O Che Nuovo Miracolo - Het Aangekondigde Einde Van De Renaissance

  • Uploaded by: Johan
  • 0
  • 0
  • December 2019
  • PDF

This document was uploaded by user and they confirmed that they have the permission to share it. If you are author or own the copyright of this book, please report to us by using this DMCA report form. Report DMCA


Overview

Download & View O Che Nuovo Miracolo - Het Aangekondigde Einde Van De Renaissance as PDF for free.

More details

  • Words: 7,473
  • Pages: 119
O che nuovo miracolo Het aangekondigde einde van de renaissance

Johan Schrooyen

O che nuovo miracolo Het aangekondigde einde van de renaissance

Johan Schrooyen mei 2001

Inhoud

i

Inhoud .............................................................................................................i Hoofdstuk 1: Inleiding.....................................................................................1 Hoofdstuk 2: Historische achtergrond ..............................................................3 Firenze (Fiorenza, Florence) en de’ Medici...................................................3 Ferdinando I (Firenze, 30 juli 1549-15 februari 1609) ...................................4 Emilio de’ Cavalieri (ca. 1550-1602)............................................................5 Hoofdstuk 3: La Pellegrina en de intermedii....................................................7 La Pellegrina ..............................................................................................7 De intermedii ..............................................................................................7 Hoofdstuk 4: O che nuovo miracolo...............................................................11 Inleiding....................................................................................................11 Ballo (dans) ..............................................................................................11 Aria (muziek)............................................................................................12 Tekst ........................................................................................................14 Hoofdstuk 5: De “covers”..............................................................................17 Inleiding....................................................................................................17 Santino Garsi (1542-1604).........................................................................17 Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621)......................................................18 Anoniem...................................................................................................18 Fabritio Caroso (1527- na 1605).................................................................18 Ottorino Respighi (1879-1936)...................................................................19 Hoofdstuk 6: De basso continuo ....................................................................21 Inleiding....................................................................................................21 Allessandro Piccinini (1566-1638) .............................................................22 Claudio Monteverdi (1567-1643) ...............................................................22 Henry Purcell (1659-1695).........................................................................22 Johann Pachelbel (1653-1706) ...................................................................24 Hoofdstuk 7: Besluit......................................................................................25 i

Bijlage A: Partituren..................................................................................... 27 Emilio de’ Cavalieri, “O che nuovo miracolo” ........................................... 29 Jan Pieterszoon Sweelinck, “Ballo del Granduca” ..................................... 43 Santino Garsi, “Ballo del Gran Duca”........................................................ 47 Anoniem, “Aria del Gran Duca”................................................................ 49 Anoniem, “Aria di Fiorenza”..................................................................... 53 Fabritio Caroso, “Laura suave”................................................................. 55 Alessandro Piccinini, “Ciaccona in partite variate”..................................... 67 Claudio Monteverdi, “Zefiro torna”........................................................... 71 Henry Purcell, “Three parts on a ground” .................................................. 79 Johann Pachelbel, “Kanon und Gigue in D”............................................... 89 Ottorino Respighi, “Laura soave”.............................................................. 97 Bijlage B: Bronnen ......................................................................................111 Bibliografie .............................................................................................111 Internet....................................................................................................112 Bijlage C: Luisterfragmenten .......................................................................113

ii

Hoofdstuk 1

1

Inleiding Toen ik mijn muziekstudie aanvatte in 1996 werd tijdens de lessen AMV mijn aandacht getrokken door een schijnbaar eenvoudige melodielijn uit het leerboek. Als titel stond er enkel “Antieke dansen: Lauro soave” (sic), toegeschreven aan Ottorino Respighi (1879-1936). Het was een illustratie op het gepunte ritme in de tweekwartsmaat:

Nu was ik bekend – dacht ik – met “de” suite Antiche danze ed arie per liuto van Respighi, die ik kende in een uitvoering van Herbert von Karajan met het Berliner Filharmonisch Orkest1, maar het melodietje uit het leerboek kwam me niet bekend voor. Bij nader inzien bleek Respighi drie suites rond antieke dansen en aria’s geschreven te hebben, waarvan ik enkel de derde kende. Geïntrigeerd door de andere twee suites schafte ik me een CD2 aan met het essentiële werk van Ottorino Respighi, waaronder ook de drie suites. Laura soave (Balletto con Gagliarda, Saltarello e Canario) vormt het eerste deel van de tweede suite. In hoofdstuk 5 van dit werk wordt hier dieper op ingegaan. Vorig jaar viel mijn oog toevallig op een recensie van een CD van de luitenist Paul O’Dette 3, die de originele liederen en dansen waarop Respighi’s suites werden gebaseerd in dezelfde volgorde had hernomen. Lang diende ik niet na te denken over de aanschaf van deze opname... Zo kwam ik ook te weten dat “Laura soave” 1

“Adagio – Albinoni, Pachelbel, Boccherini, Respighi”, Berliner Philharmoniker o.l.v. Herbert von Karajan, Deutsche Grammophon 2 “The essential Respighi”, met o.a. London Philharmonic Orchestra o.l.v. Jesús LópezCobos, Double Decca 3 “Ancient Airs and Dances”, Paul O’Dette; Rogers Covey-Crump, Hyperion 1

oorspronkelijk door Fabritio Caroso werd geschreven. Volgens het boekje dat de CD vergezelt was het een arrangement van Ballo del Gran Duca door Cavalieri. Inmiddels werd mijn interesse ook gewekt voor oude vocale muziek (een nevenwerking van de lessen harmonie), waardoor ik geregeld een selectie meebracht uit de Gemeentelijke Discotheek. Zo kwam ik op een dag thuis met La Pellegrina, in een uitvoering van het Huelgas Ensemble (o.l.v. Paul Van Nevel) 4. En daar ontdekte ik tenslotte, helemaal op het einde van deze fantastische dubbel-cd, de oerversie van de melodie die mij al zo lang fascineerde: O che nuovo miracolo van Emilio de’ Cavalieri (ca. 1550-1602), met een tekst van Laura Guidiccioni-Lucchesini (1550-1597?). Ik werd me al snel bewust van het grote belang van deze compositie, niet enkel omwille van haar grote populariteit in die tijd, maar tevens door het vernieuwende karakter van de baslijn (basso continuo), die doorheen de muziekgeschiedenis een eigen leven is gaan leiden.

