Masterthesis
Kampbeul(en) Verkennend onderzoek naar ex-‐ kampbewaarders van Kamp Erika.
Robin Burlage Studentnummer: 2516790 Master: Criminologie Afstudeerrichting: Opsporingscriminologie, misdaadprofielen en misdaadbestrijding Eerste begeleider: J.A.M. Stuifbergen Tweede begeleider: J. van Wijk Vrije Universiteit Amsterdam Augustus 2017
In de auto die ons wegreed, Zei de “Grüne” ons al dra Wat er met ons ging gebeuren: “Nach dem Lager Erika!” Erika! De hel van Ommen! ’t Kamp, schrikwekkend en berucht, Waar de goede Nederlanders Leerden kennen Duitse tucht. Waar zij wreed gefolterd werden, Laf getreiterd en gekweld. Landgenoten waren ‘t, die zich Leenden voor bruut geweld! Vloeken was in ’t kamp het welkom Razen, tieren, nacht en dag. Voor dat tuig te moeten werken Was voorwaar een hard gelag. Met ons twaalven voor een wagen Met een vracht, onmenselijk zwaar; En als wij niet verder konden: Razen, beuken, ranselen maar! Ja, zij toonden, dat ze waren Van het echter beulenras: Erger soms nog dan de Duitscher, Die toch onze vijand was. Na vier eind’loos lange weken Van geweld en slavernij. Kwam voor ons het eind van ’t lijden Waren wij, goddank weer vrij! (…) Gebr. Reuvers (8 jan. 1945 – 4 febr. 1945) Nederland gedenk. Gedenkboek van het Nederlansche concentratiekamp “Erika” te Ommen
2
Voorwoord De Tweede Wereldoorlog laten we al een aantal jaren achter ons. Velen die de oorlog werkelijk hebben meegemaakt, zijn overleden. Naast de verhalen uit geschiedenisboeken is mijn interesse tevens gewekt door de indrukwekkende verhalen van mijn opa en oma. Die als kinderen, tijdens de Tweede Wereldoorlog, zijn opgegroeid. Zijn wij bereid om het verhaal en de zwarte kant van de oorlog door te geven aan onze kinderen?
Als onderzoeker kreeg ik de kans om me meer te verdiepen in de achtergronden van
oorlogsmisdadigers van de Tweede Wereldoorlog. Dit alles is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage te leveren aan het onderzoek van J.A.M. Stuifbergen. De eerste strafdossiers van deze daders uit het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) waren niet altijd even makkelijk om te lezen. Alles krijgt vorm. Echter wist ik al vrij snel waar ik over wilde gaan schrijven. Daarom, ligt voor u mijn scriptie. Geschreven ter afronding van de Master Opsporingscriminologie, misdaadprofielen en misdaadbestrijding aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Het onderwerp waarvoor ik heb gekozen heeft mij meermalen laten inzien hoe de Tweede Wereldoorlog nou werkelijk in elkaar zat. Namelijk, mij werd in menig geschiedenislessen geleerd dat enkel degene die het nationaalsocialisme steunden daders waren. Hierover berustte bij mij de veronderstelling dat dit voornamelijk Duitsers waren en in Nederland zij die de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) steunden. Na het inzien van velen strafdossiers heeft het mij dan ook verrast dat er veel over deze huidige periode onderbelicht is gebleven. Zo ook de misdaden gepleegd door kampbewakers in Kamp Erika te Ommen. Ik hoop dat deze scriptie leidt tot meer inzicht in die gebeurtenissen en tevens een aanzet zal geven tot meer onderzoek. Het schrijven van mijn scriptie was een hele strijd. Nog nooit heb ik iets zo lastig gevonden, echter hoop ik dat het een leesbaar geheel is geworden. En tevens een stuk wat u zal verbazen. Ik heb moed kunnen houden door de steun van veel dierbaren, die mij meerdere malen met een arm en veel goede woorden door deze tijd hebben heen geslagen. Dank daarvoor. Mijn grootste dank gaat hierbij uit naar Mirjam en Jasper. Daarnaast wil ik Emmaly, Brenda, Merel en Danielle bedanken die tussen het lezen van de strafdossiers door voor enkele luchtigere gesprekken zorgden. Tevens Suus Pesch die er elke keer voor zorgde dat de dossiers klaar lagen. En tot slot wil ik mijn begeleidster Jantien Stuifbergen bedanken die ervoor heeft gezorgd dat ik met deze data kon werken en het geven van kilometers feedback waar ik intens veel aan heb gehad.
Robin Burlage, 3 augustus 2017
3
Samenvatting Het onderzoek is verkennend van aard en tracht een eerste inzicht te bieden in een groep kampbewaarders van Kamp Erika tijdens de Tweede Wereldoorlog. De onderzoeksvraag die hierbij centraal staat luidt als volgt: Wat waren de motieven om misdrijven te plegen door de kampbewaarders van Kamp Erika tijdens de Tweede Wereldoorlog en hoe zijn deze vanuit een dadersperspectief te verklaren? De onderzoekspopulatie bestaat uit 35 mannen die veroordeeld zijn bij een Bijzonder Gerechtshof in Nederland. De data is verzameld vanuit strafdossiers die beschikbaar zijn gesteld bij het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging te Den Haag. Dit archief bevat dossiers van degenen die na de oorlog zijn vervolgd om hun daden tijdens de oorlog.
Tot op heden is nog weinig onderzoek gedaan naar Kamp Erika en de bewakers die er
tijdens de Tweede Wereldoorlog werkzaam waren. Eerder onderzoek schetst voornamelijk de geschiedenis van het kamp in verschillende perioden en benoemt een aantal brute bewakers. De vraag hoe hun handelingen tot stand hebben kunnen komen, wordt in geen enkel onderzoek belicht. Dit gebeurde wel, op kleine schaal, in een aantal onderzoeken naar andere kampbewaarders in concentratiekampen. In deze onderzoeken staat -‐ over het algemeen -‐ de vraag centraal hoe ‘gewone’ mensen konden transformeren tot kampbeulen, die gevangenen gedurende een lange periode blootstelden aan treiterijen en mishandelingen met, soms, moord tot gevolg. In deze onderzoeken wordt gesproken over financiële en ideologische motivaties; veel kampbewaarders stonden er voor de oorlog financieel slecht en zagen toekomst in een baan in een concentratiekamp. Daarnaast bleek een groot deel van de kambewaarders ook ideologisch gemotiveerd, hoewel dit geen doorslaggevende factor bleek. Voor een daadwerkelijke verklaring van de gewelddadige gedragingen van de kampbewaarders, werden sociaalpsychologische experimenten ingezet, die aanwijzingen toonden dat factoren als gehoorzaamheid aan een autoriteit, groepsdruk en een creatie van ‘wij-‐zij’ denken een rol zouden spelen.
Naar aanleiding van deze bevindingen is in huidig onderzoek gekozen om de sociaal-‐
economische context van Nederland voor en tijdens de oorlog te schetsen, die bepalend zou kunnen zijn geweest voor hun handelen. Met name de toenemende werkeloosheid in 1935 lijkt daarin een rol te spelen. Daaraan toegevoegd lijkt er binnen de concentratiekampen een systeem te gelden waar van mensen wordt verwacht hard op te treden tegen hun gevangenen, normoverschrijdend gedrag was er eerder een gebod dan een verbod.
Uit de analyse is gebleken dat de onderzoekspopulatie uit Nederland komt, relatief jong
en gehuwd is. De meesten hebben de lagere school afgemaakt en zijn daarna gaan werken in de landbouw. Degenen die gehuwd waren, hadden kinderen. Slechts een minderheid kende een strafrechtelijk verleden voor de oorlog of kampte met een psychische stoornis. Zodoende lijken
4
ze niet erg af te wijken van de gemiddelde Nederlanders destijds en kunnen ze beschouwd worden als een ‘normale’ groep mannen.
De motieven van de kampbewaarders van Kamp Erika lijken overeen te komen met eerder bestudeerde kampbewaarders. Naast het feit dat bij een deel van de kampbewaarders nationaal-‐ socialistische overtuiging een rol speelde, werden zij allen door materialistische overwegingen overtuigd om te gaan werken als kampbewaarder in Kamp Erika. De verdiensten in het kamp waren goed, waardoor dit het voornaamste motief was om er te gaan werken. Uit het historisch kader is gebleken dat het aantal werklozen voor de oorlog enorm steeg, in 1935 zat ongeveer 19,4 procent van de beroepsbevolking zonder werk. Deze crisis had voornamelijk effect op delen van de metaal-‐ en scheepsbouw, katoenindustrie, handel-‐ en transportsector en de landbouw. Er sloten veel fabrieken, waardoor veel gezinnen in financiële problemen kwamen. Uit onderhavig onderzoek is gebleken dat de meerderheid van de onderzoekspopulatie werkzaam was in de landbouw, en daarom last had van deze crisis. Voor velen was dit aanleiding haastig op zoek te gaan naar een baan die hen wel financieel iets opleverde. Geld blijkt in de meeste gevallen een grotere rol te hebben gespeeld dan in eerder onderzoek naar voren komt. Wat opvalt in de strafdossiers is dat bewakers werden beloond voor ‘abnormale’ gedragingen; deze werden aangemoedigd in plaats van verboden. Vanuit het perspectief van de bewaking leverde gewelddadig gedrag meer voordelen op dan nadelen. Ook de angst om te worden ontslagen of gestraft wanneer niet hard werd opgetreden tegen de gevangenen speelde een rol. Daarnaast kan gesteld worden dat het merendeel van de onderzoekspopulatie heeft gehandeld in opdracht van een ander en omdat ongehoorzaamheid werd bestraft, deden bewakers wat er van hun werd. Ook groepsdruk kan van invloed zijn geweest op hun handelingen, waardoor zij geen persoonlijke verantwoordelijkheid voelden voor het gebruikte geweld. Het blindelings gehoorzamen aan bevelen ondermijnde, zoals reeds in andere onderzoeken aangehaald, bij hen de eigen keuze. Derhalve mist eenduidig bewijs, waardoor vervolgonderzoek van belang is.
5
Inhoudsopgave Voorbladen Voorwoord
3
Samenvatting
4
Inhoudsopgave
6
Inleiding
8
Hoofdstuk 1
Methoden
11
11
1.1.1 Toegang, ethiek en privacy
11
1.1.2 Literatuuronderzoek
11
1.1.3 Gerechtshoven
12
1.1 Vooronderzoek
1.1.4 Definitie oorlogsmisdadiger en andere politieke delinquenten 12 1.2 Dataverzameling en analyse
13
1.2.1 Onderzoekspopulatie
13
1.2.2 Itemlijst, operationalisatie en analyse
14
1.2.3 De inhoud van de CABR dossiers en
14
hoe om te gaan met tegenstrijdige informatie
Hoofdstuk 2 Literatuurstudie
16
2.1 Daders
16
2.1.1 Algemeen
16
17
2.1.2 Daders in concentratiekampen tijdens WO II
2.2 Verklaringen gedrag
19
2.2.1 Conformiteit aan een groep
20
2.2.2 Gehoorzaamheid
20
2.2.3 Transformatie
21
23
23
Hoofdstuk 3 Historisch kader
3.1 Sociaal-‐economische context van Nederland 3.1.1 Voor de oorlog
23
3.1.2 Tijdens de oorlog
24
3.2 Systeem binnen concentratiekampen
25
Hoofdstuk 4 Kamp Erika
27
4.1 Het ontstaan van Kamp Erika
27
4.2 Gevangenen
28
4.3 Het dagelijks leven
29
6
4.4 Mishandelingen binnen de muren van Kamp Erika
31
4.5 Sluiting Kamp Erika 1943
32
Hoofdstuk 5 Resultaten
34
5.1 Achtergrondkenmerken
34
34
5.1.2 Lidmaatschappen NSB, WA of SS?
36
5.1.3 Economische kenmerken
36
5.1.4 Strafrechtelijk verleden
37
5.2 Berechting ná de Tweede Wereldoorlog
37
5.2.1 Psychiatrisch onderzoek
37
5.2.2 Veroordeling
5.1.1 Demografische kenmerken
38
40
6.1 Motieven aanmelding voor Kamp Erika
40
6.2 Verklaringen gedrag
43
6.2.1 Conformeren aan een groep
43
6.2.2 Gehoorzaamheid
44
6.2.3 Transformatie
47
51
53
56
Hoofdstuk 6 Analyse
Conclusie
Discussie & aanbevelingen Literatuurlijst Bijlage 1
Inventarisnummers Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging
60
Bijlage 2
Codering en operationalisatie SPSS
62
Bijlage 3
Frequentietabellen
68
Bijlage 4
Tabel strafvermindering van hoofdstraf
82
7
Inleiding De Tweede Wereldoorlog is voor Nederland een van de meest ingrijpende gebeurtenissen van de twintigste eeuw geweest. Deze periode is in verschillende wetenschappelijke vakgebieden nauwkeurig en gedetailleerd beschreven en onderzocht. Vooral de gebeurtenissen in de concentratiekampen maken generaties later nog enorme indruk. Tijdens een bezettingsstrijd, die volgt op het invallen van de Duitsers op de vroege ochtend van 10 mei 1940 en ongeveer vijf jaar duurt (Blom, 1989), werden in Nederland verschillende concentratiekampen ingericht door de bezettende macht. Dat in Nederland mensen als ongedierte werden beschouwd en ook op die manier behandeld werden, in de hiervoor bestemde concentratiekampen is men tot de dag van vandaag nog niet vergeten. Toch, ondanks dat er in concentratiekampen de meest wrede misdaden zijn gepleegd, houden criminologen zich hier tot op heden nog weinig mee bezig. Men zou zich kunnen afvragen waarom, binnen het wetenschappelijke veld waar misdadig gedrag centraal staat.
Nederland heeft verschillende concentratiekampen gekend, niet allen even uitgebreid
uitgelicht. De Nederlandse geschiedschrijving lijkt zich voornamelijk te richten op kampen die onder leiding stonden van de Schutzstaffel (SS) die onder Eicke’s Inspekttion der Konzentrationlager ressorteerden, aldus De Jong (1969) in zijn standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog. Zij worden door De Jong (1969) aangeduid als ‘officiële’ concentratiekampen. Dit waren echter niet de enige kampen in Nederland waar gevangenen op een wrede manier werden behandeld. In Nederland bestonden ook ‘onofficiële’ kampen, waar de Inspektion weinig mee te maken had, maar waar velen Nederlanders, niet alleen Joden, gevangen hebben gezeten (De Jong, 1969). Kamp Erika in de bossen bij Ommen, ook wel ‘Het vergeten kamp’, is hiervan een voorbeeld. Hierover bestaat nauwelijks geschiedschrijving (Trouw, 1993). Wel stond ex-‐ kampbewaarder en voormalig Waffen-‐SS’er Herbertus Bikker nog in 2004 terecht, nadat de Stichting Onderzoek Oorlogsmisdaden hem op het spoor kwam. Hij stond bekend om zijn wrede activiteiten in Kamp Erika en de moord op verzetsstrijder Jan Houtman. In 1949 kreeg hij de doodstraf voor zijn daden, maar hij ontsnapte in 1952 uit de Koepelgevangenis van Breda. Hij vluchtte naar Duitsland, waar hij tot 2004 een ongestoord bestaan leefde. De Duitse justitie trachtte hem toen opnieuw te vervolgen voor zijn daden, maar vanwege gezondheidsredenen kwam dit niet tot een veroordeling (Trouw, 2009). De Jong (1978) en Veldman (1993) geven een redelijk uitgebreide beschrijving van de gebeurtenissen in het kamp. Ze staan stil bij de verschillende perioden die het kamp doormaakte, de mishandelingen en treiterijen die gevangenen hebben ondergaan, de leefomstandigheden in
8
het kamp en (kort) bij het kamppersoneel. Hoewel kamp Erika tijdens de bezettingsperiode een onofficieel concentratiekamp is geweest, deed de behandeling van gevangenen niet af aan die bij andere concentratiekampen (De Jong, 1978). Onder ressortatie van Duitser Werner Schwier werden er voornamelijk gevangenen ondergebracht die veroordeeld waren wegens economische delicten door de Nederlandse justitie. De wrede behandelingen die zij moesten ondergaan stonden in geen enkele relatie tot hetgeen waarvoor zij door de Nederlandse justitie waren gestraft. Ook bijzonder was het kamppersoneel, dat werd gerekruteerd in Nederland. Kamp Erika was daardoor het enige kamp waar de Duitsers niet zelf het gezag uitoefenden. De terreur binnen de kampmuren was die van collaborateurs, terreur van Nederlanders tegen Nederlanders (Veldman, 1993). De vraag komt dan op wat bracht deze Nederlandse kampbewaarders ertoe bracht om zulk gewelddadig gedrag te vertonen tegen landgenoten? In onderhavig onderzoek tracht de onderzoeker een beter inzicht te geven in de achtergrond en de huidige kennis omtrent kampbewaarders van Kamp Erika. Dit aan de hand van (onder andere) strafdossiers. Kort na de oorlog werden in Nederland negentien tribunalen, vijf Bijzondere Gerechtshoven en een Bijzondere Raad van Cassatie opgericht (Noach, 1948). Van hen, die veroordeeld is bij een Bijzonder Gerechtshof of bij de Bijzondere Raad, ligt een strafdossier bewaard in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) in het Nationaal Archief Den Haag. Wie waren deze daders? Wat motiveerde het kamppersoneel van Kamp Erika om intensief samen te werken met de Duitse bezetter? Waren ze -‐ cru gesteld -‐ ideologisch overtuigde nationaalsocialisten of werden ze gedreven door opportunisme? Waren er materialistische overwegingen? Heeft deze motivatie er uiteindelijk tevens toe geleid dat ze tot zulke onmenselijke daden in staat waren, of spelen daarbij andere persoonskenmerken, het kampsysteem of de context van de oorlog een rol? Ook zal dit onderzoek inzicht geven in het hevige en voortdurende debat dat is ontstaan omtrent onderzoek naar daders van de Tweede Wereldoorlog. Onderzoek toont aan dat kampbewaarders ‘normale mensen’ waren die in een uitzonderlijke situatie overgingen tot kwaadaardig handelen (Hillberg, 1992; Waller, 2007; Welzer e.a., 2006). Deze bevinding sprak de breed gedeelde vermoedens tegen, dat dergelijke oorlogsdaden gepleegd waren door mensen die psychisch niet in orde waren. Dat het om ‘gewone mensen’ ging, was, en is, voor velen lastig te bevatten. Toch was de Tweede Wereldoorlog een periode waarin misdaden over het algemeen werden gelegitimeerd, mede omdat geweld inherent was aan het heersende naziregime. Het werd de norm. Waar het in de maatschappij, echter, werd gezien als verbod. Na de oorlog was men zeer geïnteresseerd hoe men, door externe omstandigheden kon transformeren in een geweldpleger. Door verschillende onderzoekers werden experimenten ingericht, waaruit bleek dat verschillende factoren als groepsdruk, gevoeligheid en gehoorzaamheid voor autoriteit en
9
bevelsstructuur een charismatisch leider of het overnemen van de stereotype kenmerken van de uitgeoefende functie een rol kunnen spelen in dit transformatieproces (Asch, 1956; Staub, 1993; Milgram, 1974; Zimbardo, 2007; Browning, 1992). Opvallend in dit debat is echter dat er weinig onderscheid wordt gemaakt tussen daders. Niet alle daders zijn immers gelijk. Dit onderzoek doet een poging om de motieven en mechanismen te analyseren die specifiek deze dadergroep tot hun gewelddadig handelen brachten, door de vraag te stellen of de achtergronden van kampbewaarders van Kamp Erika aanknopingspunten kunnen bieden om vanuit de criminologie een verklaring te vinden voor hun gedrag. Om dit te kunnen doen is een breed scala aan factoren onderzocht, met als doel een beschrijving te geven van de verschillende typen daders binnen Kamp Erika. Behoren zij tot de groep ‘gewone mannen’ die in uitzonderlijke omstandigheden de meest afschrikwekkende misdrijven plegen of waren zij een bijzondere groep die gedreven werd door uitzonderlijke motieven? Uit bovenstaande is de navolgende probleemstelling geformuleerd, welke centraal staat bij dit onderzoek: “Wat waren de motieven om misdrijven te plegen door de kampbewaarders van Kamp Erika tijdens de Tweede Wereldoorlog en hoe zijn deze vanuit een dadersperspectief te verklaren?” Leeswijzer In het volgende hoofdstuk worden de methoden van onderzoek uiteengezet. Het tweede hoofdstuk zal zich wijden aan wat tot op heden bekend is binnen de (wetenschappelijke) literatuur over daders van de Tweede Wereldoorlog en meer specifiek gericht op kampbewakers in deze tijd, waarna verklaringen voor het gedrag worden beschreven. Hierna volgt een historisch kader, waarin de sociaal-‐economische context in Nederland van de oorlog en het systeem wat gehanteerd werd in concentratiekampen worden geschetst. In het vierde hoofdstuk wordt de geschiedenis van Kamp Erika te Ommen worden weergegeven. Het kamp kent een aantal duidelijk te onderscheiden periodes, waardoor er een heel andere dynamiek heerste in het kamp. Er wordt ingegaan op de voorbereidingen van het kamp, rekruteren van personeel, de soorten gevangenen en de behandeling van hen. In hoofdstuk vijf worden de resultaten systematisch weergeven, deze resultaten worden in hoofdstuk zes geanalyseerd. Hierna wordt afgesloten met een conclusie en tenslotte een discussie en aanbevelingen voor verder onderzoek.
10
Hoofdstuk 1
Methoden
In dit hoofdstuk worden de methoden van onderzoek uiteengezet. Hierbij wordt allereerst ingegaan op de toegepaste methoden tijdens het vooronderzoek. Hierna worden de methoden van zowel de dataverzameling als de analyse uiteengezet. 1.1 Vooronderzoek 1.1.1 Toegang, ethiek en privacy De dossiers die tijdens het onderzoek zijn gebruikt, zijn niet openbaar. Er moest vooraf toestemming verkregen worden tot inzage van de dossiers. Aangezien dit onderzoek deel uitmaakt van een groter onderzoek naar de criminele carrières van misdadigers uit de Tweede Wereldoorlog, was deze toestemming al verkregen. Er wordt bewust om gegaan met het feit dat er gewerkt wordt met zeer gevoelige informatie. Naast het tekenen van een geheimhoudingsplicht, worden alle namen in het onderzoek anoniem weergegeven. Althans, er zullen schuilnamen gebruikt worden waardoor de privacy van de te onderzoeken daders niet zal worden aangetast. 1.1.2 Literatuuronderzoek Voor zowel hoofdstuk twee als hoofdstuk drie en vier is een literatuurstudie verricht, van reeds gepubliceerde onderzoeken. Om deze onderzoeken te achterhalen is gebruik gemaakt van de catalogus van de bibliotheek van de Vrije Universiteit Amsterdam en tevens die van het NIOD, Instituut voor Oorlogs-‐, Holocaust-‐ en Genocidestudies. Artikelen werden meestal gevonden via scholar.google.nl en ScienceDirect. Om aan de informatie te komen beschreven in al bestaande onderzoeken zijn voor hoofdstuk twee de volgende zoektermen gebruikt: daders oorlogsmisdrijven, collaboreren, collaborateur, Tweede Wereldoorlog, kampbewaarders, sociaal profiel, motieven, concentratiekampen, Kamp Erika, systeem, NSB en verklaringen gedrag. De gevonden onderzoeken gaven mij als onderzoeker meer inzicht in wat er al geschreven is over daders, meer specifiek kampbewaarders, in de Tweede Wereldoorlog. Vanuit deze gevonden informatie is dan ook gekozen om in hoofdstuk twee dieper in te gaan op de sociaal-‐economische context van Nederland voor en tijdens de oorlog. Alsmede het systeem te schetsen wat gehanteerd werd in concentratiekampen. Daarom is voor het tweede hoofdstuk op termen gezocht als: economie, werkloosheid, werk Tweede Wereldoorlog, accommodatie, collaboratie, Nederland Tweede Wereldoorlog, systeem concentratiekamp en naziregime. Voor het derde hoofdstuk over kamp Erika werd na een korte verkenning op google.nl snel duidelijk dat er een beperkt aantal bronnen
11
was voor dit kamp. De gehanteerde zoektermen: Kamp Erika, brachten mij bij het proefschrift ‘Knackers achter prikkeldraad’ geschreven door Guusta Veldman (1993) en het standaardwerk van Lou de Jong (1978), ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’. De gehanteerde zoektermen zijn zowel in het Nederlands als in het Engels in de zoekmachines ingevoerd. Daaropvolgend is tevens, via de sneeuwbalmethode, in de bibliografie van de geraadpleegde literatuur gezocht naar andere bruikbare bronnen, waar voornamelijk gekeken is naar titels met dezelfde zoekwoorden als bovenstaande. Deze studies zijn voornamelijk in Nederlandse-‐ en Engelse taal bestudeerd, in verband met de geringe talenkennis van de onderzoeker. Boeken en artikelen die hoge kosten met zich mee brachten en dus niet vrij toegankelijk waren zijn niet meegenomen in het onderzoek.
