GROEP 2: INFO Vanaf het begin van de 4de eeuw waren er steeds meer overstromingen. Dit bleef duren tot de 8ste eeuw. Het gevolg hiervan was dat er steeds meer land overstroomde. Slechts enkele hoger gelegen eilandjes bleven boven het water uitsteken. Vanaf het einde van de ijstijd werd het steeds warmer en warmer. Met als gevolg dat er veel smeltwater was en dat het zeeniveau steeds meer begon te stijgen. Het water dat steeds maar aan het stijgen was reikte zelfs tot aan Brugge. Hierdoor werd Brugge in die tijd een stad met een grote economische welvaart.
Door de stijging van het water ontstonden uitgestrekte slikken en schorregebieden. In de Middeleeuwen werd dit gebied ’t swin genoemd. De hele kuststreek was één Zwinvlakte, met zeearmen en kleine vaargeulen. Later werd de naam aangepast naar ‘Het Zwin’.
Het Zwin bestaat nu nog altijd. Maar, het ziet er nu wel heel anders uit dan vroeger. We gaan eens kijken naar het verschil: Vroeger werd het Zwin gebruikt door vele schepen om tot aan de grote wereldhaven Brugge te varen. Het Zwin ligt op de grens van Nederland en België en bestaat nu uit een vogelpark en een slikken- en schorrengebied. Bij vloed dringt er nog zeewater het natuurgebied binnen. De planten hebben zich aangepast aan het zoute water van de ze. In de slijkbodem leeft een grote variatie van wormen en schelpdieren die het voedsel vormen voor de vele vogels die er broeden.
GROEP 2: VRAGEN 1. Waarom kwam steeg het zeeniveau? ………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………. 2. Wat ontstond er door de stijging van dit zeeniveau? ………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………. 3. Waarvoor gebruikte met ‘Het Zwin’ vroeger? ………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………. 4. Waarvoor gebruikt met ‘Het Zwin’ nu? ………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………. 5. Waar ligt het Zwin? Situeer op de kaart. ……………………………………………………………………………………………….