4

“La Pellegrina, music for the wedding of Ferdinando de’ Medici and Christine de Lorraine, Princess of France, Florence 1589”, Huelgas Ensemble, Paul Van Nevel, Sony Vivarte 2

Hoofdstuk 2

2

Historische achtergrond Firenze (Fiorenza, Florence) en de’ Medici Firenze wordt traditioneel beschouwd als de Italiaanse cultuurstad bij uitstek, waar kunstenaars en intellectuelen van overal ter wereld steeds hun tweede thuis gevonden hebben. De economische voorspoed, grotendeels te danken aan de vaardigheid van de ambachtslieden en aan de internationale handel, maakten de nodige investeringen in alle aspecten van de cultuur mogelijk: filosofie, architectuur, wetenschappen, poëzie,... Muziek was zeker niet de minste van de bevoorrechten. Firenze wordt algemeen beschouwd als de geboorteplaats van de opera. Op enkele korte onderbrekingen na regeerde het geslacht de’ Medici meer dan 300 jaar (1434-1737) over Firenze en – bij uitbreiding – Toscane. Hun politieke genie en de uitzonderlijke rijkdom van de familie (bankiers!) waren hier vast niet vreemd aan. Reeds vroeg leefde de interesse voor humanisme, literatuur en muziek, waardoor de meest beroemde kunstenaars werden aangetrokken. Niet zelden waren ook de telgen van het geslacht de’ Medici begenadigde muzikanten. Wellicht één van de meest opvallende was Giovanni (1475-1521) die in 1513 tot paus Leo X gekozen werd: hij was niet enkel een uitstekend muzikant (luit en klavecimbel), maar bezat bovendien een opmerkelijke muziektheoretische kennis. Tijdens zijn pontificaat kende de pauselijke kapel een muzikaal hoogtepunt, waarin op een zeker ogenblik 32 gerenommeerde muzikanten en componisten voltijds tewerkgesteld werden. De paus nam zelf trouwens actief deel aan de concerten en opvoeringen. Leo X vernieuwde het Vaticaan door groots opgezette (ver)bouwwerken. Om deze – en andere kunstwerken – te kunnen financieren werd de verkoop van aflaten aangemoedigd over heel de katholieke Kerk. Dit was één van de redenen waarom Martin Luther (1483-1546) zijn 3

manifest tot hervorming van de Kerk uitbracht en prompt geëxcommuniceerd werd door Leo X, die de hervormingsbeweging van Luther en zijn volgelingen nooit ernstig genomen heeft. Historici opperen wel eens dat indien Leo zich wat meer met religieuze aangelegenheden had beziggehouden in de plaats van met kunst, de afscheuring van de protestantse Kerk wellicht nooit was gelukt. Bij het aanstellen van Cosimo I (1519-1574) door de notabelen van Firenze na de moord op de omstreden Alessandro de’ Medici (1510-1537), de eerste hertog van Firenze, hadden ze wellicht gehoopt deze achttienjarige jongeman naar hun pijpen te kunnen laten dansen. Niets was echter minder waar: algauw kwam Cosimo’s ware temperament aan de oppervlakte en op listige wijze slaagde hij erin om alle macht naar zich toe te trekken. Onder zijn bewind keerde de rust in Toscane terug, en kon de economische activiteit heropbloeien. Ook de culturele aangelegenheden werden opnieuw officieel ondersteund op grote schaal. De muziekkapellen in de kathedraal van Firenze werden op initiatief van Cosimo I vergroot en heringericht, en zijn favoriete componist – Francesco Corteccia (1504-1571) – werd aangesteld als eerste kapelmeester. Ook de opvolgers van Cosimo hielden eraan hun kapelmeesters persoonlijk aan te duiden. De belangrijkste hiervan waren Cristofano Malvezzi (1547-1599), Luca Bati (ca. 1550-1608) en Marco da Gagliano (1582-1643). Ook aan het hof van de hertog werden zangers, muzikanten en dansers aangeworven. Cosimo I was ook de man die aan de oorsprong lag van de traditie om belangrijke familie- en staatsplechtigheden van uitzonderlijke muzikale omlijsting te voorzien. Hiervoor werden kosten nog moeite gespaard. Cosimo’s ijver en voortreffelijk staatsmanschap gingen niet ongemerkt voorbij. In 1569 werd hij door paus Pius V bekleed met de lang begeerde titel van groothertog, later bekrachtigd door keizer Maximiliaan II, die hem bovendien vorstelijke rechten toekende. Voor zijn zoon Francesco “arrangeerde” Cosimo een huwelijk met de zus van de keizer, Johanna van Oostenrijk. Op deze wijze werd het geslacht de’ Medici één van de belangrijke Europese dynastieën.

Ferdinando I (Firenze, 30 juli 1549-15 februari 1609) Ferdinando was de tweede zoon van Cosimo I de’ Medici. Hij volgde zijn broer Francesco I op als derde groothertog van Toscane na diens dood in 1587. Hiervoor diende hij wel zijn positie als kardinaal op te geven. Hij huwde in 1589 met Christine de Lorraine (1565-1637). Dit laatste verstevigde de band met de Franse koning Hendrik IV, die hij kon overtuigen om op zijn beurt te trouwen met zijn nicht Maria, dochter van zijn broer Francesco.

4

Hij was een getalenteerd staatsman. De economische en industriële activiteit – de landbouw in het bijzonder – verbeterde gevoelig, mede door het annexeren van grote stukken land (Val di Chiana, Maremma en Val di Nievole). Hij liet ook de haven van Livorno aanleggen, de stadskern zelf was door zijn broer in 1577 opgericht volgens de stedenbouwkundige plannen van de veelzijdige Bernardo Buontalenti (ca. 1536-1606). Ook op militair gebied was Ferdinando bedreven. Hij kon rekenen op een zeer efficiënte marine, die de Turkse vloot verschillende malen versloeg (Famagusta, 1608 en Bona, 1609). Deze militaire successen werden door Bernardino “Il Poccetti” Barbatelli (1548-1612) in de Sala di Bona van het Palazzo Pitti vereeuwigd in fresco’s. Net als zijn voorvaderen was Ferdinando een groot kunstliefhebber. Hogergenoemde Buontalenti werd opgedragen om het Belvedere-fort te verwezenlijken, de Vlaamse beeldhouwer Jean de Boulogne – Giambologna – (1529-1608) mocht een standbeeld voor Cosimo I oprichten op het Piazza Signoria (zie foto vorige bladzijde). Hij was – in navolging van zijn vader en broer – beschermheer van de historicus Scipione Ammirato (15311602) en steunde de Camerata dei Bardi, een vereniging van componisten en muzikanten wiens melodramatische werken uiteindelijk zouden leiden tot de grote Italiaanse traditie van de lyrische opera.

Emilio de’ Cavalieri (ca. 1550-1602) Emilio de’ Cavalieri was componist, organist, zangleraar, danser, choreograaf en diplomaat. Hij was reeds in dienst bij Ferdinando toen die nog kardinaal was in Rome. Toen Ferdinando na de dood van zijn broer Francesco in 1587 groothertog werd van Toscane, werd de’ Cavalieri aangesteld tot coördinator van alle kunstenaars (vocale en instrumentale musici in het bijzonder) die aan het hof van de groothertog actief waren. In 1588 werd hij officieel aangesteld met een vast salaris van 25 dukaten per maand, een paard en een appartement in het Palazzo Pitti.

