1. Titel: Terug naar Oegstgeest Auteur: Jan Wolkers Aantal blz: 191 Datum eerste druk: 1965 Uitgeverij: J.M.Meulenhoff bv, Amsterdam 2. In 'Terug naar Oegstgeest' gaat Jan Wolkers ook werkelijk terug naar Oegstgeest. Hij bezoekt zijn ouders, gaat naar de plek waar hij vroeger werkte en naar het graf van zijn broer. Hij doet veel herinneringen op als hij weer terug gaat, herinneringen aan vroeger. Hij probeert deze herinneringen te verbannen uit zijn hoofd. Jan Wolkers is geboren op 26 oktober 1925, op de verjaardag van zijn vader. Het gezin is streng gereformeerd, het geloof dat Jan later niet zal volgen. Hij is voor zijn ouders geen makkelijk kind, omdat hij niet het brave jongetje is wat zij van hem verwachten. Doordat het gezin waar Jan in opgroeit erg groot is, moeten Jan en zijn broer noodgedwongen het bed delen. Ze hebben een haatliefde verhouding, omdat Jan veel bewondering heeft voor zijn broer, maar ook vaak een hekel aan hem heeft. Jan merkt pas hoeveel hij van zijn broer houdt als die is gestorven in de oorlog aan difterie. De herinneringen aan de lagere schooltijd zijn verschillend omdat Jan stiekem verliefd was op juffrouw Vink uit de 1e klas, maar een hekel had aan mevrouw Hakkenberg uit de 2e klas. Door zijn slechte cijfers gaat hij naar een andere school, waar het beter gaat, maar ook daar kan hij niet zo goed opschieten met de leraren. Daarom gaat hij naar de MULO. Daar gaat het ook niet zo goed en Jan besluit te gaan werken in de winkel van zijn vader en moeder, de delicatessenzaak die door het gebrek aan klanten een simpel kruidenierszaakje werd. Na een paar jaar zoekt hij andere baantjes. Eerst werkt hij in het ziekenhuislaboratorium, waar hij de testdieren moet verzorgen. Na een tijdje wordt Jan ontslagen, omdat hij de dieren op gruwelijke wijze vermoordt. Hij gaat werken in de tuin van en boomgaard van een rijke landheer. Hij stopt daarmee omdat hij een beter baantje heeft gevonden bij een lijstenmaker in Leiden. Jan ontdekt dat hij tekenen erg leuk vind en gaat daarom naar de grafische school in Leiden. Daar krijgt hij een vriendinnetje, maar hun relatie loopt al snel stuk, omdat hij haar niet kan geven wat ze wil. 3. Recensie door: Ronald Westerbeek, Nederlands Dagblad Toen ik een jaar of vijf geleden voor het eerst terugging naar Oene, het Veluwse dorp waar ik opgroeide, bleek er vanuit Epe geen lijnbus meer naartoe te rijden,
dus begon ik die vijf kilometer te lopen. Al snel werd ik ingehaald door een trekker-met-giertank, met aan het stuur een bonkige jongen die een paar klassen hoger had gezeten op de School met de Bijbel. Hij gaf me een lift, zodat ik – rugzak onder de arm – zittend op het spatbord en in een walm van varkenstront naar Oene reed. Een gepastere manier om het dorp binnen te rijden bestond niet. Het voelde als thuiskomen in de kneuterigheid na een jarenlange wereldreis. Nu ik hier op een dakterras in Moshi (Tanzania) zit – aan de voet van Afrika's hoogste berg, die ik vier jaar geleden beklom met een oude schoolvriend – en terugdenk aan de mestgeur van mijn jeugd, lijkt het een spannend jongensboek, waarin alles op z'n plek valt en alles een betekenis heeft. Dat we tegen de Siouxindianen vochten in de houtwal achter de boerderij. Dat we als Huckleberry Finn de wetering afzakten op een zelfgebouwd vlot. Dat we als partizanen het huis van de dorpsagent beslopen en illegaal vuurwerk plaatsten, dat we met een tijdontsteking tot ontploffing brachten. We speelden de verhalen die ik verzon, en 's avonds schreef ik ze in mijn multomap. Natuurlijk moest dit uitlopen op lange reizen door Afrika, het was onvermijdelijk dat de Kilimanjaro beklommen zou worden met een vriend van toen. Maar misschien is dat niet waar. Misschien had het net zo goed anders kunnen gaan. Zijn het maar lijnen die ik achteraf trek van de ene gebeurtenis naar de andere, om de zin ervan te begrijpen. Toen ik met die giertank terugkeerde in Oene, bleek alles immers aardser en willekeuriger dan ik me dacht te herinneren. Voorbije wereld Begin jaren zestig ging Jan Wolkers terug naar zíjn dorp. 