1.1.3 Gerechtshoven Dit onderzoek richt zich op degenen die voor het Bijzonder Gerechtshof of de Bijzondere Raad van Cassatie zijn verschenen. Beide gerechtshoven zijn speciaal ingericht voor de berechting van oorlogsmisdadigers na afloop van de Tweede Wereldoorlog (Faber en Donker, 2000; Romijn, 1989). Deze daders zijn allen strafbaar gesteld op basis van het Wetboek van Strafrecht en het Besluit Buitengewoon Strafrecht (BBS) (Faber en Donker, 2000). Dit laatste is slechts van toepassing op misdrijven begaan gedurende de tijd van de Tweede Wereldoorlog (Belifante, 2006). In totaal zijn er ruim 300 000 mensen in aanraking gekomen met deze bijzondere rechtspleging, hiervan zijn 14 562 personen door een Bijzonder Gerechtshof veroordeeld (Blom, 1989). Anderen zijn vrijgesproken, ontslagen van rechtsvervolging of veroordeeld door een Tribunaal. 1.1.4 Definitie oorlogsmisdadiger en andere politieke delinquenten De term ‘oorlogsmisdadiger’ wordt binnen de criminologie, en andere wetenschappelijke gebieden, vaak gebruikt als verzamelnaam. Hier vallen daders van verschillende misdrijven onder, zoals oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid of genocide. Het zijn misdrijven die de internationale vrede en veiligheid in gevaar brengen en waarover internationale tribunalen en strafhoven rechtsmacht bezitten. Hoewel onder dezelfde noemer geschoven, is er wel degelijk een onderscheid te maken en wordt dit onderscheid in de meeste gevallen in de literatuur niet genoemd. Om verwarring te voorkomen, wordt in deze scriptie de definitie van het ICC-‐ statuut genomen:
12
‘Oorlogsmisdrijven zijn in grote lijnen de overtredingen van het oorlogsrecht en worden vervolgd ‘when committed as part of a plan or policy or as part of a large-‐ scale commission of such crimes1’.
Het BBS werd speciaal ingesteld om daden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog te berechten. Deze speciaal opgerichte wetgeving gaf niet alleen de mogelijkheid oorlogsmisdrijven gepleegd door militairen of andere gewapende personen en hun leiders te beoordelen, ook burgers konden er door berecht worden (Cassese & Gaeta, 2013). Van een oorlogsmisdadiger kan gesproken worden wanneer men veroordeeld is voor artikel 27a Besluit Buitengewoon Strafrecht. Personen die niet veroordeeld zijn voor dit artikel moeten, juridisch gezien, worden aangeduid als politieke delinquenten, bestraft aan de hand van de artikelen 101 en 102 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 27 Besluit Buitengewoon Strafrecht (Kamerstukken I 1978-‐ 1979, 15322). 1.2 Dataverzameling en analyse 1.2.1 Onderzoekspopulatie De onderzoekspopulatie van dit empirische onderzoek bestaat uit mannen die, na afloop van de Tweede Wereldoorlog, op basis van het Wetboek van Strafrecht en het Besluit Buitengewoon Strafrecht (BBS) zijn veroordeeld door een Bijzonder Gerechtshof in Nederland en die in de periode van ’42 tot en met ’45 als bewaker werkzaam zijn geweest in Kamp Erika. In het NIOD Amsterdam is door de onderzoeker een lijst2 gevonden met namen van kampbewaarders uit Kamp Erika. Niet zeker is of dit een volledige lijst betreft. Ook bestaat een lijst van het Directoraat-‐ Generaal voor Bijzondere Rechtspleging (DGBR), die namen bevat van personen die na de Tweede Wereldoorlog tot tien jaar of meer zijn veroordeeld. Indien de door het NIOD gevonden namen op de DGBR-‐ lijst aanwezig waren, zou dit betekenen dat zij tijdens of na de oorlog zijn berecht bij een Bijzonder Gerechtshof in Nederland. De DGBR-‐ lijst is geraadpleegd via het Nationaal Archief in Den Haag. Op basis van de DGBR-‐ lijst zijn alle dossiers geselecteerd die overeenkwamen met de namen van de kampbewaarders. In het NIOD zijn 122 volledige namen gevonden met geboortejaar, 35 personen kwamen met naam en geboortejaar overeen op de DGBR-‐ lijst. Hiervan was een dossier beschikbaar in het Nationaal Archief. In onderhavig onderzoek zijn van deze 35 personen de dossiers geanalyseerd. Van de overige 87 namen is niet bekend of zij elders berecht zijn, gevlucht zijn of tijdens of na de oorlog zijn overleden. Hoeveel kampbewaarders er in totaal in Erika
1 ICC Statuut art. 8 2
NIOD, Instituut voor Oorlogs-‐, Holocaust-‐ en Genocidestudies Amsterdam. Archief 250h, inventarisnummer 42 (online, document 10).
13
hebben gewerkt, valt niet op te maken uit de literatuur (Veldman, 1993). Er is derhalve gewerkt met een aselecte steekproef, in de vorm van een enkelvoudige steekproef. 1.2.2 Itemlijst, operationalisatie en analyse In het onderzoek naar de criminele carrières van oorlogsmisdadigers uit de Tweede Wereldoorlog, werd gewerkt met een scorelijst van 163 items. Waarvan een deel is gebruikt voor het analyseren van de dadergroep uit onderhavig onderzoek. Op basis van de voor dit onderzoek bestudeerde literatuur is een selectie van 79 items gemaakt. Het onderzoek is exploratief van aard, waarbij niet beperkt wordt tot de toetsing van één of enkele items. Het doel van dit onderzoek is om de lezer meer achtergrondinformatie te verstrekken over de onderzoekspopulatie. Om zo een beter beeld te krijgen wie de bewakers van Kamp Erika waren. Hierbij gaat het onder andere om persoonlijke kenmerken zoals burgerlijke stand, lidmaatschap van de NSB en strafrechtelijk verleden als verklaringen die zij hebben gegeven voor hun misdaden. Om zo uiteindelijk te bekijken of er factoren voorhanden zijn die hun handelingen tijdens de oorlog kunnen verklaren. Aan de hand van onder andere deze items werden de dossiers opnieuw gescoord. De items zijn allereerst geoperationaliseerd, vervolgens gecodeerd om ze te gebruiken in het programma SPSS23. In bijlage 1 worden de gehanteerde items met bijbehorende operationalisatie, zoals gebruikt in dit onderzoek, weergegeven. Voor elk item is een frequentie gedraaid en een overzicht gemaakt. Aan de hand van dit overzicht wordt door middel van beschrijvende statistiek de resultaten beschreven. 1.2.4 De inhoud van de CABR dossiers en hoe om te gaan met tegenstrijdige informatie De dossiers bevatten documenten van verschillende instanties. Allen bevatten ten minste een uitspraak van het Bijzonder Gerechtshof en één of meerdere processen verbaal. Tevens bevindt zich in de meeste dossiers een Staat van Inlichtingen, waarop persoonlijke gegevens omtrent (o.a.) beroep en opleiding worden vermeld. Deze gegevens werden veelal door de verdachte zelf verstrekt, in de vorm van een zelfrapportage. Daarnaast bevinden zich in enkele dossiers lidmaatschapskaarten van bijvoorbeeld de NSB en uittreksels van het strafregister. Aan de hand van deze strafregisters kan nagegaan worden of de daders voorafgaand aan of tijdens de Tweede Wereldoorlog in aanraking zijn gekomen met de politie. Deze zullen niet in elk dossier aanwezig zijn daarom is tevens het register van de Justitiële Informatiedienst te Almelo geraadpleegd. Dit register biedt inzicht in (bijna alle) justitiële documentatie van de Nederlandse bevolking. Er bestaat een mogelijkheid dat in dit register de informatie van personen mist, bijvoorbeeld omdat hun strafkaarten tijdens of na de oorlog zijn verbrand. Dus in enkel geval kunnen hierover geen
14
uitspraken worden gedaan. Daarnaast is bij een aantal veroordeelden een psychiatrisch onderzoek uitgevoerd, waarvan het rapport tevens in het dossier aanwezig is. Niet alleen wordt gerapporteerd over de psychische gesteldheid van de dader, ook wordt vaak de gehele levensloop van de dader omschreven. Bovendien bevatten veel dossiers verschillende soorten getuigenverklaringen, zowel voor als tegen de veroordeelde. Hieruit kan een beeld geschetst worden van de onderlinge verhoudingen en eventuele hiërarchische structuren binnen het kamp en over de persoon van de dader.
Met dit soort bronnenmateriaal moet om twee redenen voorzichtig en kritisch worden
omgegaan. Ten eerste mag de context waarin en de manier waarop het bronnenmateriaal tot stand kwam, niet vergeten worden. De strafdossiers zijn juridisch van aard, waardoor de historische gebeurtenissen die worden weergegeven voornamelijk gericht zijn op gebeurtenissen waarvoor men veroordeeld kon worden en waar naar in het proces verbaal naar gevraagd is. De bekentenissen van daders en getuigenverklaringen zijn meegenomen in onderhavig onderzoek om beide kanten van het verhaal te belichten. Ten tweede spreken de verschillende documenten in bepaalde dossiers elkaar in een aantal gevallen tegen. Een voorbeeld hiervan is dat de verdachte in zijn proces verbaal stelt geen lid te zijn geweest van de NSB, maar wel een lidmaatschapskaart van deze beweging wordt aangetroffen in het dossier en meerdere getuigenverklaringen het lidmaatschap bevestigen. Hierbij is uitgegaan van de bevestiging van lidmaatschap. Om de reden dat na de Tweede Wereldoorlog men probeerde, waar mogelijk, hun straf te beperken. In andere gevallen, waar blijvend sprake is van tegenstijdigheden, is uitgegaan van het meest voorkomende antwoord in de dossiers.
15
Hoofdstuk 2
Literatuurstudie
Onderzoek vanuit verschillende vakgebieden naar daders van de Tweede Wereldoorlog startte vrijwel direct na de bezetting, en kwam tot stand vanuit de veronderstelling dat zij in psychologisch opzicht zouden afwijken van wat normaal was. Men geloofde dat mensen die tot zulke gruwelijkheden in staat waren alleen criminelen, psychisch gestoorde of sadisten konden zijn. Wetenschappers wilden dit bewijzen, aan de hand van de zogeheten ‘mad-‐ nazi theorie’ (Waller, 2007). Dit bleek echter lastig te bewijzen en langzaam ontstond het inzicht dat – anders dan de persoonlijkheid van de dader – externe factoren een rol speelde in hun gedrag. In dit hoofdstuk wordt kort stilgestaan wat de binnen de (wetenschappelijke) literatuur de stand van zaken is ten aanzien van het huidige daderonderzoek van daders van de Tweede Wereldoorlog in Nederland en daar buiten, in het bijzonder voor dat van kampbewaarders. 2.1 Daders Tweede Wereldoorlog 2.1.1 Algemeen Forensisch psycholoog Douglas Kelley (1946) onderzocht als eerste de persoonlijkheidsstructuur van oorlogsmisdadigers, die terechtstonden voor het Neurenberg-‐tribunaal (Harrower, 1976). Uit zijn bevindingen bleek dat de door hem onderzochte misdadigers niet ziek noch uitzonderlijk waren. Zijn conclusie was zelfs dat: men zou ze heden ten dage in elk ander land ter wereld kunnen aantreffen (Harrower, 1976). Ongeveer twintig jaar later volgde filosofe Hannah Arendt (1964) deze lijn der gedachte met haar controversiële publicatie over de ‘banaliteit van het kwaad’. Arendt (1964) volgde in ’61 de rechtszaak tegen Adolf Eichmann en concludeerde dat hij geen gruwelijk monster was maar eerder een onbetekenend individu. Derhalve wilde Arendt (1964) duidelijk maken op wat voor wijze georganiseerde systemen hun ondergeschikten kunnen beroven van hun moraliteit, waardoor de meest gewone figuren in staat zijn tot gruwelijke misdaden. Hierbij hoeven haat en wezenlijk kwaad niet nodig te zijn om bij te dragen aan een wrede manier van handelen. Voldoende waren, volgens Arendt (1964), gehoorzaam, conformerend en loyaal aan een kwaadaardig systeem. Het begon duidelijk te worden dat heel gewone mensen in heel extreme omstandigheden tot de meest gruwelijke misdrijven in staat geweest waren. Deze stroming schetst een heel ander beeld over daders dan door de maatschappij verwacht werd. Geen van de daders had een mentale stoornis noch beschikten zij over een strafblad of een anderszins crimineel of gewelddadig verleden. Zowel voorafgaand als tijdens de Tweede Wereldoorlog waren zij gezagsgetrouwe burgers. Deze bevinding sprak de breed gedeelde vermoedens tegen, dat dergelijke oorlogsdaden gepleegd waren door mensen die psychisch niet in orde waren (Arendt,
16
1964; Browning, 1992; Hillberg, 1992; Kren & Rappoport, 1980; Waller, 2007; Welzer e.a., 2006; Smeulers, 2004; Smeulers, 2014). Het was voor velen maar moeilijk te bevatten dat dergelijke daden gepleegd waren door (voornamelijk) psychisch normale mensen. ‘Gewone mensen’ die door externe omstandigheden konden transformeren tot een geweldpleger van grote proporties (Arendt, 1964; Browning, 1992; Smeulers, 2004; Smeulers, 2008). Daders zouden hun misdrijven begaan binnen het kader van het uitoefenen van hun functie. Dit hoeft niet na een direct bevel, cruciaal is dat men denkt dat het misdrijf wordt gedoogd of zelfs goedgekeurd door autoriteiten. Kelman en Hamilton (1989) noemen dit crimes of obedience. 2.1.2 Daders in concentratiekampen tijdens de Tweede Wereldoorlog Kampbewaarders waren zoals gezegd geen groot subject van wetenschappelijk onderzoek. Er zijn slechts enkele studies gevonden die deze nader ingaan op de persoon van de daders in hun uitoefening van het beroep als kampbewaarder.. In een aantal onderzoeken worden de persoonlijke kenmerken van kampcommandanten weergeven. Uit een studie van Segev (1987), die de persoonlijkheid en gewoontes van 31 Duitse kampcommandanten bestudeerde, blijkt dat het merendeel van de commandanten idealistische en plichtsgetrouwe politieke soldaten waren in dienst van een nieuwe sociale orde, het nazi regime. Hij stelt dat commandanten de SS dienden omdat zij zich hiermee identificeerden, zij sloten zich bij de beweging aan uit overtuiging en vrije wil (Segev, 1987). De Jong (1978) schetst ditzelfde beeld, echter, stelt tevens dat er sprake was de onintelligente, brute man, die zijn loopbaan uitsluitend te danken had aan dit nationalistische regime en de SS. Hij baseerde dit beeld op bestaande biografieën van kampcommandanten. Uit de bevindingen van Orth (1999) blijkt dat de groep kampcommandanten die zij onderzocht juist uiterst heterogeen waren samengesteld. Ze baseerde haar onderzoek op 46 strafdossiers van SS-‐ kampcommandanten en leverde daarmee een belangrijke bijdrage aan de kennis van de sociaal-‐economische en ideologische achtergronden en het carrièrreverloop van diverse kampleiders. Wat bleek: Er werd zowel door mannen als vrouwen hard opgetreden in de kampen. Er waren jonge kampleiders en oude, sommige veteranen of ervaren soldaten, maar ook personen zonder enige militaire achtergrond. Sommigen werden kampleider omdat ze verkeerden in een bepaald werkveld, anderen waren werkloos -‐ je bleek geen opleiding nodig te hebben om deze functie te vervullen -‐ en weer anderen vanuit een crimineel verleden dat de drempel verlaagde tot het vertonen van sadistisch gedrag (Orth, 1999). Een aantal onderzoeken heeft tevens gekeken naar de persoonlijkheden van het kamppersoneel. Van den Wijngaert, Roden, Nefors, Jorissen en van der Wilt (2010), wiens onderzoek zich richtte op het bewakingspersoneel van het fort Breendonk in België dat in de
17
Tweede Wereldoorlog diende als Auffangslager -‐ een oord waar politieke gevangenen werden opgesloten -‐, concludeert in een paar zinnen dat de bewakers van Breendonk voornamelijk jonge mannen (van gemiddeld 28 jaar oud) waren. In de meeste gevallen waren zij ongehuwd, laaggeschoold en, voordat ze verdiensten deden als kampbewaarder, werkloos. De nationaalsocialistische ideologie heeft een rol gespeeld bij sommige kampbewaarders, maar is niet bepalend geweest om te verklaren waarom zij in dienst traden. Het speelt eerder een rol dat zij er financieel en materieel beter van werden (Wijngaert e.a., 2010). In het proefschrift van Meeuwenoord (2011) over concentratiekamp Vught blijkt dat de sociaal-‐economische achtergronden, van de door haar onderzochte groep mannen, verschillen. Ze heeft zowel Nederlandse als Duitse mannen en vrouwen bestudeerd, die verschillende functies in het kamp vervulden. In deze literatuurstudie zijn enkel de resultaten meegenomen van 68 dossiers van Nederlandse SS’ers, van hen zijn achtergronden en motieven geanalyseerd. Uit haar resultaten is gebleken dat er vooral sprake was van laaggeschoolde mannen met een gemiddelde leeftijd van 29 jaar. Zeker de helft van de mannen volgde alleen de lagere school, anderen hadden verder geleerd aan de ambachtsschool, Mulo of Ulo (die ze overigens niet altijd voltooiden). Meer dan de helft van de door haar onderzochte groep mannen was getrouwd en alle gehuwden hadden ook kinderen. Een kwart van de mannen was ongehuwd, dit waren voornamelijk jongeren3. Een derde van de bewakers was enkel lid van het SS-‐ Wachbataillon Nordwest, wat in januari 1942 werd opgericht en hield zich bezig met de buitenbewaking van de Nederlandse concentratiekampen en vielen onder het commando van de Waffen-‐ SS. De resultaten van het onderzoek van Van Meeuwenoord (2011) laten zien dat deze kampbewaarders zich niet leken te interesseren voor andere nationaalsocialistische organisaties. Slechts een kwart van de bewakers was lid van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) en eventueel de Weerafdeling (WA) van de NSB voordat zij zich bij het Wachbatallion melden. 39 mannen waren lid van de NSB, waarvan twaalf dit al waren voor het uitbreken van de oorlog. Daarnaast bleek dat nog 30 bewakers die naast hun lidmaatschap van de NSB, of eventueel WA en het Wachbataillon, nog lid waren van andere nationaalsocialistische organisaties die door Meeuwenoord (2011) in twee categorieën zijn gedeeld. Namelijk, organisaties meer gericht op het vinden van werk zoals het Nederlands Arbeidsfront (NAF) en paramilitaire organisaties als de Landstorm. Tevens bleken dertien personen een strafblad te hebben gehad, wat de indienstneming bij het Wachbataillon kennelijk niet in de weg stond. De meesten waren berecht voor verduistering, diefstal en mishandeling en waren voornamelijk in hun jeugd gepleegd (Meeuwenoord, 2011). Van hen kan gesteld worden dat zelfs onder normale omstandigheden om welke reden dan ook, dus niet in een oorlogssituatie
Meeuwenoord (2010) geeft in zijn onderzoek niet aan vanaf welke leeftijd hij spreekt van ‘jongeren’.
3
18
waar de moraal al verschoven kon zijn, al betrokken zijn geraakt bij criminaliteit. Haar onderzoek toont aan dat er twee beweegredenen voornamelijk voorkwamen als motivatie om kampbewaarder te worden. Een eerste reden was dat het een relatief goed betaalde baan was, dit leverde hen meer steun aan het gezin en eventuele andere materiële voordelen. En ten tweede de overtuiging voor het nationaalsocialisme (Meeuwenoord, 2011). Na de oorlog heeft een aanzienlijk deel van de bewakers, werkzaam in Vught terechtgestaan. Velen van hen zijn berecht bij een Bijzonder Gerechtshof en liepen de kans tot een hoge vrijheidsstraf veroordeeld te worden. Meeuwenoord (2011) geeft, echter, geen overzicht van de rechterlijke artikelen waarvoor de bewakers zijn veroordeeld. Uit een studie van Webb en Chocholaty (2014) blijkt dat de gemiddelde leeftijd van de kampbewaarders in Treblinka tussen de 30 en 40 jaar ligt. Het merendeel van hen is getrouwd, heeft kinderen heeft en behoort tot de lagere middenklasse. Het merendeel beoefende eenvoudige ambtelijke beroepen als, fabriekswerker, slager, bediende voordat ze een baan als kampbewaarder in Treblinka kregen.
Hilberg (1992) het personeel van concentratiekampen ‘uitschot’; zij hoefden niet meer te
doen dan weerloze gevangenen te bewaken. Het onmenselijke gedrag vloeide bij hen dan ook voort uit ongeduld en zij probeerden hun taken zo efficiënt mogelijk te vervullen, ondanks dat ze het hier niet altijd mee eens waren. Men kwam niet in verzet. 2.2 Verklaringen Bovenstaande onderzoeken trachten niet enkel de gepleegde delicten en persoonlijkheden van deze daders te beschrijven, maar tevens hun handelen te verklaren. Hoe heeft men massaal kunnen meewerken aan het regime wat Hitler destijds voerde, waarin crimineel gedrag de norm werd. Deze context zorgde ervoor dat het gedrag dat werd vertoond en de misdrijven die werden gepleegd niet als deviant werden beschouwd, maar als legitiem en noodzakelijk. Daders handelde niet op eigen initiatief maar op bevel van hun superieuren. Handelingen kwamen voort uit gehoorzaamheid en conformisme. Drie sociaalpsychologische experimenten schenen licht op dit vraagstuk, waar naar een verklaring werd gezocht hoe ‘gewone mensen’ kunnen transformeren in een dader, die hun eigen verantwoordelijkheid kan loslaten en in staat is meerdere slachtoffers te maken door marteling, treiterijen en moord (Welzer e.a., 2006). 2.2.1 Conformeren aan een groep In het klassieke experiment van Solomon Asch (1952) werd aangetoond dat mensen publiekelijk conformeren aan een groep. Daar waar mensen met elkaar in contact komen lijken factoren als conformiteit en groepsdruk een grote rol te spelen in het maken van beslissingen. In dit
19
experiment werd het aanpassingsvermogen van mensen aangetoond. Deelnemers werden in een groep met andere ogenschijnlijke deelnemers geplaatst en moesten individueel verschillende papieren sets met lijnen beoordelen. Aan allen werden vijf lijnen getoond, vier bij elkaar en één lijn afzonderlijk, en vervolgens gevraagd welk van de vier lijnen naar schatting even lang was als de standaardlijn. Ieder die meedeed aan het experiment gaf antwoord op deze vraag, waarbij de proefpersoon als laatste moest antwoorden. Wat de proefpersoon niet wist , was dat alle andere deelnemers geïnstrueerd waren een verkeerd antwoord te geven op deze vraag. Hierbij werd gekeken of de proefpersoon tegen de antwoorden van de andere deelnemers inging of juist onder druk van de groep mee zou gaan met de geïnstrueerde deelnemers en daardoor het foute antwoord gaf. Uit dit experiment bleek dat driekwart van de proefpersonen zich aansloot bij de meerderheid van de groep, en dus een fout antwoord gaf. Concluderend kan gesteld worden dat een groep zeker invloed had op het antwoord wat men gaf. Dit experiment toonde aan dat in het overgrote deel van de gevallen men zich conformeert aan de heersende groepsnorm, groepsdruk speelde in dit experiment een grote rol. Het experiment is ook omgedraaid, een meerderheid aan proefpersonen en één geïnstrueerd persoon. Dit experiment liet zien dat degene die een fout antwoord gaf, werd uitgelachen om zijn antwoord. Wat een tegenovergesteld beeld laat zien evenals de invloed van aanpassing in een groep (Asch, 1952). 2.2.2 Gehoorzaamheid Ook het resultaat van het experiment van Milgram is tot op heden veelvoudig gebruikt om het gedrag van daders uit de Tweede Wereldoorlog te verklaren, mede omdat het aantoont op welke manier mensen gehoorzamen aan een autoriteit (Browning, 1992; Waller, 2007; Welzer e.a., 2006; Wijngaert e.a., 2010; Meeuwenoord, 2011). Met zijn experiment poogde Milgram (1974) gehoorzaamheid aan een gezaghebbend persoon te begrijpen, door te laten zien dat individuen in staat waren zowel pijnlijke als gevaarlijke schokken toe te dienen aan een onbekend persoon, die ze niet konden zien maar wel konden horen.