5

Al gauw werd Emilio de’ Cavalieri belast met de organisatie van het feest ter gelegenheid van het huwelijk van Ferdinando met Christine de Lorraine. Hij deed dit met grote nauwgezetheid, getuige de gedetailleerde boekhouding van elke uitgave met betrekking tot kledij, decors en muziek. Zo weet men dat het totale project een kostenplaatje had van 32047 scudi, 5 lire, 12 soldi en 10 denari. Dat kwam in die tijd overeen met 450 maal het jaarsalaris van een gemiddeld (beroeps)muzikant! De’ Cavalieri was ook actief op het diplomatieke front. In opdracht van Ferdinando was hij betrokken in de lobby ten voordele van de verkiezing van paus Urbanus VII en kort daarna van Gregorius XIV. Toen deze laatste ziek werd, werd Emilio de’ Cavalieri in 1591 uitgezonden om in Rome de stemmen van enkele belangrijke kardinalen af te kopen ten voordele van een paus die de buitenlandse politiek van Ferdinando zou steunen. De’ Cavalieri was in deze hoedanigheid betrokken bij de conclaven die leidden tot de verkiezing van paus Innocentius IX en van Clementius VIII. Naast zijn coördinerende en persoonlijke inbreng in de muzikale omlijsting van het huwelijksfeest van Ferdinando en Christine was de’ Cavalieri bekend om zijn Rappresentatione di Anima et di Corpo (Rome, 1600), die door zijn vernieuwende stijl mee aanleiding zou geven tot het ontstaan van de opera, al was Rappresentatione door zijn eerder statische opbouw wellicht het eerste echte oratorio 5. Het is oudste bewaarde toneelstuk dat geheel op muziek gezet was, en tevens het eerste dat met een becijferde bas werd gedrukt.

5

Een muzikale bewerking van een (vaak religieuze) tekst met dramatische, verhalende en beschouwende elementen. Muzikale vorm en stijl zijn nauw verwant met opera met enige nadruk op het koor, evenwel zonder decors, kostuums of actie. 6

Hoofdstuk 3

3

La Pellegrina en de intermedii La Pellegrina La Pellegrina (De pelgrimsvrouw) was een toneelstuk, geschreven door Girolamo Bargagli (1537-1587), en zou opgevoerd worden ter gelegenheid van het huwelijk van Ferdinando I de’ Medici met Christine de Lorraine. Ferdinando gaf de opdracht aan enkele gelegenheidscomponisten (o.l.v. Emilio de’ Cavalieri) om bij het toneelstuk enkele intermedii te schrijven, die tussen de scènes van het toneelstuk opgevoerd zouden worden. In die tijd was het in Italië en Frankrijk niet ongewoon dat het publiek tijdens theatervoorstellingen tussen de bedrijven door werd “beziggehouden” door het opvoeren van muzikale intermedii6 (Fr. intermèdes). De eerste opvoering van La Pellegrina (met zijn intermedii) had plaats in de nieuwe grote zaal van Ufizzi op 2 mei 1589. In de dagen die daarop volgden werden de intermedii nog enkele keren opgevoerd, ook bij twee andere toneelstukken: op 6 mei bij La Zingara van Vittoria Piissimi en een week later bij La pazzia van Isabella Andreini. Tenslotte werd La Pellegrina nog eens hernomen op 18 mei 1589.

De intermedii Onder het toeziend oog van Emilio de’ Cavalieri konden een aantal componisten en tekstschrijvers aan de slag om de zes intermedii van La Pellegrina te stofferen. Uit wat voorafgaat blijkt dat de inhoud van de intermedii volledig losstaat van het onderwerp van het opgevoerde toneelstuk. In dit geval was het zelfs zo dat het toneelstuk volledig ondergeschikt werd aan de uitbundige intermedii! Het was Giovanni de’ Bardi (1534-1612) die de allegorische planning (humanistisch platonisme) voor de intermedii uitwerkte7. Hij leverde ook de tekst voor

6

Deze muzikale opvoeringen tussen de bedrijven door werden vaak gebruikt om toe te laten het decor te veranderen. Ze bezaten zelf ook een verhaallijn, vaak met mythologische verwijzingen. 7 Hierbij kwam hij vaak in conflict met Emilio de’ Cavalieri, die door de’ Bardi als een indringer werd gezien en die er niet steeds dezelfde mening op nahield. 7

enkele liederen en de muziek voor het merkwaardige slot8 van het vierde intermedio: Miseri habitator del cieco Averno. De decors (met de machines die voor de speciale effecten moesten zorgen) en kostuums werden door Bernardo Buontalenti ontworpen. Verder werd een beroep gedaan op de dichters Ottavio Rinuccini (1562-1621), Giovanni Battista “Giovanbattista” Strozzi en Laura Guidiccioni-Lucchesini. De componisten waren Cristofano Malvezzi (15471599), Luca Marenzio (c.1554-1599), Giulio Caccini (c.1545-1618), Jacopo Peri (1561-1633) en Emilio de’ Cavalieri zelf. Bij wijze van illustratie volgt de volledige inhoud van de zes intermedii: I. L'Armonia delle sfere De Harmonie van de sferen De harmonie daalt neer op aarde, begeleid door sirenen, noodlotgodinnen en planeten. De stervelingen worden uitgenodigd om met het bruidspaar te vieren. Dalle più alte sfere Noi che cantando Sinfonia Dolcissime Sirene A voi reali amanti Coppia gentil

Emilio de’ Cavalieri Giovanni de’ Bardi Cristofano Malvezzi Ottavio Rinuccini Cristofano Malvezzi Cristofano Malvezzi Ottavio Rinuccini Cristofano Malvezzi Ottavio Rinuccini Cristofano Malvezzi Ottavio Rinuccini

II. La Gara fra Muse e Pieridi De wedstrijd tussen de Muzen en de Piëriden De Muzen en de Piëriden houden een zangwedstrijd. De nimfen wijzen de overwinning aan de Muzen toe. Sinfonia Belle ne fe' natura Chi dal delfino aita Se nelle voci nostre O figlie di Piero

8

Luca Marenzio Luca Marenzio Ottavio Rinuccini Luca Marenzio Ottavio Rinuccini Luca Marenzio Ottavio Rinuccini Luca Marenzio Ottavio Rinuccini

Dit is de enige muzikale bijdrage van de’ Bardi aan de intermedii en stelt de (traditioneel obligate) scene uit de onderwereld voor, die het contrast moet leveren voor de blijde gebeurtenis (het huwelijksfeest) en de terugkeer van het Gouden Tijdperk (thema van de intermedii). Door de harmonieën in de lage registers (ATTBtB) te houden slaagt de’ Bardi erin om de sfeer van hel en verdoemenis op te roepen. 8

III. Il combattimento pitico d'Apollo De strijd tussen Apollo en Python De inwoners van Delfi worden belaagd door het monster Python. Ze roepen Apollo ter hulp. Deze daalt uit de hemel neer en verslaat het monster in een verschrikkelijk gevecht. Hierna wordt een vreugdedans ingezet. Qui di carne si sfama Sinfonia O valoroso Dio O mille volte

Luca Marenzio Ottavio Rinuccini – Luca Marenzio Ottavio Rinuccini Luca Marenzio Ottavio Rinuccini

IV. La regione de' Demoni Het rijk van de Demonen Een tovenares gebiedt de geesten neer te dalen en over het bruidspaar te oordelen. De demonen voorspellen een gouden tijdperk. Hierna verandert het podium in een schrikwekkende onderwereld, waarin de duivels een klaaglied aanheffen: ze zullen immers geen nieuwe zielen meer aangebracht krijgen om te martelen. Io che dal ciel cader Sinfonia Or che le due grand' alme Miseri habitator del cieco Averno

Giulio Caccini Giovanbattisto Strozzi Cristofano Malvezzi Cristofano Malvezzi Giovanbattisto Strozzi Giovanni de' Bardi Giovanbattisto Strozzi

