03 Clb + Sam Eindbeoordeling Vragen + Sam

  • October 2019
  • PDF

This document was uploaded by user and they confirmed that they have the permission to share it. If you are author or own the copyright of this book, please report to us by using this DMCA report form. Report DMCA


Overview

Download & View 03 Clb + Sam Eindbeoordeling Vragen + Sam as PDF for free.

More details

  • Words: 4,661
  • Pages: 13
Naam: Geboortedatum:

Verslag: __ /__ /____

1. HUIDIG SCOLAIR NIVEAU Rekenvaardigheden: Huidig scolair niveau:

leerjaar

Tellen en getalbegrip:

tot 10, 20, 50, 100, 1000

Optellen:

tot 10, 20, 50, 100 heeft moeite met sommen maken begrijpt stipsommen wel/niet

Aftrekken:

tot 10, 20, 50, 100, 1000

Vermenigvuldigen:

kent de tafels tot 10 begrijpt de bewerking

Delen:

begrijpt de bewerking

Zakrekenmachine:

kan hoofdbewerkingen gebruiken

Geld:

identificeert, benoemt en ordent munten en briefjes. kan bepaalde prijzen in EUR lezen, kan heel eenvoudige bedragen op verschillende manieren met geldbriefjes en munten leggen kan eenvoudige sommen maken met muntstukken en briefjes

Meten & wegen:

kan een meetlat gebruiken tot op de cm, mm, meter kan wegen tot op gr, kg

Afstanden:

kan juist schatten

Tijd:

kan kloklezen tot uur, halfuur, kwartier, minuut

Vraagstukken:

kan éénvoudige vraagstukken oplossen

Thema en taal: Kennis van de omringende wereld: goed, matig, beperkt. Begrijpt de lessen. Leergierigheid en Interesse: Is hij geïnteresseerd in de gegeven lessen? Hoe leert de leerling? Leert hij uit zijn fouten? Kan hij zelfstandig studeren? Vraagt hij suggesties en feedback? Kan hij een eigen leertraject uitstippelen? Heeft hij interesse in recent nieuws of recente evoluties? Deelt hij kennis met anderen? Onvoldoende Heeft absoluut geen interesse voor het werk dat hij doet. Stelt nooit vragen.

Matig Het werk interesseert hem matig. Stelt af en toe een vraag.

Goed Is geïnteresseerd in het werk. Stelt regelmatig vragen.

Zeer goed Is gepassioneerd door het werk. Wil allerlei dingen weten, zoekt naar achtergronden. Stelt veel vragen.

Heeft een absolute afkeer van leren en leert niet.

Leert met tegenzin omdat het nu eenmaal moet.

Leert, maar doet dit enkel wanneer dit expliciet gevraagd wordt.

Leert spontaan.

Maakt steeds dezelfde fouten.

Maakt regelmatig nog dezelfde fouten moet hier voortdurend op gewezen worden.

Maakt zelden nog dezelfde

Leert spontaan uit zijn

fouten. Verbetert de

fouten en maakt ze nooit

spontaan indien hij ze nog

meer opnieuw.

maakt. Kan onmogelijk zelfstandig studeren.

Zelfstudie lukt alleen onder strikte begeleiding.

Zelfstudie lukt onder enige

Heeft voldoende “drive” om

begeleiding.

aan zelfstudie te doen.

Staat niet open voor suggesties en feedback.

Luistert naar suggesties en feedback.

Vraagt spontaan suggesties

Vraagt suggesties, feedback

en feedback.

en integreert dit spontaan in

Heeft geen leertraject.

Anderen moeten zijn leertraject uitstippelen en opdragen.

Stippelt eigen leertraject uit

Stippelt spontaan zijn eigen

op uitdrukkelijke vraag.

leertraject uit

het leerproces.

Pagina 1

Naam: Geboortedatum: Heeft geen interesse in recent nieuws of recente evoluties.

Houdt alle kennis voor zich.

Pagina 2

Verslag: __ /__ /____ Heeft wel interesse in recent nieuws of recente evoluties, maar anderen moeten hiervan rechtstreeks het voordeel bewijzen. Deelt berekend en met mondjesmaat zijn/haar kennis.

Heeft spontane interesse in recent nieuws of recente evoluties.

Volgt recent nieuws of recente evoluties systematisch op.

Deelt op uitdrukkelijke vraag de kennis.

Deelt spontaan kennis met anderen.

Naam: Geboortedatum: 2. COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN Communicatie over en weer:

Verslag: __ /__ /____

Kan hij deelnemen aan een eenvoudig gesprek? Kan hij zich voorstellen? Kan hij gebeurtenissen beschrijven? Kan hij zijn mening geven? Kan hij vragen beantwoorden? Hoe is zijn lichaamstaal? Spreekt hij duidelijk? Onvoldoende Algemeen: Kan gedachten niet duidelijk onder woorden brengen. Bijna geen interactie met publiek. Krijgt vragen niet beantwoord. Verwarde lichaamstaal.