'Terug naar Oegstgeest' (1965) is een trefzeker en eerlijk portret van een voorbije wereld. Het is een wereld van kroepketels en korsetten met baleinen, van toverlantaarns en stoomtrams, een wereld waarin het dragen van een korte broek nog getuigt van "wereldgelijkvormigheid". Die wereld is dan – in de jaren dertig en veertig – al hard bezig voorbij te gaan. De deftige delicatessenhandel van zijn vader (op de winkelruit: COMESTIBLES – DELICATESSEN – FIJNE VLEESWAREN, en als je het portiek binnenkwam: KOLONIALE WAREN, dat waren de grote stopflessen met lombok, kroepoek udang en pijpkaneel) is een kort leven beschoren. De zaak verloopt tot een kruidenierswinkel en in de crisisjaren hebben ze zelfs de bastaardsuiker niet meer op voorraad, zodat Jan stiekem naar de concurrent moet rennen als een klant er onverhoopt om vraagt. Tijdens een van zijn bezoeken aan Oegstgeest ziet hij zijn vader met een boodschappentas naar de Albert Heijn lopen, stijf en een beetje verkrampt. "Ik had hem nooit anders dan door onze eigen winkel zien lopen. Er zat iets vernederends in zoals hij daar rondliep en zijn flessen en potjes voor de winkeljuffrouw neerzette en zijn hand ophield voor het statiegeld." Aan het eind van het boek droomt hij dat zijn vader voor de winkel op de stoep staat en een soort Perzisch tapijt naar buiten trekt, "als een laatste wanhopige
poging om dat verleden, met alles wat hem mislukt was en uit handen gegleden, naar zich toe te halen." Het onherroepelijke verdwijnen van dingen en van mensen, dat is waar dit boek over gaat. De winkel is gesloopt, de tuin van de miljonair waar hij werkte is overwoekerd, het landhuis staat leeg. En het gereformeerde geloof dat zo'n sterke stempel drukte op zijn jeugd, raakte hij al met het komen van de eerste baardstoppels kwijt. Ergens aan het begin van het boek trekt hij een ficus uit de pot, de wortels zijn dor en dood. "De plant heeft nog een poos de schijn kunnen ophouden, maar toen het sap uit de stengels op was, vielen de bladeren af." Zo is het ook met het kleinburgerlijke, gereformeerde milieu, lijkt Wolkers te willen zeggen. Toch is Wolkers nergens snerend over het geloof van zijn ouders. Waar Maarten 't Hart een karikatuur schetst, blijft Wolkers integer, soms zelfs respectvol. De naam Wolkers is, geloof ik, nog altijd controversieel onder gereformeerden, maar in 'Terug naar Oegstgeest' kan ik – anno 1999 – werkelijk niets aanstootgevends ontdekken. Hij valt het geloof niet aan, hooguit de kleinburgerlijkheid (misschien was het dertig jaar geleden moeilijk voor gereformeerde lezers om dat onderscheid te maken?), en schetst zijn ouders als godvruchtige, hardwerkende mensen. Zijn moeder, die hunkert naar "een beetje welstand, een beetje geluk", zag hun eenvoudige arbeidersgezin graag als "gegoede middenstand". Voor zijn vader tellen die standsverschillen niet. "Voor hem was alleen van belang of wij op de dag des Oordeels eerlijk voor de troon zouden kunnen staan van Hem die zich met het licht bedekt als met een kleed." Wolkers schrijft dat niet ironisch; voor hem was zijn vader een eerlijk en oprecht man. De schim van de dood Met het verlies van zijn geloof, is de dood het meest onherroepelijke verdwijnen geworden. De kleine Jan weet zich –na een dreigende profetie van de paranormaal begaafde buurvrouw – achtervolgd door een schim, waarvan hij zich realiseert dat het de dood is, "of erger nog, erger dan de dood. De lege plaats die achterblijft als iets voorgoed weg is, als je het nooit meer zal zien." Wat hem rest is het leven op aarde, dat hem als kind al weinig optimistisch stemt. Als geen ander weet hij dat de mens tot alle kwaad is geneigd. Zelf is hij een wrokkig, eenzelvig, lastig jochie, dat zo graag het ánders wil, zo graag het goede zou wíllen doen. Hij houdt bijvoorbeeld hartstochtelijk veel van dieren, toch wil er onder zijn hoede nog wel een per ongeluk eentje doodgaan. Op een keer ramt hij in heilige verontwaardiging een jongen op z'n kop, omdat die een nest vogels heeft verzopen. Als die jongen prompt niet meer op school verschijnt en een paar weken later sterft aan hersenvliesontsteking, is Jan doodsbenauwd: híj heeft 'm vermoord!