In het kort bestond het experiment uit een proefleider, een leraar en een leerling. De
leerling hoorde bij het experiment en de rol van de leraar werd vervuld door een proefpersoon. Deze persoon is in de veronderstelling dat het om een leer-‐ experiment gaat en kreeg de taak vragen te stellen aan de leerling en foute antwoorden te bestraffen met een elektrische schok die kon oplopen van 45 tot 450 Volt. Hierbij was de leerling niet zichtbaar, maar de leraar kon wel de reacties op de pijn van de schokken van de leerling horen. Hierbij werd de leraar tevens aangemoedigd door de onderzoeksleider om door te gaan. Hier kon men gehoor aan geven als ze dat wilden, dit werd echter niet verplicht. Het experiment was bedoeld om te onderzoeken hoe
20
ver de leraar bereid was te gaan met het toedienen van schokken om gehoorzaam te blijven aan de eisen van de proefleider. De uitkomsten van het experiment waren anders dan verwacht. Namelijk, Milgram verwachtte dat de meeste proefpersonen gedurende het experiment zou afhaken. Het tegendeel werd bewezen. De meeste proefpersonen gingen door met het geven van schokken, ondanks dat ze er moeite mee hadden. Uiteindelijk bleef 62 procent van de proefpersonen gehoorzamen. Dit experiment laat zien dat het morele besef van mensen in de meeste gevallen zwicht voor autoriteit (Milgram, 1974). Milgram (1974) formuleerde op baisis van deze uitkomsten een aantal factoren die de bereidheid om te gehoorzamen sterk beïnvloeden. Allereerst was de manier van optreden van de onderzoeksleider van belang, de ‘norm van gehoorzaamheid’ werd door deze leider als het ware geactiveerd bij de proefpersoon. In onze maatschappij hebben we geleerd dat het verstandig is om (legitieme) autoriteiten te gehoorzamen. Het wordt gezien als een soort ongeschreven regel waarin wij verzoeken en bevelen moeten opvolgen en hen daarin moeten vertrouwen. Ook nam de onderzoeksleider tijdens het experiment alle verantwoordelijkheid op zich, wanneer de proefpersoon twijfelde en zich naar de proefleider wendde. Hierdoor voelde de proefpersoon zich na afloop van het experiment niet verantwoordelijk voor zijn handelen. En alle verantwoordelijkheid dan ook afschoof op de leider van het experiment. Zodoende gehoorzaamde de proefpersoon vaak ook bij twijfel. Tot slot bleek de nabijheid tussen dader en slachtoffer ook belangrijk, hoe groter de afstand, hoe meer schokken er werden toegediend (Milgram, 1974). 2.2.3 Transformatie Hierna volgde Philip Zimbardo die in 1971 een experiment deed aan de Stanford University. Na kennis te hebben genomen van de praktijken in concentratiekamp Auschwitz, was hij geïnteresseerd geraakt hoe dit had kunnen gebeuren. In zijn vooronderzoek werd duidelijk dat wanneer een individu werd geminimaliseerd, men zich agressief en asociaal ging gedragen en hun begrip voor anderen verloor. In een anonieme omgeving voelen mensen zich geen uniek persoon, en krijgen daardoor het gevoel dat ze zich kunnen laten gaan (Zimbardo, 1970; Crelinsten, 1992). Aan de hand van deze resultaten wilde hij een experiment uitvoeren waarin hij de interacties tussen de-‐individualisering-‐ en dehumaniseringprocessen onderzocht. Hij onderzocht wat er zou gebeuren met mensen wanneer je twee groepen indeelde en in een anonieme ruimte zou plaatsen, zonder toezicht (Zimbardo, 2007).
Voor het experiment besloot hij in 1971 een (nep-‐)gevangenis in de kelder van de Stanford
University als anonieme omgeving te gebruiken. Aan de hand van een advertentie in de krant vroeg hij mensen die mee wilden werken aan een twee weken durend onderzoek naar het
21
gevangenisleven. Hij selecteerde uit zijn reacties een groep van 24 mannelijke proefpersonen. Hierbij werd gelet op hun stabiliteit, volwassenheid en sociale karakter. Deze groep verdeelde hij vervolgens in twee groepen. Ze kregen random de rol van bewaker of van gevangene. Zimbardo en zijn assistent namen de rol van hoofdopzichter en directeur op zich. De bewakers kregen voorafgaans aan het experiment geen duidelijke instructies over hoe men zich moest gedrag, afgezien van een verbod op fysiek geweld. Zij waren vrij in hoe zij vonden dat ze de gevangenis moesten bewaker. Het experiment, wat veertien dagen zou duren, is na zes dagen stop gezet wegens gedragingen die niet getolereerd konden worden. De bewakers toonden zulk wreed gedrag tegenover de gevangenen, door hen te mishandelen en te vernederen, dat ingrijpen vereist was. De gevangenen ervoeren door deze situaties enorme stress en gingen zich steeds onderdaniger opstellen. Uit dit experiment blijkt dat naast groepsdynamiek, de context en de ingenomen rol van belang is waarin daders opereren. Desalniettemin is dit experiment meerdere malen bekritiseerd omdat bleek dat de bewakers wel degelijk door Zimbardo zelf werden geïnformeerd zich machtsbewust te gedragen tegenover de gevangenen. Dit wordt duidelijk in een interview van Richard Yacco, één van de proefpersonen die de rol als gevangene in nam, in het Stanford Magazine (2011). Uit bovenstaande wordt duidelijk dat er beperkt onderzoek is gedaan naar de achtergronden en motieven van kampbewaarders . Er is weliswaar onderzoek voorhanden die inzichten geven in waarom mensen handelen in bepaalde uitzonderlijke situaties. Deze worden veelal toegepast om een verklaring te bieden voor het handelen van kampbewaarders. Echter, is dit vooralsnog niet empirisch getoetst. Omdat daders van de Tweede Wereldoorlog in veel gevallen niet bleken af te wijken van wat ‘normaal’ was, is men gaan onderzoeken of externe omstandigheden invloed zouden kunnen hebben op het gedrag van mensen. Zo tonen bovenstaande drie experimenten aan dat factoren als groepsdruk, gehoorzaamheid aan een gezagsdragend persoon en processen van de-‐individualisering-‐ en dehumaniseringprocessen bijdragen aan hoe mensen zich gedragen.
22
Hoofdstuk 3
Historisch kader
Het huidige beschikbare onderzoek naar kampbewaarders toont aan dat het hun handelingen veelal werden gepleegd vanuit economisch oogpunt. Aangezien de sociaal-‐economische context ingrijpend veranderde voor de Nederlandse bevolking voor en tijdens de oorlog is het van belang deze context tevens te schetsen. Om hier een beter beeld bij te krijgen wordt in dit hoofdstuk kort toegelicht hoe die verandering tot stand kwam. Daarbij is het van belang kort stil te staan bij het systeem wat werd gehanteerd binnen de muren van (vrijwel alle) concentratiekampen, om zodoende beter te begrijpen wat van het personeel verwacht werd. 3.1 Sociaal-‐economische context van Nederland 3.1.1 Voor de oorlog Voor de oorlog, rond de jaren ’20, ging het economisch goed met Nederland. Het land moderniseerde, de arbeidsproductie steeg en meer mensen genoten een (goede) opleiding. Dit veranderde in 1929, tijdens de beurscrisis. De gevolgen hiervan werden niet direct opgemerkt; pas in 1931 toen Groot Brittannië de pond devalueerde besefte men in Nederland dat ze hun internationale concurrentiepositie verloren. De open economie van Nederland werd sterk benadeeld, omdat landen grenzen begonnen te sluiten voor buitenlandse producten. Waardoor in Nederland de crisis vooral effect heeft gehad op delen van de metaal-‐ en scheepsbouw, katoenindustrie, handel-‐ en transportsector en de landbouw. Er sloten veel fabrieken en er ontstond grote werkeloosheid. Vele gezinnen kwamen in financiële problemen (De Jong, 1999; Klemann, 2002).
In 1933 kwam Hitler aan de macht in Duitsland en waar het voorheen economisch slecht
ging in de buurstaat, betekende dit een economische groei in Duitsland. Het aantal werklozen in Nederland was in 1935 op zijn hoogtepunt van ongeveer 600 000, in procenten uitgedrukt zat 19,4 procent van de beroepsbevolking zonder werk (CBS, 2009). Hoewel het daarna enigszins daalde, bleef het aantal werklozen tot de oorlog erg hoog zo rond de 350 000. Vanuit de regering werd hulp geboden, alleen die hulp was voor velen net genoeg om enkel de huur en eten te kunnen betalen. Tevens werden werklozen gedwongen werk te verrichten voor de regering in de zogenaamde werkverschaffing. Echter, zorgden deze maatregelen niet voor structurele oplossingen, de economische crisis hield voor veel mensen aan waardoor het vertrouwen in de Nederlandse regering daalde. Er was dus niet alleen sprake van een economische crisis er kon tevens gesproken worden van een politieke crisis die de maatschappij verdeelde. Democratische en antidemocratische partijen kwamen tegenover elkaar te staan, met de Nationaal Socialistische Beweging als de meest extreme vorm van antidemocratie (Blom, 1989).
23
Vanwege de dalende werkloosheidscijfers in Duitsland kregen veel Nederlanders
bewondering voor het leiderschap van Hitler, namelijk daar leek de economische crisis minder effect te hebben op de werkende maatschappij. Nederland had voorafgaand aan de oorlog veel sympathie voor Duitsland en de relaties onderling bleven lang goed. Zelfs nadat Duitsland in 1939 Polen binnenviel, omdat men in Nederland verwachtte dat ze tijdens de oorlog neutraal zouden blijven (Klemann, 2002). 3.1.2 Tijdens de oorlog 10 mei 1940 was een zwarte dag in de Nederlandse geschiedenis. Nederland werd door de Duitsers aangevallen en moest na enkele dagen het verzet staken, waardoor een bezettingstijd begon van ongeveer vijf jaar. De eerste jaren van de oorlog leken relatief rustig te verlopen, er waren nauwelijks confrontaties, hoewel de Duitsers wel probeerden zo veel mogelijk Nederlanders voor het nationaal socialisme te winnen. De Nederlandse economie had in de oorlogsjaren veel minder te lijden dan vaak wordt aangenomen, het ging na mei 1940 niet slecht. De bezetter was juist geïnteresseerd in Nederlandse producten waardoor mensen in verschillende sectoren als de metaalindustrie, de transportsector en in de landbouw weer aan het werk konden. Hierdoor bleef de economie intact, alleen nam Duitsland de productie van deze uiteenlopende producten en grondstoffen mee zonder betaling waardoor de Nederlandse bevolking enorm verarmde (Klemann, 2002). Ondanks dat niet iedereen het eens was met de bezetting en de werving door de Duitsers van nieuwe of oude werknemers niet gepaard ging met dwang, pasten velen zich aan de nieuwe situatie aan, simpelweg omdat het realistisch leek (Klemann, 1997). Men ging bewust, en in sommige gevallen onbewust, aan het werk voor de Duitsers. De meeste Nederlanders trachtten het leven tijdens de bezetting zo normaal mogelijk voort te zetten. Dit werd door Hans Blom omschreven met de term accommodatie (Blom, 1982). Naast accommodatie bestond collaboratie. De achterliggende motivatie voor collaboratie lijkt te verschillen met dat van accommodatie (Blom, 1982). Werken voor de Duitser betekende voor velen een toekomst, omdat men er financieel erop vooruit kon gaan, men was zich ervan bewust dat er in Duitsland wel werk was. Bij collaboratie speelde daarbij andere factoren als ideologie en machtswellust een rol (Blom, 1982). Zowel tijdens als na de bezetting werd collaboratie al snel geassocieerd met de NSB en degenen die toetraden tot het Duitse leger of aanverwante organisatie. De NSB werd beschouwd als de belichaming van collaboratie (Belinfante, 1978). De beweging ontstond al voor de oorlog in 1931 en wilde graag een Nederlandse ‘volkseenheid’ stichtten, zodoende groeide het uit tot een politieke partij. Het was een antidemocractische beweging, geïnspireerd op de Nationalsozialistische Deutsche
24
Arbeitspartei (NSDAP) (Kok, 2006). Het ledental explodeerde tijdens het eerste bezettingsjaar van de Tweede Wereldoorlog. Dit kwam voornamelijk doordat mensen die lid werden bepaalde voordelen konden verwachten met betrekking tot werk: NSB’ers kregen meer functies in het lokale bestuur (Romijn, 2006). Collaboratie is echter meer dan de NSB, onder de term wordt elke vorm van samenwerken met de vijand verstaan (Blom, 1982). Deze samenwerking kan op verschillende manieren plaatsvinden, bijvoorbeeld economisch, bestuurlijk, militair en politiek-‐ ideologisch. Personen die toetraden tot het nationaalsocialistische regime konden worden verdeelt in drie groepen: mensen die ambitie en de flexibiliteit hadden om in een nieuwe sector carrière te maken, mensen die eerder maatschappelijk mislukt waren en hier een nieuwe kans zagen, waarvan het merendeel bij de SS terechtkwam, en mensen die uit volle overtuiging tot het nazisme bekeerd waren (Hillberg, 1993). Om te collaboreren hoefde je dus niet verplicht lid te zijn van de NSB, het kwam wel vaak voor. Mede omdat na het uitbreken van de oorlog, de NSB geheel aan Duitse kant stond. Waarbij hun leden de nationaal-‐ socialistische ideologie nastreefden. Ook speelde mee dat de Duitsers er gedurende de oorlog rond 1942 achter kwamen dat zij een te kort aan arbeidskrachten in Duitsland hadden, mede omdat veel soldaten moesten worden ingezet om het land te verdedigen tegen Rusland. Zodoende besloot de Nazi-‐ top om in de bezette gebieden arbeidskrachten te werven, de zogenoemde Arbeidsinzet (Van Liempt, 2009). Hiervoor werden onder andere mannen uit Nederland verplicht tewerkgesteld in Duitsland. Men was niet vrij om te kiezen waar en wisten vrijwel nooit vooraf wat voor baan dit zou zijn. Over de aantallen bestaat onzekerheid, maar er wordt geschat dat er ongeveer 500.000 Nederlanders, al dan niet verplicht, in Duitsland hebben gewerkt. Om hieronder uit te komen, moest men onderduiken (Blom, 1989; Van Liempt, 2009). Door deze gebeurtenissen werd het voor families nog moeilijker om rond te komen, tevens werden producten schaarster omdat het merendeel naar Duitsland werd gezonden (Blom, 1989). Bovendien werd een bonnensysteem ingesteld, alleen hiermee kon men zich voorzien van levensmiddelen. Dit moment leek dan ook het omslagpunt in Nederland van de oorlog, de sfeer verslechterde. 3.2 Systeem binnen concentratiekampen Bij het verklaren van het gedrag van kampbewaarders moet men zich er bewust van zijn dat geweld inherent was aan het regime wat de bezetter destijds voerde. Om hun macht in verschillende landen te behouden werd voortdurend gebruik gemaakt van geweld. Het gebruik van geweld was niet langer een verbod, maar een gebod (Sofsky, 2013).
25
In het tweede jaar van de oorlog werden er in Nederland meerdere concentratiekampen
ingericht, hier werden gevangenen aan een gewelddadig regime blootgesteld. Met de groeiende categorieën gevangenen, steeg ook het aantal soorten concentratiekampen. Naast de vernietigingskampen, waren er werkkampen en doorgangskampen die elk dus een eigen benaming kregen. Er bestonden onder meer Internierungslager, Arbeitslager, Polizeiches Durchgangslager, Arbeitserziehungslager, Geisellager en Judendurchgangslager (Stuldreher, 1970). Deze kampen konden niet worden aangeduid als Konzentrationslager, dat was alleen voorbehouden aan die kampen die onder toezicht stonden van de Inspekteur der KL, maar velen stonden organisatorisch onder toezicht van de SS en de politie. Hoewel ze in naam verschillen dienden ze allen één van deze functies: afschrikking, vergelding, vernietiging en/ of heropvoeding (Trouw, 2015; Stuldreher, 1970). Er vond een systeem van onderdrukking plaats binnen concentratiekampen, met als hoofddoel: het wegnemen van het ‘individu’. Het tuchtreglement van kamp Dachau, opgesteld door Theodor Eicke, liet niet alleen geweld toe, het eiste hardheid van de bewakers. Binnen dit regelement stonden voor de bewakers twee begrippen centraal: depersonalisatie en dehumanisering. Gevangenen mochten zich binnen de kampmuren geen mens meer voelen, maar moesten zich aansluiten bij een volgzame massa waarbinnen verzet niet mogelijk was. Het proces van depersonalisatie begon bij aankomst in het kamp waar gevangen werden ontdaan van hun naam in ruil voor een nummer en werd hen soortgelijke kleding aangedaan. Deze handelingen gingen gepaard met geschreeuw en mishandeling (Bettelheim, 1960; Goffman, 1986). Hierna volgde het proces van dehumanisering. Gevangenen werden gedurende dag vernederd, geïntimideerd. Hun manier van leven en hun eigen tijd konden zij niet zelf indelen, dit werd voor hen gedaan. Men stond op, werkte, at en ging naar bed op vaste tijdstippen. Momenten van vrije tijd waren er niet of van heel korte duur. Van het bewakingspersoneel werd verwacht gevangenen te controleren of ze zich gedroegen. Gedroeg een gevangene zich niet, dan mocht men hard optreden (Meeuwenoord, 2011; Sofsky, 2013; Stuldreher, 1970). Daarbij speelt mee dat de meeste concentratiekampen in afgelegen gebieden werden gevestigd, omringd met bos en ver weg van de bewoonde wereld. Het waren omheinde gebieden die zich afsloten van de samenleving, waardoor de maatschappij geen directe invloed en zicht had op wat er gebeurde. Gesuggereerd werd dat dit het tevens lastiger maakte om als maatschappij in te grijpen (Sofsky, 2013).
26
Hoofdstuk 4
Kamp Erika
Het aantal studies naar Kamp Erika is zeer beperkt. Een klein aantal (wetenschappelijke) studies is gevonden die zich richten op de gebeurtenissen binnen het kamp. Kamp Erika heeft vier perioden gekend, die zich onderscheiden door de verschillende functies die het kamp had (De Jong, 1978; Veldman, 1993). In de eerste paragraaf wordt stilgestaan bij de totstandkoming van Kamp Erika. Hierna wordt kort toegelicht op wie de bewakers toezicht hielden, en in paragraaf drie wordt het dagelijkse leven van de gevangenen omschreven. Ten slotte wordt een korte beschrijving gegeven van wat er uit de literatuur over Erika bekend is over de ernstige mishandelingen waaraan de gevangene werden blootgesteld.4. 4.1 Het ontstaan van Kamp Erika Nog voordat het kamp de naam Arbeitseinsatzlager Erika kreeg, werd het bosrijke gebied rondom Ommen gebruikt als ontmoetingsplaats voor aanhangers van de theosofische beweging de ‘Orde van de Ster’ opgericht door Krishnamurti (Lutyens & Hulskramer, 1983; Veldman, 1993). In de zomer van 1924 kwam het eerste Sterkamp op het terrein bij Ommen bijeen. Dit evenement zou jaarlijks terugkeren, maar in augustus 1929 kwam vervroegd een einde aan de ‘Orde van de Ster’ (Veldman, 1993). Krishnamurti hief de organisatie op, hoewel er wel kantoren van de zogenaamde Star Publishing Trust blijven bestaan, die de denkbeelden van Krishnamurti verder verspreiden (Seinen, Jong & Dool, 1946). In Ommen blijven de jaarlijkse Sterkampen , maar ook die stoppen – mede door oorlogsdreiging in augustus 1939 (Veldman, 1993).
Met de eerste troepen die op 10 mei 1940 Nederland binnen trekken, komen ook de
eerste Duitse bestuursambtenaren ons land binnen (De Jong, 1978). Op de vierde dag van de oorlog vertrekken de koningin en veel leden van het kabinet uit Den Haag, en wordt een Duits bestuur ingesteld (De Jong, 1978). Nederland wordt vanaf dan bestuurd door ‘Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete’ Arthur Seyss-‐Inquart, die de opdracht kreeg om Nederland te nazificeren: de Nederlander moest overtuigd worden van de Nationaalsocialistische idealen (Blom, 1989). Onder Seyss-‐Inquart stond ‘Generalkommissar zur besonderen Verwendung’ Frits Schmidt die zich bemoeide met (o.a.) alle vraagstukken betreffende niet-‐economische verenigingen, zoals de theosofische beweging de ‘Orde van de Ster’ (De Jong, 1978). Ondermeer deze en andere organisaties moesten vernietigd worden (Veldman, 1993). De daadwerkelijke uitvoering hiervan in Nederland werd gedelegeerd aan de ‘Bereitsschaftführer’ Werner Schwier,
4
Ik wil hierbij benadrukken dat niet alle gebeurtenissen in het kamp worden omschreven. Er wordt een algemeen beeld geschetst,
waardoor in grote lijnen de gebeurtenissen binnen het kamp duidelijk worden.
27
hoofd van het Referat Internationale Organisationen en tevens oud paardenslager (De Jong, 1978; Veldman, 1993). In zijn functie had hij in de lente van 1941 onder meer de organisatie van de ‘Orde van de Ster’ opgeheven en daarbij viel zijn oog op het Sterkamp te Ommen. Het gebied was immers al voorzien van barakken, omringd door bossen en vlakbij de Duitse grens. Hij hield het in zijn bezit voor een nog nader te bepalen doel (De Jong, 1978; Veldman, 1993).
De inrichting van het kamp begon juni 1941. Dit deed Schwier echter niet alleen. Hij bood
de Nederlander Karel Diepgrond voormalig tolk bij de Sicherheitsdienst en oud -‐ NSB’er, de functie van Lagerführer aan (De Jong, 1978; Veldman, 1993). Diepgrond ging op het voorstel in, waarna hij zijn eerste taak kreeg opgelegd: het rekruteren van nieuw personeel (Veldman, 1993). Dit is tevens de start van de eerste periode (juni ’41 – juni ’42) van Kamp Erika. Er viel in die periode echter nog niemand te bewaken, uit de literatuur blijkt dat het kamp bijna een jaar leeg heeft gestaan, slechts kampbewaarders bewoonden het kamp, en er was derhalve nog geen sprake van een gericht doel voor het kamp (De Jong, 1978; Veldman, 1993). Plannen passeerde de revú, echter, zijn allen niet uitgevoerd. Zowel De Jong (1969) en Veldman (1993) stellen dat het Kamp Erika dienst zou gaan doen als doorgangskamp of als Joods werkkamp. Dit werd duidelijk uit het briefverkeer tussen Werner Schwier en Karel Diepgrond. Joden zouden in Erika worden geschoold, hierna naar werkkampen in West-‐ Duitsland gestuurd waar zij als voormannen in dienst zouden treden. Mede hierom zouden de bewakers zowel opleiders als bewakers van Joden worden. Daarom kregen zij zowel exerceer-‐ als schietoefeningen die werden gegeven door een Nederlandse SS’er. Ook moest het terrein omheind worden met prikkeldraad. Joden konden hierbij wel rekenen op een buitengewoon strenge behandeling, een dode Jood zou een goede Jood zijn. Desalniettemin werd ook dit plan niet uitgevoerd. Omstreeks april 1942 werd door het Reichskommissariat besloten dat het kamp ging dienen als justitiekamp voor gevangenen van de Nederlandse justitie (Veldman, 1993). 4.2 Gevangenen Nadat het kamp officieel in gebruik werd genomen als justitiekamp, arriveerde voornamelijk gevangenen die door de Nederlandse Justitie veroordeeld waren wegens economische delicten met een gevangenisstraf van meer dan drie maanden (Stuldreher, 1970; Veldman, 1993). In Nederland trad er in die tijd een enorme stijging op van het aantal economische delicten als gevolg van zwarte handel (De Jong, 1978; Veldman, 1993). Veel daders van deze delicten werden opgepakt en veroordeeld. Door de overbezetting in de Nederlandse gevangenissen konden zij hun straf niet uitzitten (De Jong, 1978; Niod, 250h; Veldman, 1993). Hier bood Kamp Erika een oplossing voor.