Matig Algemeen: Heeft moeite met gedachten duidelijk onder woorden te brengen. Weinig interactie met publiek Krijgt vragen niet altijd beantwoord. Heeft het moeilijk met lichaamstaal.

Goed Algemeen: Kan gedachten onder woorden brengen.

Zeer goed Algemeen: Brengt makkelijk gedachten onder woorden.

Wisselende interactie met publiek Krijgt vragen beantwoord.

Goede interactie met het publiek als het nodig is. Anticipeert bepaalde vragen.

Lichaamstaal in overeenstemming met het verbale.

Mondeling: Taalgebruik is doorspekt met dialect.

Mondeling: Een taalgebruik met hier en daar fouten tegen het AN.

Mondeling: Correct taalgebruik, geen fouten tegen het AN.

Taalgebruik is niet aangepast aan publiek (formeel/informeel). Spreekt onduidelijk, praat binnensmonds, onzeker, …

Taalgebruik is soms onaangepast.

Taalgebruik is aangepast als gevolg van consequente aandacht. Spreekt duidelijk.

Heeft een uitgesproken lichaamstaal, met een duidelijke parallellisme tussen lichaamstaal en het verbale. Mondeling: Goed gebruik AN, gebruikt ook niet courante woorden: uitdrukkingen, duidelijk goed taalgevoel. Taalgebruik is natuurlijk aangepast.

Spreekt niet zo duidelijk, hapert af en toe.

Spreekt duidelijk met een natuurlijke intonatie.

Begrijpen luisteren: Kan hij informatie die betrekking heeft op gebieden die van direct persoonlijk belang zijn begrijpen? Kan hij de belangrijkste informatie uit korte luisterteksten begrijpen? Kan hij zich gedurende een tijd concentreren bij het luisteren? Heeft hij problemen met het begrijpen van alledaagse woorden? Kan moeilijk luisteren.

Is soms afgeleid bij het luisteren.

Luistert in gewone situaties.

Luistervaardigheid verslapt niet in uitzonderlijke omstandigheden.

lezen: Kan hij lezen? Kan hij woordjes lezen? Kan hij korte zinnen lezen? Kan hij korte eenvoudige teksten lezen? Kan hij langere teksten lezen? Kan de leerling signaallezen? Begrijpt de leerling pictogrammen?

Schrijven: Kan Kan Kan Kan

hij hij hij hij

persoonlijke gegevens invullen op formulieren? een kort bericht schrijven? een langer bericht schrijven? tekst overschrijven?

Schriftelijk: Tekst met zowel spellingsfouten, fouten tegen woordenschat en grammaticafouten.

Pagina 3

Schriftelijk: Tekst met hier en daar spellingsfouten, fouten tegen woordenschat en grammaticafouten.

Schriftelijk: Maakt weinig of geen spellingsfouten, fouten tegen woordenschat en grammaticafouten.

Schriftelijk: Maakt geen spellingsfouten, fouten tegen woordenschat en grammaticafouten.

Naam: Geboortedatum: Opbouw en structuur van tekst leiden tot onduidelijkheid.

Pagina 4

Verslag: __ /__ /____ Opbouw en structuur van tekst geven geen meerwaarde aan boodschap.

Sobere opbouw en structuur van de tekst maken de boodschap duidelijk.

Rijkelijke opbouw en visueel duidelijke structuur van de tekst maken de boodschap duidelijk.

Naam: Geboortedatum: 3. ARBEIDSVAARDIGHEDEN

Verslag: __ /__ /____

Is hij instaat om in een beschutte werkplaats te functioneren? Kan hij omgaan met stress? Onvoldoende Geraakt in paniek bij toegenomen tijds-/werkdruk. Vertoont psychosomatische klachten in gewone werk- of klassituatie.

Matig Kan een gewone hoeveelheid stress aan (horende bij het dagdagelijkse leven). Wordt onrustig in stress situaties, doch dit kan sterk wisselen.

Goed Kan een verhoogde druk weerstaan en steekt eventueel een tandje bij.

Zeer goed

Blijft meestal effectief en

Blijft efficiënt en vindingrijk,

rustig functioneren onder

creatief en gemotiveerd

tijdsdruk (b.v. bij examens,

werken bij toenemende

tegen een deadline van een

werkdruk en zelfs in

project) of in een onrustige,

vervelende situaties.

Steekt spontaan een tandje bij verhoogde druk.

drukke omgeving. Reageert op communicatief en gedragsmatig vlak prikkelbaar (b.v. woordenwisselingen, conflicten) in geval van stresserende situaties. Prestaties gaan onder stress zienderogen achteruit.

Probeert er het beste van te maken naar de prestaties toe.

Blijft aangenaam in stress-

Kan een trekker, motivator

situaties.

zijn t.a.v. anderen die het door stress niet meer zien zitten. Kalmeert anderen.

Kan onder stress relativeren indien derden op hem in kunnen praten.

