiten en stappen worden genomen in het kader van de rechtsstaat, of dat nou voorlopige hechtenis of andere maatregelen zijn. Wij willen de rechtsstaat juist beschermen tegen allerlei individuen die haar omver willen werpen, op willen blazen. Daar zijn wij mee bezig. Er wordt gezegd dat het om iemand kan gaan die onschuldig is. Laten wij wel wezen: als ik naar Schiphol ga, vind ik het maar wat prettig als iemand in mijn koffer snuffelt om te kijken of er een bom in mijn sokken zit. Dat vind ik niet zozeer prettig omdat ik er een bom in heb gestopt, als wel omdat ik zeker gesteld wil zien dat de passagier naast mij dat ook niet heeft gedaan, zodat wij niet boven de zee in duizend stukjes uit elkaar vliegen. Dat vind ik. Ik heb er dus ook geen probleem mee als er in dat kader preventief wordt gefouilleerd. Dat is uiteindelijk namelijk de bescherming van uw en mijn leven.

Respons 1 O1. Overt evasion: weerstand in de vorm van een onvolledig antwoord Verhagen geeft alleen een ‘ja-nee’ antwoord op de ‘ja-nee’ vraag van De Wit. In de context van het debat geldt deze respons als ontoereikend. Voor De Wit geldt het ‘ja of nee’ antwoord van Verhagen als niet-adequaat. Dit blijkt uit het feit dat De Wit door het stellen van een vervolgvraag aanstuurt op een verdere uitwerking van het onderwerp van de vraag.

30

Vraag 2 De Wit buigt vervolgens zijn vraag om naar een kwestie over de rechtsstaat. Hij doet dit door de consequenties te noemen, namelijk “kunnen mensen eindeloos worden vastgehouden”. Deze consequenties worden door De Wit gechargeerd gepresenteerd, want hij bedoelt te zeggen: “Je kunt het niet maken dat we naar een politiestaat gaan” en “Moeten mensen eerst een jaar in Guantanamo Bay hebben gezeten, voordat ze gehoord kunnen worden?”.

Respons 2 O2. Overt evasion: weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt Verhagen wijst de vraag van De Wit terug door aan te geven dat de vraag een verkeerde presuppositie bevat: “Maar voorzitter, de heer De Wit doet alsof wij niet in een rechtsstaat leven, maar de rechtsstaat blijft bestaan!” Hierdoor verklaart hij de vraag van De Wit ongeldig. Verhagen geeft aan waarom de vraag van De Wit onterecht is. Verhagen heeft een principieel standpunt dat niet alle maatregelen/ regels voor terrorisme nog eens apart vermeld moeten worden.

O3. Overt evasion: weerstand in de vorm van het terugverwijzen van de vraag, omdat de vraag verkeerd geadresseerd is Hieronder wordt een voorbeeld van categorie O3 gegeven.

(9) Voorbeeld van categorie O3 Vraag 1

De heer Dittrich (D66): 3 Hoe waardeert u de uitspraak van minister Verdonk dat haar geen gevallen van discriminatie op de arbeidsmarkt bekend zijn? Wij hebben stapels brieven liggen van mensen die wel degelijk worden gediscrimineerd, die bijvoorbeeld een Marokkaans klinkende achternaam hebben en dan niet bij een Nederlandse werkgever terecht kunnen, terwijl het wel lukt als ze opbellen onder de naam Jansen of Pieterse.

Respons 1 De heer Van Aartsen (VVD): Mijnheer Dittrich, ook door u laat ik mij niet gek maken. Ik O3

begeef mij al helemaal niet op het pad waarop er enig licht ontstaat of een wig wordt gedreven tussen minister Verdonk en mij. Ik ben ervan overtuigd dat zij vanmiddag op dit punt een betoog houdt waarover u en ik, maar ik hoop de gehele Kamer, want ook de heer Bos heeft daarover gesproken, zeer tevreden zijn. Dat is nog eens andere koek dan een dag van de binding.

3

Niet in stenogram: Dittrich: Voorzitter, mag ik op dit punt de heer Van Aartsen een vraag stellen?

31

Respons 1 O3. Overt evasion: weerstand in de vorm van het terugverwijzen van de vraag, omdat de vraag verkeerd geadresseerd is Van Aartsen geeft aan dat Verdonk vanmiddag zelf antwoord geeft op dit punt. Het is niet zijn taak om dat te doen, dat moet Verdonk zelf doen.

O4. Overt evasion: weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag onmogelijk is (een kwestie van algemeen beleid) Hieronder wordt een voorbeeld van categorie O4 gegeven.

(10) Voorbeeld van categorie O4 Vraag 1

De heer Verhagen (CDA): Ik verbaas mij over de inbreng van de heer Bos. Tijdens het debat op 11 november 2004 verweet hij het kabinet dat het de aard en de ernst van het fenomeen terrorisme onderschatte. Hij verweet het kabinet dat het bleef steken in polderen en beslissingen bleef uitstellen, wat hij nu ook doet. Hij verweet het kabinet dat het niet doorbeet. Hij deed de oproep dat de rechtsstaat nu eindelijk zijn tanden eens moest laten zien en moest doorbijten. Hij riep het kabinet op tot daadkracht. Er moesten maatregelen worden getroffen die wij nog niet kenden en waarvan wij niet uitsloten dat er wel eens iets mis kon gaan. Terrorisme moest immers veel daadkrachtiger worden bestreden dan het kabinet op 11 november voorstelde. Nu doet het kabinet voorstellen waar de heer Bos ook om heeft gevraagd en nu zegt hij dat hij over een half jaar wel eens zal zien of hij ze zal steunen. Waarom bijt hij niet door? Waar blijft zijn daadkracht?

Respons 1 De heer Bos (PvdA): Om precies die reden zeg ik vandaag dat ik mij niet schaar aan de O4

kant van degenen die nu al menen te moeten zeggen dat dit zich allemaal niet verhoudt tot de rechtsstaat. Als de heer Verhagen van mening is dat hij akkoord kan gaan op grond van die tien regels per voorstel die wij nu kennen, terwijl wij over de cruciale onderdelen die de volksvertegenwoordiger moet toetsen, nog niets weten, is dat zijn zaak. Die onzorgvuldigheid nemen wij niet voor onze rekening.

Respons 1 O4. Overt evasion: weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag onmogelijk is (een kwestie van algemeen beleid) Bos vindt dat het onmogelijk is om zijn mening te geven op basis van tien regels per voorstel. Hij brengt het als een kwestie van algemeen beleid dat hij als volksvertegenwoordiger in dit stadium zijn mening niet kan geven.

32

05. Overt evasion: weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag niet relevant is Hieronder wordt een voorbeeld van categorie O5 gegeven.

(11) Voorbeeld van categorie O5 Vraag 1

De heer Dittrich (D66): Mooi gesproken, maar ik herinner mij dat de PvdA nog een half jaar geleden het tenen likken strafbaar wilde stellen.

Respons 1 De heer Bos (PvdA): Gelukkig niet in de sfeer van het terrorismedebat. O5

Respons 1 O5. Overt evasion: weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag niet relevant is Bos geeft een repliek op de uitdaging van Dittrich. Bos geeft aan dat de vraag van Dittrich niet relevant is, omdat hij zijn opmerking niet in de context van het terrorismedebat heeft gemaakt.

C1. Covert evasion: complete shift in het onderwerp van de vraag Hieronder wordt een voorbeeld van categorie C1 gegeven.

(12) Voorbeeld van categorie C1 Vraag 1

De heer Eerdmans (LPF): Het wordt zo gemakkelijk gezegd door de heer Van der Vlies, maar wat denkt hij van een beroepsverbod voor de heer Van de Ven, de nep-imam die bij Knevel uitsprak dat hij het zou toejuichen als de heer Wilders om het leven zou komen?

Respons 1 De heer Van der Vlies (SGP): Ik vond het een verschrikkelijke opmerking van die man. C1

Respons 1 C1. Covert evasion: complete shift in het onderwerp van de vraag Van der Vlies beantwoordt de vraag van Eerdmans niet. Hij geeft geen reactie op het al dan niet geven van een beroepsverbod. Van der Vlies gaat in op hoe verschrikkelijk hij die opmerking vond. Hij geeft dus een totaal ander antwoord dan bedoeld is.

33

C2. Covert evasion: shift in een aspect van het onderwerp van de vraag Hieronder wordt een voorbeeld van categorie C2 gegeven.

(13) Voorbeeld van categorie C2 Vraag 1

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik ben het met u eens dat er nog het nodige te doen is op het punt van de coördinatie, de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden. Ik ben het zelfs met u eens dat wij met de keuze voor de minister van Justitie als coördinerend bewindspersoon de verkeerde keuze hebben gemaakt. Ik verbaas mij alleen over uw uitspraak dat wij, in goed Nederlands, "first things first" moeten doen. Er is een andere goede Nederlandse uitdrukking, namelijk het één doen en het ander niet laten. U wekt de indruk dat wij er eerst voor moeten zorgen dat de bevoegdheden en verantwoordelijkheden op orde zijn. Waarom stelt u zich niet met het kabinet en de Kamer de vraag of er nog iets nodig is in de sfeer van bevoegdheden en verantwoordelijkheden op de vloer voor de daadwerkelijke aanpak van terrorismebestrijding? Waarom zet u dat weg? Straks hebben wij misschien wel een heel goede structuur, maar gebeurt er te weinig op de vloer.

Respons 1 De heer Bos (PvdA): Ik begrijp uw vraag heel goed, maar wij stellen ons niet op het C2

standpunt dat wij niet akkoord gaan met de uitbreiding van politie, justitie en inlichtingendiensten zolang de structuur zo blijft als nu. Ik ben begonnen met te zeggen dat wij de plannen van het kabinet steunen. Er is een grotere capaciteit nodig, maar wij denken dat die extra middelen en die extra mensen vele malen effectiever ingezet kunnen worden als de chaos waar de commissie-Havermans op wijst ook wordt aangepakt. Daarnaast heb ik nog een ander argument genoemd, namelijk dat wij ons moeten realiseren dat de mensen die geacht worden alles uit te voeren wat wij reeds hebben verzonnen, vervolgens worden belast met alles wat wij, kabinet en/of Kamer, hier met elkaar nieuw verzinnen. Dat kan de slagkracht van ons allen in de strijd tegen het terrorisme verminderen. Dat lijkt mij niemands bedoeling te zijn.

Respons 1 C2. Covert evasion: shift in een aspect van het onderwerp van de vraag Bos heeft het over een centrale structuur en een grotere capaciteit, terwijl Rouvoet bevoegdheden en verantwoordelijkheden op de vloer wil. Bos brengt een shift aan in een aspect van het onderwerp van de vraag door de vraag van Rouvoet om te buigen. Zijn antwoord blijft wel gerelateerd aan het onderwerp van de vraag, namelijk ‘de zorg over de uitvoerende instanties’.

34

C3. Covert evasion: door een gebrek aan overeenstemming tussen de spreker en vragensteller Hieronder wordt een voorbeeld van categorie C3 gegeven.

(14) Voorbeeld van categorie C3 Vraag 2

De heer Bos (PvdA): Uiteraard. 4

De heer Van Aartsen sprak in een bijzin steun uit voor het programma dat in Rotterdam is

gepresenteerd. Misschien krijgen wij nog een keer de gelegenheid, daar uitgebreider over te spreken. Ik houd mij daar zeker voor aanbevolen. Ik was redelijk onder de indruk van de opmerkingen van de heer Van Aartsen, omdat ik daarin parallellen zag met hoe wij zelf tegen zaken aankijken. De mogelijke spanning tussen rechtsstatelijk denken enerzijds en het scheppen en behouden van veiligheid anderzijds, mag niet worden overdreven, omdat beide elementen in hoge mate verenigbaar zijn. De Rotterdamse aanpak behelst onder andere dat er programma's worden ontwikkeld die een bijdrage leveren aan het voorkomen dat jongeren die vatbaar zijn voor radicalisering, extremistische opvattingen ontwikkelen. Als jongeren daar niet aan mee willen doen, worden zij waar mogelijk uitgesloten van voorzieningen zoals onderwijs, arbeid en huursubsidie. Feitelijk treedt de Koppelingswet in werking op basis waarvan degenen die illegaal in Nederland verblijven van allerlei voorzieningen worden uitgesloten. Jongeren in Rotterdam die niet mee willen doen, worden dus gelijkgesteld aan illegale vreemdelingen en worden uitgesloten van allerlei voorzieningen die voor legaal hier verblijvenden toegankelijk zijn. 5 Steunt u die aanpak ook? Respons 2 De heer Van Aartsen (VVD): Volgens mij is dit geen geheel juiste interpretatie van het C3

actieprogramma. Op een aantal van ongeveer 85.000 moslims in de gemeente Rotterdam is sprake van een echt actieve radicalisering bij ongeveer 75 tot 400 jongeren. In het rapport staat ook, en dat vind ik moedig, dat dit jongeren zijn met een Marokkaanse achtergrond. Ik heb begrepen dat men zich op die groep richt. De burgemeester van Rotterdam heeft gezegd: zij die zichzelf uitsluiten, zullen wij niet insluiten in de Nederlandse samenleving. Die harde lijn steunt mijn fractie volop. Hoe denkt het kabinet hierover?