28
Door medewerking van Nederlandse autoriteiten en de secretaris-‐generaal van Justitie Jaap Schrieke arriveerde er tussen midden juni en begin oktober 1942 meer dan tweeduizend gevangenen in het kamp (De Jong, 1978; Niod, 250h; Veldman, 1993). Naast deze gevangenen werden ook moordenaars en zedendelinquenten in het kamp ondergebracht. Dit blijkt uit de administratie van het gevangenenregister van Kamp Erika. Tevens blijkt uit dit register dat een aantal Joden verbleven in Kamp Erika, die in het kamp ondergeschikt waren aan andere gevangenen (Veldman, 1993). Het justitiekamp in Ommen werd in april 1943 opgeheven en gevangenen werden vrijgelaten of overgebracht naar andere strafinrichtingen (Veldman, 1993). Dit kwam mede door de slechte behandelingen in het kamp, die voor de buitenwereld werden verzwegen. Dit zal nader worden toegelicht. Echter, nadat het merendeel van de justitiële gevangenen Kamp Erika had verlaten, werd het ingericht om nieuwe gevangenen te ontvangen. Begin februari 1943 ontstonden hiervoor al nieuwe plannen: het zou een kamp voor ‘asocialen’ worden (Veldman, 1993). Een selectie van gevangenen waar men onder andere bedelaars en langdurige werklozen onder rekende. De eerste bewoners in die periode waren echter geen van beide. Duizenden Nederlandse studenten werden in Kamp Erika ondergebracht (De Jong, 1978; Veldman, 1993). Zij werden in Erika geplaatst omdat ze weigerden een loyaliteitsverklaring aan de bezetter te tekenen om verder te kunnen studeren (De Jong, 1969). In afwachting van hun tewerkstelling in Duitsland verbleven zij acht dagen in Kamp Erika (Dokter, Verhage & Binneveld, 2001). Na deze korte invasie van studenten werd de oorspronkelijke functie voor het kamp toch vervuld en in mei 1943 werden er naast ‘asocialen’ ook weigeraars van de Arbeitseinsatz in het kamp opgesloten (Veldman, 1993). Opvallend aan deze periode is dat gevangenen in duidelijke groepen werden verdeeld, voornamelijk te onderscheiden door kledingvoorschriften. Zo was er de groep ‘burgers’, die bestonden uit contractbrekers en weigeraars van de Arbeitseinsatz. Zij hielden hun eigen kleding en verbleven vaak maar een week in het kamp. Een groep ‘asocialen’, ging in een groen pak gekleed waardoor zij de bijnaam groenen kregen (Seinen, Jong & Dool, 1946; Veldman, 1993). Contact tussen beiden groepen was verboden. Er is niet na te gaan hoeveel gevangenen er in de derde periode in het kamp verbleven, er mist een goed bijgehouden gevangenenregister zoals in voorgaande periode (Veldman, 1993). 4.3 Het dagelijks leven Het dagelijkse leven voor de gevangenen wordt omschreven als wreed (De Jong, 1978; Stuldreher, 1970; Veldman, 1993). Uit getuigenverklaringen is bekend dat gevangenen arriveerden op het station Ommen. Hiervandaan marcheerden zij, onder begeleiding van de marechaussee, richting de poort van Kamp Erika, waar zij aan de kampbewaking werden overgedragen
29
(Veldman, 1993). Bij binnenkomst werd naar hen geschreeuwd, gescholden en bij iedere beweging of opmerking werd geslagen of geschopt (Seinen, Jong & Dool, 1946; Veldman, 1993). Elke gevangene werd bij binnenkomst in het kamp geregistreerd, althans in de periode van 1942 tot en met 1943, waarna ze kleding en eventuele andere persoonlijke bezittingen moesten inleveren, dit gold dus niet voor de groep ‘burgers’ in de periode van 1943 tot en met 1945 (Veldman, 1993). Uit deze bronnen valt niet op te maken of van de bewakers werd verwacht zich zo te gedragen, hier kunnen dus geen uitspraken over worden gedaan.
Hierna kreeg men de verplichte douche het moest men het zogenoemde ‘knackerpakkie’
aan, ofwel de gevangeniskleding. Deze naam komt voort uit het fenomeen dat gevangenen in Ommen ‘Knackers’ werden genoemd, wat niet meer betekende dan onwaardig (Seinen, Jong & Dool, 1946). Er werd niet gekeken naar maten en de kleding bestond uit een groen jasje en een broek, een paar sokken, een hemd, een onderbroek en een paar klompen (Veldman, 1993). Bovendien werden de gevangenen kaalgeschoren, kregen zij een nummer, leerden zij Duitse commando’s en werden zij ten slotte ingedeeld bij een bepaalde afdeling. Elke afdeling kreeg, die bestond uit ongeveer 60 man, kreeg een eigen barak. Men sliep in hangmatten, drie boven elkaar en kreeg enkel twee moltondekens -‐ zelfs in de winter. De dag begon om zes uur ’s ochtends, binnen vijf minuten werd iedereen aangekleed verwacht op het appèl. Wanneer je te laat was, werd niet alleen jij maar ook jouw afdeling gestraft. Tijdens het appèl werd iedereen geteld. Men moest in de houding staan waarbij elke beweging van een gevangene opgemerkt werd en vervolgens beboet. Vanuit de appèlplaats marcheerde iedereen richting de keuken waar het ontbijt binnen vijf minuten moest worden opgegeten. Na het ontbijt werden er groepen van twintig gevormd die onder leiding van een bewaker aan het werk werden gezet. Dit kon buiten of op het terrein zijn (Veldman, 1993).
Er werd gewerkt tot 12.00 uur ’s middags. Wie buiten het terrein werkte kreeg een stuk
(oud) brood mee. Als op het kampterrein gewerkt werd ging men wederom in marcheerpas terug naar de keuken, voor een hete kom soep. Bij onregelmatigheden werd men gestraft, bijvoorbeeld door gedwongen toe te kijken hoe andere aten – iets wat regelmatig voorkwam. Voorafgaand aan het eerste fluitsignaal om te gaan eten was er een korte gelegenheid voor een gebed, maar dit regelmatig verstoord door het uitslaan van grove beledigingen over Koningin Wilhelmina door bewakers (Seinen, Jong & Dool, 1946). Voor het eten kreeg men wederom vijf minuten de tijd. Omdat het eten zo gloeiendheet was, was dat voor het merendeel van de gevangenen niet genoeg om het voor de helft op te krijgen. Als je na het tweede fluitsignaal toch nog een hap nam, werd er hardhandig door een bewaker in je maag gestompt zodat je het eten alsnog uitbraakte (Veldman, 1993). Bovenstaand eetritueel wordt door meerdere auteurs omschreven als een van de ergste mishandelingen van het kamp. Het viel de gevangenen zwaar dat er een
30
constante dreiging was voor het inhouden of halveren van eten (De Jong, 1978; Seinen, Jong & Dool, 1946; Veldman, 1993). Wanneer de eetpauze was afgelopen, werd men de kantine uitgezet en hadden de gevangenen de resterende tijd tot 13.00 uur ’s middags vrij. Hierna werd men weer aan het werk gezet tot 17.00 uur. De dag werd afgesloten met een appèl, waar alle gevangenen werden geteld. Veldman (1993) omschrijft dat alle gevangenen na het appèl – vermoeid als ze waren -‐ vrijwel direct naar hun slaapplaatsen teruggingen. Mede door het hoge drankgebruik van de bewakers in de avonden, was men ook tijdens de nachtrust niet zeker of de treiterijen van de bewakers niet door gingen, gevangenen konden plots van hun bed worden gelicht, voor vermaak van de leiding (Veldman, 1993).
Naast de constante treiterijen en mishandelingen, konden gevangenen ook privileges
verdienen. Naar voorbeeld van de concentratiekampen in Duitsland werd het zogenoemde kapo-‐ systeem ingesteld. Dit systeem betekende dat enkele gevangenen de leiding kreeg over een groep medegevangenen, de zogenoemde Kapo’s. Hoger in rang waren Oberkapo’s. Zowel Kapo’s als de Oberkapo’s maakten zich schuldig aan hevige mishandelingen, zij deden niet onder voor hun bewakers blijkt uit een brief van een ex-‐ gevangene: ‘De 3 Oberkaputs waren echte duivels in menschengestalte en zij hadden er een satanisch genoegen in mannen te kwellen en te mishandelen. De allerergste was een zekere D. en zijn collega R., ware monsters! De derde, die pas de derde rang had, was nog vrij geschikt. Zonder de minste reden sloegen en trapten ze erop los. Dat slaan gebeurde met de riem en gesp van hun leren gordel. Ze maakten het hiermee zo bont dat hen dit later zelfs verboden werd’ (Veldman, 1993).
4.4 Mishandelingen binnen de muren van Kamp Erika Uit getuigenverklaringen blijkt dat, meer mishandelingen dagelijkse gang van zaken was (De Jong, 1978; Seinen, Jong & Dool, 1946; Veldman, 1993). Zo was ‘robben’ een bekend fenomeen binnen de kampmuren van Kamp Erika, waarbij gevangenen zich over de grond voort moesten bewegen, met gestrekt lichaam en steunend op hun ellebogen. Deze straf werd veelvoudig toegepast, vaak alleen om te treiteren (Veldman, 1993). Tevens was een vaak toegepaste straf ‘grammofoonplaatje draaien’, waarbij de gevangenen met hun linker wijsvinger in hun linkeroor en de rechter wijsvinger in de grond, kromgebogen rondjes moesten draaien. Dit ging door totdat zij neervielen of totdat zij het bewustzijn verloren -‐ zo blijkt uit getuigenissen van oud-‐ gevangenen (Sein, Jong & Dool, 1946).
Verder kan worden opgemaakt dat er nog een andere categorie mishandelingen was, die
minder tot de dagelijkse praktijk van de gevangenen behoorde (De Jong, 1978; Veldman, 1993). Het waren voornamelijk strafmaatregelen. Zo blijkt dat gevangenen, wanneer zij betrapt werden met na werk meegesmokkeld voedsel, aan de schandpaal werden gebonden. Hier werd men te
31
kijk gezet en gesommeerd te blijven staan totdat de bewakers hen van deze vernedering verlosten (Veldman, 1993). Erger was het om publiekelijk afgeranseld te worden, hiervan wordt enkel een voorbeeld gegeven door Veldman (1993). Een gevangene zou door Halbzugführer Driehuis, vanwege een poging tot ontvluchting, zo hevig zijn toegetakeld tegenover andere gevangenen dat een aantal van hen bij het aanzien van de mishandelingen flauw vielen (Veldman, 1993).
Bij wangedrag kon men ook terechtkomen in de zogenaamde Strafkompanie (SK). Hierin
zaten gemiddeld tien tot twintig gevangenen die in een aparte barak verbleven. Tegen deze groep werd nog harder opgetreden door de bewakers. Uit een getuigenverklaring blijkt dat de bewakers zichzelf het recht gaven om juist deze groep als beesten te behandelen. Bovengenoemde mishandelingen kwamen meer voor bij gevangenen in de SK, dan bij anderen gevangenen (Veldman, 1993). Verder werd de kleine groep Joden uiterst slecht behandeld, nog slechter dan alle andere gevangenen. Zij werden apart gehuisvest in tenten en kregen hun eten niet in de daarvoor bestemde kantine, maar aten in hun tent. ’s Avonds waren Joden verplicht hun kleding in te leveren, zodat zij naakt sliepen. Tevens kregen de bewakers een vrijbrief wat betreft de behandeling van deze groep gevangenen (Veldman, 1993). Twee van de acht joden zijn als gevolg van mishandeling in Kamp Erika om het leven gekomen (Veldman, 1993).
Ten slotte was er nog de bunker, eveneens een strafmaatregel. Hier werden gevangenen
voor enkele dagen in opgesloten zonder eten of drinken. De bunker was een betonnen gat in de grond, verdeeld in kleine individuele hokjes, waarin men nauwelijks overeind kon staan. Deze bevond zich net buiten het kamp. Doordat er water naar beneden sijpelde langs de muren lag er altijd een laagje water op de grond van de bunker, althans dit water was vermengd met urine en andere uitwerpselen. Hierdoor werd men gedwongen om te blijven staan. Gevangenen kwamen vaak verzwakt en ziek uit de bunker (De Jong, 1978; Seinen, Jong & Dool, 1946; Veldman, 1993).
4.5 Sluiting Kamp Erika 1943 Kamp Erika werd een korte periode gesloten, omdat men hoogte kreeg van de praktijken die zich binnen de kampmuren afspeelde. Namelijk, deze werden voor een groot deel verzwegen. Ondanks dat omwonenden de gevangenen vaak in en rondom Ommen aan het werk zagen, durfde ze hierover geen melding te maken. Waardoor de Nederlandse rechterlijke macht niet op de hoogte was van de wrede omstandigheden binnen de kampmuren (Veldman, 1993). Door reeds genoemde mishandelingen door kampbewaarders kwamen gevangenen terecht in ziekenhuizen in en omstreeks Ommen, dit werd dan ook gemeld door Nederlandse medici aan rechterlijke macht (De Jong, 1978). Bovendien publiceerde Het Parool, een toentertijd illegale verzetskrant, een artikel in september 1942 over de barre omstandigheden binnen de kampmuren
32
van kamp Erika (Parool, 1942). Beide gaven echter voor de Nederlandse rechterlijke macht geen aanleiding om licht gestrafte economische delinquenten niet meer naar kamp Erika te sturen en de gevangenen die al in Kamp Erika verbleven te verlossen van hetgeen hen overkwam. Dit kwam mede door het feit dat een aantal ‘foute’ rechters dit tegenhielden (Trouw, 1993). Pas in december 1942 werd er aanstalten gemaakt om deze geruchten over de verschrikkelijke behandeling van gedetineerden te onderzoeken (Stuldreher, 1970; Veldman, 1993). Ambtenaren van het Openbaar Ministerie in Nederland startten zelf een onderzoek om gegevens te verzamelen over gevangenen die door het kamppersoneel, naar ziekenhuizen rondom Ommen werden gezonden (Stuldreher, 1970; Veldman, 1993). Hierna vervolgde zij hun onderzoek door Kamp Erika in maart ’43 te bezoeken, wat leidde tot een officieel protest en zelfs tot het Leeuwarder arrest (Veldman, 1993). De uitspraak van dit arrest was dat plaatsing in het gevangenenkamp Erika onmogelijk werd, door de misstanden en gruwelijkheden die er plaatsvonden (De Jong, 1978; Stuldreher, 1970; Veldman, 1993). Het justitiekamp in Ommen werd in april 1943 opgeheven en gevangenen werden vrijgelaten of overgebracht naar andere strafinrichtingen (Veldman, 1993). Bovenstaande geeft een algemeen beeld over de gebeurtenissen in Kamp Erika tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er is bekend dat het leven voor gevangenen zeer zwaar was en onderhavig aan veel vernedering en mishandeling waar af en toe zelfs de dood op volgde. Er is weinig onderzoek gedaan naar wie de kampbewaarders, de daders, van kamp Erika waren. Wat wel bekend is, is dat Kamp Erika onder leiding stond van de Duitser Werner Schwier (De Jong, 1978; Veldman, 1993). Aanvankelijk zijn er voorbereidingen getroffen om het kamp in te richten als Jodenkamp. Dit plan werd uiteindelijk niet uitgevoerd, het werd een justitiekamp voor gevangenen veroordeeld door Nederlandse justitie vanwege economische delicten. In de latere perioden werden er ook andere gevangenen gehuisvest. Mishandelingen en treiterijen waren de orde van de dag. Wat opvalt uit deze bronnen is dat de kampbewaarders zich een jaar hebben kunnen voorbereiden op de komst van de eerste gevangenen. Kamp Erika heeft dus voor een lange tijd geen gevangenen gehad om te bewaken echter, werden kampbewaarders wel opgeleid en geïnstrueerd om op een bepaalde manier met, een nog onbekende groep, gevangenen om te gaan. (De Jong, 1978; Veldman, 1993).
33
Hoofdstuk 5
Resultaten
In de onderstaande paragrafen worden de resultaten van dit onderzoek weergegeven. Aan de hand van een itemlijst is in dit onderzoek geprobeerd zoveel mogelijk informatie te verkrijgen over de onderzochte groep kampbewaarders van Kamp Erika. In dit hoofdstuk worden, om zo een algemeen beeld te schetsen, de resultaten hiervan systematisch weergeven. Het volgende hoofdstuk zal een resultatenanalyse geven. 5.1 Achtergrondkenmerken 5.1.1 Demografische kenmerken Kamp Erika bestond qua personeel alleen uit mannen. De groep mannen die is onderzocht bestaat uit in Nederland geboren die allen de Nederlandse nationaliteit bezitten, geen van de onderzochte personen is genaturaliseerd tot Nederlander. Het merendeel (n=16) is geboren in de Randstad (Utrecht, Noord-‐Holland, Zuid-‐Holland of Zeeland). Dertien mannen in het noorden (Groningen, Friesland of Drenthe) van Nederland. Vier in het oosten (Overijsel of Gelderlang) en één in het buitenland. Ten tijde van arrestatie zijn er vijftien mannen woonachtig in het noorden van Nederland, waarna de randstad volgt. Hier woonde destijds veertien mannen. Vijf mannen waren woonachtig in het oosten van Nederland en één in het buitenland. Hoewel de leeftijden van de mannen vrij uiteen lopen, is de onderzoekspopulatie -‐ met 40 procent in de leeftijdscategorie achttien tot drieëntwintig jaar -‐ relatief jong. De gemiddelde leeftijd is 27.57 jaar. Op 10 mei 1940 was de jongste man 18 jaar en de oudste 44 jaar.
Het merendeel (n=27) heeft enkel de lagere school afgerond. Het is dan ook voor meer
dan de helft de hoogst genoten opleiding, drie mannen hebben een vervolgopleiding gedaan. Tevens zijn er vijf personen begonnen aan de lagere school, maar maakten deze om variërende redenen niet af. ‘Ik heb net als mijn tweelingbroer nooit kunnen lezen of schrijven. Toen ik 4 ½ was werkte ik al als koeienhoeder’ (CABR, 73558). De voornaamste reden hiervoor was dat zij financieel het ouderlijk gezin moesten steunen, omdat men slecht rondkwam (CABR, 73558; 61199/74652; 64332; 67536; 66629).
Tabel 1 geeft een overzicht van de burgerlijke staat van de onderzoeksgroep, waarbij
opvalt dat dit een divers beeld laat zien. Een meerderheid van 23 mannen was gehuwd. Dit kan mede verklaard worden door het feit dat mannen in 1945 trouwden rond hun 30ste levensjaar (CBS, 2016a), overeenkomstig met de gevonden gemiddelde leeftijd van de onderzoekspopulatie. 9 mannen waren ongehuwd, dit lijkt te komen door het feit dat de grootste groep van de onderzochte kampbewaarders vrij jong was, tussen de twintig en drieëntwintig. En dus zeer waarschijnlijk nog niet getrouwd op die leeftijd omdat de meeste mannen rond hun dertigste
34
trouwden. Het aantal scheidingen is met drie mannen niet erg hoog. Uit de dossiers bleek wel dat een enkeling na scheiding of bij overlijden van de echtgenote opnieuw getrouwd was. Daarnaast hebben drie van de mannen toegegeven een buitenechtelijke relatie te hebben gehad tijdens hun huwelijk. Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) blijkt dat er tot het einde van de Tweede Wereldoorlog een betrekkelijk gelijkmatige stijging plaats vond van echtscheidingen. Kort erna, in 1946, was er echter een opmerkelijke stijging te zien en vonden er opvallend veel scheidingen plaats (CBS, 2011). Uit de dossiers is echter niet gebleken wanneer de mannen uit de onderzoekspopulatie zijn gescheiden. Tabel 1: Burgerlijke staat onderzoekspopulatie
Burgerlijke staat
Onderzoekspopulatie (%)
Ongehuwd
25,7
Gehuwd
65,7
Gescheiden
8,6
Weduwe
0 (1 persoon, maar weder getrouwd)
Vrijwel alle gehuwde mannen in de onderzoekspopulatie hadden kinderen. Dit onderzoek
onder kampbewaarders van Kamp Erika toont aan dat 25 van de 35 mannen kinderen had -‐ van twee mannen is dit onbekend. Uit het onderzoek blijkt eveneens dat er gedurende de oorlog kinderen geboren zijn in de gezinnen van de daders. Op 10 mei 1940 ligt het aantal op 50 kinderen verdeeld over de onderzoekspopulatie en stijgt tot 75 kinderen op 5 mei 1945.
Tot slot is een aantal factoren onderzocht die niet in eerder onderzoek naar voren zijn
gekomen. Wanneer men de resultaten omtrent kerkgenootschap analyseert blijkt dat iets minder dan de helft van de mannen Nederlands Hervormd zijn, gevolgd door Rooms Katholiek. Als men dit vergelijkt met de gehele Nederlandse bevolking in 1947, waar ook vrouwen deel van uitmaken, wordt tevens een hoog percentage van deze twee groepen vertegenwoordigd in Nederland (CBS, 2016b). Ook is de gezinssituatie, zowel in de jeugd als in het volwassen leven, onderzocht. Van acht mannen wordt duidelijk dat zij hun vader hebben verloren, twee van hen maakten dit mee op jonge leeftijd. Van de andere mannen is hieromtrent geen data bekend. Tevens hebben zes mannen hun moeder verloren, maar bij gebrek aan overlijdensdata, is over de leeftijd van de mannen ten tijde van deze gebeurtenis weinig te zeggen. Van iets minder dan de helft van de onderzoekspopulatie (n=16) is gebleken dat ze broers en/ of zussen hadden. ‘Ik was de oudste van 10 kinderen geboren uit het huwelijk van (…). De financiële status was niet rooskleurig, dus na het afmaken van de lagere school moest ik meehelpen inkomsten vergroten’ (CABR, 584).
35
‘Ik kom uit een groot gezin van 7. Mijn vader was arbeider en moeder was ziekelijk, daardoor liet de opvoeding nog vaak wat te wensen over. Moeder was zwak, daarom hingen wij vaak op straat’ (CABR, 67561). Verder maken nog acht mannen melding van een onprettige thuissituatie tijdens hun jeugd. Drie mannen geven aan verwaarloosd te zijn, hoewel de redenen hiervoor uiteenlopen. Een van de vaders was bijvoorbeeld weinig thuis omdat hij aan een stuk door op het land werkte. Bij thuiskomst had hij geen oog voor zijn kinderen. Een andere vader was pro-‐Duits opgevoed , met alle gevolgen van dien, en een ander juist anti-‐Duits. 5.1.2 Lidmaatschappen NSB, WA of SS? Uit eerder onderzoek is gebleken dat overtuiging voor de nationaalsocialistische ideologie een motivatie kon zijn om als kampbewaarder in dienst te treden. Er is in onderhavig onderzoek eveneens gekeken naar het aantal mannen dat lid was van de NSB, voorafgaand aan en tijdens de oorlog. Dit is eveneens gescoord voor lidmaatschap van de WA of SS.
Een groot deel, namelijk 23 van de 35 mannen was lid van de NSB. Drie van hen hebben
een functie binnen de NSB als blokleider5 vervuld. Tien daders werden voor de oorlog al lid, de andere dertien zijn gedurende de oorlog lid geworden. Uit de verklaringen die hierover in de dossiers zijn teruggevonden blijkt dat diegene die later lid werden van de NSB dit meestal deden op aandringen van kennissen of hun superieuren uit kamp Erika (CABR, 64119; 74530; 584). Uit de strafdossiers valt niet op te maken of het voor werken in kamp Erika een vereiste was lid te zijn van de NSB. Wel blijkt uit de publicaties van zowel De Jong (1978) als Veldman (1993) dat er advertenties werden geplaatst bij het NAF (nationale arbeiders front), een nationaalsocialistische organisatie, om personen te werven in dienst te treden bij Kamp Erika. Hier waren over het algemeen veel NSB’ers aan verbonden, mede hierom is het mogelijk dat leden van de NSB zijn oververtegenwoordigd in de onderzochte groep. Hierover is, echter, geen hard bewijs gevonden in de beschikbare strafdossiers. Van acht mannen is informatie gevonden dat zij aangesloten waren bij het NAF. Daarnaast werkten veertien kampbewaarders voor de Weerbaarheidsafdeling (WA), vijf mannen werkten voor de Sicherheitsdienst (SD) en zes mannen waren lid of werkzaam voor de Germaanse Schutzstaffel (SS).
5
Richtlijnen voor den Blokleider, Utrecht 1941: De blokleider heeft een tweeledige taak: a. De Leiding der Beweging in te lichten over de stemming en de houding van de massa in het algemeen en van den enkelen Volksgenoot in het bijzonder. Het verzamelen van gegevens, het naar voren brengen van bruikbare elementen, en het registreren van politiek of sociaal gevaarlijke personen – kortom te dienen als de oren en de ogen van de gevoelszenuwen der Beweging. b. De Volksgenoten op te voeden en voor te lichten omtrent de bedoeling der Beweging; hiervoor propaganda te maken en maatregelen en beslissingen door onze Leiding genomen, aan de Volksgenoten te verduidelijken: De spreekbuizen der Beweging.
36
5.1.3 Economische kenmerken Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat werkloosheid of armoede een rol kon spelen om te gaan werken voor de Duitsers, omdat de beschikbare banen veel mensen een toekomst boden met zekerder werk en meer geld. Dit resulteerde in materiële voordelen en steun voor het gezin. In veel strafdossiers van de huidige onderzoekspopulatie was geen gedetailleerde informatie terug te vinden omtrent de economische omstandigheden ten tijde van de jeugd van de daders, maar van veertien mannen is wel bekend dat ze opgroeiden in zeer slechte economische omstandigheden en vaak maar net rond konden komen. ‘Ik kwam uit een groot arbeidersgezin, kinderen waren vaak ziek en het brood kon maar net op de plank komen’ (CABR, 121). Van de overige 21 mannen is hierover niets bekend uit de dossiers.
