1. HUIDIG SCOLAIR NIVEAU Thema en taal: Werkelijkheid gericht op: dingen, planten, dieren, mensen, zichzelf Heeft echte belangstelling voor: dingen, planten, dieren, mensen, zichzelf Leergierigheid en Interesse: In de les doet het kind enthousiast mee, hij luistert geïnteresseerd naar de andere leerlingen en vraagt naar wat hij niet begrijpt. Zijn niet instaat om zelfstandig een opdracht te lezen of te ontleden, deels omdat ze het technisch lezen nog niet goed verworven hebben, deels omdat ze niet goed begrijpen wat ze lezen, maar ook omdat de opdracht niet gelezen wordt.! vertonen onaangepast "startgedrag: ze zijn te passief of te impulsief, ze durven soms niet starten uit schrik om te mislukken. Het kind heeft het moeilijk om de lessen thema en taal te volgen, door een gebrekkige kennis van het Nederlands. Toch probeert ze af en toe voor wat inbreng te zorgen. Als ze iets niet begrijpt zal ze steeds uitleg vragen. Het kind toont helemaal geen zin voor initiatief en de creativiteit ontbreekt volledig. Staat voor heel weinig thema’s open. Weinig inbreng tijdens de thema’s, is heel stil en gesloten. Hij is een jongen die zeer hard zijn best moet doen, hij heeft het zeer moeilijk om de lessen thema te volgen of te begrijpen. Zijn kennis van de omringende wereld is beperkt. Toch probeert hij af en toe voor wat inbreng te zorgen. Zijn map is zeer slordig en ongeordend. Vooral uitgaan en vrienden boeien hem. Hij heeft veel nood aan uitleg. De intrinsieke motivatie ontbreekt. Hij weet wel steeds wat van hem wordt verwacht bij het uitvoeren van een opdracht. Het is nodig de uitdaging bij hem niet te hoog te maken. Hij kan zijn aandacht maar gedurende een beperkte tijd bij zijn taak houden. Mits veel structuurverlening en affectiviteit worden goede resultaten behaald. •
Werken:
Heeft veel nood aan goedkeuring. Wanneer ze goed presteren zijn ze gelukkig. Afhankelijk van zijn/haar humeur. werkt traag en onnauwkeurig werkt niet graag, maar eens ze aan een taak begonnen is, werkt ze wel verder zonder al te veel te mopperen. begint zeer traag aan een activiteit. Hij heeft schrik om te falen. Hij weigert soms om een taak te maken. laat vlug de moed zakken wanneer hij iets niet begrijpt, wanneer het niet vlug gaat - ontredderd. Een goede werker heeft zin om te leren en te werken. (hij wil het kunnen - doorzettingsvermogen) •
Leren:
Er is weinig interesse, deze zal moeten uitgebreid worden. heeft zin om te leren Meestal gunstige leerbaarheid moeite met werken en leren Praat tijdens uitleg. Praat teveel op ongepaste momenten. Moet mondiger worden op momenten dat het moet.
•
Transfereerbaarheid:
Er kan gezegd worden dat de onverdraaglijkheid beperkt is. (Transfereerbaarheid) weinig of geen transfereerbaarheid Heeft heel veel moeite om het geleerde aan te wenden in andere situaties moeite om het geleerde toe te passen (zingeving is belangrijk).
2. COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN Communicatie over en weer: Kan hij deelnemen aan een eenvoudig gesprek? Kan hij zich voorstellen? Kan hij gebeurtenissen beschrijven? Kan hij zijn mening geven? Kan hij vragen beantwoorden? Hoe is zijn lichaamstaal? Spreekt hij duidelijk? Kan hij deelnemen aan een eenvoudig gesprek. Ik kan eenvoudige vragen stellen en antwoord geven over bekende onderwerpen: sport, weer, openbaar vervoer, eten, dieren, school, hobby’s, waar je vandaan komt. Je moet dan bijvoorbeeld kunnen zeggen welke muziek je leuk vindt of van welke groepen je een fan bent. Of je kunt zeggen wat voor weer het wordt/is. Ik kan vragen stellen en beantwoorden over mezelf en andere mensen, waar ze wonen, hun vrienden, de dingen die ze bezitten. Ik kan communiceren over eenvoudige en alledaagse taken. Ik kan deelnemen aan gesprekken over onderwerpen die me interesseren in alledaagse situaties. Ik kan deelnemen aan een gesprek over onderwerpen die vertrouwd zijn, of mijn persoonlijke belangstelling hebben of die betrekking hebben op het dagelijks leven (bijvoorbeeld familie, hobby's, werk, reizen en actuele gebeurtenissen). Ik kan met eenvoudige woorden/zinnen meepraten over alledaagse zaken als het weer, een sportwedstrijd of tv-programma, films, muziek