Vraag 3

De heer Bos (PvdA): 6 Bij die vraag sluit ik mij gaarne aan, maar ik maak de heer Van Aartsen er nogmaals op opmerkzaam dat het uitsluiten van voorzieningen en het feitelijk in werking doen treden van de Koppelingswet niet de groep van 75 tot 400 betreft, maar een veel grotere groep, namelijk de jongeren die vatbaar zijn voor radicalisering. Als de heer Van Aartsen met mij zegt dat het smeden van allianties met gematigde moslims cruciaal is

4

Niet in stenogram: Ik heb een andere vraag Niet in stenogram: en mijn vraag uiteraard is aan het kabinet, hoe denkt het kabinet hierover? 6 Restrictie voorzitter: Eén korte vraag nog 5

35

om het antiterrorisme- en het antiradicaliseringsbeleid van dit kabinet te doen slagen, dan zal hij ook inzien dat er juist op dit soort punten met de nodige terughoudendheid geopereerd moet worden. Respons 3 De heer Van Aartsen (VVD): Maar voor degenen die zichzelf uitsluiten, is er geen dag C3

van de binding. Welk interessant programma je ook bedenkt, dat werkt niet. Dat is precies waarover wij het in november nog eens waren. Je moet een scherpe scheiding maken tussen enerzijds radicalisme, degenen die daarin geloven, zich als zodanig gedragen en een foute invloed hebben op hun omgeving, en anderzijds het integratiebeleid. Mix beide niet! U veronderstelt dat het actieprogramma dat wel doet, ik niet. Er zit vandaag niemand uit Rotterdam in de zaal om dat te kunnen vragen.

Respons 2 C3. Covert evasion: door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller Tussen Van Aartsen en Bos is in het fragment onenigheid over welke groep het betreft. Van Aartsen is het niet eens met de interpretatie van Bos. Volgens Van Aartsen richt de gemeente Rotterdam zich op een andere groep dan de groep die Bos noemt.

Respons 3 C3. Covert evasion: door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller Volgens Bos is het feitelijke effect door de Koppelingswet veel groter. Bos en Van Aartsen zijn het niet eens over de mogelijke effecten. Van Aartsen zeg hierover: “Je moet een scherpe scheiding maken tussen enerzijds radicalisme, degenen die daarin geloven, zich als zodanig gedragen en een foute invloed hebben op hun omgeving, en anderzijds het integratiebeleid. Mix beide niet! U veronderstelt dat het actieprogramma dat wel doet, ik niet.” Dat Van Aartsen en Bos het oneens zijn over de interpretatie blijkt ook uit de opmerking van Van Aartsen “er zit vandaag niemand uit Rotterdam in de zaal om dat te kunnen vragen.”

De bovenstaande voorbeelden verduidelijken hoe de categorieën uit het classificatiesysteem in het kamerdebat worden gerealiseerd. Hieronder worden de resultaten van de analyse naar het (ontwijkende) antwoordgedrag van politici in het kamerdebat over terrorisme weergeven. In bijlage 3 is de analyse in zijn totaliteit opgenomen.

36

5.3 Antwoordgedrag van sprekers in het kamerdebat

Uit de analyse blijkt dat de politici in dit debat op 32,4% van de vragen antwoord geven (zie figuur 3). In 67,6% van de gevallen gebruiken de politici in dit debat ontwijkende strategieën (31,4% ‘covert evasion’ en 36,2% ‘overt evasion’).

antwoord (34) 32,4%

evasion (71) 67,6%

Figuur 3: aantallen en percentages van antwoorden en ‘evasiveness’

Uit de analyse blijkt dat C3 - covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller - de meest voorkomende ontwijkende strategie is (20%). Vervolgens wordt O2 weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt - het vaakst gebruikt (16,2%). Figuur 4 geeft weer hoe vaak alle categorieën in het debat voorkomen.

C3 (21) 20,0% A (34) 32,4%

C2 (9) 8,6% C1 (3) 2,9% O5 (5)

O1 (4) 3,8%

4,8% O4 (9) 8,6%

O2 (17) 16,2%

O3 (3) 2,9%

Figuur 4: verdeling van de responsen over de categorieën (aantallen en percentages)

37

Hieronder wordt het antwoordgedrag per politicus besproken, zodat duidelijk wordt of er verschillen zijn in het ontwijkende antwoordgedrag van politici.

5.3.1 Antwoordgedrag per spreker Per spreker wordt opeenvolgend het ontwijkende antwoordgedrag uiteengezet. Van Aartsen Van Aartsen beantwoordt 53,8% van de 11 vragen die hij krijgt. Bij het ontwijken van vragen gebruikt hij twee ‘evasive’ strategieën het vaakst, namelijk C3 - covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller (15,4%) - en O3 - weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat de vraag verkeerd geadresseerd is (15,4%). Daarnaast gebruikt Van Aartsen C1 (7,7%) en O1 (7,7%) als ontwijkende strategieën (zie figuur 5).

C3 (2) 15,4%

C1 (1) 7,7%

A (7) O3 (2)

53,8%

15,4%

O1 (1) 7,7%

Figuur 5: verdeling van de responsen van Van Aartsen over de categorieën (aantallen en percentages)

Bos Bos ontwijkt 78,8% van de 33 vragen die hij krijgt. De ontwijkende strategie die hij het meest toepast is O4 - weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag onmogelijk is (een kwestie van algemeen beleid) - namelijk in 27,3% van de gevallen. Bos maakt gebruik van C3 - covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller - in 18,2% van de gevallen. Bos gebruikt de expliciet ontwijkende strategie O2 - weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt - in 12,1% van de gevallen. Daarnaast gebruikt hij O5 (9,1%), O1 (6,1%), C1 (3,0%) en C2 (3,0%) als ontwijkende strategieën (zie figuur 6).

38

C3 (6) 18,2%

A (7) 21,2%

C2 (1) 3,0% C1 (1) O1 (2) 3,0% 6,1% O5 (3) 9,1% O2 (4) 12,1%

O4 (9) 27,3%

Figuur 6: verdeling van de responsen van Bos over de categorieën (aantallen en percentages)

Dittrich Dittrich beantwoordt 59,1% van de 22 vragen die hij krijgt. Bij 40,9% van de vragen gebruikt hij een ontwijkende strategie. De strategie die Dittrich het meest gebruikt, is O2 - weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt (18,2%). Daarnaast maakt hij gebruik van C3 - covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller (13,6%) - en O5 - weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag niet relevant is (9,1%) (zie figuur 7).

C3 (3) 13,6%

O5 (2) 9,1%

A (13) O2 (4)

59,1%

18,2%

Figuur 7: verdeling van de responsen van Dittrich over de categorieën (aantallen en percentages)

39

Halsema Halsema ontwijkt 81,8% van de 11 vragen die ze krijgt. Halsema gebruikt C3 - covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller - het vaakst (63,6%). Daarnaast gebruikt Halsema C1 (9,1%) en O2 (9,1%) als ontwijkende strategieën (zie figuur 8).

A (2) 18,2%

O2 (1) 9,1%

C3 (7)

C2 (1)

63,6%

9,1%

Figuur 8: verdeling van de responsen van Halsema over de categorieën (aantallen en percentages)

Verhagen Verhagen geeft op 95% van de 20 vragen een ontwijkend antwoord. Hiervoor gebruikt Verhagen de ontwijkende strategie O2 - weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt - het vaakst (40%). De covert strategie C2 - een shift in een aspect van het onderwerp van de vraag - gebruikt Verhagen in 30% van de gevallen. Daarnaast zet hij de volgende ontwijkende strategieën in: C3 (15%); O1 (5%); en O3 (5%) (zie figuur 9). A (1) 5,0% C3 (3)

O1 (1)

15,0%

5,0%

C2 (6)

O2 (8)

30,0%

40,0%

O3 (1) 5,0%

Figuur 9: verdeling van de responsen van Verhagen over de categorieën (aantallen en percentages)

40

Van der Vlies Van der Vlies geeft op één vraag antwoord en ontwijkt één vraag. Van der Vlies gebruikt C1 complete shift in het onderwerp van de vraag - als ontwijkende strategie.

Wilders Wilders beantwoordt drie van de vier vragen. Hij gebruikt C2 - shift in een aspect van het onderwerp van de vraag - als ontwijkende strategie.

Hierboven is het antwoordgedrag per spreker weergegeven. Hieruit blijkt dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de politici. Hieronder wordt een overzicht gegeven van deze verschillen.

5.3.2 Verschil in antwoordgedrag sprekers Tabel 3 geeft een overzicht van het antwoordgedrag per spreker in het kamerdebat. De letter N (‘number’) wordt in de tabel gebruikt in plaats van het woord ‘totaal’ (Swanborn 2002: 221).

Tabel 3: Overzicht antwoordgedrag per spreker Spreker

A

O1

Van Aartsen

53,8% 7,7%

Bos

21,2% 6,1%

12,1%

27,3% 9,1%

Dittrich

59,1%

18,2%

9,1%

Halsema

18,2%

9,1%

Verhagen

5,0%

Van der Vlies

50%

Wilders

75%

Totaal

32,4% 3,8%

5,0%

O2

O3

O4

O5

15,4%

40%

C1

C2

C3

N

15,4%

13

18,2%

33

13,6%

22

63,6%

11

30,0% 15,0%

20

7,7% 3,0%

3,0%

9,1% 5,0% 50%

2 25%

16,2% 2,9%

8,6%

4,8%

2,9%

8,6%

4 20,0%

105

Uit tabel 3 blijkt dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de politici in hoe vaak ze gebruik maken van ontwijkend antwoordgedrag. Tevens is er een verschil in de soort ‘evasiveness’ die politici gebruiken. Hieronder worden de verschillen in antwoordgedrag besproken. Bij deze vergelijking worden de responsen van Van der Vlies en Wilders niet meegenomen, omdat bij zo’n kleine hoeveelheid respons (respectievelijk N=2 en N=4) aan de percentages weinig betekenis toegekend kan worden.

41

Verschil in ontwijkend antwoordgedrag Het is interessant om nader naar antwoorden, covert en overt evasion te kijken, omdat het gebruik ervan door de politici in het debat verschilt. Figuur 12 geeft een overzicht van de verdeling van de soort respons - antwoord, covert en overt evasion - per spreker. Antwoord

Van Aartsen Overt evasion

Covert evasion

Bos

Antwoord Overt evasion Covert evasion

Antwoord

Dittrich Overt evasion

Covert evasion

Antwoord

Halsema Overt evasion

Covert evasion

Antwoord

Verhagen Overt evasion

Covert evasion

0

10

20

Figuur 12: verdeling van de responsen van de sprekers over de categorieën in aantallen

Uit figuur 12 en tabel 3 blijkt dat sommige politici veelvuldig gebruik maken van ontwijkend antwoordgedrag, zoals Bos (79,4%), Halsema (81,8%) en Verhagen (95%), terwijl anderen minder vaak gebruik van ‘evasiveness’, zoals Van Aartsen (46,2%) en Dittrich (40,9%). Bos en Dittrich maken veel gebruik van ‘overt evasion’, respectievelijk 54,5% en 27,3%. Halsema maakt veel gebruik van ‘covert evasion’, namelijk 72,7%. Van Aartsen en Verhagen maken beiden (bijna) evenveel gebruik van zowel ‘covert’ als ‘overt evasion’. Hieruit blijkt dat de soort ‘evasiveness’ die politici gebruiken verschilt. Hieronder worden de verschillende ontwijkende strategieën die politici gebruiken, verder besproken.