V. Il canto d'Arione Het lied van Arion Amfitrite stijgt op uit de diepte van de oceaan, vergezeld van haar zoon Triton en de zeenimfen, om voor het bruidspaar te zingen. Na de sinfonia zingt Arion, bedreigd met de dood door de matrozen op zijn schip, een klaagzang. Hij wordt overboord gegooid, maar wordt gered door en dolfijn die door zijn lied werd aangetrokken. De matrozen, in de waan dat Arion verdronken is, heffen een vreugdelied aan. Io che l'onde raffreno E noi con questa bella diva Sinfonia Dunque fra torbide onde Lieti solcando il mare

Cristofano Malvezzi Ottavio Rinuccini Cristofano Malvezzi Giovanni de’ Bardi Cristofano Malvezzi Jacopo Peri Ottavio Rinuccini Cristofano Malvezzi Ottavio Rinuccini

9

VI. La discesa d'Apollo e Bacco col Ritmo e l'Armonia De afdaling van Apollo en Bacchus, vergezeld door Ritme en Harmonie Apollo en Bacchus dalen uit de hemel neer, vergezeld door andere goden: Harmonie, Ritme, de Gratiën, de Muzen, de Planeten, Flora en anderen. Apollo schenkt Harmonie en Ritme aan de wereld. De goden zingen een lofzang voor het bruidspaar. In het ballo tenslotte komen de goden en stervelingen samen om een ode te brengen aan Ferdinando en Christine. Dal vago el bel sereno O qual risplende nube Godi turba mortal O fortunato giorno O che nuovo miracolo

10

Cristofano Malvezzi Giovanni de’ Bardi (?) Cristofano Malvezzi Ottavio Rinuccini Emilio de’ Cavalieri Ottavio Rinuccini Cristofano Malvezzi Ottavio Rinuccini Emilio de’ Cavalieri Laura Lucchesini

Hoofdstuk 4

4

O che nuovo miracolo Inleiding Het laatste deel van het zesde (en laatste) intermedio – O che nuovo miracolo – moest een klapstuk worden, een groothertog als Ferdinando waardig. Deze niet onaardige opdracht werd door Emilio de’ Cavalieri zelf aangevat 9. Het mag gezegd worden dat hij deze tot een goed einde heeft gebracht. Waren de intermedii voor La Pellegrina in hun geheel ongetwijfeld de belangrijkste muzikale verwezenlijking van de 16e eeuw, dan was het laatste deel uniek in die zin dat het de enige gekende originele vocale compositie was die tegelijk een dans was.

Ballo (dans) Het staat vast dat Emilio de’ Cavalieri eerst de choreografie vastgelegd heeft, waarop dan achteraf de muziek werd geschreven. Deze werkwijze werd in die tijd normaal gevolgd voor balli die naam waardig. De choreografie werd in dit geval ongewoon gedetailleerd vastgelegd in schematische voorstellingen en illustraties die met de partituren gebundeld werden, waarvan de twee belangrijkste hier overgenomen worden:

Het eerste diagram geeft de beginpositie en de eerste beweging weer voor de verschillende dansers op het podium, het tweede diagram geeft een positie weer die later bereikt wordt.

9

Ook hier blijkt Giovanni de’ Bardi er een andere mening op na gehouden te hebben dan de’ Cavalieri. Er bestaat een ‘alternatieve’ versie van het zesde intermedio (gepubliceerd in Descrizione dell'apparato, e degl'intermedi fatti per la commedia, Bastiano de’ Rossi, Florence, 1589) waarin een totaal andere tekst voorkomt (die bovendien niet op de muziek paste) en die toegeschreven wordt aan de’ Bardi. 11

Aria (muziek) De muziek werd opgebouwd als een dialoog tussen een “wereldlijke” component (pastori e ninfe – 5-stemmig koor; ABC) en een “goddelijke” component (tre donne10 – 3-stemmige solozang; αβγ), die elkaar voortdurend afwisselen met gevarieerde ritmes: 1. Expositie A1 A2 B B’ C1 C2 α bis β

¦¼

þ¼

γ bis

8 lettergrepen 8 8 8 8 8 11 bis 7 7 7 7 bis 7

De goden dalen neer op aarde en brengen dans en gezang

8 8 12 bis

De terugkeer van het gouden tijdperk – de’ Medici heersen

2. Contra-expositie A1 A2 α bis B

¦¼ þ ¼ ¦ ¼

β

þ¼

C1 C2

¦¼

γ bis

þ¼

8 7 7 7 8 8 7 7

bis

3. Variatie I A bis α bis B

10

³½ ¦ ¼ ³ ½

β

¦¼

C1 C2 γ bis

³½ ¦¼

11 bis 11 bis

Verwijzing naar de bruid – erotische beeldspraak

11 7 7 7 7 7 7 7

bis

Hier worden hoogstwaarschijnlijk de drie gratiën gezinnebeeld, symbool voor schenken, ontvangen en bedanken. 12

4. Variatie II

B

þ¼ ³ ½ þ ¼

β

³½

C1 C2

þ¼

γ bis

³½

A bis α bis

10 bis 11 bis 11 7 7 7 11 11 7 7

Lichamelijke vereniging van het koppel; hun nakomelingen (halfgoden!)

bis

5. Reprise A1 A2 B B’ C1 C2

Voorspoed voor Toscane; gouden tijdperk

¦¼

8 8 8 8 8 8

Viering en lof voor het groothertogelijk paar

þ¼

7 7 7 ...

6. Coda Tutti

Het hoofdthema werd vastgelegd in zes groepen van vier maten volgens een strikt, maar toch gevarieerd harmonisch schema, het stramien van een pavane11. De melodie van dit tutti-thema wordt door de’ Cavalieri doorheen het gehele stuk hernomen en gevarieerd tussen de verschillende driestemmige interventies door en op het einde. Dit doet denken aan de opbouw van het latere concerto grosso 12. In de oorspronkelijke uitvoering werden de drie solopartijen gedanst, gezongen én begeleid door Vittoria Archilei (chitarrina alla Spagnola13), Lucia Caccini (chitarrina alla Napolettana14) en een zekere Margherita della Scala (tamboerijn).

11

Hofdans van Italiaanse afkomst uit de 16e en vroege 17e eeuw, vaak gebruikt als openingsen ceremoniedans. 12 Een concerto waarin een grote groep uitvoerders (ripieno) afwisselt met een kleinere groep (concertino). De instrumentale bezetting van deze laatste groep in het traditionele concerto grosso bestaat meestal uit twee violen en een cello. 13 Vijfsnarige voorloper van de gitaar. 14 Viersnarig instrument. 13

Tekst Als laatste werd de tekst op de muziek van de’ Cavalieri gezet. Hiervoor werd Laura Lucchesini gevraagd. Het was – vooral door de complexiteit en de variatie van de ritmes – niet altijd even eenvoudig om de tekst met de muziek in overeenstemming te brengen. Dit uit zich in de – zelfs naar Italiaanse normen – vele gekoppelde lettergrepen. Het neemt echter niet weg dat de tekst op zich ook interessant is 15: 1. Expositie O che nuovo miracolo Ecco ch’in Terra scendono Celeste alto spettacolo Gli Dei ch’il mondo accendono Ecco Himeneo e Venere, Col pie la Terra hor premere. Del grande Heroe, che con benigna legge Hetruria frena e regge Udito ha Giove in Cielo Il purissimo zelo E dal suo seggio santo Manda il ballo, & il canto.