enz. Ik kan vragen stellen en vertellen over vrije tijd en dingen die ik vroeger gedaan heb. Je kunt over je vakantie aldaar vertellen en de ander vragen hoe hij dat heeft beleefd. Je kunt bijvoorbeeld vragen waar hij gegeten heeft en naar welke disco’s hij ging. Ik kan vragen beantwoorden van mensen die naar een verhaal van mij geluisterd hebben. Ik kan korte sociale gesprekken aan, maar ben niet instaat om het gesprek zelfstandig gaande te houden. Je kunt spreken over dat, wat je in het weekend gedaan hebt, hoe het bij jou op school toe gaat enz. Ik kan met anderen bespreken wat we gaan doen, waar we heen gaan en afspraken maken waar we elkaar ontmoeten. Ik kan aan een gesprek of discussie deelnemen, maar heb soms moeite om precies te zeggen wat ik bedoel. In een gesprek heb je niet helemaal begrepen wat iemand bedoelt. Je moet vragen om verheldering. Kun je dat? Je moet duidelijk maken wat er is gebeurd en vragen hoe een en ander opgelost kan worden. Ik kan sociale contacten onderhouden, begroeten, afscheid nemen en bedanken. Ik kan met anderen bespreken wat we gaan doen, waar we heen gaan en afspraken maken waar we elkaar ontmoeten. Ik kan zeggen dat ik verrast, blij, bedroefd of onverschillig ben en daarop reageren als anderen dat zijn. Kan hij zich voorstellen. Ik kan een reeks uitdrukkingen en zinnen gebruiken om in eenvoudige bewoordingen mijn familie en andere mensen, leefomstandigheden, mijn opleiding en mijn huidige of meest recente baan te beschrijven. Je kent voldoende uitdrukkingen om jezelf voor te stellen. Ik kan in eenvoudige, losse zinnen iets vertellen over mensen en plaatsen Ik kan in eenvoudige woorden mensen, plaatsen en bezittingen beschrijven. Ik kan beschrijven wie ik ben, wat ik doe en waar ik woon. Je kunt met behulp van losse woorden en korte simpele zinnen heel eenvoudige informatie geven over school, woonplaats, hobby. Ik kan mijn gezinssituatie, mijn woonomgeving en de school waar ik op zit, beschrijven. Kan hij gebeurtenissen beschrijven. Ik kan gebeurtenissen en activiteiten kort beschrijven (vb over een reis die je hebt gemaakt). Ik kan een kort verhaal vertellen over alledaagse dingen in mijn omgeving. Ik kan een korte beschrijving geven over een bekend onderwerp als. Ik kan één of meer onderwerpen die mij interesseren op een redelijk vlotte manier beschrijven. Ik kan onverwachte gebeurtenissen (bijv. een ongeluk) precies beschrijven. Onverwachte gebeurtenissen zijn vaak lastig te beschrijven. Je kunt dit echter zonder problemen. Kan hij zijn mening geven. Ik kan beschrijven wat ik van plan ben, wat mijn gewoontes zijn, wat ik heb gedaan en heb meegemaakt. Ik kan op een redelijk vlotte manier een verhaal vertellen en daarbij mijn ervaringen, gevoelens en reacties beschrijven. Je vertelt over de ervaringen die je hebt opgedaan, wat je ervan vond etc. Je kunt dat redelijk vlot doen en hoeft niet zoveel naar woorden te zoeken. Ik kan beschrijven waarvan ik droom, wat ik verwacht en wat ik wil bereiken. Ik kan beschrijven waar een film over gaat en mijn reacties daarop geven. Ik kan over boeken, films, muziek en dergelijke met anderen van gedachten wisselen. Ik kan uitleggen waarom ik iets doe. Ik kan zeggen dat ik het ergens mee eens of oneens ben. Ik kan zeggen wat ik lekker, leuk en fijn vind en wat niet. Je kunt hier ook denken aan films of muziek. Ik kan aangeven hoe ik me voel. Ik kan mijn mening geven over alledaagse dingen wanneer mij dat wordt gevraagd. Je kunt ook een mening geven over zaken die jezelf aangaan (dat vind ik stom, wat ziet dat er mooi uit, die leraar kan goed les geven, mijn ouders zijn veel te streng) Ik kan op een beleefde wijze mijn mening, overtuiging, instemming en afkeur uitdrukken. Ik kan uitingen op een simpele manier aan elkaar verbinden, zodat ik ervaringen en gebeurtenissen, mijn dromen, verwachtingen en ambities kan beschrijven. Ik kan in het kort redenen en verklaringen geven voor mijn meningen en plannen. Je omschrijft wat je hebt bedoeld of je gebruikt andere woorden om je bedoeling duidelijk te maken. Ik kan een standpunt over een actueel onderwerp verklaren en de voordelen en nadelen van diverse opties uiteenzetten.