Kan onder stress zichzelf

Relativeert hindernissen en

relativeren en behoudt het

kan goed prioriteiten leggen.

verschil tussen hoofd- en bijzaken (b.v. bij complexe taken)

Kan hij zich aanpassen? (flexibiliteit: werktempo, werkaanpak, taak, wijziging van opdracht, anderen, methoden en werkwijzen) Onvoldoende Weigert het werktempo te verhogen indien de omstandigheden dat vragen.

Matig Verhoogt, na een uitdrukkelijke opmerking, het werktempo indien de omstandigheden dat vragen.

Goed Verhoogt, op aanwijzen, het werktempo indien de omstandigheden dat vragen.

Zeer goed Verhoogt spontaan het werktempo indien de omstandigheden dat vragen.

Weigert op aangeven van de leraar/chef een andere werkaanpak indien de gekozen werkaanpak niet geschikt is.

Kiest, op expliciete vraag voor een andere aangegeven werkaanpak, indien de gekozen werkaanpak niet geschikt is.

Kiest een andere werkaanpak op aangeven, indien de gekozen werkaanpak niet geschikt is.

Zoekt spontaan zelf een andere werkaanpak indien blijkt dat de gekozen werkaanpak niet geschikt is.

Weigert om een taak uit te voeren die normaal niet tot het takenpakket behoort.

Voert, na nadrukkelijk verzoek, een taak uit die normaal niet tot het takenpakket behoort.

Voert op vraag een taak uit die normaal niet tot het takenpakket behoort.

Neemt, na het afwerken van de basistaken, zelf gepast initiatief tot uitvoering van taken die normaal niet tot het takenpakket behoren.

Raakt helemaal overstuur bij wijziging van een opdracht en kan niet meer verder werken.

Neemt de wijziging van een opdracht aan, maar heeft veel sturing nodig om verder te werken.

Neemt de wijziging van een opdracht aan, maar heeft iemand nodig om vragen te kunnen stellen.

Blijft rustig zelfstandig werken bij wijziging van opdracht. Zoekt het zelf uit.

Sluit zich helemaal van de anderen en van andermans ideeën af. Houdt koppig aan het eigen idee vast.

Stelt zich open voor anderen, maar heeft wat tijd nodig om andermans ideeën te aanvaarden.

Stelt zich open voor anderen en hun ideeën op vraag van de leraar.

Stelt zich spontaan open voor anderen en hun ideeën.

Blijft halsstarrig vasthouden aan eigen principes, methodes en werkwijzen. Kan op geen enkele wijze ‘in beweging’ gebracht worden.

Luister naar suggesties voor alternatieve methodes en werkwijzen, maar past ze niet toe.

Staat op aanwijzing open voor alternatieve methoden en werkwijzen.

Staat open voor alternatieve methoden en werkwijzen.

Houdt hij rekening met veiligheidsinstructies, ruimt hij het materiaal op? Werk- of praktijksituatie:

Pagina 5

Werk- of praktijksituatie:

Werk- of praktijksituatie:

Werk- of praktijksituatie:

Naam: Geboortedatum: Draagt geen individuele bescherming. Kleding of haartooi beantwoorden niet aan de veiligheidsvoorschriften. Heeft geen oor naar de essentiële veiligheidsinstructies.

Ruimt het materiaal in klas/praktijklokaal en in ateliers nooit op.

Verslag: __ /__ /____ Draagt of gebruikt op aanwijzing meestal de individuele beschermingsmiddelen. De veiligheidsinstructies worden op aanwijzing nageleefd zolang dit niet teveel moeite kost. Herkent gevaarlijke situaties maar ondergaat ze soms nog met het idee dat er wel niets zal mislopen. Houdt het materiaal in klas/praktijklokaal en in ateliers meestal opgeruimd.

Draagt of gebruikt meestal de individuele beschermingsmiddelen; de kleding beantwoordt aan de veiligheidsvoorschriften. De veiligheidsinstructies worden nageleefd, veilige werkmethodiek, bij potentieel gevaar wordt het nodige gedaan. Meldt bijnaongevallen en onveilige situaties aan de verantwoordelijke. Ruimt het materiaal in klas/praktijklokaal en in ateliers goed op.

Draagt spontaan de individuele beschermingsmiddelen en heeft oog voor veiligheid. Veiligheidsinstructies worden spontaan nageleefd. Doet suggesties voor veiligheidsprocedures. Is actief gericht op veiligheid.

Stelt afspraken voor om het materiaal in klas/praktijklokaal en in ateliers op te ruimen.

Creativiteit & innoveren (Nieuwigheden/verandering, variaties, combinaties, inspiratie) Onvoldoende Nieuwe dingen jagen angst aan. Wil zich niet aanpassen aan nieuwe dingen. Blokkeert bij vage opdrachten.

Matig Nieuwe dingen laten hem eerder onverschillig. Vindt bij opdrachten die afwijken van het modale, enkel oplossingen op aanwijzing.