Ondanks zijn dierenliefde kan hij het niet laten om insecten te martelen. En kwaad dat klein begint, grijpt onvermijdelijk om zich heen. Als de Tweede Wereldoorlog losbreekt, beschrijft Wolkers de feitelijke oorlogsgebeurtenissen slechts zijdelings. Maar hij vertelt wel hoe hij tot zijn eigen verbijstering de proefratten die hij in het laboratorium van het Leidse Ziekenhuis moet verzorgen, gruwelijk begint te folteren. "Toen ik later hoorde van de concentratiekampen en gaskamers, dacht ik, het is mijn schuld, ik ben ermee begonnen." Betekenis De verdwijning die de meeste indruk op hem maakt, is die van zijn broer, die in het laatste oorlogsjaar bezwijkt aan difterie. Een halfjaar eerder zijn ze samen nog wezen vissen en ze zagen onder het ijs onder hun voeten een reusachtige paling, met kille fletsblauwe ogen. Ze praatten er met niemand over, omdat ze toch niet zouden worden geloofd. "En nooit heb ik dieper de afwezigheid van mijn broer, voor altijd, gevoeld dan toen, toen ik besefte dat alles wat samen hadden gezien en meegemaakt niet meer bestond. Dat het met hem voorgoed verdwenen was." In 'Terug naar Oegstgeest' probeert Wolkers om dat verleden, met alles dat hem uit handen is gegleden, naar zich toe te halen. Maar, stelt hij zelf, "misschien is het allemaal niet waar. Misschien had niets een betekenis, had alles net zo goed anders kunnen gaan. Zijn het maar lijnen die ik trek van de ene gebeurtenis naar de andere om de zin ervan te begrijpen." 'Terug naar Oegstgeest' is met recht een literaire klassieker die nog altijd gelezen wordt. Het is bovendien een tijdsdocument, zowel van de vooroorlogse, gereformeerde jaren die het beschrijft, als van de tijd waarin het werd geschreven, de tijd waarin veel mensen het geloof van het jeugd kwijtraakten. Wat overblijft, is het onherroepelijke verdwijnen. Mijn mening wat betreft de recensie: Ik ben het grotendeels met de recensent eens. De recensie lijkt echter groter dan hij daadwerkelijk is. De recensent gebruikt namelijk veel lange voorbeelden uit het boek. Hij gebruikt deze om zijn mening beter naar voren te laten komen en dit gaat hem goed af. Hij geeft duidelijk de gedachte achter het boek weer en volgt de hoofdlijn in het verhaal. Kortom, naar mijn mening is dit een goede recensie. 4a. De stijl is zeer ingehouden, veel korte en vrij directe zinnen. Wolkers wil hiermee zijn afkeer van ‘mooi-schrijverij’ en literatuur daarmee onderstrepen. Deze ingehouden stijl combineert Wolkers met scherpe observaties, levensechte dialogen, humor en grote contrasten.