A1 A2 B B’ C1 C2 α β γ

O, wat een nieuw mirakel Kijk hoe de goden op aarde neerdalen In een hemels spektakel En hoe ze de wereld verlichten Kijk hoe Hymen en Venus Nu hun voet op aarde zetten. Van de grote held, die op weldoende wijze De teugels van Etrurië in handen heeft Heeft Jupiter in de hemel gehoord Over zijn zuivere ijver En vanop zijn heilige troon Zendt hij dans en gezang.

2. Contra-expositie Che porti ò drappel nobile Ch’orni la Terra immobile? Portiamo il bel e’l buon ch’in Ciel si serra Per far al Paradiso ugual la Terra. Tornerà d’auro il secolo? Tornerà il secol d’oro E di real costume, Ogni più chiaro lume. Quando verrà che fugghino I mali e si distrugghino? Di questo nuovo Sole Nel subito apparire E i gigli e le viole, Si vedranno fiorire.

A1 A2 α B β

C1 C2 γ

Wat brengt U, O edele schare Om de onbeweeglijke aarde te versieren? Wij brengen het mooie en goede waar de hemel zo aan houdt Om van de aarde een paradijs te maken Zal het gouden tijdperk terugkeren? Het gouden tijdperk zal weerkeren Met zijn koninklijke levenswijze, In nog schitterender licht. Wanneer wordt het kwade gebannen En vernietigd? Zo gauw de nieuwe zon Verschijnt Zullen lelies en viooltjes Beginnen bloeien.

3. Variatie I O felice stagion beata Flora. Arno ben sarai tu beato a pieno Per le nozze felici di Loreno. O novella d’Amor fiamma lucente. Questa è la fiamma ardente Ch’infiammerà d’Amore Ancor l’anime spente. Ecco ch’Amor e Flora Il Cielo arde e innamora. A la sposa reale Corona trionfale Tessin Ninfe e Pastori Dei più leggiadri fiori.

15

14

A α B β

C1 C2 γ

O gelukkig jaargetijde, gezegende Flora. Arno, je zal beladen worden met de zaligheid Van het gelukkige huwelijk met Lotharingen. O nieuwe stralende vlam der liefde! Dit is de brandende vlam Die de liefde ontsteekt Zelfs in de verloren zielen. Kijk hoe Eros en Flora De hemel in liefde ontsteken. Voor de koninklijke bruid Zal een schitterende kroon Door nimfen en herders geweven worden Met de meest delicate bloemen.

De letters in de middenkolom verwijzen naar de overeenkomstige structuur in de muziek.

4. Variatie II Ferdinando hor va felice altero. La vergine gentil di santo foco Ard’e si accinge a l’amoroso gioco. Voi Dei, scoprite a noi la regia prole. Nasceran semidei Che rendaran felice Del mondo ogni pendice. Serbin le gloria i cign’in queste rive Di Medici e Loreno eterne e vive. Le meraviglie nuove Noi narreremo a Giove Hor te Coppia Reale, Il Ciel rend’immortale.

A α B β C1 C2 γ

Nu is Ferdinando gelukkig en trots. De edele maagd brandt van hemels vuur En bereidt zich voor op het liefdesspel. Jullie, goden, onthul voor ons de koninklijke afstamming. Er zullen halfgoden geboren worden Die alle uithoeken van de wereld Gelukkig zullen maken. Moge de zwanen op deze oevers de roem Van Medici en Lotharingen voor altijd onderhouden. Deze nieuwe wonderen Zullen we aan Jupiter vertellen En u, koninklijk paar, Zal door de hemel onsterfelijk worden gemaakt.

5. Reprise Le quercie hor mel distillino E latte i fiumi corrino D’amor l’alme sfavillino E gl’empi vitij aborrino E Clio tessa l’historie, Di cosi eterne glorie

A1 A2 B B’ C1 C2

Laat nu de eiken honing distilleren En melk in de rivieren stromen Laat alle zielen van liefde sprankelen En het kwade van de goddelozen wijken Moge Clio de geschiedenis weven Van zulke eeuwige roem

Guidin vezzosi balli Fra queste amene valli Portin Ninfe e Pastori, De l’Arno al Ciel gl’honori Giove benigno aspiri A i nostri alti desiri Cantiam lieti lodando Cristiana, e Ferdinando.

T u t t i

Moge sierlijke dansen ons leiden Door lieflijke valleien Laat nimfen en herders De heerlijkheid van de Arno tot de hemel uitdragen Moge de goedhartige Jupiter onze hoge verwachtingen inlossen Laat ons vrolijk de lof zingen over Christine en Ferdinando.

6. Coda

15

16

Hoofdstuk 5

5

De “covers” Inleiding Zoals vele populaire composities uit die periode werd ook O che nuovo miracolo tientallen keren bewerkt, niet zelden door gerenommeerde componisten. Vaak werd verwezen naar het oorspronkelijke werk als Ballo del Granduca, Ballo del Palazzo of Aria di Fiorenza. De populariteit van de basismelodie was voor een groot deel te danken aan de eenvoud waarmee ze te begeleiden was op de toen gangbare tokkelinstrumenten zoals luit en chitarrone. Getuige hiervan is o.a. een kattebelletje uit die tijd waarop de akkoorden genoteerd zijn, samen met het ritme om Ballo del Granduca te begeleiden. Deze notatie vond – net als vandaag, zij het onder een andere vorm – vooral bijval bij amateur-muzikanten. Dit is een indicatie voor het “volkse” karakter van de Ballo d’Emilio, wat ongetwijfeld ook bijgedragen heeft tot de populariteit van Ferdinando. Girolamo Frescobaldi (1583-1643) zou één van de missen (achtstemmig, voor twee koren) die aan hem toegeschreven worden gebaseerd hebben op de Aria di Fiorenza. Het is een feit dat Frescobaldi van 1628 tot 1634 aan het Toscaanse Hof heeft verbleven, wat hem de gelegenheid zou kunnen gegeven hebben om met O che nuovo miracolo kennis te maken. Hierop een mis baseren ruikt echter naar parodie (gezien de inhoud van het origineel)...

Santino Garsi (1542-1604) Garsi was een Italiaans luitenist en componist. Zijn composities waren grotendeels conservatieve, geïdealiseerde en eerder renaissance-georiënteerde hofdansen voor luit. Sommige van deze dansen kregen grote bekendheid en werden 17

vaak in verzamelwerken gekopieerd, zo ook zijn Aria del Gran Duca in b.v. het Lautenbuch Dusiacki.

Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) Sweelinck was een Nederlands organist, leraar en componist. Hij wordt nog steeds aanzien als één van de belangrijkste componisten die de lage landen hebben voortgebracht. Zo was hij ook één van de spilfiguren bij de overgang van de renaissance naar de barok, met een grote invloed op de jongere Duitse componisten. Hij was gekend om zijn improvisaties op klavecimbel en orgel. In dit licht kunnen dan ook de variaties uit Ballo del Granduca gezien worden.