Goed Geeft veranderingen een kans. Zoekt zelf oplossingen bij opdrachten die afwijken van het modale.

Wil altijd een zeer concreet voorbeeld nabootsen. Voelt zich veilig daarbij.

Bekijkt voorbeeld en maakt een variatie op het voorbeeld.

Probeert te achterhalen wat bedoeling achter voorbeeld is en maakt een alternatief.

Combineert niet: geen ideeën of materialen of werkvormen.

Probeert materialen/ideeën te combineren, als ze goed bij elkaar aansluiten.

Inspiratie is er niet.

Gaat op zoek naar inspiratie, maar niet te ver (collega’s, omgeving)

Probeert vrij succesvol verschillende materialen/ideeën te combineren. Probeert over taak te spreken met meerdere mensen/te bekijken uit meerdere invalshoeken.

Zeer goed Nieuwigheden zijn voor hem unieke kansen. Hoe vager de opdracht, hoe liever. Denkt graag breed over de oplossing na. Doet liefst opdrachten met niet te veel uitleg, en zonder voorbeeld. Zoekt spontaan een ander voorbeeld met dezelfde functionaliteit. Probeert verschillende variaties uit om uiteindelijk het beste alternatief te kiezen. Nieuwe combinaties laten hem toe volledig nieuwe dingen te doen. Zoekt inspiratie voor de taak in een andere context (internet…), hij/zij neemt hiervoor veel tijd.

Kan hij zelfstandig werken? (initiatief: Ziet werk, ondernemen, ziet problemen, meldt wanneer een taak is afgerond) Onvoldoende Ziet geen werk en neemt geen initiatief.

Matig Ziet enkel werk als de verantwoordelijke in de buurt is en neemt dan initiatief.

Goed Ziet werk, maar moet aangepord worden om het aan te pakken.

Zeer goed Ziet werk en pakt het spontaan aan.

Is alleen gericht op die zaken, opdrachten die hij/zij graag doet.

Voert soms opdrachten uit die hij/zij niet graag doet.

Voert alle opdrachten op aanwijzing kwaliteitsvol uit, toont meestal inzet.

Voert spontaan kwaliteitsvol opdrachten uit, ook al liggen ze hem niet goed.

Wacht af tot anderen actie ondernemen en doet zelf niets.

Onderneemt enkel actie wanneer er gezegd wordt wat hij/zij moet doen of als de verantwoordelijke in de buurt is.

Onderneemt spontaan actie bij toewijzing van taken die bij het omschreven takenpakket horen.

Onderneemt spontaan actie bij taken, ook al horen ze niet strikt genomen bij het omschreven takenpakket.

Ziet geen problemen, problemen worden bijgevolg niet gemeld.

Constateert problemen, maar blijft er passief bij.

Ziet problemen en meldt ze.

Ziet problemen en pakt ze spontaan aan indien mogelijk.

Meldt niet wanneer een taak is afgerond.

Meldt zelden wanneer een taak is afgerond.

Meldt spontaan wanneer een taak is afgerond.

Meldt spontaan wanneer een taak is afgerond en vraagt spontaan naar extra taken.

Zet hij zich in? (Inzet en doorzettings-vermogen: hoeveelheid werk, werktempo, opgeven, taakspanning, routinetaken, samenwerking) Onvoldoende

Pagina 6

Matig

Goed

Zeer goed

Naam: Geboortedatum:

Verslag: __ /__ /____

Werkafbakening/taakopvattin g is slecht: weigert werk op te nemen. Doet zelf zo weinig mogelijk.

Werkafbakening/taakopvattin g is eerder minimaal. Neemt weinig werk op en doet nooit extra werk.

Goede werkafbakening/taakopvattin g: doet wat nodig is. Doet extra werk als dat gevraagd wordt.

Uitstekende werkafbakening/taakopvattin g. Stelt zich verantwoordelijk op. Doet spontaan meer dan gevraagd.

Uitgesproken traag werktempo bij opdrachten, taken of projecten. Verprutst zijn/haar tijd door te dromen, te kletsen, …

Het werktempo is matig. Houdt zich zeer wisselend bezig. Heeft regelmatig aanmoediging nodig om door te zetten.

Goed werktempo, maakt zinvol gebruik van de normale tijd om een taak af te werken, een opdracht te doen.

Werkt hard. Houdt er een stevig werktempo op na.

Werkt alleen door onder dwang. Geeft snel op.

Geeft vrij snel op.

Geeft niet op vooraleer er een bevredigende oplossing is.

Geeft nooit op, bijt zich vast in een probleem.

Is zeer snel afgeleid, is niet alert, zelfs niet bij werk dat niet langdurig is.

Laat zich afleiden, is niet zo alert bij het werk, zeker niet als het een relatief langdurige taak is.

Blijft meestal alert, ook bij relatief langdurige opdrachten, taken of projecten.

Heeft een uitstekende inzet en sturing, ook bij langdurige opdrachten.

Slaagt er niet in routinetaken tot een goed einde te brengen.