Begrijpen luisteren: Kan hij informatie die betrekking heeft op gebieden die van direct persoonlijk belang zijn begrijpen? Kan hij de belangrijkste informatie uit korte luisterteksten begrijpen? Kan hij zich gedurende een tijd concentreren bij het luisteren? Heeft hij problemen met het begrijpen van alledaagse woorden? Persoonlijk belang Begrijpt wat we willen uitleggen (begrijpt de Nederlandse taal) Veel van wat er gezegd wordt 'begrijpt' hij niet. Begrijpt de meest frequente woorden en zinnen die betrekking hebben op gebieden die van direct persoonlijk belang zijn (vb basisinformatie over zichzelf en zijn familie, winkelen, de plaatselijke omgeving, werk, school, vrije tijd enz.). Begrijpt de hoofdpunten wanneer wordt gesproken over vertrouwde zaken die hij regelmatig tegenkomt op het werk, school, vrije tijd enz. Begrijpt informatie dat over alledaagse zaken, zoals school, werk, vrije tijd, zichzelf, familie en directe concrete omgeving gaat. Ik kan moeiteloos gesproken taal begrijpen, in welke vorm dan ook, hetzij in direct contact, hetzij via radio of tv, over actuele zaken of over onderwerpen van persoonlijk of beroepsmatig belang. Kan de belangrijkste punten in korte, duidelijke eenvoudige boodschappen en aankondigingen volgen. Kan duidelijke eenvoudige boodschappen en aankondigingen volgen. Luisterteksten verhalen Ik kan de belangrijkste informatie uit korte luisterteksten begrijpen. Ik kan het belangrijkste van een kort verhaal begrijpen. (anekdotes of ooggetuigenverslagen) Ik kan de hoofdzaken van verhalen over onderwerpen die me interesseren volgen. Ik kan iemand die langer aan het woord is in voldoende mate begrijpen. Kan een verhaal volgen zonder moeilijkheden. Tv radio film Ik kan de belangrijkste punten in korte, duidelijke eenvoudige boodschappen en aankondigingen begrijpen. Ik kan het belangrijkste van korte, eenvoudige mededelingen en aankondigingen (bijv. op de radio) begrijpen. Ik kan de hoofdzaken van het tv-nieuws begrijpen als er ook beelden van gebeurtenissen getoond worden. Ik kan begrijpen waarover het gaat, als ik naar radio-uitzendingen luister over onderwerpen die mij interesseren. Ik kan de meeste nieuws- en actualiteiten programma's op de tv begrijpen. Ik kan het grootste deel van de films begrijpen. Ik kan zonder al te veel inspanning tv-programma's en films begrijpen. Ik kan de meeste radio en tv-programma’s waaronder documentaires, actualiteitenrubrieken, talkshows en films volgen. Ik kan heel precieze instructies begrijpen. Ik kan iemand begrijpen, die eenvoudige technische uitleg geeft over het gebruik van alledaagse apparaten.
lezen: Kan hij lezen? Kan hij woordjes lezen? Kan hij korte zinnen lezen? Kan hij korte eenvoudige teksten lezen? Kan hij langere teksten lezen? Kan de leerling signaallezen? Begrijpt de leerling pictogrammen? Signaallezen / pictogrammen Ik kan met behulp van plaatjes de inhoud van eenvoudige folders en brochures begrijpen. Op straat en in het verkeer kom je allerlei borden tegen waarop aanwijzingen staan. Die kun je begrijpen. Je kunt heel eenvoudige gebruiksaanwijzingen begrijpen als zij voorzien zijn van duidelijke illustraties. Je kunt denken aan de maten van kleding, wasinstructies, woorden als ‘aan/uit’, ‘gevaarlijk’, niet gebruiken met’, ‘houdbaar tot’, ‘giftig’ enz. Kan niet of nauwelijks lezen en/of schrijven, volgt een verhaal op basis van prenten of tekeningen (signaallezen). Woordjes "spellend lezen", elke letter hardop zeggen en dan proberen een bekend woord uit de klank op te maken. Spellend lezen, moet te lang nadenken bij iedere letter. Onvoldoende vlotte letterherkenning. Elke letter blijft hij (of in een latere fase ieder woorddeel) afzonderlijk verklanken. Ze zijn zo bezig met het verklanken van woorden dat ze vaak niet toekomen aan het begrijpen ervan. Het spellend lezen verloopt traag, haperend en met veel herhaling. Daardoor raken de kinderen vaak de draad van de tekst kwijt. "radend lezen" ongeveer wat er staat Het kind leest losse woorden wel op niveau. Het radend lezen maakt dat er veel fouten worden gelezen. Leest woorden die gelijken op het te lezen woord. Deze kinderen passen echter bij het fout lezen van een woord, de volledige zin aan, zodat de zinsconstructie toch klopt. Leest niet vlot. Ze herkennen niet automatisch de opbouw van een woord en blijven spellend of radend lezen. Soms worden woorden van rechts naar links gelezen ("kat" – "tak") of worden dubbele klinkers omgekeerd ("wei" – "wie"). Letter die op elkaar gelijken, houden ze moeilijk uit elkaar (b/d, m/n). Korte zinnen Ik kan vertrouwde namen, woorden en zeer eenvoudige zinnen begrijpen, bijvoorbeeld in mededelingen, op posters en in catalogi. Je kunt denken aan advertenties van concerten of aan reclamefolders met de aankondiging van een uitverkoop. Ik kan korte