Verschil in ontwijkende strategieën Politici maken gebruik van verschillende vormen van ontwijkend antwoordgedrag. Van Aartsen geeft op de meerderheid van de vragen antwoord. Bos maakt het meest gebruik van O4 - weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag onmogelijk is (een kwestie van algemeen beleid) - namelijk in 27,3% van de gevallen. Bos is de enige politicus die O4 als vorm van ontwijkend antwoordgedrag gebruikt. Halsema gebruikt in haar respons het vaakst C3 - covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller (63,6%). Dittrich en Verhagen zetten bij het ontwijken van vragen het vaakst O2 in - weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt - met respectievelijk 18,2% en 40%.

42

Daarnaast maakt Verhagen veelvuldig gebruik van C2 - shift in een aspect van het onderwerp van de vraag (30%). Sprekers hebben specifieke ‘evasive’ strategieën om vragen te ontwijken. Hieronder wordt de manier waarop sprekers vragen ontwijken uiteengezet.

5.3.3 Ontwijkende strategieën per spreker Sprekers hebben hun eigen manier om vragen te ontwijken in het debat. Hieronder wordt per spreker uitgelegd op welke manier zij gebruik maken van ontwijkende strategieën.

Ontwijkende strategie Van Aartsen Van Aartsen geeft op 53,8% van de 11 vragen antwoord. Bij het ontwijken van een vraag gebruikt hij niet één evasive strategie het vaakst. Van Aartsen gebruikt C3 en O3 beiden in 15,4% van de gevallen. Uit het onderstaande voorbeeld wordt duidelijk hoe Van Aartsen de ‘evasive’ strategie O3 gebruikt. (15) Voorbeeld van het gebruik van strategie O3 door Van Aartsen Vraag 1

De heer Dittrich (D66): 7 Hoe waardeert u de uitspraak van minister Verdonk dat haar geen gevallen van discriminatie op de arbeidsmarkt bekend zijn? Wij hebben stapels brieven liggen van mensen die wel degelijk worden gediscrimineerd, die bijvoorbeeld een Marokkaans klinkende achternaam hebben en dan niet bij een Nederlandse werkgever terecht kunnen, terwijl het wel lukt als ze opbellen onder de naam Jansen of Pieterse.

Respons 1 De heer Van Aartsen (VVD): Mijnheer Dittrich, ook door u laat ik mij niet gek maken. Ik O3

begeef mij al helemaal niet op het pad waarop er enig licht ontstaat of een wig wordt gedreven tussen minister Verdonk en mij. Ik ben ervan overtuigd dat zij vanmiddag op dit punt een betoog houdt waarover u en ik, maar ik hoop de gehele Kamer, want ook de heer Bos heeft daarover gesproken, zeer tevreden zijn. Dat is nog eens andere koek dan een dag van de binding.

Vraag 2

De heer Dittrich (D66): Deze laatste uitspraak, waar ik het overigens mee eens ben, vind ik verrassend. 8 U verwijst naar de inbreng van de minister straks, maar ik wil weten wat u ervan vindt.

Respons 2 De heer Van Aartsen (VVD): Ik ben helder geweest. Ik heb niet zoveel zin om daarover O3

allerlei uitlatingen te doen. Ik ben ervan overtuigd dat het kabinet, inclusief minister Verdonk, op dit punt exact zo in het leven staat als u, de heer Bos en ik, namelijk dat discriminatie op de arbeidsmarkt en op de werkvloer, zoals wordt aangegeven in de Rotterdamse nota, keihard moet worden aangepakt.

7 8

Niet in stenogram: Dittrich: voorzitter, mag ik op dit punt de heer Van Aartsen een vraag stellen? Niet in stenogram: Mijn vraag was wat vindt u nu van die uitspraak.

43

Verhagen wijst de vraag van Dittrich terug, omdat de vraag verkeerd geadresseerd is. Hij geeft aan dat Verdonk vanmiddag zelf antwoord geeft op dit punt. Het is niet zijn taak om dat te doen, dat moet Verdonk zelf doen. Dittrich vraagt nogmaals wat Van Aartsen van de uitspraak van Verdonk vindt. Van Aartsen wijst de vraag van Dittrich wederom terug. Hij brengt het als een kwestie van algemeen beleid dat hij vragen over uitspraken van mensen in ‘de eigen club’ niet beantwoordt. Zij moeten dat zelf uitspreken.

Ontwijkende strategie Bos Zoals in het theoretisch kader is beschreven, kunnen politici vragen niet continu ontwijken zonder dat dit gevolgen heeft. Hierdoor wordt het voor politici een soort kunst een tactiek te ontwikkelen om vragen te ontwijken. Uit de analyse blijkt dat Bos in het debat zijn eigen manier heeft ontwikkeld om vragen te ontwijken. Hij maakt als enige politicus gebruik van categorie O4 - weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag onmogelijk is (een kwestie van algemeen beleid). Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van de manier waarop Bos van categorie O4 gebruik maakt.

(16) Voorbeeld van het gebruik van strategie O4 door Bos Vraag 1

De heer Van Aartsen (VVD): Dat zou best eens kunnen, maar dit terzijde. Mijn fractie hecht zeer aan het bestuurlijk instrumentarium. De heer Bos loopt er echter langs. Hij maakt niet duidelijk of hij voor of tegen het inzetten van het bestuurlijk instrumentarium is. Hij wil gaan toetsen en dergelijke, maar is hij er nu voor of tegen? Het lijkt mij dat dit debat het moment is waarop hij dat moet uitspreken.

Respons 1 De heer Bos (PvdA): Nee, dat is het niet. Vraag 2

De heer Van Aartsen (VVD): Ik krijg er geen greep op.

Respons 2 De heer Bos (PvdA): Er ligt geen wetsvoorstel voor, dus ook niet een precieze beschrijving O4

van de aanwijzingen die nodig zijn om bestuursrechtelijk te kunnen ingrijpen. Ook wordt niet de rechtsgang beschreven. Pas als dat alles voorligt, zullen wij een oordeel uitspreken. Wij zullen bij onze oordeelsvorming veel aandacht besteden aan de vraag of de voorgestelde maatregelen proportioneel en effectief zijn. Ik had nooit gedacht nog eens een keer de heer Van Aartsen te moeten tegenkomen in het kamp van degenen die de motieven en intenties van terroristen onderschatten, maar als hij zegt dat Mohammed B. zich van de moord op Theo van Gogh zou hebben laten weerhouden als hij zich regelmatig op het politiebureau had moeten melden, schrik ik van de naïviteit die achter deze redenering schuilgaat. Wij zullen nadrukkelijk nagaan of de voorstellen in verhouding staan tot het kwaad dat wij willen bestrijden en of ze effectief zijn.

Vraag 3

De heer Van Aartsen (VVD): Dit vind ik een heel goedkope opmerking van de heer Bos, maar dat laat ik maar even.

44

Waarom kan hij tijdens dit debat niet zeggen of hij voor of tegen het gebruik van het bestuurlijk instrumentarium is? Hij stelt allerlei vragen, maar hij is er kennelijk gewoon voor. Dan moet hij echter ook aangeven wat hij precies wil, wie erover moet gaan, hoe de beroepsgang eruit moet zien enzovoorts. Hij zou moeten uitspreken dat hij ervoor is, maar dat doet hij niet. 9 Respons 3 De heer Bos (PvdA): Als volksvertegenwoordiger heb ik aan bepaalde zorgvuldigheidsO4

eisen te voldoen. Een daarvan is dat ik pas een oordeel kan geven over een wetsvoorstel als ik het ken. De heer Van Aartsen vindt het kennelijk niet belangrijk te weten van welke aanwijzingen sprake moet zijn, wil men over kunnen gaan tot bestuursrechtelijke maatregelen. Kennelijk vindt hij het ook niet belangrijk, te weten hoe de rechtsgang precies is georganiseerd of meer inzicht te hebben in de vraag of het voorstel effectief is. Dat recht heeft hij, maar ik vind dat wél belangrijk voor ons uiteindelijk oordeel.

Bos maakt in respons 2 en 3 gebruik van O4. Hij weigert een antwoord te geven als een kwestie van algemeen beleid. Bos beroept zich op bepaalde zorgvuldigheidseisen waaraan hij als volksvertegenwoordiger moet voldoen. Bos weigert in het gehele debat antwoord te geven op vragen waarin hij een oordeel moet geven over het wetsvoorstel dat nog niet voorligt. De ‘evasive’ strategie O4 valt onder ‘overt evasion’. Deze strategie maakt de weerstand van Bos opvallend en wordt dan ook opgemerkt door Van Aartsen. Van Aartsen accepteert niet dat Bos zich niet wil uitspreken of hij voor of tegen het gebruik van het bestuurlijk instrumentarium is. Van Aartsen staat niet toe dat Bos zijn vraag weigert te beantwoorden en probeert het opnieuw. Bos kan de vragen in het debat niet continu ontwijken zonder dat dit gevolgen heeft. Bos probeert de schade te beperken door het weigeren van een antwoord te rechtvaardigen. Hij rechtvaardigt het uitblijven van een antwoord door aan te geven dat het een kwestie van algemeen beleid is. Bos benadrukt hierbij dat er principiële redenen aan de weigering ten grondslag liggen. De PvdA-leider geeft hiermee aan dat hij vragen waarin hij een oordeel moet geven over het wetsvoorstel dat nog niet voorligt, in dit debat niet beantwoordt. Hierdoor wordt het weigeren van een antwoord niet gepresenteerd als een eigenaardige reactie van Bos op een bepaalde vraag, maar als algemeen beleid dat op al dat soort vragen van toepassing is. Dit impliceert dat verdere inspanningen om een antwoord te krijgen vruchteloos zullen zijn, omdat Bos immers als een onderdeel van zijn beleid geen antwoord geeft op zulke vragen.

Zoals in hoofdstuk 4 is beschreven, remt het gebruik van strategie O4 volgens Clayman (2001: 424) het stellen van vervolgvragen af en vertegenwoordigt het een sterk bod om het onderwerp af te sluiten. In het bovenstaande voorbeeld wordt dit bod van Bos niet aanvaard door Van Aartsen. Hij vindt de respons van Bos niet adequaat en stelt zijn vraag opnieuw (vraag 3).

9

Niet in stenogram: Want daar loopt u langs.

45

Dat Van Aartsen het bod van Bos om het onderwerp af te sluiten niet aanvaard, is in het kamerdebat geen uitzondering. In vier van de zes vraag-respons fragmenten blijken de vragenstellers geen genoegen te nemen met O4 (als een kwestie van algemeen beleid). Hieronder wordt een voorbeeld gegeven waarin een politicus niet akkoord gaat met de ‘evasive’ strategie van Bos.

(17) Voorbeeld van het gebruik van strategie O4 door Bos Vraag 1

De heer Dittrich (D66): Dit debat is toch ook bedoeld om invloed uit te oefenen op de regering opdat zij haar plannen bijstelt of juist niet. De heer Bos schuift nu alles vooruit naar de behandeling van de wetsvoorstellen. Wij zijn dan weer een halfjaar of driekwart jaar verder en dan wil hij pas zijn gedachten opmaken. Wij moeten hier nu grenzen aangeven en op basis van argumenten zeggen wat naar onze mening te ver gaat en wat niet.

Respons 1 De heer Bos (PvdA): Waarom behandelen wij in het parlement wetsvoorstellen als ik er al een halfjaar voordat zij worden ingediend mijn mening over moet geven? Wat is dit nu

O4

toch voor iets! Ik zeg vandaag heel duidelijk waar wij die voorstellen aan zullen toetsen. Die boodschap geven wij mee aan het kabinet. Ik heb gesproken over de rechtsstaat en ik wil daar nog meer over zeggen. Ik heb gesproken over de rechtsgang en ik wil daar nog meer over zeggen. Ik heb gesproken over proportionaliteit en effectiviteit. Als het kabinet met voorstellen komt die aan al die eisen voldoen, is het welkom. Wij zullen ons oordeel geven over die voorstellen op het voor iedere volksvertegenwoordiger aangewezen moment. Vraag 2

De heer Dittrich (D66):

10

Als het lukt om een meerderheid te vinden om enkele van de

wetsvoorstellen af te wijzen, kunnen alle ambtenaren die daar nu aan werken, ander werk doen dat misschien nuttiger is voor de bestrijding van het terrorisme. Dit is de heer Bos toch met mij eens? Respons 2 De heer Bos (PvdA): Zeker, maar de heer Dittrich gaat er vanuit dat hij nu al kan zeggen O4

dat een aantal van die wetsvoorstellen waardeloos, ineffectief of disproportioneel is. Die conclusie kan ik niet trekken op grond van de tien regels per wetsvoorstel die ons zijn voorgelegd. In die samenvatting staat niet wat het kabinet op cruciale onderdelen zal voorstellen.