Over de economische omstandigheden in de volwassentijd zijn in de strafdossiers meer
details bekend. Alle mannen geven aan in hun sententie bij het Bijzonder Gerechtshof een beroep te beoefenen, deze variëren. Twaalf mannen zijn werkzaam als landarbeider -‐ niet op eigen land maar in dienst. Over het algemeen worden praktische beroepen beoefent, zoals fietsenmaker, meubelmaker, timmerman, schilder, bouwvakker etc. Daarbij benadrukken zestien mannen dat ze het economisch zeer slecht hadden: ze konden hun gezin vaak maar net onderhouden door hun lage salarissen en te weinig werk, waardoor het mogelijk was een tijd zonder werk te zitten. Acht mannen gaven aan vrijwillig in Duitsland te zijn gaan werken, om zo meer geld te verdienen voor het gezin. Slechts één man stelt zelf een gemiddeld inkomen te hebben waarvan zij goed konden rond komen. Zes mannen konden net rond komen en van de overige twaalf is niets bekend. 5.1.4 Strafrechtelijk verleden Zes mannen uit onderhavig onderzoek bleken al een strafblad te hebben voorafgaand aan de oorlog. Vijftien van hen zijn onbekend in het strafregister en over veertien mannen is niets te vinden in de strafdossiers noch in het register van de Justitiële Informatiedienst te Almelo. In totaal pleegden de mannen met een aantekening in het strafregister tien delicten waarbij diefstal het meest voorkwam. Drie mannen zijn voor diefstal veroordeeld. Overeenkomstig met eerder onderzoek (Meeuwenoord, 2011) komt naast diefstal, mishandeling op de tweede plek. Voor dit delict werden twee mannen veroordeeld. Het delict oplichting komt evenveel voor als mishandeling. Een ander delict is overtreding van de distributiewet. Bovenstaande delicten werden gepleegd tussen hun 19e en 28e levensjaar. 5.2 Berechting ná de Tweede Wereldoorlog 5.2.1 Psychiatrisch onderzoek
37
Omdat de visie op dit type dader na de oorlog was dat ze afwijkend zouden zijn van normale mensen ten aanzien van hun psychische gesteldheid, is getracht informatie te vinden over de geestesgesteldheid van de onderzochte groep kampbewaarders van Kamp Erika. Bij vier personen is een psychiatrisch onderzoek uitgevoerd, althans, van hen is een psychisch rapport teruggevonden in hun strafdossier. In deze rapporten is geconcludeerd dat drie mannen van de onderzochte groep verminderd toerekeningsvatbaar waren ten tijde van het plegen van hun delicten. Voor twee van hen gold de diagnose een gebrekkige ontwikkeling der geestesvermogen. De ander bleek makkelijk beïnvloedbaar, waardoor deskundigen tot de conclusie zijn gekomen dat ze verminderd toerekeningsvatbaar waren. Bij één van de vier mannen wordt geen diagnose gesteld, deze persoon bleek geen stoornis of andere psychische aandoeningen te hebben. 5.2.2 Veroordeling Het merendeel van de kampbewaarders werd berecht bij het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam (n=10) of bij het Bijzonder Gerechtshof te Leeuwarden (n=10). Zes man stond terecht bij het Bijzonder Gerechtshof te Arnhem en de rest stond elders terecht. Van twee mannen mist informatie over de berechting bij een Bijzonder Gerechtshof of bij de Raad van Cassatie.
Een veroordeling berust op een aantal juridische wetsartikelen. Om te kunnen spreken
van ‘hulpverlening aan de vijand’, moet men daden hebben gepleegd die strafbaar zijn gesteld in artikel 102 Wetboek van Strafrecht. In het geval van onderhavig onderzoek zijn 24 mannen op basis van gedragingen gepleegd tijdens de oorlog door middel van dit wetsartikel veroordeeld. Negentien mannen zijn strafbaar gesteld aan de hand van artikel 101 Wetboek van Strafrecht, dat staat voor het vrijwillig indiensttreden bij een krijgsmacht. Beide worden aangeduid als collaboratiedelicten, misdrijven tegen de veiligheid van de Staat. Omdat het misdrijven zijn naar nationaal recht, en dus niet naar internationaal recht, kan hier niet gesproken worden van een oorlogsmisdrijf (Kamerstukken I 1978-‐ 1979, 15322). Drie mannen zijn veroordeeld voor artikel 26 Besluit Buitengewoon Strafrecht en geen van de daders op basis van artikel 27 en 27a Besluit Buitengewoon Strafrecht, waardoor zij juridisch gezien niet worden aangemerkt als oorlogsmisdadiger. In artikel 300 Wetboek van Strafrecht is mishandeling strafbaar gesteld. Zes mannen van de onderzochte groep zijn aan de hand van dit artikel veroordeeld. Opmerkelijk, omdat in de strafdossiers zestien mannen toegeven zich schuldig te hebben gemaakt aan (ernstige) mishandelingen, echter, hiervoor blijken zij niet altijd juridisch veroordeeld. Van andere geweldsdelicten blijkt ook geen sprake in de veroordeling. Uit de dossiers blijkt dat twaalf mannen handelde in bevel om (een autoriteit) te gehoorzamen. Lastig is op te maken van wie zij dit bevel kregen. Vijf mannen stellen niet te hebben gehandeld op bevel. Derhalve komen in de
38
dossiers verschillende verklaringen voor, het is daarom lastig te stellen wanneer een bekentenis op de waarheid gebaseerd is. De lengte van de opgelegde gevangenisstraffen door een Bijzonder Gerechtshof lopen erg uiteen en worden weergegeven in een tabel in bijlage vier. In totaal werden drie mannen veroordeeld voor de doodstraf, waarvan maar één is voltrokken. Twee werden tijdens het proces in cassatie omgezet in een lagere straf. In zes gevallen werd een levenslange gevangenisstraf opgelegd, maar ook voor hen gold dat deze werd omgezet in een kortere straf tijdens de cassatieprocedure of pas -‐ in een enkel geval -‐ bij een verzoek tot gratie. Vijf mannen kregen een gevangenisstraf van 18 jaar of meer en het merendeel van de onderzochte groep kreeg een gevangenisstraf die tussen de 10 jaar en 12 jaar lag. Door zeventien mannen werd geen cassatieprocedure ingesteld, wat betekent dat hun straf in eerste instantie niet veranderde. Wel konden zij een verzoek tot gratieverlening in dienen, wat heel kort inhoud: verandering of kwijtschelding van straf (Belinfante, 1978). Dit verzoek werd in de meeste gevallen gehonoreerd. Bovendien vierde koningin Wilhelmina in augustus 1948 haar vijftigjarige regeringsjubileum, een zeldzame gelegenheid, waarbij zij strafvermindering heeft toegekend aan veroordeelden met een vrijheidsstraf. Hier kan gesproken worden over jubileumgratie (Belinfante, 1978). Veertien mannen hebben een verzoek tot gratie ingediend of aan hen is gratie verleend, waardoor het aantal jaren gevangenisstraf daalde. In de bijlagen is een tabel weergegeven waarin is te zien in hoeverre er strafvermindering plaatsvond op de hoofdstraf, bijvoorbeeld na cassatie of een verzoek tot gratie. Onduidelijk is echter hoeveel jaar de mannen daadwerkelijk hebben vastgezeten. Twee kampbewaarders van Kamp Erika wisten Nederland na de bevrijding te ontvluchten, nadat tegen hen een proces werd begonnen. Concluderend blijkt uit de resultaten dat de mannen niet enorm blijken af te wijken van wat wij ‘normaal’ achten in de maatschappij. Het aantal criminelen en personen met een psychische stoornis lijken in de minderheid. Voordat zij in dienst gingen als kampbewaarder waren zij over het algemeen gezagsgetrouwe burgers, het merendeel getrouwd en heeft kinderen.
39
Hoofdstuk 6
Analyse
De resultaten van onderhavig onderzoek zijn in voorgaand hoofdstuk weergegeven. In deze resultaten is een algemeen beeld geschetst van de onderzoekspopulatie. Aan de hand van strafdossiers, waarin getuigen-‐ en andere verklaringen zijn aangetroffen, zal in dit hoofdstuk getracht worden het gedrag van de daders te verklaren6. Uit eerder (wetenschappelijk) onderzoek zijn een aantal motieven naar voren gekomen die een rol speelden bij de indiensttreding als kampbewaarder. In de eerste paragraaf zal aan de hand van de resultaten geanalyseerd worden in hoeverre deze motieven van toepassing zijn op de onderzoekspopulatie. In de tweede paragraaf wordt getracht in te schatten in hoeverre de verklaringen van invloed zijn op de onderzoekspopulatie. 6.1 Motieven aanmelding voor Kamp Erika Een aantal mannen hebben in hun strafdossiers toegelicht welke motieven meespeelden om tot het (deels) vrijwillige besluit te komen zich aan te melden om als bewaker te werken in Kamp Erika. ‘Deels’, omdat drie mannen geen evidente keuze maakten om als bewaker in dienst te treden. Hen werd verzekerd bij dat ze op het land of als sanitäter kwamen te werken. ‘Bij aankomst in Ommen kwam ik, tot grote schrik, in een strafkamp terecht als bewaker. Mij werd verzekerd dat ik op het land zou komen te werken. Toch kwam ik voor heel andere werkzaamheden te staan’ (CABR, 64118). Uit een getuigenverklaring wordt duidelijk dat Diepgrond bewakers ronselde met mooie verhalen: ‘Diepgrond was de man die onder mooie voorspiegelingen bewakers voor het Kamp “Erica” ronselde. Hij deed het dan voorkomen alsof de manschen een betrekking als normaal gevangenisbewaarder zouden krijgen doch telaat bemerkten velen dan in welke omgeving zij terecht waren gekomen’ (CABR, 66960). De bewakers die dit overkwam, overwogen te vluchten of ontslag te nemen maar werden overtuigd door het goede salaris (CABR, 64118; 64119; 74530). Voor de andere 32 mannen gold dat zij vrijwillig in dienst traden. Er werd van elke bewaarder verwacht een verklaring te ondertekenen -‐ deze wordt dan ook in elk dossier terug gevonden. Uit deze verklaring blijkt dat men zich ervan bewust was te tekenen voor een baan als opzichter: ‘Ik verplicht mij als goede Nationaal-‐ Socialist de mij opgedragen taak naar beste weten en volgens eer en geweten te vervullen,
6
De onderzoeker beschikt over weinig gegevens, enkel de strafdossiers, waaruit niet altijd alle informatie is te halen.
40
mijn superieuren onvoorwaardelijk te gehoorzamen en met al mijn krachten de Germaanse idealen na te streven en te dienen. Ik verplicht mij tevens voor de duur van deze oorlog als opzichter bij het Kontroll-‐ Kommando dienst te doen, ook wanneer deze in het Duitse Rijk verricht moet worden. Het is mij bekend, dat ik het mij toevertrouwde geweer niet anders dan in de uitoefening van mijn taak als opzichter dragen mag’. Uit eerder onderzoek naar kampbewaarders blijkt dat één van de motivaties zou liggen in het najagen van de nationaalsocialistische ideologie. Uit de resultaten is gebleken dat meer dan de helft van de mannen lid was van de NSB. Dit kan betekenen dat zij zich verbonden voelden met Duitsland, het nationaalsocialisme, of de NSB. In drie gevallen is hier heel duidelijk sprake van . Bij drie kampbewaarders worden deze ideologische overtuigingen al vanaf jongs af aan met de paplepel ingegoten; vader of moeder waren pro-‐Duits of waren al lid van de NSB. Dit maakte het voor hen vanzelfsprekend al vroeg de ideologie van deze organisatie te steunen (CABR, 187; 509; 74053). Uit de dossiers blijkt dat het hebben van pro-‐Duitse gevoelens destijds niet betekende dat men het eens was met de acties van de NSB-‐beweging. Van twee mannen wordt duidelijk dat zij beide pro-‐Duits ingesteld waren, maar niet achter de werkzaamheden van de NSB stonden en zich daarom nooit bij deze organisatie hebben aangesloten (CABR, 121; 64119). Dit bevestigt dat het nationaalsocialisme en de NSB niet – vanzelfsprekend – hetzelfde kunnen worden genoemd. Uit de strafdossiers valt niet op te maken of de kampbewaarders voor hun baan bij Kamp Erika kozen vanuit een ideologisch motief. Hoewel meer dan de helft van de onderzoekspopulatie overtuigd nationaalsocialist was, hield de andere helft zich niet zozeer bezig met het nationaalsocialisme of andere soortgelijke organisaties. Een tweede motief zou daarom kunnen liggen in materialistische overwegingen (Wijngaert e.a., 2010; Meeuwenoord, 2011). Uit de strafdossiers van de onderzoekspopulatie blijkt dat een betere toekomst voor alle kampbewaarders, dus zowel degenen die ideologisch overtuigd waren en degenen die dat niet waren, van belang was. Werken in Kamp Erika zou mogelijkheden bieden voor deze groep mannen, die onderaan de maatschappelijke ladder stonden: de onderzoekspopulatie kwam voornamelijk uit de lagere klasse van de maatschappij. Financieel stonden ze er niet goed voor, en het lukte ze maar nauwelijks om een heel gezin te onderhouden. Velen zagen geen andere uitweg, of oplossing. Ze wisten vaak ook niets beters. ‘Ik was werkloos veenarbeider en heb een gezin van 7, daarom meldde ik me bij een arbeidsbureau om werk te krijgen. Hier kreeg ik steevast te horen: “Ga maar over de grens naar Duitsland, daar is wel werk voor je”. Zodoende noodgedwongen in Duitsland gewerkt. Om toch in de buurt van mijn gezin te zijn heb ik me bij nader inzien gemeld voor het Kontroll Kommando, waar ik in dienst trad als bewaker’ (CABR, 121).
41
De verdiensten waren goed en werden al in advertenties van het NAF gemeld, zeer waarschijnlijk om zo mensen te overtuigen te komen werken. Hierover zegt een dader: ‘Voor de oorlog was ik werkloos. Ik kwam achter het werk in Kamp Erika door een advertentie in een nieuwsblad. Aanmelden geschiedde via het NAF, waarin duidelijk werd dat mijn salaris gegarandeerd rond de 40 gulden per week zou zijn en om de 14 dagen naar huis’ (CABR, 686). Het loonbedrag wordt bevestigd in een bron in het NIOD; hier werd een brief aangetroffen waarin de voorwaarden van de nettosalarissen van kampbewaarders in Kamp Erika per week worden weergegeven, dit overzicht is overgenomen in tabel 3. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gehuwden met en zonder kinderen, en ongehuwden. Tabel 3. ‘Voorwaarden nettosalaris per week’ (Bron: NIOD, Inventaris 250h).
Ongehuwden
f. 14.65
Gehuwden
f. 27.55
“ “ -‐ 1 kind
f. 32.47
“ “ -‐ 2 kind
f. 37.19
“ “ -‐ 3 kind
f. 41.91
“ “ -‐ 4 kind
f. 46.63
“ “ -‐ 5 kind
f. 50.09
enz. Met bovenstaande salarissen zou je kunnen veronderstellen dat men erop vooruitging. Des te meer omdat uit de resultaten is gebleken dat werkloosheid veel voorkwam en dat personen er financieel slecht voorstonden. Om dit te verduidelijken een voorbeeld: een (ongehuwde) dader stelt dat hij, voordat hij in Kamp Erika kwam werken, in de winter 1,25 gulden per week verdiende, en in de zomer 2,50 gulden. Na tewerkstelling in Kamp Erika verdiende hij dus bijna twaalf keer zo veel (CABR, 67536). Van een dergelijke rationele keuze, waarbij kosten en baten zijn afgewogen, blijkt in ieder strafdossier sprake. Dit motief lijkt dan ook een plausibele verklaring voor de onderzoekspopulatie. Een extra motief, dat niet voortkomt uit wetenschappelijk onderzoek, maar wel door een aantal kampbewaarders wordt genoemd, zou militaire ambitie kunnen zijn. In vijf dossiers is aangetroffen dat de mannen al voor hun sollicitatie bij Kamp Erika veel voor de militaire wereld
42
voelden. Omdat zij daar geen toegang toe kregen, kwamen zij -‐ afkeuring na afkeuring -‐ zelf of via kennissen bij Kamp Erika terecht. In dit werk zagen zij overeenkomsten met werken op een legerbasis (CABR, 148; 66835; 220; 74053; 66960). Concluderend kan gesteld worden dat de motieven van de onderzoekspopulatie voor aanmelding als kampbewaarder in Kamp Erika goed lijken aan te sluiten bij de motieven die uit eerder onderzoek maar voren zijn gekomen. De nationaalsocialistische overtuiging speelde immers bij een deel van de kampbewaarders een rol, en allen werden door materialistische overwegingen overtuigd. In wetenschappelijk onderzoek ontbreekt echter de rol die militaire ambitie speelde bij de keuze voor deze baan. Dit zou een extra motivering kunnen zijn. 6.2 Verklaringen Niet alle onderzochte kampbewaarders maakten zich schuldig aan extreme vormen van geweld. Hoewel een aantal bewakers en Kapo’s gespecialiseerd leken te zijn in het vernederen en mishandelen van gevangenen, waren er ook bewakers die slechts toekeken zonder in te grijpen. Uit de literatuurstudie is gebleken dat externe omstandigheden kunnen leiden tot daderschap, tot het uitvoeren van handelingen waar iemand zich totaal niet in toe in staat achtte. Aan de hand van sociaalpsychologische experimenten is aangetoond dat factoren als groepsdruk of een creatie van ‘wij-‐ zij’ denken en gehoorzamen aan autoriteit, meespelen in normoverschrijdend gedrag in uitzonderlijke situaties. Hieronder zal worden beschreven of deze ook van toepassing kunnen zijn op huidige onderzoekspopulatie, en worden aanvullende verklaringen toegevoegd. 6.2.1 Conformeren aan een groep Eén van de verklaringen in eerder (wetenschappelijk) onderzoek zou zijn dat mensen, bij het maken van een beslissing, zich conformeren aan een groep. Dit zou een verklaring kunnen bieden voor het gewelddadige gedrag van de kampbewaarders van Kamp Erika. Uit de strafdossiers valt op te maken dat treiterijen en mishandelingen aan de orde van de dag waren. Dankzij de omheining om het kamp kreeg men een heel nieuw referentiekader dan daarbuiten, gedragingen binnen de kampmuren werden gezien als de norm. Twee bewakers verklaren hierover: ‘Ik wist van de dagelijkse mishandelingen en treiterijen, waaraan ik zelf niet aan meedeed. Ik wist dat het fout was, maar kwam ook niet in verzet’ (CABR, 64119).
43
‘Ik weet dat in Ommen veel is geslagen en wel behoorlijk. Ik had geen opdracht om die mensen te slaan. Ik vind mijn daden onmenselijk, maar ik was een slap mens en liet mijzelf snel overhalen’ (CABR, 74530).
Soortgelijke verklaringen komen in de strafdossiers veel voor. Het lijkt te veronderstellen
dat men bewust was van de vergissingen in de groep, maar zich er niet van wilde distantiëren. In sommige gevallen werd zelfs gedacht dat dit gedrag het juiste gedrag was, omdat het in zekere zin werd beloond. Men gaf de voorkeur zich te onderwerpen aan de groep, om niet het risico te lopen uit de groep gesloten te worden. Ook waren er bewakers die zich bewust waren van de mishandelingen en die, in plaats van in verzet komen, gevangenen individuele hulp boden. ‘Wanneer we het kamp verlieten bood ik hulp in de vorm van sigaretten en/ of eten’ (CABR, 76272). Een andere bewaker verklaarde: ‘Zelf mishandelde ik de gevangenen niet, ik hielp ze daarentegen. Ik kende de sanitäter en heb samen met hem velen jongens laten ontvluchten door ze ongeneeslijk te verklaren’ (CABR, 64118). Dit deden zij echter niet in het openbaar. Uit bovenstaande verklaringen blijkt dat zij in een groep deden wat van hen werd verwacht, maar zonder toezicht of druk van een groep bood men hulp. Zo probeerden zij hun innerlijke conflict op te lossen. Conformeren aan een groep deed niet iedereen. Althans, uit de dossiers van elf mannen valt op te maken dat zij zelf besloten in te grijpen wanneer gevangenen zich, naar hun mening, niet gedroegen. Deze elf mannen waren niet enkel bewakers, ook Kapo’s. Twee bewakers verklaren het volgende: ‘Ik heb een gevangene in zijn dijbeen gestoken omdat hij sigaretten had verborgen en gestolen. Ook als gevangenen hun werk niet goed deden kregen zij slaag met het geweer’ (CABR, 67561). ‘Ik heb meerdere opzettelijke en ook mindere mishandelingen gepleegd. Soms zo erg dat ze onder doktersbehandeling moesten worden gesteld. Echter nimmer is er iemand overleden. Mishandelingen vooral met handen en voeten en eventueel met een karwats’ (CABR, 74717). Op basis van deze resultaten kan gesteld worden dat er in Kamp Erika wel degelijk een bepaalde groepsdynamiek aanwezig was. Men conformeerde zich aan de groep door hetzelfde gedrag te vertonen of liet het gebeuren door niet in te grijpen. Het is derhalve dus goed mogelijk dat groepsdruk een rol heeft gespeeld bij de misdaden die zijn gepleegd.
44
6.2.2 Gehoorzaamheid Gehoorzaamheid aan een gezagsdragend persoon wordt in veel onderzoeken naar daders van de Tweede Wereldoorlog genoemd als plausibele verklaring voor de gepleegde misdrijven. Dit lijkt bij de onderzoekspopulatie dan ook een grote rol te spelen. Het is van twaalf mannen bekend dat zij (altijd) ‘in opdracht van’ tot hun handelingen kwamen. Uit de verklaringen blijkt: ‘Als Kapo kreeg ik de opdracht van hogere bewakers om als een gevangene iets deed wat niet mocht, dit direct te melden en hen dan uit te sluiten van eten of een straf te geven, deed ik dat niet dan werd ik zelf gestraft met slaag of uitsluiting van eten’ (CABR, 103). ‘Ik geef toe dat er mishandelingen zijn gepleegd en dat ik me niet altijd netjes gedroeg maar dit altijd in opdracht van’ (CABR, 221). ‘Ik kwam als gevangene binnen in het kamp. Het aanbod om als ‘hulpbewaker’ in dienst te treden had meer het karakter van een bevel. Niet er op ingaan betekende derhalve ongehoorzaam zijn, met alle mogelijke gevolgen van dien ’ (CABR, 61199/74652). ‘Toen ik bewaker werd in kamp Ommen; aldaar ik, opgezweept door de redevoeringen van mij superieuren, die het voorstelde dat kamp te Ommen slechts een doorgangskamp was voor onderduikers gelijk aan Westerbork voor gearresteerde Joden, die daarna elders te werk zouden worden gesteld, -‐ alwaar ik dus de taak, mij opgelegd met betreurenswaardige ijver vervulde, daar ik in meerdere met mijn botte domheid en geringe intellectuele ontwikkelingen, de voorbeelden zag, die ik moest navolgen, terwijl mijn geringe fantasie geen medelijden met de slachtoffers kon wekken. Daarbij kwamen nog de bedreigingen met opzending naar een strafkamp’ (CABR, 509). Tevens blijkt uit verklaringen dat er bevelen werden gegeven. Uit een getuigenverklaringen van een oud-‐ gevangene blijkt: ‘De Lagerführer liet alles over aan De Jong en Boxmeer. Hij was zelf ook een schurk, maar liet hen het vuile werk uitvoeren en zij waren voor hun taak berekend. Boxmeer had meestal 3 Kapo’s onder zich, die in opdracht van hem de gevangenen mishandelde. Hij keek en lachte’ (CABR, 148). Een bewaker verklaart: ‘Gustav Bos heeft bij zijn poging tot ontvluchting een inbraak gepleegd in een gebouwtje waar kleding van arrestanten waren ondergebracht. Deze poging tot ontvluchting en diefstal werd medegedeeld aan Dr. Schwier die de opdracht had gegeven dat de gevangene moest worden
45
gestraft met een lijfstraf. Bij ontvluchting, als afschrikwekkend voorbeeld voor anderen gevangenen kreeg hij slaag met een karwats. Driehuis, een ondergeschikte bewaker, kreeg de opdracht om de (bijna) ontvluchte gevangene een aantal slagen op het ontblote achterlichaam toe te brengen. Alle gevangenen en KK personeel waren hierbij en moesten aanschouwen, Driehuis voerde opdracht uit. Waarbij velen gevangenen bij het zien van de mishandeling flauw vielen’ (CABR, 66960). Omdat het hier gaat om verklaringen in een strafrechtelijk onderzoek is het lastig te duiden in hoeverre deze op waarheid zijn gebaseerd. Wellicht hoopte men met dergelijke uitspraken hun straf aanzienlijk te verminderen. Wel lijken deze verklaringen te veronderstellen dat het gewelddadige gedrag tegen gevangenen gepaard ging met de angst te worden gestraft of ontslagen. Er is door Lagerführer Diepgrond een schrift bijgehouden met daarin de aantekeningen van opgelegde disciplinaire straffen aan bewakingspersoneel van Kamp Erika. Deze straffen waren te vergelijken met de straffen die gevangenen in het kamp kregen. Dat hield in dat de bewakers tevens een bunkerstraf kon worden opgelegd of dat men drie dagen op rantsoen werd gezet (Inventaris 250h, nr. 43). Ongehoorzaamheid bracht dus in zekere zin zware sancties met zich mee. Hierover verklaren daders: ‘Toen ik als buitenbewaking werd ingesteld, kreeg ik van instructeur mee “Zorg dat er geen gevangenen ontsnappen. Als er iemand wil ontvluchten, eerst één keer in de lucht dan tweede keer op de vluchteling”. Omdat ik niet heb geschoten tijdens een vluchtpoging, heb ik een bunkerstraf van 14 dagen uitgezeten. Indien ik wacht hield, was ik gewapend met een geweer. Nooit heb ik een gevangene geslagen of op andere manier mishandeld. Wel heb ik hen vaak eten gegeven, ook wel rokerij. Indien het mogelijk was, dan liet ik familieleden van de gevangenen op de werkobjecten komen. Dit alles was ten strengste verboden. Indien wij ons aan de voorschriften hielden, dan hadden de gevangenen het uiterst slecht’ (CABR, 76784). ‘Ik werd gestraft toen er vier mensen uit mijn groep waren ontvlucht. Ik werd geschopt en geslagen en voor vijf dagen in de bunker op water en brood gesteld. Na deze straf kreeg ik een grotere groep om te bewaken en daarbij de opdracht hen flink aan het werk moest houden en wanneer het niet snel genoeg ging er op los moest slaan’ (CABR, 61199/ 74652). Daarnaast blijkt uit onderhavig onderzoek dat er in Kamp Erika inderdaad werd gewerkt met een systeem van Kapo’s. Dit betekende dat de bewakers niet altijd hun handen vuil hoefden te maken. Zij konden dit laten doen door deze zogenoemde Kapo’s, die als hulp van de bewakers werden
46
aangesteld. Om deze positie als hulpbewaker te vervullen moest je je bewijzen en gehoorzamen aan de bevelen van de hogere bewakers anders werd men weer gewoon een gevangene: ‘Om zelf voor een straf gevrijwaard te blijven, was ik genoodzaakt om mijn medegevangenen een schop, stomp of klap te geven’ (CABR, 103). In de meeste gevallen werden zij door Diepgrond of Schwier gevraagd deze functie te bekleden, in ruil voor meer privileges: ‘Ik werd als hulpbewaker uitgezocht door Schwier, hiervoor kreeg ik een rijksdaalder, een uniform en een pakje sigaretten’ (CABR, 61199/74652).