De aandacht verslapt snel bij het uitvoeren van routinetaken.

Het uitvoeren van routinetaken verloopt goed.

Routinetaken worden perfect afgewerkt.

Samenwerking is voor hem/haar werk doorschuiven naar medeleerlingen. Kopieert huiswerk. Werkt tegen in de groep.

Van samenwerking is nauwelijks sprake. Is afhankelijk van de groep. Zet zich niet in voor de groep.

Goede samenwerking met anderen. Zet zich niet alleen in voor zijn eigen werk, maar ook voor de groep.

Uitstekende samenwerking. Is stimulerend voor anderen.

Kan hij omgaan met discipline? (gehoorzaamheid aan voorschriften en bevelen; stiptheid: nauwgezetheid, precisie) Onvoldoende Is vaak afwezig en verwittigt niet. Komt nogal eens te laat. Levert de gevraagde taak, bewijsstukken niet in. Stelt altijd zaken uit. Aanvaardt moeilijk regels en procedures. Werkt ze tegen of voert ze gewoon niet uit. Doet nogal eens waar hij/zij zin in heeft. Doet geen suggesties.

Matig Is af en toe afwezig en verwittigt zelden. Komt slechts af en toe te laat. Heeft altijd extra push nodig om zaken in te leveren. Zonder aanmaning, haalt hij/zij deadline niet. Past regels en procedures enkel op aanwijzing toe.

Goed Is zelden afwezig en verwittigt meestal. Komt altijd op tijd.

Heeft oor voor regels en procedures.

Kan regels en afspraken correct interpreteren volgens de situatie en past ze spontaan toe.

Doet suggesties die het zichzelf makkelijker maken.

Doet suggesties om het werk te verbeteren.

Doet suggesties over werkwijze en samenwerking om het werk te laten renderen.

Levert zaken op tijd in. Taken zijn stipt op tijd klaar.

Zeer goed Verwittigt altijd bij afwezigheid. Is uitermate stipt op alle vlakken. Levert sommige taken voor de deadline af.

Heeft hij oog voor kwaliteitszorg en resultaatgerichtheid? (tevredenheid, nauwkeurigheid, controle, fouten) Onvoldoende Is snel tevreden met wat hij/zij doet. Evalueert zijn taken, opdrachten, aanpak, enz. niet. Is vrij onverschillig t.a.v. het stellen van kwaliteitseisen aan zijn/haar eigen werk. Onnauwkeurig of slordig: maakt fouten die gemakkelijk vermeden kunnen worden. Ziet eigen fouten niet.

Pagina 7

Matig Legt de lat zodanig dat ze haalbaar blijkt (geen uitdagende doelstellingen), behaalt af en toe het nodige resultaat.

Goed Evalueert kwalitatief zijn eigen handelen en oplossingen; wanneer ze niet voldoen aan de gestelde criteria, dan zoekt hij/zij meestal verder.

Zeer goed Is zeer veeleisend inzake het behalen van kwaliteitsvolle resultaten (b.v. bij een project, een presentatie).

Maakt af en toe fouten.

Nauwkeurigheid en snelheid gaan al eens samen, maar niet altijd.

Erkent eigen verbeterpunten. Trekt lessen uit de fouten die hij herhaaldelijk maakte.

Ziet zelf eigen verbeterpunten. Leert dagelijks bij, maakt fout maar één keer.

Kan op een snelle en nauwkeurige manier kwaliteitsvol resultaten behalen. Stimuleert door voorbeeldgedrag anderen tot het leveren van prestaties (zowel kwantitatief als kwalitatief).

Naam: Geboortedatum: Controleert zijn werk niet, anderen moeten het op essentiële zaken bijsturen. Maakt meer fouten dan gemiddeld. Ziet geen fouten of onvolledigheden in beschikbare informatie.

Verslag: __ /__ /____ Is van goede wil, maar doet geen proef op de som, controleert zijn werk enkel op aanwijzing. Maakt een gemiddeld aantal fouten; slordigheidsfouten komen nog veel voor. Ontdekt al eens fouten of onvolledigheden in beschikbare informatie.

Controleert zijn werk zelf, kijkt zelf na.

Controle is een onderdeel van kwaliteitsvol werken. Dit wordt spontaan gedaan.

Maakt weinig fouten.

Werkt foutloos.

Ziet fouten of onvolledigheden in beschikbare informatie.

Onderzoekt spontaan beschikbare informatie op fouten of onvolledigheden.

Werkmethodiek? (omgaan met opdrachten, werkwijze, oplossingen, informatie) Onvoldoende Aanvaardt zelden opdrachten, is koppig en opstandig. Heeft lak aan methodieken en procedures. Veroorzaakt wanorde en chaos. Werkt impulsief, zonder werkwijze, zonder planning, wordt door de omstandigheden gedomineerd. Verzint oplossingen zonder vooraf in schatten of ze wel werken. Gebruikt de informatie niet.

Matig Aanvaardt opdrachten: wat/ tegen wanneer.