Bos weigert wederom antwoord te geven als een kwestie van algemeen beleid. Hij kan in dit stadium zijn mening nog niet geven. Dittrich vindt de ‘evasive’ respons van Bos onbevredigend. Hij verpakt zijn vraag in een andere vorm en geeft er nieuwe argumenten bij. Bos geeft vervolgens wederom aan dat hij te weinig informatie heeft om nu al een oordeel te kunnen geven over de wetsvoorstellen.

10

Restrictie van de voorzitter: Eén keer nog de heer Dittrich.

46

De ‘evasive’ strategie O4 van Bos remt het stellen van vervolgvragen veelal niet af. Wanneer de vragenstellers niet direct doorvragen wanneer Bos de ‘evasive’ strategie O4 gebruikt, betekent dit niet dat zij zich laten afschepen door Bos. In de vraag die zij aan Bos stellen, wordt de ‘evasive’ strategie van Bos namelijk gethematiseerd en bekritiseerd. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven, waarin dat duidelijk wordt.

(18) Voorbeeld van een vraag die de strategie van Bos thematiseert Vraag 1

De heer Verhagen (CDA): Ik verbaas mij over de inbreng van de heer Bos. Tijdens het debat op 11 november 2004 verweet hij het kabinet dat het de aard en de ernst van het fenomeen terrorisme onderschatte. Hij verweet het kabinet dat het bleef steken in polderen en beslissingen bleef uitstellen, wat hij nu ook doet. Hij verweet het kabinet dat het niet doorbeet. Hij deed de oproep dat de rechtstaat nu eindelijk zijn tanden eens moest laten zien en moest doorbijten. Hij riep het kabinet op tot daadkracht. Er moesten maatregelen worden getroffen die wij nog niet kenden en waarvan wij niet uitsloten dat er wel eens iets mis kon gaan. Terrorisme moest immers veel daadkrachtiger worden bestreden dan het kabinet op 11 november voorstelde. Nu doet het kabinet voorstellen waar de heer Bos ook om heeft gevraagd en nu zegt hij dat hij over een half jaar wel eens zal zien of hij ze zal steunen. Waarom bijt hij niet door? Waar blijft zijn daadkracht?

Respons 1 De heer Bos (PvdA): Om precies die reden zeg ik vandaag dat ik mij niet schaar aan de O4

kant van degenen die nu al menen te moeten zeggen dat dit zich allemaal niet verhoudt tot de rechtstaat. Als de heer Verhagen van mening is dat hij akkoord kan gaan op grond van die tien regels per voorstel die wij nu kennen, terwijl wij over de cruciale onderdelen die de volksvertegenwoordiger moet toetsen, nog niets weten, is dat zijn zaak. Die onzorgvuldigheid nemen wij niet voor onze rekening.

Verhagen aanvaardt het bod van Bos niet om het onderwerp af te sluiten. Verhagen geeft dit aan door te zeggen: “Ik verbaas mij over de inbreng van de heer Bos” en “Nu doet het kabinet voorstellen waar de heer Bos ook om heeft gevraagd en nu zegt hij dat hij over een half jaar wel eens zal zien of hij ze zal steunen.” Verhagen vraagt vervolgens “Waarom bijt hij niet door? Waar blijft zijn daadkracht?” Bos vindt dat het onmogelijk is om zijn mening te geven op basis van tien regels per voorstel. Hij brengt het als een kwestie van algemeen beleid dat hij als volksvertegenwoordiger in dit stadium zijn mening niet kan geven. Verhagen geeft door het stellen van deze vraag aan dat hij geen genoegen neemt met de ‘evasive’ strategie van Bos. Met behulp van de vraag thematiseert en bekritiseert hij de reactie van Bos.

47

In het debat lijkt de ‘evasive’ strategie O4 anders te werken dan was aangenomen op basis van onderzoek naar ‘evasiveness’ in politieke interviews. De situatie waarin taal gebruikt wordt in politieke interviews verschilt van die van kamerdebatten. In het debat wordt van iedere politieke partij verwacht dat haar leden een uitspraak doen over de plannen van de regering om terrorisme te bestrijden. Politieke partijen kunnen hierdoor invloed uitoefenen op de plannen zodat deze nog bijgesteld kunnen worden. De PvdA wil zich in dit debat niet over deze plannen uitspreken, omdat er nog te weinig informatie voorhanden is. Deze rechtvaardiging van de PvdA voor het uitblijven van een antwoord remt het stellen van vervolgvragen niet af. Het roept bij de andere partijen juist veel vragen op, omdat het debat bedoeld is om een reactie te geven op de plannen van de regering.

Ontwijkende strategie Dittrich Dittrich geeft veelvuldig antwoord op vragen (51,9%). Wanneer hij een vraag ontwijkt gebruikt hij O2 - weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt - het vaakst. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van de manier waarop Dittrich invulling geeft aan de ‘evasive’ strategie O2.

(19) Voorbeeld van het gebruik van strategie O2 door Dittrich Vraag 1

De heer Wilders (Groep Wilders): Ik ben het met de heer Dittrich eens dat een meldplicht weinig effectief is. 11 Het kabinet heeft gezegd dat de AIVD zo'n 150 mensen in de gaten houdt omdat zij contacten hebben of activiteiten verrichten waarmee iets mis is. Het gaat echter niet om strafbare feiten. Is de heer Dittrich niet met mij van mening dat deze groep preventief moet worden opgepakt, juist ook omdat deze mensen zich niets aantrekken van een lachwekkende maatregel als het melden bij de politie? 12

Respons 1 De heer Dittrich (D66): Het voorstel van de heer Wilders komt neer op het interneren van A

mensen. In tijden van oorlog gebeurt dat ook wel eens met mensen tegen wie je overigens niets hebt. Mijn antwoord zal hem niet verbazen: daar voel ik niets voor. 13 Ik wil dat de AIVD en al die andere diensten mensen die in die in de infobox zitten onder de loep nemen. Dat moet goed worden geregeld en als daar iets uitkomt, zijn er al de nodige instrumenten om daaraan een vervolg te geven.

Vraag 2

De heer Wilders (Groep Wilders):

14

Het zijn dus holle frasen van de D66-fractie. Zij stemt

niet in met mijn voorstel om de groep van 150 preventief op te pakken en ook niet met het

11

Niet in stenogram: Ik ben wel van mijn mening dat we juist - inderdaad meneer Verhagen - die stap verder moeten zetten. Ik zou u willen vragen om het scherp te krijgen wat u daar nou van vindt. 12 Niet in stenogram: Er is een groep van 150, u wilt die ineffectieve maatregel niet. Ik heb een effectief voorstel: pak ze allemaal op en zorg dat er niets gebeurt. 13 Niet in stenogram: Wilders: maar dan heeft de heer Verhagen gelijk. 14 Niet in stenogram: Voorzitter als u mij toestaat als laatste.

48

voorstel van het kabinet met betrekking tot de meldplicht. De fractie van D66 wil dus helemaal niets. Daar zal Nederland niet echt veel beter van worden. Respons 2 De heer Dittrich (D66):

15

Als ik het niet eens ben met het kabinet en ook niet met u, trekt

u de conclusie dat wij helemaal niets willen. Dat is natuurlijk onzin. Ik ben - in

O2

tegenstelling tot de heer Bos - volstrekt duidelijk geweest in wat wij willen.

Dittrich geeft op de eerste vraag van Wilders antwoord, namelijk ‘daar voel ik niets voor’. In de tweede respons maakt Dittrich gebruik van de ontwijkende strategie O2. Dittrich verwerpt de suggestie van Wilders dat D66 helemaal niets wil, omdat deze gebaseerd is op een verkeerde vooronderstelling. Dittrich geeft dit openlijk weer ‘maar meneer Wilders dat is helemaal niet de keuze’ en ‘dat is natuurlijk onzin’.

Ontwijkende strategie Halsema Halsema gebruikt in haar respons het vaakst C3 - covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller (63,6%). Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van de manier waarop Halsema van categorie C3 gebruik maakt.

(20) Voorbeeld van het gebruik van strategie C3 door Halsema Vraag 1

De heer Van der Vlies (SGP): Als een gedraging wordt verontschuldigd, heeft dat toch effect op de bereidheid van de ander om tot die daad over te gaan? Dat is de verschrikkelijke werkelijkheid. Daarin kun je toch niet zo veel onderscheid aanbrengen als u doet?

Respons 1 Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voor mij geldt wat u zegt en de manier waarop u dat zegt absoluut niet één op één. Ik denk dat er heel veel jongeren rondlopen die het stoer

C3

vinden om bepaalde misdrijven goed te praten. Ik vind het onsmakelijk; laat ik dat nogmaals zeggen. Toch is het ten principale iets anders dan het plegen van geweld. Het is ook iets anders dan het oproepen tot geweld, hetgeen strafbaar is en terecht. Vraag 2

De heer Van der Vlies (SGP): Komt het dan niet neer op het bouwen aan een sfeertje waarin deze door ons allen verworpen dingen kunnen groeien en bloeien?

Respons 2 Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat kan gelden voor zeer veel uitspraken die mensen C3

doen. Het kan ook gelden voor bepaalde vormen van godslastering. Die kunnen ook een sfeer creëren die tot onverdraagzaamheid leidt. Dat is heel goed mogelijk.

15

Niet in stenogram: Maar meneer Wilders dat is helemaal niet de keuze.

49

Toch ben ik geen voorstander van het aanscherpen van de bestaande wet op de godslastering. Ik vind dat de bestaande wet op de godslastering mag verdwijnen. Wonder boven wonder heb ik hierin de VVD-fractie aan mijn zijde. Ik neem samen met de heer Dittrich een uitermate consequente positie in ten opzichte van het vrije woord. Eerlijk gezegd, verbaast het mij dat een partij als de VVD die wel vindt dat God gelasterd moet kunnen worden, akkoord gaat met nieuwe inperkingen van het vrije woord die niet rechtstreeks verband houden met geweldsmisdrijven.

Halsema geeft aan dat ze het op inhoudelijke gronden niet eens is met de claim van Van der Vlies “daarin kun je toch niet zo veel onderscheid aanbrengen als u doet?”. Halsema wil wel onderscheidt brengen in het goed praten van bepaalde misdrijven en het plegen van geweld. Vervolgens stelt Van der Vlies een retorische vraag, waarin hij zegt dat dan iedereen misdrijven mag goed praten en dat iedereen dan geweld mag oproepen. Hiermee stelt Van der Vlies ‘dat moet je niet willen’. De zorg van Van der Vlies wordt door Halsema gerelativeerd. Halsema ontkent de suggestie van Van der Vlies niet. Ze vindt dat je dat op de koop toe moet nemen, omdat je dat niet kunt verbieden, je moet een grens trekken. Het ontwijkende punt in deze vraag-respons sequentie is dat je volgens Halsema dat dus echt op de koop toe moet nemen als je vrijheid van meningsuiting wilt hebben, terwijl Van der Vlies vindt dat je dat niet moet willen.

Ontwijkende strategie Verhagen Verhagen gebruikt de ‘evasive’ strategie C2 - shift in een aspect van het onderwerp van de vraag veelvuldig (30%). Met behulp van deze strategie vermijdt Verhagen een expliciete erkenning dat hij een ontwijkend antwoord gaat geven. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven waarin duidelijk wordt hoe Verhagen deze ‘evasive’ strategie gebruikt.

(21) Voorbeeld van het gebruik van strategie C2 door Verhagen Vraag 1

De heer Wilders (Groep Wilders): Ik hoor u praten over een gevoel van urgentie dat er zou zijn en over daadkracht. U spreekt hulde uit voor alle papieren maatregelen die het kabinet voorstelt. Maar waaruit blijkt nu die daadkracht, los van de papieren maatregelen, sinds het vorige debat in november, na de moord op de heer Van Gogh? Er is niet één moskee aangepakt, ook niet de Al-Tawhidmoskee waarover u zich zo druk maakt. Er is misschien maar één imam aangepakt. Er is niet één internetsite, waarvan wij gisteren op de televisie hebben kunnen zien wat voor bagger het is, uit de lucht gehaald. Niet één van de 150 extremisten die door de AIVD worden gevolgd, is preventief opgepakt. Kortom, het zijn mooie plannen, maar wat is er sinds november nu gedaan? Niets!