Samenvattend kan op basis van de resultaten gesteld worden dat het merendeel van de
onderzoekspopulatie stelt te hebben gehandeld in opdracht van. Uit de verklaringen blijkt niet altijd even goed op te maken wie die opdracht gaf. Echter, ongehoorzaamheid werd bestraft, waardoor bewakers wisten en deden wat er van hun werd verwacht. 6.2.3 Transformatie Tot slot dient vermeld te worden dat het merendeel van de mannen de misdaden pleegde vanuit het werk wat zij deden als bewaking. Althans, zij zijn niet eerder in aanraking met justitie geweest. Reeds is het experiment van Zimbardo (2007) aangehaald, die in zijn experiment aantoonde dat personen, in de rol die zij vervullen, kunnen transformeren in een beul. In ieder geval in een persoon waarvan zij henzelf nooit in staat hadden geacht. De rol van kampbewaarder kan dus van invloed zijn geweest op de in het kamp gepleegde handelingen, omdat de meerderheid niet over een strafrechtelijk verleden beschikt. Tevens kan hebben meegespeeld dat de gevangenen in de periode van oktober 1942 tot en april 1943 bij binnenkomst werden kaalgeschoren, voorzien van een nummer en een knackerpak, in combinatie met veel slaag en geschreeuw naar de gevangenen (Veldman, 1993). Uit historisch kader is gebleken dat dit een systeem is wat in meerdere concentratiekampen werd gehanteerd en dat er in dit systeem sprake is van processen van dehumanisering en de-‐individualisering. Echter, het blijft aan de hand van de data onmogelijk aan te tonen in hoeverre dit heeft bijgedragen aan de gepleegde delicten van de onderzoekspopulatie. Wel wordt bevestigt in een getuigenverklaring, dat gevangenen over een nummer beschikte: ‘Bevel om te wassen en baden, iedereen moest tegelijk. Bij treuzelen werd men zo lang geschopt tot je bewusteloos neerviel onder de douche. Ik heb dit meerdere malen zien gebeuren, echter weet ik de namen van mijn medegevangenen niet omdat ieder een nummer had’ (CABR, 66960).
47
Bovenstaande verklaringen lijken te kunnen worden toegepast op de onderzoekspopulatie, en zo enigszins hun handelen te verklaren. Hieronder zal aan de hand van andere bevindingen een eigen verklaring worden geformuleerd. Namelijk wat opmerkelijk is, is dat uit enkele dossiers blijkt dat bewakers werden beloond voor bepaalde gedragingen: ‘Om het neerschieten van gevangenen aanlokkelijk te maken voor KK mannen werd een beloning toegezegd van f. 25,-‐ en alsmede vier dagen verlof. Tevens kon je worden bevorderd tot “Oberwachman”’ (CABR, 75894). Eén bewaker verklaart zelfs meer te hebben ontvangen: ‘Wanneer je poging tot ontvluchting van gevangenen meldde en tevens hen had opgemerkt en gepakt werd dit beloond met f. 50,-‐ , ook kreeg je een inkeping in je geweer. Sommige bewakers hadden wel 9 á 10 inkepingen’ (CABR, 73999). Hieruit blijkt dat ‘abnormale’ gedragingen werden aangemoedigd in plaats van verboden. Gewelddadig gedrag leverde de bewakers iets op: materieel voordeel. Uit reeds genoemde verklaringen blijkt tevens dat ze zich aan een zware straf onttrekken. Vanuit het perspectief van de bewaking leverde gewelddadig gedrag meer voordelen op dan nadelen, zeker aangezien de onderzoekspopulatie in bijna alle gevallen er financieel slecht voorstond. Binnen de criminologie ziet men dit terug in de stroming van rationelekeuzetheorieën, waar men uit gaat van de veronderstelling dat iedereen onder bepaalde omstandigheden criminaliteit zal plegen. Een dader maakt bij het maken van een beslissing een kosten-‐ en batenanalyse. Kosten kunnen bijvoorbeeld de pakkans en strafmaat zijn, de baten zijn vaak materieel of immaterieel van aard. Dit houdt in dat er met een misdrijf geld en/ of aanzien kan worden verdiend. Wanneer de baten hoger dan de kosten zijn zal men (eerder) overgaan tot het plegen van een delict (Cornish & Clarke, 1987). Bovendien is uit de resultaten gebleken dat de onderzoeksgroep qua persoonlijke eigenschappen niet erg lijkt af te wijken van wat in de maatschappij als ‘normaal’ wordt gezien. Ondanks dat er weinig is gevonden over hun jeugd, blijkt dat meer dan de helft van de onderzoekspopulatie getrouwd is en kinderen heeft. De gezinssituatie wordt in de meeste gevallen als goed omschreven en in de minderheid zijn criminelen en personen met een psychische stoornis. Een verklaring voor het gedrag lijkt dus niet te liggen in de persoonlijke kenmerken, maar meer in de context. De sociaal-‐economische omstandigheden in Nederland lijken dan ook een rol te hebben gespeeld met betrekking tot de gepleegde delicten in Kamp Erika. Uit het historisch kader is gebleken dat veel Nederlanders banen verloren in de landbouwindustrie. Uit de resultaten blijkt dat het beroep landarbeider één van de meest beoefende beroepen is in de onderzoekspopulatie. Dat betekende dat velen in een onzekere
48
situatie terecht kwam voor de oorlog. Tijden van werkeloosheid komen voor in de onderzoekspopulatie of ze verdienden net genoeg om hun gezin te onderhouden. Deze situatie veranderde voor velen niet in de eerste jaren van de oorlog. Men zag dat men het in Duitsland goed had, waardoor het mogelijk is dat de mannen uit de onderzoekspopulatie het vertrouwen in en de verbondenheid met de Nederlandse maatschappij verloor. Vanuit de criminologie wordt hiervoor een verklaring gezocht in de sociale-‐ controletheorie van Travis Hirschi. In zijn theorie gaat hij ervan uit dat ieder mens in staat is tot het plegen van crimineel gedrag en dat delinquenten niet zozeer verschillen van mensen die zich wetsgetrouw opstellen (Hirschi, 1969). Deze theorie veronderstelt dat sociale bindingen van belang zijn bij mensen, die weerhouden hen om de wet te overtreden. Hierin onderscheidt hij vier typen bindingen. Gehechtheid aan personen als familie, vrienden en leraren (attachment), betrokkenheid bij conventionele activiteiten als school of werk (commitment), de inzet bij deze conventionele activiteiten (involvement) en het geloof in normen en waarden van de samenleving (beliefs). Wanneer bovengenoemde bindingen bij een persoon sterk en blijvend zijn zou, volgens Hirschi (1969), men minder kans hebben om deviant gedrag te vertonen dan personen die deze bindingen missen. Er is derhalve weinig bewijs gevonden in de strafdossiers of deze verklaring van toepassing is voor het gedrag van de onderzoekspopulatie en berust dit dan ook enkel op een veronderstelling. Een enkele verklaring omtrent het geloof in de Nederlandse maatschappij is de onderzoeker tegengekomen. Lid worden van de NSB werd gezien als een oplossing, uit de strafdossiers blijkt niet of dat, dat ook daadwerkelijk was. ‘Op 17 jarige leeftijd nam ik ontslag als “inzeeper” bij een kapper, omdat ik onder de ongedierte kwam te zitten. Ik keerde naar huis terug. Werk was in die dagen nergens te krijgen. Mijn vader, hoewel onbemiddeld, wilde dat ik het kappersvak alsnog beter zou gaan leren. Met het doel dat ik zelf een zaak zou oprichten. Ik had daar geen interesse voor en bleef dus thuis. Het gevolg: ontevredenheid, de maatschappij deugde niet. Ik werd overgehaald door een vriend van mijn broer om lid te worden van de NSB, dit zou mij aan een baantje helpen’ (CABR, 66835). Tevens verklaarde een dader: ‘In 1936 was ik werkzaam in de werkverschaffing. Daar ik in 1936 geen drie achtereenvolgende maanden bij een particuliere baas had gewerkt, werd ik uitgesloten bij de werkverschaffing. Op het Arbeidsbureau werd mij aangeraden, om naar Duitsland te gaan, daar ik in Duitsland meer geld zou verdienen. Het werd mij aangeraden, doch het was voor mij verplicht, ik moest immers in het onderhoud van mijn gezin voorzien. Ik ben met tegenzin gegaan, maar verdiende goed geld. Omdat ik dacht dat de arbeiders in Duitsland het veel beter hadden, dan wij in Nederland, dacht ik, dat de
49
NSB eveneens zou bewerkstelligen, dat de arbeidsklasse een beter bestaan zou worden verzekerd’ (CABR, 76784). Samenvattend blijft het lastig een concrete verklaring te vinden voor de gedragingen van de onderzochte groep kampbewaarders van Kamp Erika. Uit de bevindingen kan geconcludeerd worden dat een combinatie aan factoren lijkt mee te spelen, voornamelijk externe omstandigheden, als de sociaal-‐economische context van de Tweede Wereldoorlog. Voor en tijdens de oorlog was er sprake van veel werkloosheid in Nederland, merkbaar in onder andere de landbouwindustrie. Deze factoren hebben kunnen bijdragen aan hun uiteindelijke handelingen. Daarnaast lijken gehoorzaamheid en groepsdruk ook een rol te hebben gespeeld. Tot slot is het over het algemeen een vrij jonge groep mannen, die enkel de lagere school heeft afgerond en in het verleden en het heden financieel slecht of net rond komen. Van verlies van sociale bindingen met de maatschappij is sprake, door toenemende werkeloosheid. Deze persoonlijke kenmerken kunnen van invloed zijn geweest, echter, hier is tot op heden nog geen onderzoek naar gedaan waardoor hierover in onderhavig onderzoek geen uitspraken over kunnen gedaan worden.
50
Conclusie Tot op heden is er nog weinig onderzoek verricht naar kampbewaarders van Kamp Erika. Het doel van dit onderzoek is dan ook bekendheid aan dit onderwerp toe te kennen, en hoopt de lezer, door antwoord te geven op de hoofdvraag, meer inzicht te bieden in de gedragingen van de kampbewaarders van Kamp Erika tijdens de Tweede Wereldoorlog. “Wat waren de motieven om misdrijven te plegen door de kampbewaarders van kamp Erika tijdens de Tweede Wereldoorlog en hoe zijn deze vanuit een dadersperspectief te verklaren?” Onderzoek naar het handelen van daders uit de Tweede Wereldoorlog, leidde tot een aantal externe factoren die een rol zouden kunnen spelen bij de keuze over te gaan tot misdrijven die zijn gepleegd destijds. Een van de verklaringen hecht veel waarde aan de rol van een verschuiving in verantwoordelijkheid, in autoriteit. Daders zouden hun misdrijven begaan binnen het kader van het uitoefenen van hun functie. Ook bij afwezigheid van directe bevelen, handelden zij vanuit het idee dat hun misdrijf gedoogd of zelfs goedgekeurd zou worden door de geldende autoriteiten. Kelman en Hamilton (1989) noemen dit crimes of obedience: het vertoonde gedrag en de gepleegde misdrijven voelden voor de daders niet deviant, maar legitiem en noodzakelijk. Ze handelden niet op eigen initiatief, maar op bevel van hun superieuren, hun handelingen kwamen voort uit gehoorzaamheid en conformisme. Drie sociaal-‐psychologische experimenten schenen licht op dit vraagstuk, door te onderzoeken hoe ‘gewone mensen’ tot dader kunnen transformeren. Deze drie experimenten tonen aan dat factoren als groepsdruk, gehoorzaamheid aan gezagdragende personen en processen van de-‐individualisering-‐ en dehumaniseringprocessen bijdragen aan de keuze voor gewelddadig gedrag (Asch, 1952; Milgram, 1974; Zimbardo, 2007). Deze verklarende factoren worden veelal toegepast om het handelen van kampbewaarders van concentratiekampen tijdens de Tweede Wereldoorlog uit te kunnen leggen. Of deze verklarende factoren stand houden is, tot noch toe, echter niet empirisch getoetst. Dit onderzoek doet, middels de bestudering van strafdossiers van 35 -‐ door een Nederlands Bijzonder Gerechtshof -‐ veroordeelde mannen die werkzaam waren in Kamp Erika, een poging. De strafdossiers tonen dat de onderzochte groep qua persoonlijke eigenschappen nauwelijks afweken van wat in de maatschappij als ‘normaal’ werd gezien. Hoewel er weinig informatie beschikbaar was over hun jeugd, kan vastgesteld worden de meeste mannen (meer dan de helft) getrouwd was en kinderen had. Slechts een kleine minderheid van de kampbewaarders beschikte over een crimineel verleden of een psychische stoornis, in de meeste
51
gevallen was sprake van een ‘goede gezinssituatie’. Een belangrijk gedeeld kenmerk van deze groep mannen was echter hun sociaaleconomische status; voor ze werkgelegenheid vonden in een baan bij Kamp Erika hadden deze mannen moeite met het vinden van werk en het onderhouden van hun gezin. Op een enkele uitzondering na waren ze te weinig intellectueel ontwikkeld om kans te maken op een goedbetaalde, onderhoudende baan. Maar ook het tijdsbeeld speelde een rol. Vlak voor de oorlog steeg het aantal werklozen enorm, en bereikte in 1935 zelfs een hoogtepunt: ongeveer 19,4 procent van de beroepsbevolking zat zonder werk. Veel fabrieken sloten en vele gezinnen kwamen in financiële problemen. Ook deze groep mannen, waarvan -‐ zo blijkt uit de resultaten -‐ de meerderheid werkzaam was in de landbouw, en daardoor last had van deze crisis. Voor velen was dit aanleiding haastig op zoek te gaan naar banen die hen wel iets opleverde, zoals in Kamp Erika, waar de verdiensten relatief goed waren. In andere woorden: de keuze voor een baan bij Kamp Erika kan voornamelijk verklaard worden vanuit sociaal-‐economisch perspectief, zij werden door materialistische overwegingen overtuigd om te gaan werken als kampbewaarder. Tevens valt uit een andere bevinding te concluderen dat het vertoonde gewelddadige gedrag niet lijkt te liggen in de persoonlijke kenmerken, maar in de context. Er waren slechts enkelen voor hun eerste werkdag bij Kamp Erika in het bezit van een strafblad. Het waren dus geen misdadigers die kampbewaarders werden, maar het was eerder andersom: de rol van kampbewaarder verschafte hen de mogelijkheid tot misdadig gedrag. Het waren eerder onderbedeelde mannen op zoek naar een toekomstperspectief, in de vorm van Kamp Erika. Opmerkelijk is in de strafdossiers dat slechts zes mannen voor het delict mishandeling gekwalificeerd in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht zijn veroordeeld. Waar zestien mannen een bekentenis aflegden gevangenen te hebben mishandeld zonder daar juridisch voor veroordeeld te worden. De overgrote meerderheid werd slechts veroordeeld voor het delict “hulpverlenen aan de vijand” gekwalificeerd in artikel 102 Wetboek van Strafrecht. Deze conclusie wordt onderbouwd door de bevinding dat geld een grote rol speelde binnen het kamp. Uit de strafdossiers blijkt dat bewakers beloond werden voor bepaalde gedragingen: het neerschieten van een gevangene leverde hen bijvoorbeeld 25 gulden op. Hieruit kan worden opgemaakt dat ‘abnormale’ gedragingen werden aangemoedigd in plaats van verboden en dat, vanuit het perspectief van de bewaking, gewelddadig gedrag meer voordelen opleverde dan nadelen. Ook de angst om te worden ontslagen of gestraft wanneer niet hard werd opgetreden tegen de gevangenen, speelde een rol. Aan de bewaking kon immers evengoed een disciplinaire straf worden opgelegd (de bunkerstraf, vergelijkbaar met de straf die gevangenen in het kamp kregen). Daarnaast werd er in kamp Erika een systeem van Kapo’s ingesteld: gevangenen die dienstdeden als hulp van de bewakers en -‐ op hun bevel -‐ taken
52
moesten uitvoeren of overnemen. Bij weigering werden zij weer tot gevangene gedegradeerd. Gesteld kan worden dat het merendeel van de onderzoekspopulatie heeft gehandeld in opdracht van een ander, en dus niet uitging van de eigen verantwoordelijkheid, maar vanuit die van een autoriteit. Hoewel uit de verklaringen niet altijd even goed is op te maken wie die opdracht gaf, werd volledig uit eigen beweging gehandeld. En omdat ongehoorzaamheid werd bestraft, deden de bewakers wat er van hun werd verwacht. Naast gehoorzaamheid, speelde conformiteit een rol: de meeste bewakers imiteerden hun collega’s uit groepsdruk, door geweld te gebruiken, of niet in te grijpen. De persoonlijke verantwoordelijkheid voor het gebruikte geweld lijkt daardoor te verwateren, de eigen keuze wordt ondermijnd door de neiging (en in veel gevallen de noodzaak) om blindelings te gehoorzamen aan bevelen. Naast een economisch motief, en de afwezigheid van de eigen verantwoordelijkheid door een verschuiving van autoriteit, is een mogelijke verklaring te zien in de politieke overtuigingen van de kampbewaarders. Toch is lastig te stellen of dit daadwerkelijk een verklaring is voor het vertoonde gewelddadige gedrag. Ondanks dat het merendeel lid lijkt te zijn van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) valt niet uit de dossiers op te maken in hoeverre zij achter het naziregime van Hitler stonden. De beweging ontstond al voor de oorlog in 1931 en wilde graag een Nederlandse ‘volkseenheid’ stichtten, zodoende groeide het uit tot een politieke partij. Uit de onderzoekspopulatie bleken tien mannen voor de oorlog lid te zijn van de NSB. Van hen is niet duidelijk geworden of zij ook daadwerkelijk het naziregime omarmden. De andere dertien mannen werden dit na 10 mei 1940, de beweging breidde zich in het eerste bezettingsjaar qua ledental enorm uit. Dit kwam mede door het feit dat mensen die lid werden bepaalde voordelen konden verwachten met betrekking tot werk (Romijn, 2006). Wel tekenden allen, op een enkeling na, vrijwillig een verklaring waarin hen werd opgedragen zich te gedragen als een Nationaal-‐ Socialist en hun superieuren onvoorwaardelijk te gehoorzamen naar Germaanse idealen. En daarbij dienst te doen als opzichter bij het Kontroll Kommando zolang de oorlog zou voortduren. Veronderstelt wordt dat zij deze taak goed probeerde te vervullen en wel op de hoogte waren van wat dit zou betekenen. Echter, is dit een aanname. Aangezien het merendeel enkel de lagere school heeft afgerond, is niet zeker te zeggen of zij deze verklaring ook daadwerkelijk begrepen. De context van voor en tijdens de oorlog lijken dus van belang voor het verklaren van hun misdaden. Hoewel eenduidig bewijs vooralsnog ontbreekt, zal verder onderzoek moeten uitwijzen in hoeverre bovengenoemde factoren daadwerkelijk van invloed zijn geweest.
53
Discussie en aanbevelingen Onderhavig onderzoek biedt inzicht in een groep kampbewaarders van kamp Erika in de tijd van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Het betreft degenen die veroordeeld zijn bij een Bijzonder Gerechtshof in Nederland na de oorlog. Hoe groot de groep bewakers in totaal was, daar durft de onderzoeker geen uitspraken over te doen. Er is een lijst aangetroffen met 122 uitgeschreven namen met geboortedatum die, na een vergelijking met de DGBR-‐ lijst, beschikbaar in het Nationaal Archief Den Haag, leidde tot de selectie van 35 personen. Omdat over de andere 8 7 te weinig informatie bekend is, en om privacyredenen niet verkregen kon worden (interviews met familie en nabestaanden werden de onderzoeker sterk afgeraden) zijn zij niet tot de onderzoekspopulatie gerekend. Voor het ontbreken van cruciale informatie, zoals naam en geboortedatum, bij de 87 personen, kunnen verschillende oorzaken worden verondersteld. Misschien zijn zij elders veroordeeld en daardoor nooit voor een Bijzonder Gerechtshof gekomen, wellicht zijn zij gevlucht, of overleden voordat berechting plaats heeft kunnen vinden. Voor een volledig beeld van de kampbewaarders van Kamp Erika zou vervolgonderzoek daarom op zijn plaats zijn, om tevens informatie te verkrijgen over deze ontbrekende 87 kampbewaarders.
Er is een vrij compleet beeld ontstaan van de mannen die zijn onderzocht, doordat de
meeste dossiers veel achtergrondkenmerken kenden. Toch was er maar weinig informatie over de jeugd van de kampbewaarders in terug te lezen: hun kindertijd en adolescentie, maar ook de aanpak in het gezin door hun ouders, ontbrak. Ongunstig, want juist in deze tijd ontstaan sociale bindingen die van belang zijn voor later vertoond (crimineel) gedrag en daarom is deze informatie voor dergelijk criminologisch onderzoek cruciaal. Het volledig onderzoeken van het criminele gedrag van deze specifieke groep is daarom niet mogelijk geweest door enkel de strafdossiers te onderzoeken. Een andere moeilijkheid was daarom ook de verifiëring van de data, omdat er weinig andere bronnen beschikbaar waren dan de strafdossiers. Er was geen mogelijkheid de beschikbare feiten en uitspraken te controleren. Het is daarom raadzaam andere bronnen te raadplegen zoals dagboeken en interviews met eventuele nabestaanden. Tevens is er tot op heden weinig onderzoek gedaan naar de kampbewaarders van Kamp Erika, doordat slechts een enkeling over de gebeurtenissen in dit kamp heeft geschreven (De Jong, 1978; Veldman, 1993). Menig Nederlander lijkt niet op de hoogte van de gebeurtenissen binnen dit kamp, ze lijken grotendeels verzwegen voor de maatschappij, en ook de geschiedschrijving lijkt zich er niet of nauwelijks op te richten. Naar mening van de onderzoeker moet hier verandering in komen. Het is immers ondenkbaar dat – zoals uit onderhavig onderzoek blijkt -‐ dat Nederlanders zich tegen Nederlanders zó wreed gedroegen. In het kamp kwamen veroordeelden van Nederlandse Justitie terecht die voor lichte vergrijpen (voornamelijk
54
economische delicten) werden veroordeeld en er is door de Nederlandse Justitie destijds te weinig toezicht gehouden op hun behandeling. De bewakers hadden als het ware de vrije hand. De vraag hoe dit had kunnen gebeuren is in onderhavig onderzoek niet behandeld en blijft dus nog onbeantwoord.