Goed Vraagt opdrachten: wat/ tegen wanneer.

Zoekt naar een goede werkmethodiek. Behoudt het overzicht als anderen daarbij helpen. Is zich bewust van alternatieve werkwijzen, maar weegt ze meestal niet af tegen elkaar.

Volgt werkmethodieken zelfstandig op. Maakt zelf een schema om het overzicht te bewaren. Kiest een doordachte werkwijze in functie van het gevraagde resultaat. Leert bij; past zijn toekomstige werkwijze aan. Kiest praktische oplossingen.

Probeert al eens vooraf in te schatten of mogelijke oplossingen wel werken. Maakt gebruik van de zichtbaar aanwezige informatie en hulpmiddelen.

Zoekt waar nodig informatie en hulp om een probleem op te lossen, bespreekt problemen met collega’s.

Zeer goed Gaat zelf na en bepaalt zelf wat hij moet doen en tegen wanneer. Zoekt, vindt en volgt goede werkmethodes.

Kiest de meest geschikte werkwijze in functie van het gevraagde resultaat. Komt met originele oplossingen voor de proppen. Legt informatie en hulpmiddelen die hem verder helpen vooraf klaar. Heeft oog voor informatie en hulpmiddelen die de anderen nodig hebben, los van zijn eigen noden.

Kan hij samenwerken? (Sociale houding: contact, vriendelijkheid, conflicten, eerlijk, empathie) Onvoldoende Is een eenzaat. Heeft weinig contact met anderen.

Is onbeleefd of zelfs onbeschoft. Trekt zich weinig aan van anderen. Reageert op basis van verdenkingen in plaats van feiten.

Matig Heeft alleen contact binnen een klein vriendengroepje. Heeft geen goed contact met leraars/begeleiders.

Goed

Zeer goed

Heeft contact met veel

Heeft ook een goed contact

andere leerlingen van zijn

met leerlingen die jonger of

leeftijd en eventueel met

ouder zijn en met meerdere

enkele leraars/begeleiders.

leraars/begeleiders.

Doet weinig moeite om vriendelijk of beleefd te zijn.

Volgt de essentiële regels

Is op een natuurlijke manier

van vriendelijkheid en

vriendelijk en beleefd.

Kan hulp vragen aan anderen. Valt niet positief of negatief op, maar heeft eigenlijk weinig inbreng in de groep.

Heeft een persoonlijke

Heeft impact op de groep,

inbreng in de groep, passend

kan overtuigen. Kan ingaan

bij zijn eigen persoonlijkheid

tegen de groep. Vat kritiek

en capaciteiten. Komt in de

constructief op, ook al wordt

meeste situaties op voor zijn

die tactloos gegeven. Geeft

mening. Kan fouten

zelf constructieve kritiek.

beleefdheid.

toegeven. Geeft geregeld aanleiding tot conflicten. Schrijft moeilijkheden in zijn sociale contacten altijd toe aan de anderen. Ligt dwars, werkt niet samen. Is humeurig, soms agressief. Is nonchalant in het naleven van afspraken. Geeft nooit informatie door. Roept weerstand op.

Kan zich handhaven in de groep, maar wordt afgeschrikt door conflictsituaties. Laat ruzie overgaan. Houdt alleen rekening met anderen als hij weet dat de leraar of chef dit waardeert.

Wil ruzie bijleggen, zet

Bemiddelt bij conflicten in

hiervoor actief stappen.

de groep, werkt aan een compromis.

Werkt goed samen met

Zorgt ervoor dat iemand in

andere leerlingen. Sluit zich

de groep opgenomen wordt.

constructief aan bij de

Springt in voor collega’s of

meerderheid waar nodig.

voor de groep. Stelt

Geeft uitleg aan anderen,

afspraken voor om leerlingen

helpt. Vangt nieuwe collega’s

op te vangen na ziekte.

of leerlingen op indien

Organiseert iets buiten

gevraagd. Maakt belangrijk

dienst- of klasverband.

nieuws bekend.

Pagina 8

Naam: Geboortedatum: Bedriegt, is oneerlijk. Beseft niet welke reacties zijn gedrag uitlokt. Roddelt over persoonlijke zaken. Pest collega’s, valt anderen lastig. Heeft een laag empathisch vermogen.

Pagina 9

Verslag: __ /__ /____ Vertelt geen persoonlijke zaken verder. Blijft van andermans spullen af. Respecteert de mening van anderen.

Toont dat hij zich inleeft in

Anderen kunnen spontaan bij

anderen, houdt rekening met

hem terecht. Is integer en

verscheidenheid en met

heeft een hoog empathisch

iemands (privé-)achtergrond.

vermogen. Luistert met

Geeft anderen kansen,

belangstelling naar wat

behandelt hen niet

andere leerlingen

stereotiep.

bezighoudt.

Naam: Geboortedatum:

Verslag: __ /__ /____

4. GEDRAG Sociale houding/sociale relaties (contact, vriendelijkheid, conflicten, eerlijk, empathie) Onvoldoende Is een eenzaat. Heeft weinig contact met anderen.