Respons 1 De heer Verhagen (CDA): Ik wil allereerst de maatregelen als zodanig bespreken.

50

C2

U wijst terecht op de noodzaak om stappen te zetten om de aangekondigde maatregelen daadwerkelijk uit te voeren, maar dat is een andere zaak. Daar kom ik nog over te spreken. Ik ben het met u eens dat, als wij op papier maatregelen hebben getroffen, maar ze niet uitvoeren, wij ons inderdaad de vraag kunnen stellen of er op die wijze voldoende wordt gedaan om onze samenleving te beschermen tegen aanslagen waar u op doelt. Ik ben met u van mening dat je maatregelen niet alleen moet voorstellen, maar ook in de praktijk moet brengen.

Vraag 2

16

De heer Wilders (Groep Wilders): De uitvoering is geen andere zaak; de uitvoering is dé

zaak. Het gaat niet om papieren plannen; het gaat erom wat het kabinet in de praktijk doet. Dit betekent dat een radicale moskee moet worden gesloten, dat een radicale imam moet worden opgepakt en dat die rotzooi van het internet wordt gehaald. Daar gaat het om. Het gaat niet om de plannen, maar om de uitvoering. Ik vraag het u nog een keer: vindt u niet dat het kabinet het op dat punt de afgelopen maanden heeft laten afweten? Respons 2 De heer Verhagen (CDA): Er zijn tal van stappen gezet, niet alleen in relatie tot het C2

Laakkwartier, maar ook in relatie tot de Hofstadgroep en in relatie tot maatregelen die nu worden voorgesteld. Ik ben het met u eens dat er wat de uitvoering betreft zal moeten worden doorgepakt. De rotzooi en de vuilnis op internet baren mij zorgen. Wij hebben daarvan gisteravond weer een mooi staaltje kunnen zien. Net als u krijg ik via organisaties die ons daarop attenderen, afschuwelijke voorbeelden onder ogen van uitingen van haat, dreiging en antisemitisme op internet. 17 Op dat punt zullen wij moeten doorpakken. Wij moeten naar mijn mening daadwerkelijk internetsites uit de lucht kunnen halen.

Verhagen neemt in zijn antwoord maatregelen om ervoor te zorgen dat de ‘evasiveness’ niet opvalt, waardoor de schade beperkt kan worden. Verhagen begint met een omweg om tot een antwoord te komen, namelijk “ik wil allereerst de maatregelen als zodanig bespreken”. Wanneer Verhagen op het punt is gekomen dat hij een antwoord moet geven, geeft hij aan dat het een andere zaak is en dat hij daar nog over komt te spreken. Verhagen probeert de vraag om te buigen. Hij vertelt wat de plannen zijn en wat er nog moet gebeuren in plaats van wat er al gedaan is. Wilders vraagt naar de maatregelen na het vorige debat in november, terwijl Verhagens antwoord over de toekomst gaat. Door het herhalen van sleutelwoorden uit de vraag treft Verhagen maatregelen om te verbergen dat er een verschuiving in het onderwerp aan zit te komen. Verhagen herhaalt het sleutelwoord ‘maatregelen’ uit de vraag van Wilders.

16

De voorzitter geeft Wilders nog éénmaal de gelegenheid om een vraag te stellen aan de heer Verhagen over dit punt. 17 Wilders loopt op dit moment weg, waardoor hij met zijn rug naar de spreker toe komt te staan en gaat op zijn plaats zitten.

51

Verhagen doelt daarmee op de ‘papieren maatregelen’, terwijl Wilders duidelijk aangeeft dat hij deze niet bedoelt, namelijk ‘los van de papieren maatregelen’. Door het gebruik van het woord ‘maatregelen’ lijkt Verhagen de vraag te beantwoorden.

Verhagen probeert door de bovenstaande manieren te camoufleren dat hij geen volwaardig antwoord geeft, zodat hij de mogelijkheid heeft om er mee weg te komen. Wilders doorziet de ‘evasive’ strategie van Verhagen. Wilders geeft door het stellen van de tweede vraag aan dat Verhagen zijn vraag in eerste instantie niet heeft beantwoord. Hij behandelt de respons van Verhagen hiermee als inadequaat. Wilders geeft aan dat het niet om de papieren maatregelen gaat en stelt zijn vraag opnieuw. Verhagen geeft in zijn tweede reactie niet direct aan of hij het eens of oneens is met het standpunt van Wilders. Vervolgens geeft Verhagen wel zijn mening, maar deze heeft betrekking op ‘het doorpakken wat betreft de uitvoering’ en niet op ‘het laten afweten van het kabinet’. De reactie van Verhagen is wel binnen de reikwijdte van de vraag, het gaat over het onderwerp, maar kan niettemin beschouwd worden als ontwijkend, omdat hij een ander antwoord geeft dan waar oorspronkelijk om gevraagd werd. Verhagen beantwoordt de vraag niet op de manier zoals de vraag was bedoeld, maar toch doet hij alsof dit wel het geval is. Wilders is door een restrictie van de voorzitter niet in de gelegenheid om nog door te vragen.

Hierboven is weergegeven op welke wijze politici invulling geven aan het ontwijken van vragen. Hieronder wordt bekeken of het antwoordgedrag van sprekers samenhangt met de vragensteller.

5.3.4 Verschil in antwoordgedrag tussen spreker en vragensteller In dit debat kan gekeken worden of bepaalde sprekers vragen van bepaalde vragenstellers eerder ontwijken. Wat opvalt is dat Van Aartsen en Dittrich geen enkele vraag van elkaar beantwoorden. Bos beantwoordt geen vragen die afkomstig zijn van Verhagen en Van der Vlies. Halsema ontwijkt alle vragen van Van Aartsen, Bos, Verhagen en Van der Vlies met behulp van ‘covert evasion’. Verhagen beantwoordt geen vragen van Eerdmans, Halsema, Wilders en De Wit. De volledige vergelijking van sprekers maal vragenstellers levert zeer lage aantallen en veel lege cellen op (zie bijlage 4). Hierdoor kan er nauwelijks gegeneraliseerd kan worden, waardoor er in dit onderzoek niet verder op ingegaan wordt. Als er van de individuele sprekers afgezien wordt, kan wel worden bekeken of sommige vragenstellers in het algemeen vaker een ontwijkend antwoord krijgen op hun vraag dan andere vragenstellers. In tabel 4 komt naar voren hoe vaak een vragensteller een bepaalde respons krijgt.

52

Tabel 4: Overzicht soort respons per vragensteller Vrager

A

O1

O2

Van Aartsen

12,5% 37,5%

Bos

16,7%

Dittrich

23,1% 23,1% 7,7%

Eerdmans

54,5%

Halsema

O3

O4

O5

C1

C2

C3

N

25,0% 12,5% 12,5%

8

16,7% 16,7% 50,0%

6

15,4%

15,4% 15,4%

13

9,1%

27,3%

11

33,3% 6,7%

26,7% 13,3% 6,7%

13,3%

15

Rouvoet

66,7%

11,1%

11,1% 11,1%

9

Verhagen

20,0% 13,3%

20,0%

15

Van der Vlies

33,3%

16,7%

Wilders

30,8%

7,7%

De Wit

33,3%

22,2%

Totaal

32,4% 8,6%

4,8%

9,1%

6,7%

40,0% 50,0%

6

23,1% 15,4%

15,4% 7,7%

13

11,1% 33,3% 2,9%

8,6%

20,0% 3,8%

16,2% 2,9%

9 105

Eerdmans (54,5%) en Rouvoet (66,7%) krijgen relatief vaak antwoord op hun vragen. De overige politici krijgen weinig adequate antwoorden. Zo krijgen Van Aartsen (87,5%), Bos (83,3%), Dittrich (76,9%) en Verhagen (80,0%) veel ontwijkende antwoorden. Bos, van der Vlies en Verhagen krijgen naar verhouding veel te maken met de ontwijkende strategie O5, met respectievelijk 50, 50 en 40 procent. De sprekers claimen in die gevallen dat de vragen die ze stellen niet relevant zijn. Van Aartsen krijgt op 37,5% van zijn vragen een onvolledig antwoord (O1). De vragen die De Wit stelt worden in 33,3% van de gevallen teruggewezen, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgen (C2).

Een vragensteller kan in het debat invloed uitoefenen op de hoeveelheid antwoorden die hij krijgt. Zo heeft een vragensteller de mogelijkheid om door te vragen wanneer er sprake is van ‘evasiveness’. Hieronder wordt weergeven hoeveel vervolgvragen er in het debat worden gesteld.

Vervolgvragen In het debat stellen de politici in 34 van de 56 fragmenten vervolgvragen. In 22 fragmenten stellen de vragenstellers één vervolgvraag en in tien fragmenten stellen zij twee vervolgvragen. Daarnaast wordt éénmaal drie keer en éénmaal vier keer doorgevraagd. De aard van de vervolgvragen verschilt. Zo kan een politicus zijn vraag herhalen. Vaak doet hij dit door de vraag te herformuleren. Daarnaast kan een politicus de vraag ook ombuigen naar een andere vraag. Hij stelt in dat geval dus een nieuwe vraag. Wanneer politici voor de eerste keer een vervolgvraag stellen, dan is dit in de meeste gevallen - 24 van de 34 - een herhaling van de eerste vraag. In vijf gevallen is er sprake van een hele andere vraag. Daarnaast is er in drie gevallen niet echt sprake van een vraag, maar is er eerder sprake van commentaar op de respons. 53

Ook is er twee keer eerder sprake van een samenvatting van de respons dan van een vraag. Wanneer politici nog niet akkoord gaan met de respons, dan kunnen zij een derde vraag stellen. Deze vervolgvragen zijn in 10 van de 12 gevallen herformuleringen van de eerder gestelde vragen. Eén vraag geeft een samenvatting van de respons en éénmaal is er sprake van een totaal andere vraag. In een enkel geval stelt een vragensteller nog een vierde en vijfde vraag. Deze vragen zijn in het debat allemaal herhalingen van eerder gestelde vragen.

In de analyse wordt geen aandacht besteed aan hoe vaak bepaalde politici vervolgvragen stellen, omdat het om zulke kleine aantallen gaat dat er nauwelijks gegeneraliseerd kan worden. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van een politicus die verschillende malen doorvraagt, wanneer hij ‘evasive’ responsen krijgt.

(22) Voorbeeld van het stellen van vervolgvragen Vraag 1

De heer Wilders (Groep Wilders):

18 19

De heer Verhagen sprak over de bescherming van

gebouwen en bedrijven. Ik zou hem iets willen vragen over de bescherming van personen. De CDA-fractie heeft in een eerder debat samen met de PvdA een motie van GroenLinks verworpen over de persoonsbeveiliging van opiniemakers in Nederland. Heeft de heer Verhagen de afgelopen tijd gesproken met die opiniemakers? Heeft hij gezien welke problemen zij hebben om van huis naar huis te gaan als zij een spreekbeurt houden, vanwege dat lokale domein? Als een dergelijke motie nu zou worden ingediend, is hij dan bereid die wel te steunen opdat het kabinet die mensen een behoorlijke bescherming biedt? Respons 1 De heer Verhagen (CDA): In de brief van het kabinet staat niet alleen dat er een C3

uitbreiding komt van de beveiligingsdienst. Er wordt duidelijk gesteld dat die uitbreiding ook gebruikt kan worden op lokaal niveau om mensen te beschermen. Daardoor is het niveau van bescherming op het landelijke en lokale niveau hetzelfde. Tegelijkertijd is ook duidelijk gemaakt dat, indien bescherming nodig is, deze kan worden gegarandeerd. Duidelijk is dat je, om acht personen de klok rond te beschermen, 235 beveiligers nodig hebt. Uit de motie en uit uw woorden komt de suggestie naar voren dat het qua beveiliging uitmaakt of je op landelijk niveau zit, of op lokaal niveau. In de brief wordt zeer duidelijk gemaakt dat dat niet het geval is. Ik heb met opiniemakers gesproken, en met de verantwoordelijke bewindslieden, om op die manier adequaat voor beveiliging te zorgen, zodat ook als je van de ene naar de andere plaats reist beveiliging is zeker gesteld. De vraag of iemand beveiliging moet krijgen, wordt op basis van veiligheids- en risicoanalyses beantwoord door degenen die daarvoor zijn aangewezen, ook vanuit het

18 19

Restrictie van de voorzitter: De heer Wilders één vraag nog. Niet vermeld in stenogram: Ja voorzitter ik zou nog één vraag aan de heer Verhagen willen stellen.