teksten op (prent)briefkaarten begrijpen. Je kunt denken aan wat je zelf op zo’n kaart zou schrijven: felicitaties, groeten, een afspraak, een korte beschrijving of een mededeling. Als iemand je een kerst-, nieuwjaars- of verjaardagskaart stuurt, begrijp je de korte tekst of groet. Ik kan eenvoudige briefjes, kaartjes, berichtjes GSM of e-mail lezen. Ik kan korte teksten met korte zinnetjes begrijpen, waarin veel bekende namen, woorden en uitdrukkingen voorkomen. Ik kan eenvoudige borden, aanplakbiljetten, posters enz. in alledaagse situaties begrijpen. kan eenvoudige opschriften in alledaagse situaties (winkels en op straat) herkennen. Je kunt bijvoorbeeld een menukaart in een (weg)restaurant begrijpen. Ik kan korte, eenvoudig geschreven instructies begrijpen. Korte verhaaltjes / teksten Het kind heeft problemen met het lezen van teksten. Ik kan eenvoudige verhaaltjes lezen. Je kunt begrijpen wat in advertenties of reclamefolders aan informatie staat over kosten, plaats, tijd. Ik kan zeer korte eenvoudige teksten lezen. Ik kan specifieke voorspelbare informatie vinden in eenvoudige, alledaagse teksten zoals advertenties, folders, menu's en dienstregelingen en ik kan korte, eenvoudige, persoonlijke brieven begrijpen. Ik kan korte eenvoudige teksten begrijpen. De (korte) artikelen worden ondersteund door veel foto’s en grote koppen. Ook herken je namen van bekende persoonlijkheden. Dat alles helpt je bij het begrijpen van de tekst. Ik kan eenvoudige teksten begrijpen over bekende onderwerpen of onderwerpen die met het werk te maken hebben. Ik kan eenvoudige briefjes, faxen en e-mails over bekende onderwerpen begrijpen. Je zou hier ook aan chatten kunnen denken, dus deelnemen aan een chatsessie rond een bepaald thema of onderwerp. Ik kan aanplakbiljetten en waarschuwingsborden op straat, in restaurants, op stations en op het werk begrijpen. Ik kan opschriften en waarschuwingsborden begrijpen, op straat, in restaurants, op stations, enz. Ze hebben moeite met het "sprongetje" maken met de blik over de regel. De kinderen moeten vaak even terug kijken naar het begin van de regel om te weten wat er stond. Hierbij vergissen de kinderen zich gemakkelijk bij de overgang van één regel naar de volgende. Langere verhaaltjes / teksten Ik kan specifieke informatie opzoeken in lijsten en, telefoonboeken. Ik kan de belangrijkste informatie opzoeken in advertenties, menu’s, dienstregelingen, brochures en op het internet als ik weet waarover het gaat. Je zoekt op het internet specifieke informatie over een bepaald onderwerp. Uit de teksten die op het scherm verschijnen, haal je die zaken die voor jou belangrijk zijn. Ik kan eenvoudige gebruiksaanwijzingen voor alledaagse apparaten lezen, zoals in een telefooncel. Ik kan de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven begrijpen. Ik kan de belangrijkste informatie halen uit brieven, brochures en korte officiële documenten. Ik kan hoofdpunten herkennen in krantenartikelen over bekende onderwerpen.
Ik kan selectief gebruik maken van woordenboeken om niet vaak voorkomende woorden op te zoeken. Ik kan moeiteloos vrijwel alle vormen van de geschreven taal lezen, inclusief abstracte, structureel of linguïstisch complexe teksten, zoals handleidingen, specialistische artikelen en literaire werken.
Schrijven: Kan Kan Kan Kan
hij hij hij hij
persoonlijke gegevens invullen op formulieren? een kort bericht schrijven? een langer bericht schrijven? tekst overschrijven?
kan zeer goed tekst overschrijven. Persoonlijke gegevens Kan hij op formulieren zelfstandig persoonlijke details invullen, bijvoorbeeld naam, nationaliteit en adres. Ik kan persoonlijke gegevens invullen op formulieren bijvoorbeeld als ik in een hotel overnacht. Het gaat om een eenvoudig formulier, waarin gegevens als naam, adres, nationaliteit worden gevraagd. Korte berichtjes Ik kan een korte, eenvoudige (prent)briefkaart schrijven, bijvoorbeeld voor het zenden van vakantiegroeten. Het gaat hierbij om een korte vakantiegroet of een eenvoudige gelukwens of nieuwjaarsgroet. Ik kan korte, eenvoudige notities en boodschappen opschrijven. Ik kan eenvoudige persoonlijke briefjes schrijven om te bedanken en mij te verontschuldigen. Ik kan een korte (bijv. telefonische) mededeling van iemand anders opschrijven als ik om herhaling kan vragen. Langere berichtjes Ik kan eenvoudige zinnen schrijven over mezelf en denkbeeldige mensen, over waar ze wonen en wat ze doen. Ik kan een eenvoudige persoonlijke brief schrijven, bijvoorbeeld om iemand voor iets te bedanken. Ik kan een kort verhaaltje schrijven over mijn gezinssituatie, mijn woonomgeving en school waar ik op zit. Ik kan een korte beschrijving geven wat er gebeurd is, wat ik heb gedaan en heb meegemaakt. Ik kan een kort verhaal schrijven over alledaagse dingen in mijn omgeving. Ik