Is onbeleefd of zelfs onbeschoft. Trekt zich weinig aan van anderen. Reageert op basis van verdenkingen in plaats van feiten.

Matig Heeft alleen contact binnen een klein vriendengroepje. Heeft geen goed contact met leraars/begeleiders.

Goed

Zeer goed

Heeft contact met veel

Heeft ook een goed contact

andere leerlingen van zijn

met leerlingen die jonger of

leeftijd en eventueel met

ouder zijn en met meerdere

enkele leraars/begeleiders.

leraars/begeleiders.

Doet weinig moeite om vriendelijk of beleefd te zijn.

Volgt de essentiële regels

Is op een natuurlijke manier

van vriendelijkheid en

vriendelijk en beleefd.

Kan hulp vragen aan anderen. Valt niet positief of negatief op, maar heeft eigenlijk weinig inbreng in de groep.

Heeft een persoonlijke

Heeft impact op de groep,

inbreng in de groep, passend

kan overtuigen. Kan ingaan

bij zijn eigen persoonlijkheid

tegen de groep. Vat kritiek

en capaciteiten. Komt in de

constructief op, ook al wordt

meeste situaties op voor zijn

die tactloos gegeven. Geeft

mening. Kan fouten

zelf constructieve kritiek.

beleefdheid.

toegeven. Geeft geregeld aanleiding tot conflicten. Schrijft moeilijkheden in zijn sociale contacten altijd toe aan de anderen. Ligt dwars, werkt niet samen. Is humeurig, soms agressief. Is nonchalant in het naleven van afspraken. Geeft nooit informatie door. Roept weerstand op.

Kan zich handhaven in de groep, maar wordt afgeschrikt door conflictsituaties. Laat ruzie overgaan. Houdt alleen rekening met anderen als hij weet dat de leraar of chef dit waardeert.

Wil ruzie bijleggen, zet

Bemiddelt bij conflicten in

hiervoor actief stappen.

de groep, werkt aan een compromis.

Werkt goed samen met

Zorgt ervoor dat iemand in

andere leerlingen. Sluit zich

de groep opgenomen wordt.

constructief aan bij de

Springt in voor collega’s of

meerderheid waar nodig.

voor de groep. Stelt

Geeft uitleg aan anderen,

afspraken voor om leerlingen

helpt. Vangt nieuwe collega’s

op te vangen na ziekte.

of leerlingen op indien

Organiseert iets buiten

gevraagd. Maakt belangrijk

dienst- of klasverband.

nieuws bekend. Bedriegt, is oneerlijk. Beseft niet welke reacties zijn gedrag uitlokt. Roddelt over persoonlijke zaken. Pest collega’s, valt anderen lastig. Heeft een laag empathisch vermogen.

Vertelt geen persoonlijke zaken verder. Blijft van andermans spullen af. Respecteert de mening van anderen.

Toont dat hij zich inleeft in

Anderen kunnen spontaan bij

anderen, houdt rekening met

hem terecht. Is integer en

verscheidenheid en met

heeft een hoog empathisch

iemands (privé-)achtergrond.

vermogen. Luistert met

Geeft anderen kansen,

belangstelling naar wat

behandelt hen niet

andere leerlingen

stereotiep.

bezighoudt.

Zelfbeeld (toekomstperspectief, mislukkingen, beoordelingsangst) Overtuigingskracht – assertiviteit (zelfvertrouwen, eigen mening, overtuigen, onrechtvaardige) Onvoldoende Straalt geen zelfvertrouwen uit. Schouders naar beneden. Laat zich door eender wie in de hoek drummen. Heeft over niets een eigen mening. Blijft defensief en vaag. Kan de anderen niet overtuigen. Wordt keer op keer zelf overtuigd. Behandelt anderen onrechtvaardig. Kan zich niet uitdrukken tegenover meerderen

Pagina 10

Matig Twijfelt dikwijls aan eigen kunnen.

Goed Straalt het nodige zelfvertrouwen uit.

Zeer goed Kan op zijn/haar eentje een grotere groep voor zijn/haar (tegengesteld) idee winnen.

Ontwikkelt een eigen mening indien anderen hem een zetje in de goede richting geven. Heeft het moeilijk om mensen te overtuigen. Lukt enkel indien die al enigszins enthousiast zijn. Wil onrechtvaardige situatie rechtzetten, als men hem zijn mening vraagt. Komt vooral op voor zichzelf. Heeft last bij het uiten als meerderen in de buurt zijn.

Durft aan om een ander idee te verdedigen, mits iemand zijn mening deelt.

Zelfs waar zijn/haar mening niet verwacht wordt, wil hij mensen voor zijn/haar idee winnen. Overtuigen gebeurt spontaan op basis van weldoordachte argumenten.