54

kabinet. Maar dat moet wel zeker worden gesteld. Ik heb op basis van de maatregelen van het kabinet, met name als het gaat om de uitbreiding van de capaciteit, niet de indruk dat dat niet gegarandeerd zou kunnen worden. Vandaar dat wij de motie van GroenLinks niet hebben gesteund, en dat naar alle waarschijnlijkheid ook niet zullen doen. De voorzitter: Ik geef de heer Wilders nog één keer de gelegenheid hierop te reageren. Hij heeft het over een motie die al dan niet zal worden ingediend.20 Vraag 2

De heer Wilders (Groep Wilders): 21 Wat de heer Verhagen zegt, klopt in theorie, maar niet in de praktijk. Als hij feitelijk met deze mensen zou hebben gesproken – ik geloof dat hij dat heeft gedaan – dan weet hij dat dat zo is. Op papier wordt hetzelfde veiligheidsniveau geboden, maar men heeft de veiligheid in de woonplaats en de veiligheid in de plaats waar men gaat spreken, en daartussenin niets. Er zit een enorm gat. Wat u zegt, is prachtig op papier, maar niet in de praktijk. Omdat niemand wil dat dat onnodig veel mankracht vergt, stel ik de heer Verhagen de volgende vraag. Als opiniemakers één of twee dagen in de week het recht op het vrije woord willen uitoefenen – daarvoor zouden we hen moeten koesteren – zouden ze dan beveiligd kunnen worden op die dagen, alsof het gaat om het landelijk domein? Dat gebeurt nu niet.

Respons 2 De heer Verhagen (CDA): In de brief van het kabinet wordt zeer duidelijk voorgesteld dat C3

de uitbreiding van de beveiliging ter beschikking komt van het lokale domein, juist om dit soort situaties te voorkomen. Als u mij kunt aantonen dat iemand niet de beveiliging krijgt die op basis van de risico- en veiligheidsanalyse noodzakelijk zou zijn, valt er met mij te praten over uitbreiding van de dienst en van het systeem. Maar ik heb op basis van de kabinetsvoorstellen en op basis van de gesprekken binnen de Commissie voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten met de bewindslieden de verzekering gekregen dat voor het door u genoemde probleem een zo adequaat mogelijke oplossing wordt gekozen.

Vraag 3

De heer Wilders (Groep Wilders): Zo is het helaas niet in de praktijk. Nogmaals, dat geldt wel voor de woonplaatsen en de plaatsen waar wordt gesproken, maar niet voor de tussenliggende routes. Het is in de praktijk niet zo mooi als u aanneemt. Het is onmogelijk om dat te organiseren. 22 Bent u bereid om daarnaar te kijken? De voorzitter: Die vraag heeft u al drie 23 keer gesteld! De heer Wilders (Groep Wilders): Ik krijg geen antwoord!

Respons 3 De heer Verhagen (CDA): Ik zou hierop in ieder geval een reactie van het kabinet willen O3

hebben. Naar mijn mening is op basis van de voorstellen van het kabinet dit niveau van bescherming en beveiliging gegarandeerd. 24

20

Restrictie van de voorzitter: Eén keer kort nog. Niet vermeld in stenogram: Eén keer kort nog. 22 Niet vermeld in stenogram: Dus mijn enige vraag is. 23 De voorzitter zegt “die vraag heeft u echt al twee keer gesteld”, in plaats van het vermelde “drie keer”. 21

55

Vraag 1 Wilders stelt Verhagen een aantal vragen, namelijk: “Heeft de heer Verhagen de afgelopen tijd gesproken met die opiniemakers? Heeft hij gezien welke problemen zij hebben om van huis naar huis te gaan als zij een spreekbeurt houden, vanwege dat lokale domein? Als een dergelijke motie nu zou worden ingediend, is hij dan bereid die wel te steunen opdat het kabinet die mensen een behoorlijke bescherming biedt?”

Respons 1 C3. Covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller Verhagen gaat op de laatste vraag van Wilders in. Verhagen geeft daarna een samenvatting van de inhoudelijke reactie van Wilders, namelijk: “Uit de motie en uit uw woorden komt de suggestie naar voren dat het qua beveiliging uitmaakt of je op landelijk niveau zit, of op lokaal niveau.” Vervolgens verwerpt hij de suggestie van Wilders door te zeggen: “In de brief wordt zeer duidelijk gemaakt dat dat niet het geval is.” Verhagen geeft aan dat hij met opiniemakers heeft gesproken. Tussen Wilders en Verhagen is onenigheid over de presuppositie. Deze onenigheid vindt plaats op inhoudelijk niveau. Verhagen vindt dat mensen al behoorlijk beschermd worden. Daarom gaat hij de motie naar alle waarschijnlijkheid niet steunen. Hiermee geeft Verhagen antwoord op de laatste vraag van Wilders.

Vraag 2 Wilders debatteert op praktijkniveau. Hij geeft aan dat dat klopt in theorie, maar niet in de praktijk. Er bestaat natuurlijk geen echte theorie. Wilders bedoelt hiermee dat wat in de brief staat niet klopt. Hij argumenteert op inhoudsniveau over de waarheid van de presuppositie.

Wilders herformuleert zijn vraag, namelijk “Als opiniemakers één of twee dagen in de week het recht op het vrije woord willen uitoefenen – daarvoor zouden we hen moeten koesteren – zouden ze dan beveiligd kunnen worden op die dagen, alsof het gaat om het landelijk domein?”.

Respons 2 C3. Covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller In de tweede reactie is Verhagen toeschietelijk naar Wilders, namelijk “als u mij kunt aantonen dat iemand niet de beveiliging krijgt die op basis van de risico- en veiligheidsanalyse noodzakelijk zou zijn, valt er met mij te praten over uitbreiding van de dienst en van het systeem”. Vervolgens relativeert Verhagen zijn toeschietelijkheid meteen weer. Hiermee zegt hij eigenlijk “kom maar met bewijs, maar volgens mij heb je geen punt”.

24

Niet vermeld in stenogram: En ik zou daar dus ook graag nader op terug komen naar aanleiding van een reactie van het kabinet.

56

Vraag 3 De relativering van Verhagen is voor Wilders aanleiding om zijn vraag nogmaals te stellen. Wilders herformuleert zijn vraag: “Dus mijn enige vraag is bent u bereid om daarnaar te kijken?”

Respons 3 O3. Overt evasion: weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat de vraag verkeerd geadresseerd is Verhagen schuift de vraag van Wilders af naar het kabinet. Verhagen wil er op dit moment zelf niet naar kijken, omdat hij op basis van de brief van het kabinet niet gelooft wat Wilders beweert. Hiermee presenteert hij zichzelf als iemand aan wie de vraag niet gesteld zou moeten worden. De vraag is bestemd voor het kabinet en dus eigenlijk verkeerd geadresseerd. Verhagen vraagt een reactie van het kabinet. Op de reactie van het kabinet wil Verhagen wel terugkomen, waarmee hij aan het verzoek van Wilders tegemoet komt.

In het bovenstaande voorbeeld is weergegeven hoe Wilders gebruik maakt van de mogelijkheid om door te vragen wanneer er sprake is van ‘evasiveness’. Wilders verandert zijn vraag na de ‘evasive’ strategieën van Verhagen niet. Wilders herhaalt zijn vraag uiteindelijk drie keer.

Politici kunnen in dit debat op basis van de hoeveelheid vragen die ze ontwijken ingedeeld worden in twee groepen, namelijk in de politici die veelvuldig gebruik maken van ontwijkend antwoordgedrag en de politici die weinig gebruik maken van ontwijkend antwoordgedrag. Hieronder wordt gekeken welke verschillen er zijn tussen deze twee groepen.

5.3.5 Verschil tussen groepen sprekers Politici kunnen in dit debat op basis van de mate waarin ze vragen ontwijken ingedeeld worden in twee groepen. Groep 1 maakt veelvuldig gebruik van ontwijkende antwoord strategieën, in totaal 84,4%. Bij groep 1 horen Bos, Halsema en Verhagen, met respectievelijk 79,4%, 81,8% en 95% ontwijkend antwoordgedrag. Groep 2 maakt minder gebruik van ‘evasiveness’ bij het geven van een antwoord, namelijk in totaal 42,3%. Bij deze groep horen Van Aartsen en Dittrich, met respectievelijk 46,2% en 40,9% ontwijkend antwoordgedrag. Tabel 5 geeft een overzicht van het antwoordgedrag per groep, zodat duidelijk wordt of er tussen de twee groepen verschillen zitten in de manier waarop ze vragen ontwijken.

57

Tabel 5: Overzicht ontwijkend antwoordgedrag per groep Sprekers Groep 1: evasion + N Groep 2: evasion N

O1

O2

O3

O4

O5

C1

5,6 %

24,1 %

1,9 %

16,7 %

5,6 %

1,9 %

3

13

1

9

3

1

13.3 % 2

6,7 % 1

26,7 % 13.3 % 4

2

C2

C3

14,8 % 29,6 % 8

Totaal 100%

16

54

6,7 %

33,3 %

100%

1

5

15

Uit tabel 5 komt naar voren dat er tussen de groepen weinig verschil zit in de manier waarop ze gebruik maken van ‘evasiveness’. Tussen beide groepen zit weinig verschil in de soort ‘evasiveness’ die ze gebruiken. Beide groepen maken iets meer gebruik maakt van ‘overt evasion’. Groep 1 gebruikt ‘covert evasion’ in 25 gevallen (46,3%) en ‘overt evasion’ in 29 gevallen (53,9%). Groep 2 gebruikt ‘covert evasion’ in 6 gevallen (40%) en ‘overt evasion’ in 9 gevallen (60%). Beide groepen gebruiken de ‘evasive’ strategieën categorieën C3 en O2 het vaakst. Opvallend is dat de politici uit groep 2 geen gebruik maken van de ‘evasive’ strategieën C2 - shift in een aspect van het onderwerp van de vraag en O4 - weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag onmogelijk is (een kwestie van algemeen beleid).

Politici kunnen in dit debat ook ingedeeld worden in regeringspartijen en oppositie. De regeringspartijen zijn CDA, D66 en VVD, waarvan Verhagen, Dittrich en Van Aartsen de woordvoerders zijn. De oppositie bestaat uit GroenLinks en de PvdA, waarvan Halsema en Bos de woordvoerders zijn. Hieronder wordt allereerst uitgelegd waarom er tussen de regeringspartijen en oppositie verschillen kunnen zijn in antwoorden en ‘evasiveness’. Vervolgens wordt gekeken of er ook verschillen zijn tussen de regeringspartijen en oppositie in antwoordgedrag.

Verschil in antwoordgedrag tussen regeringspartijen en oppositie Tussen de regeringspartijen en de oppositie kan in het debat een verschil in antwoorden en ‘evasiveness’ zijn. Dit heeft te maken met het feit dat het gedrag van de Tweede Kamer niet altijd even dualistisch is. Het is de bedoeling dat de Tweede Kamer een onafhankelijke positie heeft ten opzichte van het kabinet om het kabinetsbeleid te controleren. In de praktijk treedt de Tweede Kamer niet altijd even onafhankelijk op. De regeringspartijen in de Tweede Kamer hebben een sterke neiging het kabinet te steunen, omdat een al te kritische houding de partij als geheel schade kan toebrengen in de publieke opinie en vervolgens bij de verkiezingen (Parlementair Documentatie Centrum, 2005). Hieronder wordt uitgelegd wat dit kan betekenen voor het antwoordgedrag van politici in een kamerdebat.

58

(23) Voorbeeld ‘evasiveness’ regeringspartij Vraag 2

De heer Wilders (Groep Wilders): Ik vraag het u nog een keer: vindt u niet dat het kabinet het op dat punt de afgelopen maanden heeft laten afweten?