kan eenvoudige samenhangende tekst schrijven over onderwerpen die vertrouwd of van persoonlijk belang zijn. Ik kan persoonlijke brieven schrijven waarin ik mijn ervaringen en indrukken beschrijf. bepaalde kinderen willen te snel praten, teveel ineens zeggen. stuntelig praten, stotteren vooral als de emotionele component er aan te pas komt. te kort aan woordenschat (moeilijk te verstaan - kunnen geen zinnen maken). Andere leerlingen kunnen zich goed verstaanbaar maken ; weinig dialectische woorden. het productief en receptief taalgebruik vertraagd het receptief taalgebruik vertraagd. Het kind heeft moeite met het nazeggen van meerlettergrepige woorden. Kinderen in deze groep blijven sterk nood houden aan intensieve taal- en zinsbouwstimulatie Kunnen zich nog slecht verbaal uiten slechte zinsbouw
4. GEDRAG Sociale houding/sociale relaties (contact, vriendelijkheid, conflicten, eerlijk, empathie) Zelfbeeld (toekomstperspectief, mislukkingen, beoordelingsangst) Overtuigingskracht – assertiviteit (zelfvertrouwen, eigen mening, overtuigen, onrechtvaardige) Gedragsmoeilijkheden (agressie, pesten, weigergedrag, vechten, liegen, weglopen, vandalisme) Emotionele moeilijkheden (ongelukkig, verveling, huilen) Sociale houding/sociale relaties (contact, vriendelijkheid, conflicten, eerlijk, empathie) Wordt gepest door andere kinderen. kan je er een relatie mee aangaan, ligt mij niet, klikt niet Houdt het kind rekening met de behoeften van de andere of het andere. Weinig of geen echte belangstelling voor iemand of iets, maar alleen voor zichzelf. De kinderen zijn vooral met zichzelf bezig, waardoor ze weinig rekening houden met de behoeften van de anderen. Het ik-zijn is belangrijk voor de kinderen. De kinderen hebben moeite om samen te werken en naar elkaar te luisteren. De kinderen staan weinig open voor informatie van anderen. Ze hebben weinig interesse over hoe de anderen zich voelen, denken, doen. Denken - doen - voelen - nog niet harmonieus - weinig inleving bij behoeften & gevoelens van anderen.
is erg op zichzelf gericht. Als iemand met hem speelt is hij er echt blij mee. Hij heeft dus wel behoefte aan contact, maar uit zichzelf kan hij dat contact nog niet leggen. Hij heeft daarvoor hulp vanbuitenaf nodig en is ons dankbaar als we hem aanmoedigen met iemand te gaan spelen. •
Spelen:
Soc. maakt veel vrienden, kan goed samenspelen De groep heeft soms moeilijkheden bij het spelen. Ze zijn vlug jaloers en kunnen niet tegen hun verlies. Ze zijn ook vaak geweldig in hun spel. Het spelen draait vaak uit op ruzie. Wilde omgang Doet niet graag mee aan spelactiviteiten Speelt meestal alleen of met twee kunnen niet echt aanraken, moeite met 'aanraken', het niet willen aangeraakt worden. laat zich gemakkelijk aanraken en raakt ook gemakkelijk aan. Zelfbeeld (toekomstperspectief, mislukkingen, beoordelingsangst) De kinderen hebben vooral een negatief zelfbeeld. Veel te weinig toekomstperspectieven (apathisch). Enkelen kunnen wel toeleven naar een bepaalde gebeurtenis. Dit is vrij beperkt ontwikkeld. De meeste kinderen hebben nog geen duidelijke toekomstplannen. Bij sommige kinderen is al wel sprake van plannen bij taken. plannen in ‘t algemeen is nog beperkt, er is dus nog grote nood aan Hij is reeds in behoorlijke mate in staat om te plannen - naar taken toe. toekomstperspectief is vrij goed geëvolueerd, positieve verwachtingen verlangen Het ontbreekt hen niet aan aspiraties en wensdromen, maar wel aan inzicht in de middelen die vereist zijn om hun doelen te bereiken. Leven doelloos en laten zich leiden door de eisen van het moment: ze laten zich leven. Heeft geen doel voor ogen, of een doel gericht naar het irreële. Overtuigingskracht – assertiviteit (zelfvertrouwen, eigen mening, overtuigen, onrechtvaardige) Er is een gebrek aan basisveiligheid. De kinderen zijn zeer onzeker, angst om te falen waardoor geremd, verkrampt en schuw bij nieuwe uitdagingen. Hij onderschat zichzelf door een tekort aan zelfvertrouwen (dat is te moeilijk voor mij!). Angst om te falen (Zo dom, dat doe ik niet). Negatief zelfbeeld (’t is weer mis zeker). Het kind is angstig, overschatten, onderschatten Globaal kan gezegd worden dat de basisveiligheid ontbreekt waardoor de leerlingen zichzelf soms onderschatten en hun eisen laag stellen.