De vroege middeleeuwen (450-1066) Van 55 voor Christus tot ongeveer 450 na Christus was het grootste gedeelte van Groot-Brittannië onder Romeins gezag. Maar aan het einde van de 4e eeuw werd het Romeinse Rijk van alle kanten bedreigd. In Groot-Brittannië werden ze aangevallen door de Kelten en hun positie op het Europese vasteland was ook moeilijk (in gevaar). Rond 450 n. Chr. verlieten de Romeinen Groot-Brittannië om wat over was van hun rijk te verdedigen. De achtergelaten Britten moesten nu voor zichzelf zien te zorgen. Omdat ze geen bescherming hadden werden ze bezet door vijanden. Ze werden aangevallen door de Kelten van Schotland en Ierland, terwijl de Angelen, Saksen en Juten vanaf de Noordzee kwamen. Deze Germaanse volkeren waren weggejaagd door de Hunnen: Aziaten die Europa veroverden vanuit het oosten. Dit tijdperk wordt de migratie van de volkeren genoemd. Na een periode waarin ze plunderden en weer naar huis gingen, vestigden de Angelsaxen zich op Britse grond. Ze stichtten koninkrijken, sommige waren erg klein en werden samen bestuurd door opperheren. Er waren regelmatig oorlogen tussen Angelsaksische koningen en de macht werd telkens afgewisseld. De Angelsaksische koningen omringden zichzelf met jonge krijgers. Deze mannen vormden een militaire en sociale elite die door de koning beloond werd met wapens, kostbaarheden en land in ruil voor hun trouw en hun steun in tijden van oorlog. In deze periode werd loyaliteit veel geprezen. Van een krijger werd verondersteld dat deze de koning trouw bleef tot aan zijn dood of die van de koning. Vluchten tijdens een gevecht was de ultieme vorm van lafheid en schaamte. Wanneer de krijgers niet vochten kwamen ze samen in de grote zaal van de koning om te eten, drinken en te luisteren naar verhalen en gedichten. Maar de samenleving bestond natuurlijk niet alleen uit koningen en krijgers. Het grootste deel van de bevolking bestond uit boeren die het land bewerkte van zonsopkomst tot zonsondergang. Over hen is minder bekend dan de heersende klassen. Volgens archeologische verslagen dreven boeren handel met Scandinavië en het Europese vasteland, waaronder Friesland. Vanaf de 7e eeuw speelde monniken, priesters en bisschoppen ook een belangrijke rol in de samenleving. Aan het einde van de 6e eeuw stuurde de paus missionarissen naar Groot-Brittannië om de heidense Angelsaxen te bekeren tot het christendom. Sommige koningen namen het nieuwe geloof over, maar hun volgelingen lieten hun religieuze gewoonten niet zo snel achter zich. In de loop van de 7e eeuw hadden alle koningen, en dus ook hun volgelingen, het christendom aanvaard en ontelbare kloosters werden gesticht. Met het christendom kwam ook Latijnse literatuur. In de kloosters werd er veel religieuze manuscripten geschreven. Deze waren vaak prachtig versierd. Eén van de sleutelfiguren van dit tijdperk was Bede (673-735), een monnik die de geschiedenis van de Angelsaxen had geschreven, ‘De kerkelijke Geschiedenis van de Angelsaxen’. Latijn was echter niet de enige taal waarin geschreven werd in deze perioden. Behoorlijk veel literatuur werd geschreven in oud Engels. Misschien is het epische gedicht Beowulf wel de bekendste. Korte gedichten, Latijnse teksten, levensverhalen van heiligen en veel spreekwoorden en eden. Vanaf de 9e eeuw begonnen verschillende monniken jaarlijkse verslagen bij te houden van hedendaagse gebeurtenissen. ‘The Anglo-Saxon Chronicle’ is een belangrijke bron van informatie over de geschiedenis van de verschillende koningrijken en de invasie van de Vikingen. De eerste gedocumenteerde aanval van de Scandinavische Vikingen op Britten vond plaats in 793, toen het klooster op het eiland Lindisfarne was geplunderd. Gedurende de volgende eeuw gingen de Vikingse rooftochten door. De Vikingen waren heidenen die kwamen om te plunderen en hun buit mee terug namen naar hun vaderland. Rijke kloosters waren hun voornaamste doelwit. De Vikingen deden hun voordeel met de verdeling tussen de Angelsaksische koningen, die te druk waren met elkaar bestrijden om de overzeese vijand weg te jagen. Net als de Germaanse volkeren begonnen de Vikingen zich langzaamaan te vestigen in Groot-Brittannië. De Scandinaviërs hebben zelf een aantal keren de troon overgenomen van de Angelsaxen. Tot aan de 11e eeuw bleven de Scandinaviërs, Angelsaxen en Noormannen vechten om de troon. Toen de Angelsaxen en de koning van Noorwegen ruzieden over de Koninklijke erfgenamen, zag Willem de Veroveraar (Hertog van Normandië) zijn kans om de troon te pakken. Hij versloog de Angelsaxen tijdens ‘The Battle of Hastings’ in 1066. Zodoende werd het tijdperk van de Angelsaxen tot een einde gebracht en begon de periode van de Noormannen. Beowulf Het bekendste werk van de Angelsaksische literatuur uit de Middeleeuwen is het gedicht Beowulf. Beowulf is de oudste Europese tekst geschreven in vernacular, oud Engels. Het is niet bekend hoe oud het gedicht is of wie het geschreven heeft. De enige Middeleeuwse kopie die bestaat is een manuscript van eind de 10e eeuw, maar waarschijnlijk is het gedicht veel ouder. Men denkt dat het gedicht uit de 6e eeuw komt, dat is erg vroeg.
