Naam: Geboortedatum:
Verslag: __ /__ /____
1. HUIDIG SCOLAIR NIVEAU Rekenvaardigheden: Huidig scolair niveau: Tellen en getalbegrip: Optellen: Aftrekken: Vermenigvuldigen: Delen: Zakrekenmachine: Geld: Meten & wegen: Afstanden: Tijd: Vraagstukken:
Thema en taal: Kennis van de omringende wereld: Leergierigheid en Interesse: Is hij geïnteresseerd in de gegeven lessen? Hoe leert de leerling? Leert hij uit zijn fouten? Kan hij zelfstandig studeren? Vraagt hij suggesties en feedback? Kan hij een eigen leertraject uitstippelen? Heeft hij interesse in recent nieuws of recente evoluties? Deelt hij kennis met anderen?
2. COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN Communicatie over en weer: Kan hij deelnemen aan een eenvoudig gesprek? Kan hij zich voorstellen? Kan hij gebeurtenissen beschrijven? Kan hij zijn mening geven? Kan hij vragen beantwoorden? Hoe is zijn lichaamstaal? Spreekt hij duidelijk?
Begrijpen luisteren: Kan hij informatie die betrekking heeft op gebieden die van direct persoonlijk belang zijn begrijpen? Kan hij de belangrijkste informatie uit korte luisterteksten begrijpen? Kan hij zich gedurende een tijd concentreren bij het luisteren? Heeft hij problemen met het begrijpen van alledaagse woorden?
lezen: Kan hij lezen? Kan hij woordjes lezen? Kan hij korte zinnen lezen? Kan hij korte eenvoudige teksten lezen? Kan hij langere teksten lezen? Kan de leerling signaallezen? Begrijpt de leerling pictogrammen?
Schrijven: Kan hij persoonlijke gegevens invullen op formulieren? Kan hij een kort bericht schrijven?
Pagina 1
Naam: Geboortedatum: Kan hij een langer bericht schrijven? Kan hij tekst overschrijven?
Pagina 2
Verslag: __ /__ /____
Naam: Geboortedatum:
Verslag: __ /__ /____
3. ARBEIDSVAARDIGHEDEN Is hij instaat om in een beschutte werkplaats te functioneren? Kan hij omgaan met stress? Kan hij zich aanpassen? (flexibiliteit: werktempo, werkaanpak, taak, wijziging van opdracht, anderen, methoden en werkwijzen) Houdt hij rekening met veiligheidsinstructies? Ruimt hij het materiaal op? Kan hij zelfstandig werken? (initiatief: Ziet werk, ondernemen, ziet problemen, meldt wanneer een taak is afgerond) Zet hij zich in? (hoeveelheid werk, werktempo, opgeven, taakspanning, routinetaken, samenwerking) Kan hij omgaan met discipline? (gehoorzaamheid aan voorschriften en bevelen; stiptheid: nauwgezetheid, precisie) Heeft hij oog voor kwaliteitszorg en resultaatgerichtheid? (tevredenheid, nauwkeurigheid, controle, fouten) Werkmethodiek? (omgaan met opdrachten, werkwijze, oplossingen, informatie) Kan hij samenwerken? (contact, vriendelijkheid, conflicten, eerlijk, empathie) Creativiteit & innoveren (Nieuwigheden/verandering, variaties, combinaties, inspiratie)
4. GEDRAG Sociale houding/sociale relaties (contact, vriendelijkheid, conflicten, eerlijk, empathie) Zelfbeeld (toekomstperspectief, mislukkingen, beoordelingsangst) Overtuigingskracht – assertiviteit (zelfvertrouwen, eigen mening, overtuigen, onrechtvaardige) Gedragsmoeilijkheden (agressie, pesten, weigergedrag, vechten, liegen, weglopen, vandalisme) Emotionele moeilijkheden (ongelukkig, verveling, huilen)
5. VRIJETIJDSVAARDIGHEDEN Kan hij zijn vrije tijd op een aangename wijze invullen? Kent hij mogelijkheden om zijn vrije tijd op een aangename wijze in te vullen: alleen, in gezinsverband, met vrienden of in clubverband, actief of passief. Hij vindt voldoening in het gezelschap, de vriendschap en de sociale ondersteuning die hij bij een vereniging ervaart. Hij bereikt in zijn daginvulling een evenwicht tussen zijn vrijetijds- en andere bezigheden.
Pagina 3
Naam: Geboortedatum:
Verslag: __ /__ /____
6. ZELFREDZAAMHEID Persoonlijke redzaamheid: Persoonlijke hygiëne (voorkomen, kledij en haartooi, hygiëne, fitte indruk) Kan hij zich verzorgen? Hecht hij belang aan lichaamshygiëne?
Voedingsgewoonte: Weet hij dat goede voedingsgewoonten de gezondheid bevorderen? Kan hij zijn eigen voedingsgewoonten bepalen en bijsturen? Kan hij aan de hand van een model een evenwichtige maaltijd samenstellen?
Ziek – EHBO: Kan hij een noodsituatie herkennen en treedt hij daarbij efficiënt op? Is hij instaat om een kleine wonde te verzorgen? Weet hij bij ziekte waar hij hulp kan bekomen? Kan hij geneesmiddelen op de juiste wijze gebruiken?
Huishoudelijke redzaamheid: Voedsel bereiden: Kan hij instaan voor eigen voeding? Kan hij een eenvoudig gerecht klaarmaken (soep / aardappelen / vlees / groenten)?
Winkelen: Is hij instaat om allerlei aankopen (boodschappen, kledij, ...) zelfstandig te verrichten? Kan hij alle noodzakelijke boodschappen doen en weet winkels, markten en warenhuizen te vinden?
Huishoudelijke activiteiten: Kan hij de verschillende huishoudelijke activiteiten (koken, kuisen, wassen, strijken, de vaat doen) uitvoeren? Kan hij zijn woning onderhouden?
Maatschappelijke redzaamheid: Oriëntatie: Kan hij zich oriënteren in de eigen omgeving? Kan hij overweg met de plattegrond van de eigen gemeente?
Betalingsverkeer en postverkeer: Kan hij alle noodzakelijke geldhandelingen uitvoeren? (kassa, restaurant) Kan hij bankzaken regelen: rekening openen, pinnen, overschrijven? Heeft hij behoefte aan advisering over het te besteden budget? Weet hij welke zaken goedkoop of duur zijn? Kan hij alle noodzakelijke post versturen?
Zelfstandig wonen / Huisvesting: Is hij instaat om zelfstandig (onder begeleiding) te wonen? Is hij instaat om zelfstandig de huur en nutsvoorzieningen (EGW, kijk- en luistergeld) te betalen? Is hij bekend met huisvestingsgewoonten (contacten met buren, ophalen van huisvuil)?
Vervoer: Kan hij zelfstandig gebruik maken van het openbaar vervoer? Kan hij onder begeleiding gebruik maken van het openbaar vervoer? Kan hij overweg met een fiets? Welk(e) eigen vervoermiddel(len) gebruikt hij?
Pagina 4
Naam: Geboortedatum: 7.SOCIALE CONTEXT Gezinssituatie Leerling thuis Contact tussen de school en de ouders
Pagina 5
Verslag: __ /__ /____