Anoniem In mijn speurtocht naar afgeleide werken van O che nuovo miracolo ben ik op twee anonieme bewerkingen gevallen van zeer uiteenlopende origine en invalshoek. Een eerste bewerking, Aria di Fiorenza, werd ontdekt in de muziekbibliotheek van de universiteit van Los Angeles door Richard Hudson. Het gaat om een vroeg-17e eeuws manuscript, waarin het thema van de’ Cavalieri haast tot de essentie wordt herleid: een eenvoudige melodielijn en hoofdzakelijk akkoorden als begeleiding. De tweede bewerking, Aria del Gran Duca uit 1625, wordt bewaard in de Staatsbibliotheek van Berlijn. Deze is een goede illustratie van de mogelijkheden tot variatie die het thema aanbrengt, zowel wat het ritme aangaat, alsook de toonaard (in de laatste variatie wordt gemoduleerd van sol groot naar re groot).

Fabritio Caroso (1527- na 1605) Caroso was een Italiaans dansmeester. Hij schreef twee belangrijke handleidingen die nog steeds gelden als referentiewerk voor dansen en danspassen uit de late renaissance: Il ballarino (1581) en Nobiltà di dame (1600). Deze werken bevatten meer dan honderd verschillende dansen van Caroso en anderen, naast een uitgebreide verklarende woordenschat en een waardevolle reeks regels met betrekking tot de dans-etiquette. De muziek in beide werken werd zoals gebruikelijk in die tijd in de vorm van luittablatuur beschreven, soms aangevuld met één of meerdere partijen in “gewone” muzieknotatie. 18

Uit Nobiltà di dame komt Laura Suave (Lieve Laura), door Caroso opgedragen aan Christena Lorena de’ Medici, groothertogin van Toscane, de echtgenote van Ferdinando I. Het lag voor de hand hiervoor een bewerking te maken van de ballo van de’ Cavalieri. Caroso produceert hier één van zijn meest “uitgeklede” muziekpartijen (in de bijlagen wordt zowel het origineel als de transcriptie weergegeven), desondanks doorspekt met drukfouten, de meeste van ritmische aard. Over de oorsprong van de naam van het stuk, Laura Suave, bestaat geen eensgezindheid. Het is een feit dat alle dansen uit Nobiltà di dame opgedragen werden aan belangrijke dames uit die tijd, vaak met een vrouwennaam in de titel. Ikzelf zie een mogelijke associatie met Laura Lucchesini, al zijn er geen aanwijzingen dat Caroso haar zou gekend hebben. Andere suggesties verwijzen naar het motto “Suave” van paus Leo X en het voorkomen van laurierbladeren (lauro) in diens wapen, wat dan “vervrouwelijkt” werd tot Laura.

Ottorino Respighi (1879-1936) Respighi – Italiaans violist, pianist en componist – liet zich niet graag op een bepaalde stijl vastpinnen. Hij koos gewoonlijk voor de aanpak die hem het meest geschikt leek op het moment zelf. Deze werkwijze was niet altijd even bevorderlijk voor de kwaliteit van zijn composities. Toch maakte de kleurrijke inventiviteit van zijn bekendste werken hem tot de meest internationaal gewaardeerde Italiaanse componist sinds Giacomo Puccini (1858-1924). Zijn interesse voor muziek uit het verleden leidde tot de compositie van drie suites van bewerkingen van oude dansen en aria’s voor luit (Antiche danze ed arie per liuto, 1917/1923/1931), die hij leerde kennen in de verzameling gepubliceerd door de Italiaanse musicoloog Oscar Chilesotti (1848-1916). Deze suites bewezen eens te meer zijn beheersing van het orkest als instrument. Op geen enkel ogenblik doet de bewerking van Respighi afbreuk aan het origineel: zowel melodie als harmonie blijven intact, maar worden verrijkt door de orkestrale omkleding, terwijl ook de stemming (hof- en boerendansen,...) van de oorspronkelijke werken bewaard blijft.

19

20

Hoofdstuk 6

6

De basso continuo Inleiding De baslijn van O che nuovo miracolo heeft onbewust de tand des tijds doorstaan. Sinds zijn oorspronkelijke uitvoering in de versie van Emilio de’ Cavalieri komt het typische sprongsgewijze verloop van de bas (dat iets wegheeft van dat van een chaconne16) terug in ontelbare werken. In wezen gaat het over de volgende (becijferde) baspartij:

Ook hierop kunnen vanzelfsprekend vele varianten bedacht worden. Soms wordt de baslijn tot op het bot uitgekleed en ontdaan van alle franje qua ritme, maar de typische sprongen van het origineel blijven herkenbaar. We hoeven ons trouwens niet te beperken tot de basnoten alleen, door de becijfering gaat het om het gehele harmonische schema, de opeenvolging van de akkoorden. Een vereenvoudigde versie van de baslijn werd door Christopher Simpson (c.1605-1669) gebruikt in zijn Compendium of Practical Musick (1667) om aan te geven hoe canons gebouwd kunnen worden op een basso continuo. Beide voorbeelden van Purcell en Pachelbel zijn hierop gebaseerd (zie verder). Zelfs in de hedendaagse popmuziek worden nog “restanten” van dit eeuwenoude schema teruggevonden. Een voorbeeld: “Hotel California” (Eagles). Voor dit werk beperk ik mij echter tot enkele “klassieke” voorbeelden.

16

Dans in eerder snel tempo, meestal op muziek in drieledige tijd en een relatief kort thema van enkele maten (2, 4, 8 of 16), waarbij gewoonlijk variatietechnieken werden gebruikt. 21

Allessandro Piccinini (1566-1638) Piccinini was een Italiaans luitenist, componist en schrijver. Hij publiceerde twee belangrijke boeken met tablaturen, waarvan de eerste – Intavolatura di liuto, et di chitarrone, libro primo (Bologna, 1623) – een werkje bevat met duidelijke verwijzing naar de Ballo del Granduca: Ciaccona in partite variate. Zoals de titel aanduidt, wordt het door Piccinini als een chaconne aangebracht, met variaties op een thema van vier maten.

Claudio Monteverdi (1567-1643) Monteverdi was wellicht de belangrijkste Italiaanse componist van de late 16e Eeuw en de vroege 17e Eeuw. Hij beheerste als geen ander de belangrijkste stijlen uit die periode. Zijn negen boeken met madrigalen bevestigden de verwezenlijkingen van de renaissance-meesters, maar brachten tegelijkertijd een esthetische en stilistische vernieuwing aan, die de barokperiode aankondigde. In zijn opera’s bouwde hij verder op de experimenten van de Florentijnse pioniers en ontwikkelde nieuwe methoden om muzikaal drama uit te drukken en te structureren. Het werk van Monteverdi bleef gedurende eeuwen onaangeroerd. Het is pas in de laatste veertig jaar dat zijn muzikale genie herontdekt werd. Uit Madrigali e Canzonette, Libro none (uitg. 1651) komt het bekende duet voor twee tenoren en basso continuo, Zefiro torna e di soavi accenti (‘ciaccona’, 1632, tekst van Ottavio Rinuccini). Dit is niet het enige voorbeeld van het gebruik van de baslijn uit de Ballo del Granduca in het werk van Monteverdi, ook in het Laudate Dominum a voce sola (uit Selve morale e spirituale, 1640) komt een korte verwijzing voor.