(Dat is te moeilijk voor mij!) De meesten onderschatten zichzelf door tekort aan zelfvertrouwen Op de speelplaats kan hij heel goed voor zichzelf opkomen. Gedragsmatig zijn er weinig echte problemen. De meeste moeten assertiever worden, af en toe meer naar de posities van verzet, agressie en leiding toe evolueren. De meeste zitten nl. te vast in de positie van teruggetrokkenheid en afhankelijkheid. Ze nemen te lang een afwachtende houding in en ze komen eveneens sterk naar voor in de 'ontvangpositie'. Gedragsmoeilijkheden (agressie, pesten, weigergedrag, vechten, liegen, weglopen, vandalisme) Verkeerd gedrag (observeerbaar en permanent) agressie, koppigheid, overdragen, bemoeien, praat veel, soms praatziek, praat nog veel eigenzinnig, praat maar door, nogal eigenzinnig, tegenspreken bij opmerkingen, daagt uit, scheldt uit, regels stellen voor elkaar, kritiek geven, in de belangstelling staan, klikken, heel onrustig, veel prutsen, zeer onrustig (wriemelen, prutsen, wiebelen op stoel), pesterig, lage frustratiedrempel, moeilijk bij te sturen, daagt uit, storend gedrag, laat zich afleiden, beïnvloeden, valt op door kinderlijk gedrag, infantiel gedrag – volwassengedrag, spreekangst, gesloten, teruggetrokkenheid, is heel stil en gesloten. Het kind wil beheersen, wil zijn zin hebben, gericht op quasi directe impulsbevrediging, zeer beperkte zelfbeheersing, voortdurend in uitdaging t.o.v. zijn gelijke. Wordt zeer vlug kwaad maar is het ook zeer vlug vergeten. Het kind wordt snel kwaad bij een conflict. Hij heeft een problemen om zichzelf te beheersen. Legt de schuld altijd bij iemand anders, zelf doet hij nooit iets. Schuift schuld op anderen, kan eigen schuld niet toegeven. Hij moet zijn zin krijgen, wanneer dit niet gebeurd - uiterlijke agressie- smijt potloden op de grond, bank duwt hij omver. Hij valt andere kinderen in de klas vaak lastig met uitspraken.
Zeer beperkte weerstand aan verleiding bij een lokkende gelegenheid, een verleidelijk voorwerp, een "plezier-proces" in aktie. Beperkte weerstand aan verleiding. Moeite met vrije momenten zonder storend te worden Goed gedrag (observeerbaar en permanent) geen problemen, weinig verkeerd gedrag, goed, aanvaardbaar, wat te braaf, rustig en braaf in klas, aanvaardt opm. van leerkracht, meestal rustig, verdedigt zichzelf, komt meer op voor zichzelf. Ernstige problemen met de communicatie over en weer met de leerkracht zijn bijvoorbeeld overmatige afhankelijkheid, problemen met autoriteit, recalcitrantie (onwillig, weerspannig), overmatige conflicten of storend gedrag. Communicatieve redzaamheid: beperkt vermogen om wederkerig te communiceren met de ouders, de leerkracht en de andere kinderen als gevolg van ... Extreem fysiek of extreem verbaal agressief gedrag vertoont, waarbij dit gedrag zich niet beperkt tot een bepaalde situatie en weinig of niet worden beïnvloed door op de problemen gerichte aanpak en afspraken. Extreem fysiek agressief gedrag blijkt bijvoorbeeld uit schoppen, slaan, gooien met objecten en bedreiging met een wapen. Verbaal agressief gedrag blijkt bijvoorbeeld uit bedreigingen, manipuleren en chanteren. Extreem gedrag De leerling is een gevaar voor zichzelf of voor anderen. De ernst van de gedragsproblemen die ertoe leiden dat de leerling niet voldoet aan algemene leervoorwaarden met betrekking tot het gedrag moeten afgewogen worden aan de hand van de volgende criteria: de mate waarin het gedrag niet leeftijdadequaat is, de duur, intensiteit en frequentie van het probleemgedrag, het ontbreken van verklarende omstandigheden, al dan niet vanuit de sociale of culturele achtergrond van de leerling of vanuit de voorgeschiedenis, de mate waarin het type probleemgedrag ongewoon of weinig vóórkomend is, en de mate waarin het probleemgedrag het gedrag op andere gebieden (zoals leren, werkhouding, sociale contacten) belemmert. De ernst van de sociaal-emotionele en/of gedragsproblematiek van een leerling ten gevolge van een stoornis moet blijken uit het feit dat het probleemgedrag niet situationeel bepaald is, dat wil zeggen niet alleen op school voorkomt maar ook thuis en/of in de vrije tijd. Ernstige tekortkomingen in verband met het gedrag op het gebied van de werkhouding, zelfstandigheid, taakgerichtheid, aandacht, motivatie en instructiegevoeligheid of ernstige problemen in de interactie met het onderwijsgevend personeel of ernstig storend gedrag ten aanzien van het onderwijsleerproces van medeleerlingen, waarbij de genoemde gedragsproblemen manifest zijn gedurende een jaar, zich niet beperken tot een bepaalde situatie, weinig of niet worden beïnvloed door op de problemen gerichte aanpak en afspraken, en niet te verklaren zijn uit de omstandigheden van de leerling; De leerling verwondt zichzelf of vertoont suïcidaal gedrag, lijdt aan ernstige depressie. (manifesteert zich op school, thuis, bij vrije tijdsbesteding) Emotionele moeilijkheden (ongelukkig, verveling, huilen) Onvoldoende basisveiligheid. Het kind voelt zich onveilig, huilt bij het minste. Vluchten in wenen Heeft een zwaar verleden achter de rug. Vooral bij het kind “borrelt” dit wel eens op ... Gebrek aan controle over de traumatische invloed van het verleden De kinderen weten wel wat ze denken, voelen en doen maar hebben moeite om het te verwoorden. Zelf hebben ze moeite om het voelen, denken en doen te verwoorden.