De grond die we nu kennen als Groot-Brittannië was eerst verdeeld in ontelbare, kleine staten. Iedere staat had zijn eigen koning of heer. Weinig van deze koningen kregen het voor elkaar om lang de macht te hebben, ze overleden meestal toen ze jong waren (vaak tijdens de strijd) of werden afgezet door hun rivalen. De maatschappij werd gedomineerd door heren en zijn mannen die hem trouw beloofden, zoals te lezen valt in Beowulf. Deze mannen werden beloond met goud in zilver in ruil voor hun trouw aan de koning en hun steun tijdens gevechten. Van koningen werd verwacht dat ze hun onderdanen royaal beloonden in ruil voor hun steun en van onderdanen werd verwacht dat ze bereid waren om te sterven voor hun koning. De gedichten rijmen niet maar allitereren, zinnen beginnen met dezelfde letter. Ritme was ook erg belangrijk. Gedichten waren gebonden aan strenge regels: elke zin bestond uit twee helften en vier benadrukte lettergrepen en was verbonden met de voorgaande zinnen door alliteratie. Beowulf speelt zich af in Scandinavië, tijdens de migratie van de volkeren (5e en 6e eeuw). In Beowulf’s verhaal staat een held met veel kracht centraal, die bekend wordt door met monsters te vechten. Het gedicht begint met de familiegeschiedenis van de Deense Koning Hrothgar. Als een jonge held die zichzelf nog moest bewijzen, reist Beowulf van Gotenland (Zweden zeg maar) naar Heorot, Hrothgar’s thuis. Dit doet hij om het bloeddorstige monster Grendel en zijn even slechte moeder te vermoorden. Een paar jaar later, wanneer hij zelf koning is verslaat hij een draak. Tijdens dit laatste gevecht is hij verwond door de draag en overlijdt hij aan zijn wonden. Het gedicht eindigt met Beowulf’s crematie op een enorme brandstapel. Toen Beowulf Grendel en een tweede monster had vermoord ging hij terug naar Gotenland, waar hij koning werd omdat zijn oom Hygelac is overleden. Hij heerst de volgende 50 jaar. Het tweede gedeelte beschrijft het einde van het gedicht. Wiglaf, de jonge vazal die als enige Beowulf hielp vertelt aan de rest. De late Middeleeuwen (1066-1500) Na 1066 werd de bovenste laag van de Angelsaksische samenleving beheerd door de Normaanse adel. Willem de Veroveraar, hertog van Normandië, versloog het Angelsaksische leger bij de Slag van Hastings (14 oktober 1066) en stelde zo de Engelse troon veilig. Hij wees Noormannen de belangrijke posities in het bestuur, de Kerk, het leger en de rechtspraak toe. Hij beloonde hen met grote stukken land. Het oude Angelsaksische systeem van koningen en krijgers verdween en werd opgevolgd door het feodale systeem, gebaseerd op heren en vazallen. De Middeleeuwse maatschappij werd hierdoor verdeeld in 3 klassen: - de adel Franstalig - de geestelijken spreken en schrijven vooral in Latijn - de gewone burgers Engelstalig De eerste twee groepen hadden bijna al het land in bezit. Dat land werd vooral doorvrije boeren en slaven bewerkt. De Engelse burgers en de Franse adel leefden vrij gescheiden van elkaar tot aan het einde van de 12de eeuw. De eerste koning van Engeland die Engels sprak was Edward III, hij heerste van 1327 tot 1377. Om hun macht te demonstreren en om zichzelf te beschermen tegen mogelijke rebellie bouwden de Noormannen kastelen. Eén van die kastelen was Colchester Castle in Essex. Omdat de bevolking snel uitbreidde werden er ook veel kerken gebouwd in de Romaneske stijl. Deze stijl was Frans, het waren robuuste gebouwen met zware pilaren. Religie speelde een belangrijke rol in de samenleving, het leven op aarde werd beschouwd als slechts een voorloper op het hiernamaals. Daarom lag de nadruk sterk op het spirituele, het sterfelijke individueel werd niet verondersteld prioriteit te hebben. De