Respons 2 De heer Verhagen (CDA): Er zijn tal van stappen gezet, niet alleen in relatie tot het Laakkwartier, maar ook in relatie tot de Hofstadgroep en in relatie tot maatregelen die nu worden voorgesteld.

Verhagen geeft op de ‘ja-nee’ vraag van Wilders geen ‘ja-nee’ antwoord. Een bevestiging zou het kabinet, waar het CDA deel van uitmaakt, en een verantwoordelijke partijgenoot in het kabinet, minister Donner, in verlegenheid brengen. Het kabinet heeft het in dat geval laten afweten. Verhagen kan ook geen keiharde ontkenning geven, want dit is tegenstrijdig met de feiten. Verhagen vermijdt beide alternatieven op een subtiele manier.

Tabel 7 geeft een overzicht van de antwoorden en ‘evasiveness’ van de regeringspartijen en de oppositie in het debat, waardoor gekeken kan worden of er een verschil is in het antwoordgedrag van de woordvoerders van de regeringspartijen en de woordvoerders van de oppositie.

Tabel 7: Overzicht antwoorden en ‘evasiveness’ regering vs oppositie Partij Regering N Oppositie N

Antwoord

Overt evasion

Covert evasion

Totaal

38,2%

34,5%

27,3%

100%

21

19

15

55

20,5%

43,2%

36,4%

100%

9

19

16

44

Uit tabel 7 blijkt dat er een duidelijk 25 verschil is tussen de regeringspartijen en de oppositie wat betreft het geven van een antwoord. De regeringspartijen geven op 38,2% van de 55 vragen antwoord. De oppositie geeft op 20,5% van de 44 vragen antwoord. De regeringspartijen en oppositie maken beiden het meest gebruik van ‘overt evasion’.

25

Door het geringe aantal sprekers kan niet getoetst worden of het verschil in percentages significant is. De chikwadraattoets, waarbij elke respons als een observatie genomen zou worden, is hier niet van toepassing, omdat de responsen van eenzelfde spreker niet als onafhankelijk beschouwd kunnen worden.

59

5.4 Samenvatting

De analyse naar het ontwijkende antwoordgedrag van politici in het kamerdebat over terrorismebestrijding bestaat uit 105 vraag-respons sequenties. Uit deze analyse blijkt dat politici op 67,6% van alle vragen een ontwijkend antwoord geven. Ze geven dus op slechts 32,4% van alle vragen antwoord. De meest gebruikte vorm van ‘evasiveness’ is C3 - covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller, gevolgd door O2 - weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt.

Uit de analyse blijkt dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de politici. Tussen de politici is een verschil in hoe vaak ze gebruik maken van ontwijkend antwoordgedrag. Zo maakt een aantal politici veelvuldig gebruik van ontwijkend antwoordgedrag, zoals Bos, Halsema en Verhagen, terwijl er ook een aantal politici is dat minder vaak gebruik maakt van ‘evasiveness’, zoals Van Aartsen en Dittrich. Daarnaast maken de politici in het debat gebruik van verschillende vormen van ontwijkend antwoordgedrag. Ze hebben hun eigen specifieke ‘evasive’ strategieën om vragen te ontwijken. Zo maakt Bos bijvoorbeeld het meest gebruik van O4 en gebruikt Halsema in haar respons het vaakst C3.

Uit de analyse blijkt dat bepaalde sprekers vragen van bepaalde vragenstellers eerder ontwijken. Sommige vragenstellers krijgen vaker een ontwijkend antwoord op hun vragen dan andere vragenstellers. In het debat stellen de politici veelvuldig vervolgvragen, namelijk in 34 van de 56 geanalyseerde fragmenten. Deze vervolgvragen zijn meestal herhalingen van de eerder gestelde vraag. Soms wordt er een hele andere vraag gesteld.

Wanneer politici ingedeeld worden in groepen die veel en weinig gebruik maken van ‘evasiveness’, blijken er geen grote verschillen te zijn in de manier waarop ze gebruik maken van ‘evasiveness’. Wanneer politici ingedeeld worden in regeringspartijen versus oppositie, blijkt dat de woordvoerders van de regeringspartijen in dit debat vaker antwoord geven op vragen dan de woordvoerders van de oppositie.

Aan de hand van de in dit hoofdstuk gepresenteerde onderzoeksresultaten kunnen in het volgende hoofdstuk conclusies worden getrokken, waardoor de onderzoeksvraag kan worden beantwoord.

60

6. Conclusies (ontwijkend) antwoordgedrag in een kamerdebat

In dit hoofdstuk worden op basis van de resultaten van het onderzoek conclusies getrokken, waardoor de vraagstelling van het onderzoek kan worden beantwoord. In de discussie volgt een reflectie op het onderzoek.

6.1 Antwoord op de vraagstelling Door de analyse van 105 vraag-respons sequenties in het debat over terrorismebestrijding kan de onderzoeksvraag beantwoord worden. Deze luidt als volgt:

“In hoeverre en op welke wijze maken politici gebruik van ontwijkend antwoordgedrag in een kamerdebat?”

Voordat er uitspraken gedaan konden worden over het ontwijkende antwoordgedrag van politici in een kamerdebat is allereerst gezocht naar een manier om ‘evasiveness’ in kamerdebatten überhaupt te kunnen beschrijven. Op basis van voorstellen in de vakliteratuur en met behulp van kwalitatief vooronderzoek is geconstateerd dat politici in een kamerdebat bij het beantwoorden van vragen drie soorten responsen gebruiken. Deze kunnen ingedeeld worden in antwoorden, ‘overt evasion’ en ‘covert evasion’. Uit het vooronderzoek blijkt dat ‘overt evasion’ (expliciet) en ‘covert evasion’ (impliciet) in kamerdebatten onderverdeeld kunnen worden in respectievelijk vijf en drie soorten responsen. Politici in een kamerdebat kunnen dus uiteindelijk op negen verschillende manieren een respons op een vraag geven, namelijk: A. Antwoord; O1. Weerstand in de vorm van een onvolledig antwoord; O2. Weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat deze uit een verkeerde veronderstelling volgt; O3. Weerstand in de vorm van het terugwijzen van de vraag, omdat de vraag verkeerd geadresseerd is; O4. Weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag onmogelijk is (een kwestie van algemeen beleid); O5. Weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag niet relevant is; C1. Complete shift in het onderwerp van de vraag; C2. Shift in een aspect van het onderwerp van de vraag; C3. Covert evasion door een gebrek aan overeenstemming tussen spreker en vragensteller.

61

Met dit classificatiesysteem kan onderzocht worden in hoeverre en op welke wijze politici in kamerdebatten gebruik maken van ‘evasiveness’. Hiermee kan worden vastgesteld of politici in kamerdebatten echt zo vaak antwoorden ontwijken, zoals door veel mensen verondersteld wordt. Uit de analyse van het terrorismedebat is gebleken dat politici inderdaad veelvuldig gebruik maken van ontwijkend antwoordgedrag. Ze geven slechts op éénderde van alle vragen antwoord. De politici in het debat ontwijken dus tweederde van alle vragen. Hiervoor maken ze bijna evenveel gebruik van zowel expliciet als impliciet ontwijkende strategieën. Politici ontwijken de meeste vragen in het debat door inhoudelijk aan te geven dat ze het niet eens zijn met de claim die een vragensteller in de vraag maakt (C3). Deze manier van het ontwijken van vragen is misschien wel kenmerkend voor een kamerdebat. Het is namelijk waarschijnlijk dat deze ontwijkende strategie in een andere vorm van politiek discours, zoals een politiek interview, niet zo frequent voorkomt, omdat een interviewer zijn persoonlijke mening in een interview doorgaans niet naar buiten brengt. In een interview is de geïnterviewde namelijk dé expert. In een kamerdebat is zowel de vragensteller als de spreker een expert. Het is daarom aannemelijk dat politici in een debat het vaker feitelijk oneens zullen zijn dan de gespreksdeelnemers in een politiek interview en dat deze ‘evasive’ strategie dus kenmerkend is voor een kamerdebat.

6.1.1 Gebruik van ‘evasiveness’ door sprekers In het onderzoek komen duidelijke verschillen tussen politici naar voren in de manier waarop ze gebruik maken van ontwijkend antwoordgedrag. De hoeveelheid en de soort ‘evasive’ strategieën die politici gebruiken, verschilt aanzienlijk. Sommige politici, zoals Van Aartsen en Dittrich, geven veel antwoorden, terwijl andere politici, zoals Bos, Halsema en Verhagen veel meer vragen ontwijken dan dat ze beantwoorden. Dit is opmerkelijk, omdat woordvoerders van regeringspartijen vaak de neiging hebben om het kabinet te steunen, omdat een al te kritische houding de partij als geheel schade kan toebrengen. Er zou dus verwacht kunnen worden dat Van Aartsen veel ontwijkende antwoorden geeft om de ‘eigen minister’ Remkes in het debat te steunen. Van Aartsen en Dittrich geven beiden echter veelvuldig antwoord op vragen. Verhagen geeft in tegenstelling tot Van Aartsen en Dittrich wel veel ‘evasive’ responsen. Hier zouden dus individuele verschillen in antwoordgedrag een rol kunnen spelen. Uit de analyse blijkt niettemin dat woordvoerders van de regeringspartijen in het algemeen meer antwoorden op vragen geven dan de woordvoerders van de oppositie.

Het is waarschijnlijk dat wanneer een politicus een vraag ontwijkt dit niet direct samenhangt met degene die de vraag stelt. Evidentie hiervoor levert de analyse vanuit het perspectief van de vragensteller, waaruit blijkt dat de meeste vragenstellers een ontwijkend antwoord krijgen.

62

Naast de verschillen in de frequentie van ontwijkende strategieën zijn er ook verschillen in de soort strategieën die politici toepassen. Zo gebruiken Bos en Verhagen in verhouding tot de andere politici veel verschillende soorten ‘evasive’ strategieën, respectievelijk zeven en vijf. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat Bos en Verhagen veelvuldig gebruik maken van ontwijkend antwoordgedrag. Zij kunnen door het gebruik van veel verschillende ‘evasive’ strategieën proberen hun ontwijkende antwoordgedrag niet al te veel te laten opvallen. Politici kunnen vragen immers niet veelvuldig blijven ontwijken zonder dat dit gevolgen heeft. Door het gebruik van verschillende soorten respons kunnen zij hun ontwijkende antwoordgedrag proberen te verbergen. Halsema maakt ook veel gebruik van ontwijkend antwoordgedrag. Zij probeert dit te verhullen door veelvuldig gebruik te maken van een impliciet ontwijkende strategie (C3). Hierdoor heeft Halsema een kans dat haar ontwijkende antwoordgedrag niet opvalt, waardoor ze er mee weg kan komen.

Politici kunnen vragen dus niet te vaak ontwijken of dit te opzichtig doen. Hierdoor wordt het voor politici een soort kunst een tactiek te ontwikkelen om vragen te ontwijken. Bos is een voorbeeld van een politicus die een eigen tactiek schijnt te hebben ontwikkeld om vragen te beantwoorden. Hij maakt als enige politicus gebruik van de strategie O4, weerstand in de vorm van het weigeren van een antwoord, omdat de vraag onmogelijk is. Vaak kenschetst hij het niet beantwoorden van zulke vragen als een kwestie van algemeen beleid. Bos heeft in het debat een eigen politieke stijl geconstrueerd waarin hij respons op vragen geeft.

Politici kunnen ter verantwoording worden geroepen voor het niet beantwoorden van de vragen. Wanneer een vragensteller niet akkoord gaat met de respons van een spreker, heeft hij het recht om de vraag nogmaals te stellen. In het kamerdebat gaan vragenstellers herhaaldelijk niet akkoord met een respons van een spreker. Dit blijkt uit de hoge frequentie waarin politici in het debat doorvragen, namelijk in 34 van de 56 fragmenten. Meestal vragen ze één keer door, maar dit kan in sommige gevallen zelfs oplopen tot vier keer. Wanneer politici niet akkoord gaan met een antwoord, herhalen ze in de meeste gevallen de eerder gestelde vraag. Soms wordt de vraag omgebogen naar een andere vraag.

Uit de bovenstaande conclusies blijkt dat het doel van dit onderzoek is bereikt. Door dit onderzoek is inzicht verkrijgen in de manier waarop politici gebruik maken van ontwijkend antwoordgedrag in een kamerdebat. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan onderzoek naar ‘evasiveness’. Hieronder volgt een discussie over het uitgevoerde onderzoek.