Het onderzoek geeft een eerste inzicht, maar er zijn nog veel aspecten die onderzocht
kunnen worden. Zo kan een vergelijking worden gemaakt met een groep kampbewaarders uit een soortgelijk concentratiekamp in dezelfde periode. Het zou interessant zijn om te vergelijken of de gebeurtenissen in de kampen overeen kwamen op basis van de verklaringen die hierover beschikbaar zijn en na te gaan of zij hiervoor gelijkwaardig zijn gestraft. Een veelvoorkomend delict onder de mannen in huidig onderzoek is ‘hulpverlening aan de vijand’, wat juridisch gekwalificeerd is in artikel 102 Wetboek van Strafrecht, en ‘vrijwillig toetreden tot vijandelijke buitenlandse krijgsdienst’, wat juridisch gekwalificeerd is in artikel 101 Wetboek van Strafrecht. Ondanks de bekentenissen over mishandelingen, werden deze gevallen niet veroordeeld aan de hand van artikel 300 Wetboek van Strafrecht, ‘mishandeling’. Of eventueel ‘blootstellen aan’ artikel 26 BBS of ‘economisch voordeel trekken uit’ artikel 27 BBS. Deze laatstgenoemde artikelen zijn tijdens de oorlog ontstaan om verschillende misdaden te straffen. De vraag rijst hier of hier een verschil in is aan te tonen.
Tot slot heeft de analyse laten zien dat de onderzoekspopulatie nauwelijks afwijkt van
wat destijds als ‘normaal’ bestempeld werd: criminelen en psychisch afwijkende personen zijn er in de minderheid. Toch lijkt een aantal van de mannen zich te transformeren tot kampbeul. Hoewel eerder onderzoek dergelijke transformaties voornamelijk verklaard aan de hand van sociaalpsychologische experimenten, toont dit onderzoek aan sociaal-‐economische factoren en de maatschappelijke bindingen zowel voor als tijdens de oorlog een belangrijke rol hebben gespeeld bij het door de kampbewaarders vertoonde deviante gedrag. Criminologische theorieën die hun theorie baseren op de rationele keuze of op sociale bindingen in de maatschappij zouden handvatten kunnen bieden om te onderzoeken wat de precieze oorzaken van het handelen van de onderzochte groep mannen zijn geweest. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre de onderzoekspopulatie daadwerkelijk verschilt van andere groepen mannelijke misdadigers.
Kortom, er zijn nog vele aspecten die kunnen worden onderzocht over de
kampbewaarders van Kamp Erika. Huidig onderzoek is een eerste criminologisch onderzoek naar (heel specifiek) Nederlandse kampbewaarders van Kamp Erika uit de Tweede Wereldoorlog. Verder onderzoek naar dit onderwerp is van historisch belang en krijgt binnen de stroming criminologie nog te weinig aandacht. En daar zal hopelijk verandering in komen.
55
Literatuurlijst Asch, S.E. (1956). Studies of Independence and Conformity. A minority of one against a unanimous majority. Psychological Monographs. General and Applied. 70(9), 1-‐70. Arendt, H. (1964). Eichmann in Jerusalem – a report on the banality of evil. New York: Penguin Book. Belinfante, A. D. (1978). In plaats van bijltjesdag: de geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam University Press. Bettelheim, B. (1960). The Informed heart. Autonomy in a mass age. Glencoe: Free Press. Blom, J. C. H. (1982). Nederland onder de Duitse bezetting 10 mei 1940 – 5 mei 1945. Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Nieuwe Tijd, 15(55-‐94). Blom, J. C. H. (1989). Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland. ’s Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar Universitair. Browning, Ch.R. (1992). Ordinary men -‐ Reserve Police Battalion 101 and the final solution in Poland. New York: Aaron Asher Books. Cassese, A. & Gaeta, P. (2013). Cassese’s international criminal law. Oxford University Press. Cornish, D. B. & Clarke, R. V. (1987). Understanding crime displacement: An application of rational choice theory. Criminology, 25(4), 933-‐948. Crelinsten, R. D. (1993). In their own words: the world of the torturer. In: R.D. Crelinsten & A.P. Schmid (eds), The politics of pain – torturers and their masters. Leiden: COMT. Dokter, H. J., Verhage, F., & Binneveld, J. M. W. (2001). Een onbelicht verleden: de tewerkstelling van medisch studenten in nazi-‐Duitsland (1943-‐1945). Uitgeverij Van Gorcum. Faber, S. & Donker, G. (2000). Bijzonder gewoon. Het centraal archief bijzondere rechtspleging (1944-‐ 2000) en de ‘lichte’ gevallen. Haarlem: More. Goffman, E. (1968). Asylums. Essays on the social situations of mental patients and other inmates. Hammondsworth: Penguin books. Harrower, M. (1976). Were Hitler’s henchmen mad? Psychology Today, 76. Hillberg, R. (1992). Perpetrators, victims, bystanders – the Jewish catastrophe. New York: Harper Perennial. Hirschi, T. (1969). Causes of delinquency. Berkeley: University of California Press. Jong, L. de (1978). Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 8. Gevangenen en gedeporteerden: 2e helft. Staatsuitgeverij. Geraadpleegd via < http://www.niod.knaw.nl/nl/download > op 6 juli 2016. Jong, H. J. de (1999). De Nederlandse industrie 1913-‐ 1965. Een vergelijkende analyse op basis van de productiestatistieken. Amsterdam: NEHA.
56
Kelley, D. M. (1946). Preliminary studies of the Rorschach records of the Nazi war criminals. Rorschach Research Exchange, 10(2), 45-‐48. Kelman, H. C., & Hamilton, V. L. (1989). Crimes of obedience: Towards a social psychology of authority and responsibility. Yale University Press, 1989. Klemann, H. A. (1997). De Nederlandse economie in de Tweede Wereldoorlog. Tijdschrift voor geschiedenis, 3-‐40. Klemann, H. A. (2002). Nederland 1938-‐ 1948: economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting. Boom. Kok, R. (2006). De Nationaal-‐Socialistische Beweging (1931)-‐1945). Ons koninkrijk en de Tweede Wereldoorlog. Deel 3. Zwolle. Kren, G. M. & Rappaport, L. (1980). The Holocaust and the crisis of human behaviour. New York: Holmes & Meier Publishers Liempt, A. van (2009). De oorlog. Amsterdam: Balans. Lutyens, M., & Hulskramer, G. (1983). Krishnamurti. (Dl. 2), Jaren van vervulling. In Krishnamurti. Deventer: Ankh-‐Hermes. Meeuwenoord, A. M. B. (2011). Mensen, macht en mentaliteiten achter prikkeldraad: een historisch-‐ sociologische studie van concentratiekamp Vught (1943-‐1944). (PhD thesis UvA, 2011). Milgram, S. & van Gasteren, L. (1974). Das Milgram-‐Experiment. Reinbek: Rowohlt. Noach, W. M. E. (1948). De bijzondere rechtspleging. Straf-‐ en tuchtrechtelijke optreden tegen onvaderlandslievend gedrag uit de bezettingsjaren. ’s-‐Gravenhage: Martinus Nijhoff. Orth, K. (1999). Das System der nationalsozialistischen Konzentrationslager: eine politische Organisationsgeschichte. Hamburger Edition. Romijn, P. (1989). Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzage de bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders. 1945-‐1955. Houten: De Haan. Romijn, P. (2006). Burgemeesters in oorlogstijd. Besturen onder Duitse Bezetting. Amsterdam: Balans. Sampson, R.J., & Laub, J.H. (1993). Crime in the making: Divergent Pathways and Turning Points through Life. Cambridge, MA: Harvard University Press. Segev, T. (1987). Soldiers of evil: the commandants of the Nazi concentrationcamps. McGraw-‐Hill. Seinen, K., Jong, L. de., & Dool, D. van den. (1946). Nederland gedenk: Gedenkboek van het nederlandsche concentratiekamp "Erika" te Ommen.De Krim: Seinen. Smeulers, A. (2004). What transforms ordinary people into gross human rights violators. Understanding Human Rights Violations: New Systematic Studies, edited by S. Carey and S. Poe, 239-‐53. Smeulers, A. (2008) Perpetrators of international crimes: towards a typology. In A. Smeulers en R.
57
Haveman (Eds.), Supranational Criminology: Towards a Criminology of International Crimes (233-‐265). Antwerpen: Intersentia. Smeulers, A. (2014). Het ultieme kwaad: De daders. Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit, 4(3), 36-‐52. Sofsky, W. (1993). The order of terror. The concentration camp. Princeton University Press. Staub, E. (1993). The psychology of bystanders, perpetrators, ,and heroic helpers. International Journal of Intercultural Relations, 17(3), 315-‐341. Stuldreher, C. J. F. (1970). Concentratiekampen: systeem en de praktijk in Nederland. Fibula-‐ Van Dishoeck. Veldman, G. (1993). Knackers achter prikkeldraad: Kamp Erika bij Ommen, 1941-‐1945. Matrijs. Waller, J. (2007). Becoming evil: how ordinary people commit genocide and mass killing. New York: Oxford University Press. Webb, C. & Chocholaty, M. (2014). Treblinka death camp: History, biographies, remenbrance. Columbia University Press. Welzer, H., Christ, M. & van Bree, C. (2006). Daders: hoe heel normale mensen massamoordenaars worden. Anthos. Wijngaert, M. van den., Roden, D., Nefors, P., Jorissen, T. & Wilt, O. van der. (2010). De beulen van Breendonk: schuld en boete. Antwerpen. Zimbardo, P. G. (1970). The Human choice: Individuation, reason, and order versus deindividuation, impulse and chaos. In W. J. Arnold & D. Levine (Eds). Nebraska symposium on motivation, 1969 (pp. 237-‐ 307). Lincoln, NE: University of Nebraska Press. Zimbardo, P. G. (2007). Lucifer effect. Blackwell Publishing Ltd. Internetbronnen Centraal Bureau voor Statistiek (2009). Werkeloosheid jaren dertig hoogste ooit. Geraadpleegd op 20 juni 2017, via Centraal Bureau voor Statistiek (2011). Toen en nu. Geraadpleegd op 4 juni 2017, via Centraal Bureau voor Statistiek (2016a). Bevolking, huishoudens en bevolkingsontwikkeling; vanaf 1899. Geraadpleegd op 31 mei via Centraal Bureau voor Statistiek (2016b). Kerkelijk gezindte en kerkbezoek; vanaf 1849; 18 jaar of ouder. Geraadpleegd op 31 mei via
58
Het Parool (1942). Na Amersfoort thans Ommen. Geraadpleegd op 3 mei 2017, via Trouw (1993). Kamp Erika. Geraadpleegd op 17 mei 2017, via Trouw (2009). Oud-‐SS’er Bikker al in november overleden. Geraadpleegd op 8 mei 2017, via Trouw (2015). Van kwaad tot erger. Geraadpleegd op 25 april 2017, via Stanford Magazine (2011). The Menace Within. Geraadpleegd op 31 mei 2017, via Richtlijnen voor den Blokleider (1941). De Blokleider is de ruggegraat der Beweging (Mussert). Geraadpleegd op 26 juli 2017, via
59
Bijlage 1
Inventarisnummers Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging
Nummer
Geboortedatum
Dossiernummer CABR
1
11-‐7-‐1896
66960
2
23-‐10-‐1918
66835
3
22-‐11-‐1910
74717
4
11-‐02-‐1922
509
5
3-‐4-‐1920
187
6
16-‐1-‐1904
220
7
26-‐11-‐1909
148
8
4-‐4-‐1915
73999
9
4-‐7-‐1918
67536
10
7-‐1-‐1909
686
11
21-‐2-‐1922
64332
12
4-‐4-‐1922
64404
13
18-‐10-‐1909
75894
14
29-‐7-‐1920
74053
15
6-‐5-‐1920
72956
16
13-‐11-‐1902
73558
17
23-‐10-‐1903
74530
18
4-‐3-‐1914
76664
19
11-‐3-‐1911
64118
20
23-‐12-‐1902
64119
21
15-‐11-‐1913
76784
22
30-‐10-‐1911
121
23
1-‐11-‐1917
76272
24
2-‐2-‐1911
180
25
22-‐5-‐1898
66629
26
16-‐10-‐1912
74652/61199
27
6-‐5-‐1908
76890
28
17-‐7-‐1918
63673
29
17-‐1-‐1917
67561
30
20-‐9-‐1904
14551
31
16-‐12-‐1905
64307
60
32
23-‐10-‐1918
584
33
5-‐5-‐1906
221
34
17-‐1-‐1920
67536
35
18-‐4-‐1920
103
61
Bijlage 2
Codering en operationalisering SPSS
Variabele DGBR nummer Omslag nummer Achternaam Naam Sekse Geboortedatum Leeftijd
Operationalisatie DGBR nummer Omslag nummer Achternaam verdachte Voornaam verdachte Geslacht Geboortedatum Leeftijd verdachte 10 mei 1940
Codering uitgeschreven nummer uitgeschreven nummer Uitgeschreven achternaam Uitgeschreven voornaam 1= man 2= vrouw 0= niet in dossier dd/mm/jjjj Leeftijd in jaren
Leeftijdscategorie
Leeftijd verdachte op 10 mei 1940
1= <18 2= 18-‐23 3= 24-‐29 4= 30-‐35 5= 36-‐41 6= 42-‐47 7= 48-‐53 8= 54+ 9= nvt 0= niet in dossier
Geboorteland Geboorteplaats
Geboorteland verdachte Geboorteplaats van de verdachte
1= Nederland 2= Belgie 3= Duitsland 4= anders, namelijk 0= niet in dossier Uitgeschreven plaats
Geboorteprovincie van de verdachte
1= Drenthe 2= Friesland 3= Gelderland 4= Groningen 5= Limburg 6= Noord Brabant 7= Noord Holland 8= Overijsel 9= Utrecht 10= Zeeland 11= Zuid Holland 12= Niet afkomstig uit Nederland 0= Niet in dossier
Regio waar verdachte geboren is
1= West (NH, UT, ZH, ZL) 2= Zuid (NB, LB) 3= Oost (OV, GL) 4= Noord (GR, FR, DR) 5= Buitenland 0= niet in dossier
Nationaliteit
Nationaliteit verdachte 10 mei 1940
1= Nederlands 2= Duits 3= Belgisch 0= niet in dossier
Genationaliseerd
Is verdachte genationaliseerd tot Nederlander?
1= ja 2= nee 3= nvt 0= niet in dossier
Woonplaats
Wat is de woonplaats van verdachte ten tijde van de arrestatie?
Uitgeschreven plaats
Woonregio Sterfdatum
Wat was de woonregio van verdachte ten tijde van de arrestatie? Wat is de sterfdatum verdachte?
1= West (NH, UT, ZH, ZL) 2= Zuid (NB, LB) 3= Oost (OV, GL) 4= Noord (GR, FR, DR) 5= Buitenland 0= niet in dossier dd/mm/jjjj of onbekend
Doodsoorzaak
Indien overleden, wat is de doodsoorzaak?
Uitgeschreven doodsoorzaak, of onbekend
Geboorteprovincie
Geboorteregio
62
Beroep
Wel beroep wordt weergegeven in sententie?
1= Slager 2= Fabriekswerker 3= Bakker 4= Kantoorbediende 5= Timmerman 6= Politie 7= Schoenmaker 8= Cafehouder 9= Militair 10= landarbeider 11= Bouwkundige 12= Rechercheur 13= Straatmaker 14= Tekenaar 15= Schipper 16= Onderwijzer 17= Koopman 18= Chauffeur 19= Makelaar 20= Boekdrukker 21= Leider Ausenstelle 22= Pluimveefokker 23= Mijnenwerker 24= Anders, namelijk 25= Zonder beroep 0= Niet in dossier
Burgelijke staat Kinderen
Wat was de burgelijke staat van deze persoon ten tijde van de Tweede Wereldoorlog? Heeft verdachte kinderen?
1= Gehuwd 2= Ongehuwd 3= Gescheiden 4= Samenwonend 0= niet in dossier 1= ja 2= nee 0= niet in dossier
Aantal kinderen op 10 mei 1940
1= 1 2= 2 3= 3 4= 4 5= 5 6= 6 7= 7 8 = 8 Hoeveel kinderen had deze persoon op of meer 9= nvt 10 =geen 0 = niet in 10 mei 1940? dossier
Aantal kinderen op 5 mei 1945
Hoeveel kinderen had deze persoon op 1= 1 2= 2 3= 3 4= 4 5= 5 6= 6 7= 7 8 = 8 5 mei 1945? of meer 9= nvt 0 = niet in dossier
Overleden vader
Is de vader van verdachte overleden voor 10 mei 1940
1= ja 2= nee 0= niet in dossier
Leeftijd overlijden vader
Wat was de leeftijd toen de vader overleed?
1= jonger dan 12 2= 12-‐18 3= ouder dan 18 4= vader leeft nog 5= niet in dossier
Overleden moeder
Is de moeder van de verdachte overleden voor 10 mei 1940
1= ja 2= nee 0= niet in dossier
Wat was de leeftijd toen de moeder Leeftijd overleden moeder overleed? Broers of zussen
Hoeveel broers of zussen had de verdachte?
Hoe worden de economische Economische situatie gezin omstandigheden omschreven waarin in kindertijd verdachte opgroeide?
1= jonger dan 12 2= 12-‐18 3= ouder dan 18 4= vader leeft nog 5= niet in dossier 1= 2=2 3=3 4=4 5=5 6= meer dan 5 0= niet in dossier 1= zeer slecht 2= konden net rond komen 3= gemiddeld inkomen 4= goed inkomen 0= niet in dossier
63
Gezinssituatie kindertijd
Hoe was de gezinssituatie in de kindertijd van de verdachte?
Hoe worden de economische Economische situatie gezin omstandigheden omschreven tijdens in volwassentijd volwassentijd?
1= alcoholische ouder(s) 2= gewelddadige ouder(s) 3= zieke ouder(s) 4= verwaarloosd als kind 5= uit huis gezet 6= streng gelovig opgevoed 7= goede jeugd 8= liefdevolle ouders 9= nationaal socialistisch opgevoed 10= anti duits gezin 11= Pro Duits 0= niet in dossier 1= zeer slecht 2= konden net rond komen 3= gemiddeld inkomen 4= goed inkomen 0= niet in dossier
Gezinssituatie volwassentijd
1= goed huwelijk 2= slecht huwelijk 3= vreemdgaan 4= gescheiden Hoe was gezinssituatie in volwassentijd leefsituatie 5= geen gezin 6= goed van verdachte? samen zijn 0= niet in dossier
Opleiding
1= Lager onderwijs 2= Middelbaar onderwijs 2= ULO/ MULO 3= HBS 4= Wat was de hoogst gevolgde opleiding Universitair 5= cursus 6= Geen 0= Niet van deze persoon? in dossier
Kerkgenootschap
Bij welk kerkgenootschap was deze persoon aangesloten?
1= Nederlands hervormd 2= Rooms katholiek 3= Evangelisch 4= Protestants 5= Gereformeerd 6= Joods 7= Geen 8= Niet in dossier
Militaire dienst
Heeft de verdachte in militaire dienst gezeten?
1= ja 2= nee 3= ja, duitse militaire dienst 0= niet in dossier
Rang militaire dienst
Welke rang heeft verdachte in militaire dienst gezeten? Uitgeschreven rang
Lid NSB
Was deze persoon lid van de NSB?
1= ja 2= nee 3 = onbekend 0= niet in dossier
Datum lidmaatschap
Werd verdachte voor of tijdens de oorlog lid van NSB?
1= voor 10 mei 1940 2= na 10 mei 1940 0= niet in dossier
Stamboeknummer
Wat was het stamboeknummer van verdachte?
Uitgeschreven stamboeknummer
Functie NSB
Welke functie(s) heeft verdachte eventueel bekleed bij NSB?
Uitgeschreven functie(s)
Politieke partijen voor WO Welke politieke partijen was verdachte II (sympathiserend) lid van voor WO II Uitgeschreven partijen Lidmaatschap nevenorganisaties
Welke nevenorganisaties is verdachte lid van geweest?
Uitgeschreven nevenorganisaties
Werkzaam voor Nederlandse/ Germaansche SS
Was verdachte lid/ werkzaam Germaansche of Nederlandse SS?
1= ja 2= nee 3= onbekend 0= niet in dossier
Werkzaam WA
Was verdachte lid/ werkzaam Wehrmacht
1= ja 2= nee 3 = onbekend 0= niet in dossier
64
Werkzaam voor SD
1= ja 2= nee 3= onbekend 0= niet in Was verdachte lid/ werkzaam voor SD? dossier
Psychiatrisch onderzoek uitgevoerd
Is er psychiatrisch onderzoek uitgevoerd bij verdachte?
1= ja 2= nee 0= niet in dossier
Indien ja, werd deze persoon Toerekeningsvatbaarheid toerekeningsvatbaar geacht?
1= toerekeningsvatbaar 2= verminderd toerekeningsvatbaar 3= niet toerekeningsvatbaar 4= onbekend 0= niet in dossier
Diagnose
Wat was de gestelde diagnose?
1= geen stoornis 2= psychopathische persoonlijkheid 3= neurotische persoonlijkheid 4= makkelijk beinvloedbaar 5= psychopaat 6= verslaafd 7= gebrekkige ontwikkeling der geestesvermogen 7= Anders, namelijk 0= Niet in dossier
Had verdachte een aantekening in het strafregister?
1= ja 2= onbekend in strafregister 3= Ja, zelfrapportage 4= Nee, zelfrapportage 5= Strafregister verbrand 0= niet in dossier
Aantekening in strafregister (voor 10 mei 1945)
Indien ja, voor hoeveel delicten is hij Aantal gepleegde delicten veroordeeld?
Soort delict 1
Leeftijd delict 1
Soort delict 2
Leeftijd delict 2
Soort delict 3
Leeftijd delict 3
1= 1 2= 2 3= 3 4= 4 5= 5 6= 6 of meer 7= nvt 0 = niet in dossier
Voor welk delict is deze persoon voor het eerst veroordeeld?
1= diefstal 2= mishandeling 3= oplichting 4= vernieling 5= overtreding distributiewet 6= ongehoorzaamheid 7=nvt 8= niet in dossier
Hoe oud was deze persoon ten tijde van delict 1?
1= <14 2= 14-‐18 3= 19-‐23 4= 24-‐28 5= 29-‐ 33 6= 34-‐ 38 7= 39 en ouder 8= nvt 0= niet in dossier
Voor welk delict is deze persoon voor de tweede keer veroordeeld?
1= diefstal 2= mishandeling 3= oplichting 4= vernieling 5= overtreding distributiewet 6= ongehoorzaamheid 7=nvt 8= niet in dossier
Hoe oud was deze persoon ten tijde van delict 2?
1= <14 2= 14-‐18 3= 19-‐23 4= 24-‐28 5= 29-‐ 33 6= 34-‐ 38 7= 39 en ouder 8= nvt 0= niet in dossier
Voor welk delict is deze persoon voor de derde keer veroordeeld?
1= diefstal 2= mishandeling 3= oplichting 4= vernieling 5= overtreding distributiewet 6= ongehoorzaamheid 7=nvt 8= niet in dossier
Hoe oud was deze persoon ten tijde van delict 3?
1= <14 2= 14-‐18 3= 19-‐23 4= 24-‐28 5= 29-‐ 33 6= 34-‐ 38 7= 39 en ouder 8= nvt 0= niet in dossier
65
Soort delict 4
Voor welk delict is deze persoon voor de vierde keer veroordeeld?
1= diefstal 2= mishandeling 3= oplichting 4= vernieling 5= overtreding distributiewet 6= ongehoorzaamheid 7=nvt 8= niet in dossier
Leeftijd delict 4
Hoe oud was deze persoon ten tijde van delict 4?
1= <14 2= 14-‐18 3= 19-‐23 4= 24-‐28 5= 29-‐ 33 6= 34-‐ 38 7= 39 en ouder 8= nvt 0= niet in dossier
Qualificatie 26 BBS
Is deze persoon op basis van art. 26 BBS veroordeeld?