Henry Purcell (1659-1695) Henry Purcell was één van de belangrijkste 17e-Eeuwse componisten en één van de grootste Engelse componisten aller tijden. Vanaf 1673 werd hij aan het koninklijk hof tewerkgesteld als verantwoordelijke voor de blaas- en klavierinstrumenten. In 1679 volgde hij zijn leraar en mentor John Blow (16481708) op als organist van de Westminster abdij, een post die hij voor de rest van zijn (korte) leven zou bekleden. Purcell was ongewoon productief en beheerste alle belangrijke muziekgenres van zijn tijd. Hij begon zijn carrière als componist met het schrijven van liederen. Rond 1680 maakte hij kennis met de Italiaanse muziek, meegebracht 22

door Italiaanse immigranten. Deze invloed bracht hij meteen in de praktijk door experimenten met basso continuo en contrapunt, zowel voor liederen als in zijn kamermuziek. Het is wellicht uit deze periode dat Three parts on a ground stamt, een werk dat door Franklin B. Zimmerman als “fantasia” gecatalogeerd werd (Z 731). De baslijn (ground) is onmiskenbaar gebaseerd op de Aria del Granduca, de drie stemmen daarboven wisselen elkaar af in contrapuntische hoogstandjes en ingenieuze canons. Het werk werd uitgeschreven voor strijkers in re groot, met de vermelding dat het voor (blok)fluiten twee noten hoger kan gespeeld worden (fa groot). Zoals in de inleiding bij dit hoofdstuk vermeld werd, werd deze baslijn reeds eerder door Christopher Simpson als voorbeeld aangebracht om een driestemmige canon op te schrijven. Hij deed dit met grote nauwgezetheid, zoals mag blijken uit volgende voorbeelden: eerst de uitgewerkte canon,

gevolgd door de “uitgeklede” versie die de onderlinge harmonieën beter in de verf zet:

Aangezien Simpson’s Compendium of Practical Musick reeds in 1667 gepubliceerd werd is het zeer waarschijnlijk dat Henry Purcell hiermee opgegroeid is. Het neemt overigens niet weg dat Three parts on a ground veel verder gaat in het uitspitten van de mogelijkheden van de baspartij dan Simpson ooit gedroomd kan hebben. Een tweede werk dat niet aan de invloed van de Aria del Granduca ontsnapt is de beroemde Golden Sonata in fa groot (Z 810, 1678-1684, publ. 1697) voor twee violen, basviool en basso continuo. Hier is het niet alleen de baslijn die naar het werk van de’ Cavalieri verwijst, maar ook de melodielijn zit discreet verweven in dit meesterwerk. In de inleiding tot een eerder (1683) gepubliceerde reeks sonata’s in dezelfde stijl schreef Purcell zelf dat hij “faithfully endeavour’d a just imitation of the most fam’d Italian Masters”. Hij vermeldde er echter niet bij wíe of wat hij precies imiteerde, wat al eeuwen stof geeft tot discussies en speculaties. 23

Uit het rijke repertoire van Henry Purcell kan ik nog een derde voorbeeld aanhalen, met name de slot-aria uit de Masque17 van Dioclesian (Z 627, 1690), een semi-opera over macht en politiek in het late Romeinse Rijk. Het thema beperkte Purcell tot ceremoniële en eerder militaristische muziek, die eigenlijk weinig boeiend blijkt op scène, maar het stuk eindigt met een vrolijke aria: Triumph victorious love.

Johann Pachelbel (1653-1706) Pachelbel was een Duits organist en componist. Hij was één van de toonaangevende progressieve componisten van zijn tijd. Aanvankelijk was hij enkel beroemd omwille van zijn orgel- en andere klavierwerken, maar later werd hij ook erkend als veelzijdig componist van kerk- en kamermuziek. Vooral zijn vocale werken geven blijk van een uitgebreide muzikale bagage en grote aandacht voor details. Eén van Pachelbel’s meest bewonderde werken is de beroemde Kanon und Gigue in D-dur. In de driestemmige canon op een basso ostinato combineert hij op meesterlijke wijze enkele van de meest beperkende contrapuntische technieken. De baspartij, uiteraard gebaseerd op de Ballo del Granduca, vormt de basis voor 28 variaties waarin de drie violen elkaar opvolgen in een meeslepende canon. Hoe ingenieus deze ook is vanuit een theoretisch oogpunt, van de solisten wordt in Pachelbel’s muziek voor strijkers geen grote virtuositeit gevraagd: haast nooit wordt de derde positie overschreden. Het is niet duidelijk wanneer precies deze canon door Pachelbel gecomponeerd werd. De partituur van deze canon werd op basis van de originele versie gecreëerd en is afkomstig uit het Werner Icking Music Archive, vroeger gehuisvest onder de vleugels van GMD – Forschungszentrum Informationstechnik GmbH, maar sinds het plotse overlijden van Werner Icking begin februari 2001 beschikbaar op http://icking-music-archive.sunsite.dk/index.html.

17

Oorspronkelijk letterlijk een gemaskeerde dans, vaak met mythologische achtergrond. Purcell hield eraan Masques in zijn (semi-)opera’s te verwerken, niet enkel omwile van de populariteit van het genre, maar tevens ter ondersteuning van de structuur van de opera’s zelf. De Masque uit Dioclesian is één van de best uitgewerkte uit het oeuvre van Purcell. 24

Hoofdstuk 7

7

Besluit In dit werk heb ik geprobeerd om een bijzondere compositie van Emilio de’ Cavalieri in zijn historische context te plaatsen. Door middel van een vrij uitgebreide collectie van muzikale voorbeelden werd het belang van dit stuk en zijn invloed doorheen de muziekgeschiedenis toegelicht. O che nuovo miracolo was op zichzelf reeds vernieuwend in 1589, door zijn unieke combinatie van dans, muziek en zang. Neem daarbij de voortdurende afwisseling tussen de delen met 5 stemmen (madrigaalvorm = renaissance) en die met 3 (solo)stemmen (polyfonisch, uitvoerders centraal = barok), de opbouw van een concerto grosso, dan kunnen we niet anders dan besluiten dat Emilio de’ Cavalieri hiermee het aanbreken van een nieuwe periode aankondigt. Firenze was hiervoor de voedingsbodem bij uitstek... De meer dan honderd gekende afgeleide werken van de Ballo del Granduca bleven opduiken zolang de’ Medici regeerden over Toscane, wat een duidelijke aanwijzing is dat het hier niet om een hit van één dag gaat. Het werk van de’ Cavalieri kon haast beschouwd worden als het lijflied van de’ Medici!