63

6.2 Discussie

In de wetenschappelijke literatuur is veel aandacht besteed aan ‘evasiveness’ als fenomeen. Hierbij staat vaak centraal wat voor soort vragen politici ontwijken en onder welke omstandigheden zij dit doen. Er wordt veel minder aandacht besteed aan meer fundamentele kwesties, zoals wat een ‘evasive’ respons van een echt antwoord onderscheidt en in welke vormen ‘evasiveness’ kan verschijnen bij het ontwijken van een vraag. In dit onderzoek is weergegeven wanneer politici antwoord geven op een vraag en wanneer er sprake is van ontwijkend antwoordgedrag. Er zijn criteria gespecificeerd voor het vaststellen van een (ontwijkend) antwoord. Op basis van vooronderzoek is een classificatiesysteem voor ‘evasiveness’ in kamerdebatten ontwikkeld. Door dit systeem en een uitgebreide analyse van ‘evasiveness’ in het kamerdebat wordt duidelijk op welke manieren ‘evasiveness’ in het debat voorkomt. In dit onderzoek wordt dus uitgebreid stil gestaan bij de meer fundamentele kwesties van onderzoek naar ‘evasiveness’.

In dit onderzoek is aandacht besteed aan verschillende soorten politiek discours, zoals kamerdebatten en politieke interviews. Tussen kamerdebatten en politieke interviews zijn verschillen in de manier waarop ‘evasiveness’ voorkomt. In hoofdstuk 4 is beschreven dat een aantal categorieën waarmee ‘evasiveness’ vast gesteld kan worden in politieke interviews niet geschikt is voor het vaststellen van ‘evasiveness’ in kamerdebatten. Hoe zit het met de frequentie waarin ‘evasiveness’ in kamerdebatten en politieke interviews voorkomt? Zijn deze frequenties overeenkomstig of verschillen deze van elkaar? In wetenschappelijke onderzoeken naar het antwoordgedrag van politici in politieke interviews worden bijna nooit frequenties genoemd waaruit blijkt hoe vaak ‘evasiveness’ in politieke interviews voorkomt. Harris (1991) maakt in haar onderzoek wel duidelijk hoe vaak ‘evasiveness’ in de door haar geanalyseerde politieke interviews voorkomt. Politici geven slechts in 40% van de gevallen een direct antwoord. 60% van alle antwoorden zijn in meer of mindere mate ‘evasive’. Harris toont daarnaast aan dat politici in de door haar geanalyseerde politieke interviews twee maal zo vaak ‘evasive’ antwoorden geven als respondenten in andere institutionele contexten, zoals in patiënt-arts gesprekken en in politie-verdachte ondervragingen. In het kamerdebat blijken de huidige Nederlandse politici nóg vaker ontwijkende responsen te geven dan hun Engelse collega’s dat in politieke interviews deden. In het kamerdebat ontwijken politici 67,6% van alle vragen en geven ze op slechts 32,4% van de vragen antwoord. Bij de vergelijking van frequenties dient opgemerkt te worden dat Harris ‘evasiveness’ bekijkt vanuit het perspectief van de vraag. Er is sprake van ontwijkend antwoordgedrag wanneer het antwoord niet past bij de structuur van de vraag. In dit onderzoek wordt naar ‘evasiveness’ gekeken vanuit het perspectief van het antwoord. Op basis van de inhoud van de vraag-respons sequentie en op basis van het verloop van de interactie wordt bepaald of er sprake is van een antwoord of van ‘evasiveness’.

64

De analyse van het ontwijkende antwoordgedrag van politici in kamerdebatten is afhankelijk van de interpretatie van de onderzoeker. Hierdoor kan bij de analyse op sommige punten discussie ontstaan. Bij alle 105 vraag-respons sequenties is uitgelegd waarom een bepaalde categorie van toepassing is. Hierdoor is de analyse controleerbaar. Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten zou de analyse door een tweede analist uitgevoerd moeten worden. Door overleg zou een gemeenschappelijke analyse tot stand kunnen komen waar vluchtigheidfoutjes en misverstanden vergaand uitgesloten zouden moeten zijn. Door de tijdsdruk waaronder dit onderzoek is uitgevoerd was het niet mogelijk om een tweede analist in te schakelen. Het kost een andere onderzoeker te veel tijd om het classificatiesysteem zich eigen te maken. Om dit probleem voor een deel te ondervangen, zijn alle vraag-respons sequenties waarbij enige twijfel was, uitvoerig besproken met prof. dr. Gisela Redeker. Hierdoor is de afbakening tussen de categorieën beter geëxpliciteerd en de consequente toepassing van de definities enigszins gecontroleerd.

Het onderzochte kamerdebat behandelt een erg gevoelig onderwerp, namelijk de bestrijding van terreur. Voor dit debat was ontzettend veel aandacht. Het onderwerp kan van invloed geweest zijn op de hoeveelheid ‘evasiveness’ die in het debat voorkomt. Het bestrijden van terrorisme is een zeer complexe en urgente problematiek waar eigenlijk niemand echte oplossingen voor heeft. Politici kunnen in dit debat dus eigenlijk ook geen antwoord hebben op alle vragen. Hierdoor is het mogelijk dat ze in dit debat meer ‘evasiveness’ gebruiken dan in andere debatten. Immers, wanneer politici er zeker van waren dé oplossing voor het bestrijden van terrorisme te hebben, dan zouden ze die makkelijker zonder ‘evasiveness’ kunnen bepleiten. Het is dus mogelijk dat in kamerdebatten waar minder gevoelige onderwerpen behandeld worden, ‘evasiveness’ minder frequent voorkomt. Door het beladen onderwerp, zijn politici misschien voorzichtiger in het formuleren van antwoorden en ze zijn wellicht minder uitgesproken wat blijkt uit de geringe hoeveelheid directe antwoorden. Deze voorzichtigheid komt bijvoorbeeld naar voren door de ‘evasive’ strategie O4 die Bos in dit debat gebruikt. Bos geeft gedurende het gehele debat aan dat hij de uitspraken van het kabinet ‘kritisch constructief’ wil bekijken, maar dat hij zich nog niet wil uitspreken over de inhoud. Hieruit kan niet geconcludeerd worden dat Bos de ‘evasive’ strategie O4 ook in andere debatten gebruikt. Vervolgonderzoek verdient daarom een aanbeveling. Door meerdere kamerdebatten met behulp van het classificatiesysteem te analyseren zou nagegaan kunnen worden of het ontwikkelde classificatiesysteem ook voldoet voor andere kamerdebatten of dat het door nieuwe inzichten verrijkt kan worden, zodat uiteindelijk een analysemodel ontstaat die voor de analyse van ‘evasiveness’ in alle kamerdebatten geschikt is.

65

Literatuurlijst

Bavelas, J.B. (1990). Equivocal communication. Newsbury Park: Sage.

Bax, M.M.H. (1999). Een spiegel van de geest. Over taal, communicatie en cognitie. Groningen: Nijhoff.

Berninger, G., Garvey, C. (1981). Relevant replies to questions: answers versus evasions. Journal of Psycholinguistic Research 10: 403-420.

Bovens, M.A.P., ’t Hart, P., van Twist, M.J.W., e.a. (2001). Openbaar bestuur. Beleid, organisatie en politiek. Alphen aan den Rijn: Kluwer.

Bull, P. (1998). Equivocation theory and news interviews. Journal of Language and Social Psychology 17: 36-51.

Bull, P. (1994). On identifying questions, replies, and non-replies in political interviews. Journal of Language and Social Psychology 13: 115-131.

Bull, P., Mayer, K. (1993). How not to answer questions in political interviews. Political Psychology 14: 651-666.

Burton, D. (1981). Analysing spoken discourse. In: M. Coulthard, M. Montgomery (eds.) Studies in discourse analysis. London: Routledge & Kegan Paul, 129-142.

Clayman, S.E. (2001). Answers and evasions. Language in Society 30: 403-442.

Clayman, S.E. (1993). Reformulating the question. A device for answering/not answering questions in news interviews and press conferences. Text 13: 159-188.

Ensink, T. (1997). The footing of a royal address: an analysis of representativeness in political speech, exemplified in Queen Beatrix’ Address to the Knesset on March 28, 1995. In: C. Schäffner (ed.) Analysing political speeches. Clevedon: Multilingual Matters, 5-32.

66

Galasinski, D. (1996). Pre-tending to co-operate. Deceptiveness of evasion. Text 16: 1-22.

Georgakopoulou, A., Goutsos, D. (1997). Discourse analysis. An introduction. Edinburgh: University Press.

Graber, D. (1993). Political communication: scope, progress, promise. In: A.W. Finifter (ed.) Political science: the state of the discipline. Washington, DC: American Political Science Association, 305-332.

Greatbatch, D. (1986). Aspects of topical organisation in news interviews: the use of agenda shifting procedures by interviewees. Media, Culture and Society 8: 441-455.

Grice, H.P. (1975). Logic and conversation. In: P. Cole, J.L Morgan (eds.) Syntax and semantics. New York: Academic Press, 41-58.

Halmari, H. (2005). In search of “successful” political persuasion. A comparison of the styles of Bill Clinton and Ronald Reagan. In: H. Halmari, T. Virtanen (eds.) Persuasion across genres. A linguistic approach. Amsterdam: Benjamins, 105-134.

Harris, S. (2001). Being politically impolite: extending politeness theory to adversarial political discourse. Discourse & Society 12: 451-472.

Harris, S. (1991). Evasive action: how politicians respond to questions in political interviews. In: P. Scannell (ed.) Broadcast Talk. London: Sage, 76-99.

Heritage, J. (2003). Designing questions and setting agendas in the news interview. In: P.J. Glenn, C.D. Lebaron, J. Mandelbaum (eds.) Studies in language and social interaction. In honor of Robert Hopper. Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates, 57-90.

Heritage, J., Greatbatch, D. (1991). On the institutional character of institutional talk: The case of news interviews. In: D. Boden, D. H. Zimmerman (eds.) Talk and social structure. Berkeley: University of California Press, 93-137.

Heritage, J. (1985). Analyzing news interviews: aspects of the production of talk for an overhearing audience. In: T.A. Dijk (ed.) Handbook of discourse analysis. New York: Academic Press, 95-119.

Heritage, J. (1984). Garfinkel and ethnomethodology. Cambridge: Polity.

67

Johnstone, B. (2002). Discourse Analysis. Oxford: Blackwell.

Jucker, A. (1986). News interviews: a pragmalinguistic analysis. Amsterdam: John Benjamin.

Mazeland, H.J. (2003). Inleiding in de conversatieanalyse. Bussum: Coutinho.

Obeng, S. G. (1997). Language and politics: indirectness in political discourse. Discourse and Society 8: 49-83.

Parlementair Documentatie Centrum (2005). Dualisme en monisme. Parlement en Politiek. http://www.parlement.com/9291000/modulesf/g77bxhzx (21 augustus 2005).

Quirk, R., Greenbaum, S., Leech, G., e.a. (1985). A comprehensive grammar of the English language. London: Longman.

Sauer, C. (1997). Echoes from abroad - speeches for the domestic audience: Queen Beatrix’ address to the Israeli parliament. In: C. Schäffner (ed.) Analysing political speeches. Clevedon: Multilingual Matters, 33-67.

Schäffner, C. (1997). Editorial speeches and discourse analyses. In: Schäffner, Christina (ed.) Analysing political speeches. Clevedon: Multilingual Matters, 1-4.

Simon-Vandenbergen, A. (1996). Image-building through modality: the case of political interviews. Discourse and society 7: 389-415.

Swanborn, P.G. (2002). Basisboek sociaal onderzoek. Amsterdam: Boom.

Tweede Kamer (2005). Zo werkt de tweede Kamer: debat. Tweede Kamer der Staten-Generaal. http://www.tweedekamer.nl/ over_de_tweede_kamer/ zowerktdetweedekamer/Debat.jsp#0 (13 april 2005).

Valk van der, I. (2003). Right-wing parliamentary discourse on immigration in France. Discourse & Society 14: 309-348.

Wilson, J. (1990). Politically speaking. The pragmatic analysis of political language. Oxford: Basic Blackwell.

68

Related Documents

Kim
October 2019 52
Kim
June 2020 25
Kim
April 2020 31
Kim
June 2020 25

More Documents from ""