5. VRIJETIJDSVAARDIGHEDEN Kan hij zijn vrije tijd op een aangename wijze invullen? Kent hij mogelijkheden om zijn vrije tijd op een aangename wijze in te vullen: alleen, in gezinsverband, met vrienden of in clubverband, actief of passief. Hij vindt voldoening in het gezelschap, de vriendschap en de sociale ondersteuning die hij bij een vereniging ervaart. Hij bereikt in zijn daginvulling een evenwicht tussen zijn vrijetijds- en andere bezigheden. Feestvieren: Viert graag feest, maar stelt zich afzijdig op. Een stille genieter. Op de achtergrond, genietend. Heel uitbundig, moet soms afgeremd worden Motorische ontwikkeling: houding, lichaamsbeheersing, nood aan relaxatie, hyperkinetisch, overbeweeglijkheid, evolueert vrij gunstig, tekortschietende fijne motoriek van de handen en eerder traag functioneren, gebrekkig evenwicht. Specifieke vaardigheden (fietsen, zwemmen, ...)
Zelfredzaamheid (besluit) de zelfredzaamheid is zeer gering voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen de leerling zal altijd afhankelijk zijn van een ander. de leerling kan niet zonder hulp algemene dagelijkse levensverrichtingen verrichten. de beperkte zelfredzaamheid leidt tot een ernstige beperking in de onderwijsparticipatie.
6. ZELFREDZAAMHEID Persoonlijke redzaamheid: Persoonlijke hygiëne (voorkomen, kledij en haartooi, hygiëne, fitte indruk) Kan hij zich verzorgen? Hecht hij belang aan lichaamshygiëne? geen zelfhygiëne (lijfgeur), is nog niet in staat zichzelf te verzorgen, draagt geen zorg voor zijn kledij (heeft dikwijls hetzelfde aan) Voedingsgewoonte: Weet hij dat goede voedingsgewoonten de gezondheid bevorderen? Kan hij zijn eigen voedingsgewoonten bepalen en bijsturen? Kan hij aan de hand van een model een evenwichtige maaltijd samenstellen? kan zich goed redden met eten en drinken, eet gulzig en verorberen grote hoeveelheden Kent de tafelmanieren, maar past ze niet altijd even goed toe. Tafelmanieren kan beter Ziek – EHBO: Kan hij een noodsituatie herkennen en treedt hij daarbij efficiënt op? Is hij instaat om een kleine wonde te verzorgen? Weet hij bij ziekte waar hij hulp kan bekomen? Kan hij geneesmiddelen op de juiste wijze gebruiken? Je kunt de ander duidelijk maken, dat je je niet lekker voelt
Huishoudelijke redzaamheid: Voedsel bereiden: Kan hij instaan voor eigen voeding? Kan hij een eenvoudig gerecht klaarmaken (soep / aardappelen / vlees / groenten)? Hij is instaat om een eenvoudige gerecht klaar te maken. Ze kan instaan voor eigen voeding, ze kan een eenvoudig gerecht klaarmaken. Winkelen: Is hij instaat om allerlei aankopen (boodschappen, kledij, ...) zelfstandig te verrichten? Kan hij alle noodzakelijke boodschappen doen en weet winkels, markten en warenhuizen te vinden? Kan alle noodzakelijke boodschappen doen? zijn waardebesef is vrij laag, toch is hij instaat om allerlei aankopen (boodschappen, kledij, ...) zelfstandig te verrichten. Kan alle noodzakelijke boodschappen doen en weet winkels, markten en warenhuizen te vinden. Ik kan iets ruilen of mijn beklag doen, als ik daarover ontevreden ben. In een winkel kun je zeggen wat je nodig hebt en vragen naar de prijs. Het gaat ook om instellingen als het postkantoor, een bank of een fietsverhuurbedrijf. In een restaurant kun je een maaltijd bestellen en om de rekening vragen. Ik kan mij in minder voorspelbare situaties in winkels, banken e.d. redden. Huishoudelijke activiteiten: Kan hij de verschillende huishoudelijke activiteiten (koken, kuisen, wassen, strijken, de vaat doen) uitvoeren? Kan hij zijn woning onderhouden? kan de verschillende activiteiten (koken, kuisen, wassen, strijken, de vaat doen) vlot uitvoeren.