25

26

Bijlage A

A

Partituren Emilio de’ Cavalieri, “O che nuovo miracolo” Jan Pieterszoon Sweelinck, “Ballo del Granduca” Santino Garsi, “Ballo del Gran Duca” Anoniem, “Aria del Gran Duca” Anoniem, “Aria di Fiorenza” Fabritio Caroso, “Laura suave” Alessandro Piccinini, “Ciaccona in partite variate”18 Claudio Monteverdi, “Zefiro torna”19 Henry Purcell, “Three parts on a ground” Johann Pachelbel, “Kanon und Gigue in D” 20 Ottorino Respighi, “Laura soave”

18

Dr. Gordon J. Callon, Acadia University; ftp://ace.acadiau.ca/music/piccinin/ idem; ftp://ace.acadiau.ca/music/montever/ 20 Werner Icking, Siegburg; http://icking-music-archive.sunsite.dk/scores/pachelbel/ 19

27

28

Emilio de’ Cavalieri, “O che nuovo miracolo”

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

41

42

Jan Pieterszoon Sweelinck, “Ballo del Granduca”

43

44

45

46

Santino Garsi, “Ballo del Gran Duca”

47

48

Anoniem, “Aria del Gran Duca”

49

50

51

52

Anoniem, “Aria di Fiorenza”

53

54

Fabritio Caroso, “Laura suave”

55

56

57

58

59

60

61

62

63

64

65

66

Alessandro Piccinini, “Ciaccona in partite variate”

67

68

69

70

Claudio Monteverdi, “Zefiro torna”

71

72

73

74

75

76

77

78

Henry Purcell, “Three parts on a ground”

79

80

81

82

83

84

85

86

87

88

Johann Pachelbel, “Kanon und Gigue in D”

89

90

91

92

93

94

95

96

Ottorino Respighi, “Laura soave”

97

98

99

100

101

102

103

104

105

106

107

108

109

110

Bijlage B

B

Bronnen Bibliografie Caccini, Giulio; “Le nuovo musiche”, ed. H. Wiley Hitchcock, A-R Editions, Madison, 1970. Caroso, Fabritio, “Nobiltà di dame”, Venice, 1600. Caroso, Fabritio, “Nobiltà di dame – a treatise on courtly dance”, transl. by Julia Sutton, Oxford University Press, 1986. De Ryck, Jos; Dieltiens, Lode; Van den Broeck, Marc; “Doe je mee AMV? Deel II”, Uitgeverij De Garve, Brugge, 1996. Hammond, Frederick; “Girolamo Frescobaldi”, Harvard university press, Cambridge (Mass.), 1983. Holman, Peter; “Henry Purcell – Oxford studies of composers”, Oxford University Press, Oxford, 1994. Hudson, Richard; J. Am. Mus. Soc., XXVI, blz. 346, Summer 1973. Kirkendale, Warren; “L’aria di Fiorenza, id est Il ballo del Gran Duca”, Leo Olschki, Firenze, 1972. Kirkendale, Warren; “Ancora sull’Aria di Fiorenza”, Rivista italiana di musicologia 31/1:53-59, 1996. Kirkendale, Warren; “Emilio de’ Cavalieri “Gentiluomo Romano”: his life and letters, his role as superintendant of all the arts at the Medici court, and his musical compositions”, Leo Olschki, Firenze, 2001. Monteverdi, Claudio; “Selve morale e spirituale”, 1640. Purcell, Henry; “Golden sonata, F dur for 2 Violins, piano & violoncello ad lib”, ed. Gustav Jensen, Augener, London, s.d.. Respighi, Ottorino; “Antiche danze ed arie per liuto, 2a suite”, G. Ricordi, Milano, 1924. Sweelinck, Jan Pieterszoon; “Opera Omnia; Editio Altera Quam Edendam Curavit Vol. 1 Instrumental works”, Vereniging voor Nederlandse muziekgeschiedenis, ed. Gustav Leonhardt, Alfons Annegarn, Frits Noske, Amsterdam, 1968. 111

Treadwell, Nina; “The performance of Gender in Cavalieri/Guidiccioni’s Ballo ‘O che nuovo miracolo’ (1589)”, Women and music: A journal of gender and culture 1/1, 1997. Walker, D.P.; Ghisi, F.; Jacquot, J.; “Musique des intermèdes de La Pellegrina. Les Fêtes de Florence 1589”, Éditions du Centre National de la Recherche Scientifique, Paris, 1973. Wolf, J.; “Handbuch der Notationskunde II.”, Leipzig, 1919. Zimmerman, Franklin B.; “Henry Purcell, 1659-1695: his life and times”, Macmillan, New York, 1967.

Internet Acadia University, School of Music, Dr. Gordon J. Callon http://ace.acadiau.ca/arts/music/faculty/gcallon.html An American Ballroom Companion: Dance Instruction Manuals http://memory.loc.gov/ammem/musdibibquery.html The Florence art guide http://www.mega.it/eng/egui/hogui.htm New Grove Dictionary of Music & Musicians 2nd edition http://www.grovemusic.com de’ Medici http://www.mega.it/eng/egui/epo/medici.htm http://www.medici.org Ottorino Respighi http://www.classical.net/music/comp.lst/respighi.html

112

Bijlage C

C

Luisterfragmenten 1. Emilio de’ Cavalieri, O che nuovo miracolo, La Pellegrina, Huelgas Ensemble, Paul Van Nevel, Sony Vivarte, S2K 63362. 2. Jan Pieterszoon Sweelinck, Ballo del Granduca, Sweelinck, Pieter-Jan Belder, Erasmus, WVH085. 3. Fabritio Caroso, Laura Soave – Balletto con Gagliarda, saltarello e Canario, Ancient Airs and Dances, Paul O’Dette (8-course lute); John Holloway (violin); Christel Thielmann (bass viol), Hyperion, CDA66228. 4. Alessandro Piccinini, Ciaccone in partite varie, Il viaggio di Lucrezia, Mara Galassi (arpa doppia a tre registri), Glossa, GCD 921301. 5. Claudio Monteverdi, Zefiro Torna (ciaccona), Madrigale und Geistliche Konzerte, Nigel Rogers & Ian Partridge (tenors); Jürgen Jürgens (conductor), Archiv, 415 295-2. 6. Henry Purcell, Three parts on a ground (Z 731), Purcell’s sonatas Vol. 2, The Purcell Quartet, Chandos, CHAN 8663. 7. Johann Pachelbel, Kanon “a tre violinis con suo basso” in D-Dur, Three Parts upon a Ground, John Holloway; Stanley Ritchie; Andrew Manze (violins); John Toll (harpsichord), Harmonia Mundi, 907091. 8. Henry Purcell, Sonnata No. 9 in F major, ‘called for its excellence the Golden Sonata’ (Z 810), Purcell’s sonatas Vol. 3, The Purcell Quartet, Chandos, CHAN 8763. 9. Henry Purcell, Dance – Trio – Triumph victorious love, Dioclesian, Rogers Covey-Crump (tenor); Paul Elliott (tenor); Michael George (bass); John Eliot Gardiner (conductor), Erato, 96556. 10. Ottorino Respighi, Antiche Arie e Danze per Liuto – 2. Suite – Laura Soave (Balletto con Gagliarda, saltarello e Canario), The essential Respighi, London Philharmonic Orchestra, Jesús López-Cobos, Decca, 443 759-2.

113

Related Documents


More Documents from ""

Agenda Examen
May 2020 35
Ejercicio Latex.docx
November 2019 67
Articulo De Clicks
May 2020 40
Platillo
October 2019 69
Evidencia 1
May 2020 48
Evidencia 6
May 2020 45