4b. Voorbeeld uit het boek: Blz. 175, “Plotseling verdwenen de vissen en het oppervlak werd roerloos. Toen kwam uit het grijze water een enorme paling als een spookbeeld opdoemen. Zijn kop was zo breed als een mannenhand en zijn onderlip stak wreed naar voren. Met zijn kille fletsblauwe ogen die licht leken af te stralen keek hij ons hypnotiserend aan. Verlamd van schrik stonden we aan de rand van het wak en staarden naar die waanzinnige ongelooflijke verschijning. Zijn kop was allang onder het ijs verdwenen toen zijn reusachtige lichaam nog traag en krachtig door het water golfde. Op hetzelfde moment dat hij verdwenen was deden we een stap achteruit. Van een afstand wierp mijn broer de tak als een harpoen in de bijt. Toen gingen we zo gauw mogelijk van het ijs, want het was of de dreiging van dat beest ons onder onze voeten volgde.” 4c. In het boek komen veel stukken voor die een grote symboolwaarde hebben. Zoals het vervallen landgoed van Houtgraaf, het bevrijden van een jonge reiger, het weerbericht op zijn geboortedag en bijvoorbeeld bovenstaand stuk over een reusachtige paling. Dit ziet hij allemaal als voortekenen van wat nog komen gaat. 5a. Het gehele boek is verteld in het ik-perspectief. Hieronder staan enkele bewijzen daarvoor: - “Mijn vader”, blz 9 - “Ik schrok”, blz 9 - “Hij heeft het me nooit vergeven”, blz 10 - “Vanmorgen ben ik”, blz 39 5b. Je ziet alles door de ogen van de ik-figuur en je leest/weet zijn gedachtes. 6. Vertelde tijd: Het verhaal begint op de dag dat de ik-persoon geboren wordt. Vanaf die tijd kan hij over zichzelf vertellen. Het verhaaleinde is niet aan te wijzen, want in het laatste hoofdstuk staat geen tijdsbepaling, extra moeilijk wordt het nog gemaakt door al die "Terug naar Oegstgeest"-terugblikken. Het verhaal stopt in 1965. Verteltijd: Het boek bestaat uit 191 blz.
7. Het verhaal is in niet chronologische volgorde geschreven. Het speelt zich af in het heden en in het verleden. Er is sprake van tijdsversnelling en tijdsvertraging. Sommige stukken vliegt Wolkers doorheen, andere worden juist ongelooflijk uitvoerig besproken, tot in de details. 8. Het boek zit vol met flashbacks, de zogenaamde ‘Terug naar oegstgeest’ stukken. In de oneven hoofdstukken beschrijft Jan Wolkers een directie observatie van zijn Jeugd (flashback in gedachten zeg maar). In de even hoofdstukken keert Jan Wolkers terug naar zijn geboorteplaats waar hij terugkomt op deze directe observatie. 9. Het verhaal speelt zich voornamelijk af in Oegstgeest. Vooral bij Jan Wolkers thuis en in de winkel van zijn vader. Wat mij opviel was het verband tussen een omstandigheid en een gebeurtenis. Deze zijn het tegenovergestelde van wat je normaal eigenlijk verwacht. Op de geboortedag van de hoofdpersoon regent het en er staat een harde stormachtige wind. Een logisch verband zou (imo) zijn geweest: Geboorte? Zonnig weer. Dit soort tegenstrijdigheden verwarren nogal af en toe. 10. Sympathiekst: de moeder van de hoofdpersoon, van Jan Wolkers dus. De momenten dat zij in het boek aan bod komt wordt zij afgespiegeld als een lieve, goede vrouw. Ze heeft ook een open/goede verstandhouding met haar zoon. Minst sympathiek: de hoofdpersoon, Jan Wolkers. Enkele negatieve punten wat betreft dit personage vind ik: - Hij besteedt niet veel tijd aan zijn uiterlijk, vaak smerig/ongewassen (niet verzorgd) - Gaat overal tegenin, is het nergens mee eens - Heeft een soort van fobie tegen allerlei koudbloedige dieren. Hij vermoord ze vaak. 11. Structureel argument: Het boek bestaat uit circa. 200 blz. Ik vind alles goed samenhangen en Jan Wolkers heeft alles goed uitgebalanceerd. Emotivistisch argument: Het boek was boeiend om te lezen, de schrijfstijl sprak mij erg aan. Vooraf had ik mijn twijfels, maar die bleken naderhand onnodig.
Vernieuwingsargument: Ik heb nog één of twee boeken van Jan Wolkers gelezen en de boeken zijn vergelijkbaar met deze qua taalgebruik o.a. Moreel argument: Het boek begint bij de geboorte van Jan Wolkers, hij is de hoofdpersoon. De normen en waarden van destijds zijn nogal verschillend t.o.v. de huidige normen en waarden. Het is tegenwoordig allemaal wat ‘vrijer’ en overal kan over worden gediscussieerd. Er zijn geen taboes.