Maatschappelijke redzaamheid: Oriëntatie: Kan hij zich oriënteren in de eigen omgeving? Kan hij overweg met de plattegrond van de eigen gemeente? kan zich oriënteren in de eigen omgeving. Kan niet overweg met de plattegrond van de eigen gemeente. Ik kan met behulp van een kaart of plattegrond iemand de weg wijzen of de weg vragen. Ik kan met behulp van een kaart of plattegrond aanwijzingen geven en vragen. kun je je redden bij het regelen van vervoer of het vragen naar de weg. In je eigen omgeving vraagt een buitenlander je de weg. Je kunt met behulp van een landkaart of een poster met foto’s je woonplaats voorstellen.
Betalingsverkeer en postverkeer: Kan hij alle noodzakelijke geldhandelingen uitvoeren? (kassa, restaurant) Kan hij bankzaken regelen: rekening openen, pinnen, overschrijven? Heeft hij behoefte aan advisering over het te besteden budget? Weet hij welke zaken goedkoop of duur zijn? Kan hij alle noodzakelijke post versturen? kan geldhandelingen uitvoeren aan de kassa en restaurant. Bankzaken regelen gaat niet. kan een (prent)briefkaart of felicitatiekaart sturen naar een vriendje of vriendinnetje. Zelfstandig wonen / Huisvesting: Is hij instaat om zelfstandig (onder begeleiding) te wonen? Is hij instaat om zelfstandig de huur en nutsvoorzieningen (EGW, kijk- en luistergeld) te betalen? Is hij bekend met huisvestingsgewoonten (contacten met buren, ophalen van huisvuil)? Is hij op de hoogte van prijzen voor energie en telefonie? Kan hij kritisch gebruikmaken van energie? zal hulp nodig hebben. Hij zal niet instaat zijn om zelfstandig de huur en nutsvoorzieningen (EGW), kijk- en luistergeld te betalen. Telefoon Ik kan eenvoudige mondelinge instructies bij computerprogramma’s begrijpen. Als je opbelt, krijg je een computer te horen, die je vertelt welk nummer je moet intoetsen om de goede informatie te krijgen. GSM opladen, EGW doorgeven via telefoon Ik kan complexe technische informatie, zoals van een telefonische helpdesk, begrijpen. Vervoer: Kan hij zelfstandig gebruik maken van het openbaar vervoer? Kan hij onder begeleiding gebruik maken van het openbaar vervoer? Kan hij overweg met een fiets? Welk(e) eigen vervoermiddel(len) gebruikt hij? kan zelfstandig gebruikmaken van openbare vervoersmogelijkheden, hij zal om uitleg vragen aan de buschauffeur. kan zich moeilijk redden met erop uittrekken. Valt op, maar begrijpt wel dat ze zich moet inhouden wanneer het haar gezegd wordt. Gaat graag op uitstap Aan het loket in het station kun je duidelijk maken welk kaartje je wilt hebben. Ik kan eenvoudige aankondigingen op het station begrijpen. Kan een omroepbericht in de tram, metro of in de trein of begrijpen (namen van steden, wisselen van perron of een of tijdstip. Ik kan iemand begrijpen als hij mij duidelijk en eenvoudig uitlegt hoe ik te voet of met openbaar vervoer van A naar B kom.
7.SOCIALE CONTEXT Leerling op school vrij vlug onderhevig aan groepsverhitting Reageert niet altijd even leeftijdsadequaat Gezinssituatie Nu:
• • • • • • • • • • • • •
beperkte mogelijkheden van de ouders om te mediëren de familiale context is belemmerend, gebrek aan echte opvoeders. Voor sommige kinderen werkt de familiale sfeer belemmerend of is er geen echte opvoeders. Overdreven bezorgd zijn en ziek verklaren Onvoldoende eenduidigheid en probleem van grenzen stellen. opvoeders moeten opletten voor: overvragen, overschatten, onderschatten Er is een zekere wil bij de opvoeders, maar door gebrek aan inzichten en vaardigheden blijkt het moeilijk de waarden en normen thuis / school zijn vrij inconsequent. Voor sommige kinderen geldt dat het familiaal milieu ondanks de positieve ingesteldheid vrij beperkt is qua mogelijkheden om mediëren tussen kind en werkelijkheid te staan. ouders bedoelen het wel goed. vader heeft weinig tijd. de kinderen zitten op het internaat. De ouders geven te weinig stimuli mee anderen zijn niet bereikbaar. Geen goede mediators t.a.v. hanteren van situaties gebrek aan expressiekanalen om hun gevoelens te uiten. De familiale toestand is soms een belemmering voor een degelijke uitbouw van de affectieve component.
Wenselijke evolutie:
• • • •
de eisen van ouders en opvoeders moeten afgesteld worden op de mogelijkheden van het kind. ouders moeten kunnen de werkelijkheid onder ogen zien en het besef hebben dat hun kind beperkt is in zijn mogelijkheden (door beperkt cogn. ontwikkeling). alles dient afgestemd op de mogelijkheden van het kind, ouders moeten kunnen aanvaarden dat hun kinderen beperkt zijn in hun mogelijkheden ouders en opvoeders moeten proberen het kind niet te overvragen, overschatten of onderschatten.
Leerling thuis Contact school ouders