Durft actie te ondernemen om mensen te overtuigen. Wil onrechtvaardige situatie rechtzetten. Komt evengoed op voor een ander. Kan zich makkelijk uitdrukken tegenover meerderen.

Wil onrechtvaardige situatie rechtzetten, door een algemeen idee/principe te beargumenteren. Neemt zelf als eerst contact met meerderen.

Naam: Geboortedatum:

Verslag: __ /__ /____

Gedragsmoeilijkheden (agressie, pesten, weigergedrag, vechten, liegen, weglopen, vandalisme) Emotionele moeilijkheden (ongelukkig, verveling, huilen)

5. VRIJETIJDSVAARDIGHEDEN Kan hij zijn vrije tijd op een aangename wijze invullen? Kent hij mogelijkheden om zijn vrije tijd op een aangename wijze in te vullen: alleen, in gezinsverband, met vrienden of in clubverband, actief of passief. Hij vindt voldoening in het gezelschap, de vriendschap en de sociale ondersteuning die hij bij een vereniging ervaart. Hij bereikt in zijn daginvulling een evenwicht tussen zijn vrijetijds- en andere bezigheden.

Pagina 11

Naam: Geboortedatum:

Verslag: __ /__ /____

6. ZELFREDZAAMHEID Persoonlijke redzaamheid: Persoonlijke hygiëne (voorkomen, kledij en haartooi, hygiëne, fitte indruk) Kan hij zich verzorgen? Hecht hij belang aan lichaamshygiëne? Onvoldoende Voorkomen is niet verzorgd.

Matig Is soms eerder onverzorgd.

Goed Besteedt aandacht aan voorkomen en verzorging.

Zeer goed Is steeds verzorgd.

Maakt een alles behalve fitte indruk.

Maakt soms een minder fitte indruk.

Maakt meestal een fitte

Heeft altijd een fitte indruk.

indruk.

Heeft een dynamische

Kledij en haartooi beantwoorden niet aan de school/bedrijfscultuur. Besteedt zelden aandacht aan hygiëne: handen wassen, kleding, andere voorzorgen.

Voldoet soms aan de norm.

Gepaste en verzorgde kledij.

uitstraling. Weet zich op eigen initiatief gepast te kleden. Besteedt soms aandacht aan hygiëne.

Besteedt meestal aandacht

Besteedt spontaan de nodige

aan hygiëne.

aandacht aan hygiëne.

Voedingsgewoonte: Weet hij dat goede voedingsgewoonten de gezondheid bevorderen? Kan hij zijn eigen voedingsgewoonten bepalen en bijsturen? Kan hij aan de hand van een model een evenwichtige maaltijd samenstellen? Ziek – EHBO: Kan hij een noodsituatie herkennen en treedt hij daarbij efficiënt op? Is hij instaat om een kleine wonde te verzorgen? Weet hij bij ziekte waar hij hulp kan bekomen? Kan hij geneesmiddelen op de juiste wijze gebruiken?

Huishoudelijke redzaamheid: Voedsel bereiden: Kan hij instaan voor eigen voeding? Kan hij een eenvoudig gerecht klaarmaken (soep / aardappelen / vlees / groenten)? Winkelen: Is hij instaat om allerlei aankopen (boodschappen, kledij, ...) zelfstandig te verrichten? Kan hij alle noodzakelijke boodschappen doen en weet winkels, markten en warenhuizen te vinden? Huishoudelijke activiteiten: Kan hij de verschillende huishoudelijke activiteiten (koken, kuisen, wassen, strijken, de vaat doen) uitvoeren? Kan hij zijn woning onderhouden?

Maatschappelijke redzaamheid: Oriëntatie: Kan hij zich oriënteren in de eigen omgeving? Kan hij overweg met de plattegrond van de eigen gemeente? Betalingsverkeer en postverkeer: Kan hij alle noodzakelijke geldhandelingen uitvoeren? (kassa, restaurant) Kan hij bankzaken regelen: rekening openen, pinnen, overschrijven? Heeft hij behoefte aan advisering over het te besteden budget? Weet hij welke zaken goedkoop of duur zijn? Kan hij alle noodzakelijke post versturen? Zelfstandig wonen / Huisvesting: Is hij instaat om zelfstandig (onder begeleiding) te wonen? Is hij instaat om zelfstandig de huur en nutsvoorzieningen (EGW, kijk- en luistergeld) te betalen? Is hij bekend met huisvestingsgewoonten (contacten met buren, ophalen van huisvuil)? Vervoer: Kan hij zelfstandig gebruik maken van het openbaar vervoer? Kan hij onder begeleiding gebruik maken van het openbaar vervoer? Kan hij overweg met een fiets? Welk(e) eigen vervoermiddel(len) gebruikt hij?

Pagina 12

Naam: Geboortedatum: 7.SOCIALE CONTEXT Leerling op school Gezinssituatie Leerling thuis Contact school ouders

Pagina 13

Verslag: __ /__ /____

Related Documents

Sam Sam
May 2020 47
Sam
June 2020 40
Sam
November 2019 46