1= Ja 2= Nee 0= Niet in dossier
Qualificatie 27 BBS
Is deze persoon op basis van art. 27 BBS veroordeeld? 1= ja 2= nee 0= niet in dossier
Qualificatie 101 Sr
Is deze persoon op basis van art 101 Sr veroordeeld
1= ja 2= nee 0= niet in dossier
Qualificatie 102 Sr
Is deze persoon op basis van art 102 Sr veroordeeld
1= ja 2= nee 0= niet in dossier
Qualificatie 300 Sr
Is deze persoon op basis van art 300 Sr veroordeeld 1= ja 2= nee 0= niet in dossier
Bijzonder Gerechtshof1
1= Amsterdam 2= Arnhem 3= 's-‐ Wat is de naam van het Bijzonder Hertogenbosch 4= Den Haag 5= gerechtshof waar de verdachte voor de Leeuwarden 6= Assen 7= Groningen eerste keer is veroordeeld? 8= N.v.t. 0= Niet in dossier
Hoeveel jaren gevangenisstraf heeft verdachte gekregen bij eerste veroordeling? Is er cassatie ingesteld?
1= <10 jaar 2= 10 jaar 3= 11 jaar 4= 12 jaar 5= 13 jaar 6= 14 jaar 7= 15 jaar 8= 16 jaar 9= 17 jaar 10= 18 jaar 11= 19 jaar 12= 20 jaar 13= 20 of meer14= Levenslang 15= Doodstraf 0= Niet in dossier 1= ja 2= nee 0= niet in dossier
Straf cassatie1
Hoeveel jaren gevangenisstraf heeft verdachte gekregen in cassatie?
1= <10 jaar 2= 10 jaar 3= 11 jaar 4= 12 jaar 5= 13 jaar 6= 14 jaar 7= 15 jaar 8= 16 jaar 9= 17 jaar 10= 18 jaar 11= 19 jaar 12= 20 jaar 13= 20 of meer14= Levenslang 15= Doodstraf 0= Niet in dossier
Bijzonder Gerechtshof2
1= Amsterdam 2= Arnhem 3= 's-‐ Wat is de naam van het Bijzonder Hertogenbosch 4= Den Haag 5= gerechtshof waar de verdachte voor de Leeuwarden 6= N.v.t. 0= Niet in tweede keer is veroordeeld? dossier
Straf BG1 Cassatie1
Straf BG2 Cassatie2
Hoeveel jaren gevangenisstraf heeft verdachte gekregen bij tweede veroordeling? Is er cassatie ingesteld?
1= <10 jaar 2= 10 jaar 3= 11 jaar 4= 12 jaar 5= 13 jaar 6= 14 jaar 7= 15 jaar 8= 16 jaar 9= 17 jaar 10= 18 jaar 11= 19 jaar 12= 20 jaar 13= 20 of meer14= Levenslang 15= Doodstraf 0= Niet in dossier 1= ja 2= nee 0= niet in dossier
66
1= <10 jaar 2= 10 jaar 3= 11 jaar 4= 12 jaar 5= 13 jaar 6= 14 jaar 7= 15 jaar 8= 16 jaar 9= 17 jaar 10= 18 jaar 11= 19 jaar 12= 20 jaar 13= 20 of meer14= Levenslang 15= Doodstraf 0= Niet in dossier
Straf cassatie2
Hoeveel jaren gevangenisstraf heeft verdachte gekregen in cassatie?
Gratie
Is er een verzoek tot gratie ingediend? 1= ja 2= nee 3= nvt 0= niet in dossier
Gratie verleend
Is er gratie of strafvermindering verleend?
Gratievermindering
Hoeveel jaren gevangenisstraf is van de straf overgebleven na de gratie? Uitgeschreven in jaren
Doodstraf
Is de doodstraf tegen de verdachte geëist?
1= ja 2= nee 0= niet in dossier
Doodstraf voltrokken
Indien doodstraf geëist, is deze voltrokken?
1= ja 2= nee 3= nvt 0= niet in dossier
Gevlucht
Is de verdachte na de capitulatie van Duitsland gevlucht uit Nederland?
1= ja 2= nee 3= onbekend 0= niet in dossier
Wreed
Heeft de verdachte in het kamp hardhandig opgetreden?
1=ja 2=nee 3=Ontkent zelf, getuigenissen geven aan wel wreed 4= Anders, namelijk 0= niet in dossier
Bevel
Indien ja, handelde de verdachte op bevel om autoriteit te gehoorzamen?
1= ja 2= nee 3= nvt 0= niet in dossier
Pleegde verdachte misdaden op eigen houtje?
1= ja 2= nee 3= nvt 0= niet in dossier
Groepsdruk
1= ja 2= nee 3= nvt 0= niet in dossier
67
Bijlage 3
Frequentietabellen geslacht Cumulative Frequency
Valid
man
Percent
35
Valid Percent
100,0
Percent
100,0
100,0
Geboorteland van de verdachte Cumulative Frequency Valid
Nederland
Percent
35
Valid Percent
100,0
Percent
100,0
100,0
Nationaliteit verdachte 10 mei 1940 Cumulative Frequency Valid
Nederlands
Percent
35
Valid Percent
100,0
Percent
100,0
100,0
Genationaliseerd tot Nederlander Cumulative Frequency Valid
nvt
Percent
35
Valid Percent
100,0
Percent
100,0
100,0
Leeftijdscategorie op 10 mei 1940 Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
18-23
14
40,0
40,0
40,0
24-29
8
22,9
22,9
62,9
30-35
6
17,1
17,1
80,0
36-41
5
14,3
14,3
94,3
42-47
2
5,7
5,7
100,0
Total
35
100,0
100,0
Geboorteprovincie Cumulative Frequency Valid
Valid Percent
Percent
Niet in dossier
1
2,9
2,9
2,9
Drenthe
6
17,1
17,1
20,0
Friesland
1
2,9
2,9
22,9
Gelderland
1
2,9
2,9
25,7
Groningen
6
17,1
17,1
42,9
11
31,4
31,4
74,3
Noord Holland
Percent
68
Overijsel
3
8,6
8,6
82,9
Utrecht
3
8,6
8,6
91,4
Zuid Holland
2
5,7
5,7
97,1
Anders, namelijk
1
2,9
2,9
100,0
35
100,0
100,0
Total
Regio waar verdachte geboren Cumulative Frequency Valid
Niet in dossier West (ZH, NH, ZE, UT) Oost (OV, GL) Noord (FR, GR, DR) Buitenland Total
Percent
Valid Percent
Percent
1
2,9
2,9
2,9
16
45,7
45,7
48,6
4
11,4
11,4
60,0
13
37,1
37,1
97,1
1
2,9
2,9
100,0
35
100,0
100,0
Wat was de woonregio van de verdachte ten tijde van de arrestatie? Cumulative Frequency Valid
West (ZH, NH, ZE, UT) Oost (OV, GL) Noord (FR, GR, DR) Buitenland Total
Percent
Valid Percent
Percent
14
40,0
40,0
40,0
5
14,3
14,3
54,3
15
42,9
42,9
97,1
1
2,9
2,9
100,0
35
100,0
100,0
Is de verdachte overleden tijdens de oorlog? Cumulative Frequency Valid
nee
35
Percent
Valid Percent
100,0
Percent
100,0
100,0
Welk beroep wordt weergeven in sententie? Cumulative Frequency Valid
Valid Percent
Percent
kantoorbediende
2
5,7
5,7
5,7
Timmerman
1
2,9
2,9
8,6
Politie
1
2,9
2,9
11,4
Schoenmaker
1
2,9
2,9
14,3
Cafehouder
1
2,9
2,9
17,1
12
34,3
34,3
51,4
Landarbeider
Percent
69
Straatmaker
1
2,9
2,9
54,3
Chauffeur
2
5,7
5,7
60,0
Anders, namelijk
14
40,0
40,0
100,0
Total
35
100,0
100,0
Wat was de burgelijke staat van deze persoon ten tijde van de Tweede Wereldoorlog? Cumulative Frequency Valid
gehuwd
Percent
Valid Percent
Percent
23
65,7
65,7
65,7
Ongehuwd
9
25,7
25,7
91,4
Gescheiden
3
8,6
8,6
100,0
35
100,0
100,0
Total
Heeft de verdachte kinderen? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
ja
25
71,4
71,4
71,4
nee
10
28,6
28,6
100,0
Total
35
100,0
100,0
Hoeveel kinderen had deze persoon op 10 mei 1940? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
Niet in dossier
2
5,7
5,7
5,7
1
4
11,4
11,4
17,1
2
5
14,3
14,3
31,4
3
4
11,4
11,4
42,9
4
3
8,6
8,6
51,4
5
1
2,9
2,9
54,3
7
1
2,9
2,9
57,1
geen
15
42,9
42,9
100,0
Total
35
100,0
100,0
70
Hoeveel kinderen had deze persoon op 5 mei 1945? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
Niet in dossier
2
5,7
5,7
5,7
1
7
20,0
20,0
25,7
2
5
14,3
14,3
40,0
3
4
11,4
11,4
51,4
4
3
8,6
8,6
60,0
5
2
5,7
5,7
65,7
7
1
2,9
2,9
68,6
8 of meer
1
2,9
2,9
71,4
geen
10
28,6
28,6
100,0
Total
35
100,0
100,0
Is de vader van de verdachte overleden voor 10 mei 1940 Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
14
40,0
40,0
40,0
8
22,9
22,9
62,9
nee
13
37,1
37,1
100,0
Total
35
100,0
100,0
ja
Wat was de leeftijd van de verdachte toen de vader overleed? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
19
54,3
54,3
54,3
12-18
2
5,7
5,7
60,0
ouder dan 18
1
2,9
2,9
62,9
vader leeft nog
13
37,1
37,1
100,0
Total
35
100,0
100,0
Is de moeder van de verdachte overleden voor 10 mei 1940 Cumulative Frequency Valid
niet in dossier ja nee
Percent
Valid Percent
Percent
15
42,9
42,9
42,9
6
17,1
17,1
60,0
14
40,0
40,0
100,0
71
Total
35
100,0
100,0
Wat was de leeftijd van de verdachte toen de moeder overleed? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
20
57,1
57,1
57,1
12-18
1
2,9
2,9
60,0
ouder dan 18
1
2,9
2,9
62,9
vader leeft nog
13
37,1
37,1
100,0
Total
35
100,0
100,0
Had verdachte broers of zussen? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
18
51,4
51,4
51,4
Ja
16
45,7
45,7
97,1
Nee
1
2,9
2,9
100,0
Total
35
100,0
100,0
Hoe worden de economische omstandigheden omschreven waarin verdachte opgroeide? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
21
60,0
60,0
60,0
Zeer slecht
9
25,7
25,7
85,7
Konden net rond komen
5
14,3
14,3
100,0
35
100,0
100,0
Total
Hoe was de gezinssituatie in de kindertijd van verdachte? Cumulative Frequency Valid
Valid Percent
Percent
niet in dossier
26
74,3
74,3
74,3
zieke ouder(s)
1
2,9
2,9
77,1
verwaarloosd als kind
3
8,6
8,6
85,7
goede jeugd
2
5,7
5,7
91,4
liefdevolle ouders
1
2,9
2,9
94,3
1
2,9
2,9
97,1
nationaal socialistisch opgevoed
Percent
72
Pro Duits Total
1
2,9
2,9
35
100,0
100,0
100,0
Hoe worden de economische omstandigheden omschreven van verdachte tijdens volwassentijd? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
12
34,3
34,3
34,3
Zeer slecht
16
45,7
45,7
80,0
Konden net rond komen
6
17,1
17,1
97,1
Gemiddeld inkomen
1
2,9
2,9
100,0
35
100,0
100,0
Total
Hoe was de gezinssituatie in de volwassentijd van verdachte? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
14
40,0
40,0
40,0
goed huwelijk
7
20,0
20,0
60,0
slecht huwelijk
2
5,7
5,7
65,7
vreemdgaan
3
8,6
8,6
74,3
gescheiden leefsituatie
3
8,6
8,6
82,9
Geen gezin
5
14,3
14,3
97,1
goed samen zijn
1
2,9
2,9
100,0
35
100,0
100,0
Total
Wat was de hoogst gevolgde opleiding van deze persoon? Cumulative Frequency Valid
Lager onderwijs
Percent
Valid Percent
Percent
27
77,1
77,1
77,1
ULO/MULO
3
8,6
8,6
85,7
Avondschool
1
2,9
2,9
88,6
Geen
4
11,4
11,4
100,0
Total
35
100,0
100,0
Bij welke kerkgenootschap was deze persoon aangesloten?
73
Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
Nederlands Hervormd
17
48,6
48,6
48,6
Rooms Katholiek
12
34,3
34,3
82,9
Protestants
1
2,9
2,9
85,7
Gereformeerd
2
5,7
5,7
91,4
Geen
3
8,6
8,6
100,0
Total
35
100,0
100,0
Heeft de verdachte in militaire dienst gezeten? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
1
2,9
2,9
2,9
ja
17
48,6
48,6
51,4
nee
17
48,6
48,6
100,0
Total
35
100,0
100,0
Was deze persoon lid van de NSB? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
ja
23
65,7
65,7
65,7
nee
12
34,3
34,3
100,0
Total
35
100,0
100,0
Werd de verdachte voor of tijdens oorlog lid van NSB? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
12
34,3
34,3
34,3
voor 10 mei 1940
10
28,6
28,6
62,9
na 10 mei 1940
13
37,1
37,1
100,0
Total
35
100,0
100,0
Was verdachte lid/ werkzaam Germaansche/ NL'se SS? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
2
5,7
5,7
5,7
ja
6
17,1
17,1
22,9
74
nee
27
77,1
77,1
Total
35
100,0
100,0
100,0
Was verdachte lid/ werkzaam WA? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
2
5,7
5,7
5,7
ja
14
40,0
40,0
45,7
nee
19
54,3
54,3
100,0
Total
35
100,0
100,0
Was verdachte lid/ werkzaam voor SD? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
2
5,7
5,7
5,7
ja
5
14,3
14,3
20,0
nee
28
80,0
80,0
100,0
Total
35
100,0
100,0
Is er psychiatrisch onderzoek uitgevoerd bij de verdachte? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier ja Total
Percent
Valid Percent
Percent
31
88,6
88,6
88,6
4
11,4
11,4
100,0
35
100,0
100,0
Indien ja, werd deze persoon toerekeningsvatbaar geacht? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier verminderd toerekeningsvatbaar Total
Percent
Valid Percent
Percent
32
91,4
91,4
91,4
3
8,6
8,6
100,0
35
100,0
100,0
75
Wat was de gestelde diagnose? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Valid Percent
Percent
32
91,4
91,4
91,4
1
2,9
2,9
94,3
2
5,7
5,7
100,0
35
100,0
100,0
makkelijk beinvloedbaar gebrekkige ontwikkeling der geestesvermogen Total
Percent
Had verdachte een aantekening in het strafregister ? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
14
40,0
40,0
40,0
6
17,1
17,1
57,1
onbekend in strafregister
15
42,9
42,9
100,0
Total
35
100,0
100,0
Ja
Indien ja, voor hoeveel delicten is verdachte veroordeeld? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
29
82,9
82,9
82,9
1
3
8,6
8,6
91,4
2
2
5,7
5,7
97,1
3
1
2,9
2,9
100,0
35
100,0
100,0
Total
Voor welk delict is deze persoon voor het eerste keer veroordeeld? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Valid Percent
Percent
29
82,9
82,9
82,9
Diefstal
1
2,9
2,9
85,7
Mishandeling
1
2,9
2,9
88,6
Oplichting
1
2,9
2,9
91,4
Overtreding distributiewet
1
2,9
2,9
94,3
Anders, namelijk
2
5,7
5,7
100,0
35
100,0
100,0
Total
Percent
76
Hoe oud was deze persoon ten tijde van delict 1? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
29
82,9
82,9
82,9
19-23
2
5,7
5,7
88,6
24-28
2
5,7
5,7
94,3
29-33
1
2,9
2,9
97,1
39 of ouder
1
2,9
2,9
100,0
35
100,0
100,0
Total
Voor welk delict is deze persoon voor de tweede keer veroordeeld? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
32
91,4
91,4
91,4
Diefstal
1
2,9
2,9
94,3
Mishandeling
1
2,9
2,9
97,1
Oplichting
1
2,9
2,9
100,0
35
100,0
100,0
Total
Hoe oud was deze persoon ten tijde van delict 2? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
32
91,4
91,4
91,4
19-23
1
2,9
2,9
94,3
34-38
1
2,9
2,9
97,1
39 of ouder
1
2,9
2,9
100,0
35
100,0
100,0
Total
Voor welk delict is deze persoon voor de derde keer veroordeeld? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier Diefstal Total
Percent
Valid Percent
Percent
34
97,1
97,1
97,1
1
2,9
2,9
100,0
35
100,0
100,0
77
Hoe oud was deze persoon ten tijde van delict 3? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
34
97,1
97,1
97,1
34-38
1
2,9
2,9
100,0
Total
35
100,0
100,0
Voor welk delict is deze persoon voor de vierde keer veroordeeld? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
35
Percent 100,0
Valid Percent 100,0
Percent 100,0
Hoe oud was deze persoon ten tijde van delict 4? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
35
Percent 100,0
Valid Percent 100,0
Percent 100,0
Is deze persoon op basis van art. 26 BBS veroordeeld? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
2
5,7
5,7
5,7
ja
3
8,6
8,6
14,3
nee
30
85,7
85,7
100,0
Total
35
100,0
100,0
Is deze persoon op basis van art. 27 BBS veroordeeld? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
2
5,7
5,7
5,7
nee
33
94,3
94,3
100,0
Total
35
100,0
100,0
Is deze persoon op basis van art. 101 Sr veroordeeld? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
2
Percent 5,7
Valid Percent 5,7
Percent 5,7
78
ja
19
54,3
54,3
60,0
nee
14
40,0
40,0
100,0
Total
35
100,0
100,0
Is deze persoon op basis van art. 102 Sr veroordeeld? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
2
5,7
5,7
5,7
24
68,6
68,6
74,3
nee
9
25,7
25,7
100,0
Total
35
100,0
100,0
ja
Is deze persoon op basis van art. 300 Sr veroordeeld? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
2
5,7
5,7
5,7
ja
6
17,1
17,1
22,9
nee
27
77,1
77,1
100,0
Total
35
100,0
100,0
Wat is de naam van het Bijzonder Gerechtshof waar de verdachte voor de eerste keer is veroordeeld? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
2
5,7
5,7
5,7
10
28,6
28,6
34,3
Arnhem
6
17,1
17,1
51,4
's-Hertogenbosch
2
5,7
5,7
57,1
Den Haag
1
2,9
2,9
60,0
10
28,6
28,6
88,6
Assen
2
5,7
5,7
94,3
Groningen
2
5,7
5,7
100,0
35
100,0
100,0
Amsterdam
Leeuwarden
Total
Hoeveel jaren gevangenisstraf heeft verdachte gekregen bij eerste veroordeling? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
Niet in dossier
2
5,7
5,7
5,7
<10 jaar
1
2,9
2,9
8,6
79
10 jaar
6
17,1
17,1
25,7
11 jaar
4
11,4
11,4
37,1
12 jaar
4
11,4
11,4
48,6
14 jaar
1
2,9
2,9
51,4
15 jaar
2
5,7
5,7
57,1
16 jaar
1
2,9
2,9
60,0
18 jaar
2
5,7
5,7
65,7
20 jaar
3
8,6
8,6
74,3
Levenslang
6
17,1
17,1
91,4
Doodstraf
3
8,6
8,6
100,0
35
100,0
100,0
Total
Is er cassatie ingesteld? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
2
5,7
5,7
5,7
ja
16
45,7
45,7
51,4
nee
17
48,6
48,6
100,0
Total
35
100,0
100,0
Hoeveel jaren gevangenisstraf heeft verdachte gekregen in cassatie? Cumulative Frequency Valid
Niet in dossier
Valid Percent
Percent
19
54,3
54,3
54,3
<10 jaar
1
2,9
2,9
57,1
10 jaar
3
8,6
8,6
65,7
12 jaar
1
2,9
2,9
68,6
13 jaar
1
2,9
2,9
71,4
14 jaar
1
2,9
2,9
74,3
16 jaar
2
5,7
5,7
80,0
18 jaar
1
2,9
2,9
82,9
20 jaar
3
8,6
8,6
91,4
Levenslang
2
5,7
5,7
97,1
Doodstraf
1
2,9
2,9
100,0
35
100,0
100,0
Total
Percent
80
Is er verzoek tot gratie ingediend? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
16
45,7
45,7
45,7
ja
14
40,0
40,0
85,7
nee
5
14,3
14,3
100,0
Total
35
100,0
100,0
Is er gratie of strafvermindering verleend? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
16
45,7
45,7
45,7
ja
14
40,0
40,0
85,7
nee
5
14,3
14,3
100,0
Total
35
100,0
100,0
Hoeveel jaren gevangenisstraf is na gratie van de straf overgebleven? Cumulative Frequency Valid
Niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
21
60,0
60,0
60,0
<10 jaar
5
14,3
14,3
74,3
11 jaar
1
2,9
2,9
77,1
13 jaar
1
2,9
2,9
80,0
14 jaar
1
2,9
2,9
82,9
15 jaar
1
2,9
2,9
85,7
17 jaar
2
5,7
5,7
91,4
20 jaar of meer
2
5,7
5,7
97,1
Levenslang
1
2,9
2,9
100,0
35
100,0
100,0
Total
Is de doodstraf tegen de verdachte geeist? Cumulative Frequency Valid
ja
Percent
Valid Percent
Percent
3
8,6
8,6
8,6
nee
32
91,4
91,4
100,0
Total
35
100,0
100,0
81
Indien doodstraf geeist, is deze voltrokken? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier
Percent
Valid Percent
Percent
32
91,4
91,4
91,4
ja
1
2,9
2,9
94,3
nee
2
5,7
5,7
100,0
Total
35
100,0
100,0
Is de verdachte na de capitulatie van Duitsland gevlucht uit Nederland? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
1
2,9
2,9
2,9
ja
2
5,7
5,7
8,6
nee
32
91,4
91,4
100,0
Total
35
100,0
100,0
Heeft de verdachte in het kamp mensen mishandeld? Cumulative Frequency Valid
niet in dossier ja nee Ontkent zelf, getuigenissen geven aan wel wreed Total
Percent
Valid Percent
Percent
8
22,9
22,9
22,9
16
45,7
45,7
68,6
8
22,9
22,9
91,4
3
8,6
8,6
100,0
35
100,0
100,0
Indien ja, handelde de verdachte op bevel om autoriteit te gehoorzamen? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
10
28,6
28,6
28,6
ja
12
34,3
34,3
62,9
nee
5
14,3
14,3
77,1
nvt
8
22,9
22,9
100,0
35
100,0
100,0
Total
82
Pleegde verdachte misdaden op eigen houtje? Cumulative Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
niet in dossier
12
28,6
28,6
28,6
ja
10
31,4
31,4
60,0
nee
8
17,1
17,1
77,1
nvt
5
22,9
22,9
100,0
35
100,0
100,0
Total
83
Bijlage 4
Tabel strafvermindering van hoofdstraf
Dader (CABR –
Straf bij Bijzonder
Straf na Cassatie
Straf na gratie
dossiernummer)
Gerechtshof
103
6 jaar en 8 maanden
6 jaar en 8 maanden
-‐
73558
-‐
-‐
-‐
64118
12 jaar
-‐
-‐
64119
10 jaar
-‐
-‐
121
16 jaar
14 jaar
9 jaar
76890
18 jaar
16 jaar
15 jaar
221
Levenslang
18 jaar
17 jaar
148
Levenslang
-‐
23 jaar
66835
18 jaar
-‐
17 jaar
74530
Krijgt aparte straffen:
-‐
-‐
Sub I: 12 jaar Sub II: 6 jaar 72956
-‐
-‐
-‐
64307
14 jaar
-‐
13 jaar
187
10 jaar
-‐
8 jaar
220
20 jaar
12 jaar
-‐
75894
20 jaar
16 jaar
-‐
509
Levenslang
Levenslang
1e keer: 24 jaar 2e keer: 22 jaar en 3 maanden
74717
Doodstraf
Doodstraf: voltrokken -‐
74053
11 jaar
-‐
-‐
76664
12 jaar
10 jaar
-‐
76272
Levenslang
20 jaar
17 jaar
76784
12 jaar
10 jaar
9 jaar
63673
15 jaar
-‐
-‐
66960
20 jaar
584
11 jaar
10 jaar
-‐
180
11 jaar
-‐
-‐
84
61199/ 74652
Doodstraf
20 jaar
14 jaar
64332
10 jaar
-‐
-‐
64404
12 jaar
-‐
-‐
14551
11 jaar
-‐
8 jaar en 9 maanden
73999
Doodstraf
-‐
Levenslang
67561
10 jaar
-‐
9 jaar
686
15 jaar
15 jaar
-‐
67536
Levenslang
20 jaar
-‐
67536
Levenslang
-‐
-‐
66629
10 jaar
-‐
-‐
85