heersende gedachte is misschien wel het beste omschreven in het Latijnse motto Memento Mori, gedenk te sterven. In 1095 werd de eerste kruistocht georganiseerd met het doel om het Heilige Land terug te winnen van de Islamieten en het Christendom beschermen. Deze werd gevolgd door een Tweede Kruistocht in 1147 en daarna nog door anderen. Adelen en burgers deden mee met de Kruistochten, gemotiveerd door hun geloofsovertuiging en ze wilden avontuur. De zonden van een kruisvaarder werden allemaal automatisch vergeven, met als gevolg dat vele misdadigers en sociale buitenbeentjes naar Jeruzalem gingen. Na veel strijd veroverde een nieuwe familie de Engelse troon in 1154: de Plantagenet. De Plantagenet vorsten probeerden meer macht en rijkdommen te verkrijgen, ten kost van de adel en de kerk. Dit leidde bijna tot een burgeroorlog toen verschillende adelen opkwamen tegen de tirannie van Koning John. In 1215 werd hij gedwongen de Magna Carta te tekenen, een soort contract waarin de adel een aantal voorrechten kregen in ruil voor hun trouw. Vanaf 1066 bestond het gebied waarover de Engelse adel macht had niet alleen uit Engeland maar ook uit delen van Frankrijk. Koning Edward III beweerde dat hij de erfgenaam was van de Franse troon via zijn moeders familie en verklaarde Frankrijk de oorlog in 1337. Over de Franse troon bleef onenigheid bestaan, met periodieke uitbraken van openlijke vijandigheid, voor meer dan 100 jaar. Historici noemen deze periode daarom vaak de 100-jarige oorlog. Het vechten eindigde in 1453, toen de Engelsen alleen nog macht hadden over het gebied rond Calais. Echter pas in 1801 gaven de Engelsen pas hun aanspraak op de Franse troon op. Vanaf het midden van de 14e eeuw kwam een einde aan de bevolkingsgroei, niet alleen in Engeland maar in heel Europa. De oorzaak hiervan was de pest, ook bekend als de Zwarte Dood. Deze ziekte werd verspreid door
vlooien van ratten. Deze ratten kwamen vanuit Azië naar Europa in schepen. Naar schatting zijn er wereldwijd 57 miljoen mensen overleden aan de pest. Engeland werd als eerste getroffen in 1348. Bijna de helft van de bevolking overleed wat ertoe leidde dat er grote tekorten aan arbeid waren en dat bebouwbaar land onbebouwd bleef. Dit veroorzaakte weer een daling in de economie. Terwijl de Engelse vorsten nog steeds in Frankrijk waren, heerste er onrust onder de burgers in Engeland. Het tekort aan arbeid maakte de boerenstand zelfverzekerder en ze begonnen meer rechten te vragen, wat zijn toppunt bereikte in een opstand: De Engelse Boerenopstand in 1381. Koning Richard II, toen pas 14 jaar oud, slaagde erin om de opstand neer te slaan en was vervolgens heel streng wat betreft de lagere klassen. Onmiddellijk na de 100-jarige oorlog, 1453, kwamen interne gevechten om de macht naar boven in Engeland. Door twee partijen werd om te troon gestreden: het Huis van Lancaster en het Huis van York. Er werd veel gevochten omdat eerst de één de troon bemachtigde en dan weer de ander. Het symbool van het Huis van Lancaster was een rode roos, die van het Huis van York was een witte roos. Daarom worden de conflicten van de periode 1455 tot 1485 ook wel gekenmerkt als Wars of the Roses (Rozenoorlogen). Deze oorlogen brachten uiteindelijk een nieuwe familie aan de macht in 1485: de Tudors, die heersten tot 1603. De architectuur en literatuur uit deze periode bevat veel Franse invloeden. In de architectuur is dit het duidelijkste door de overwegende Romaneske stijl, vooral bij kerken en kloosters. Deze stijl werd later bekend als de Gotische stijl, die ook uit Frankrijk stamt, gekenmerkt door hogere gebouwen met spitse bogen en een toenemend gebruik van decoratieve elementen. In de literatuur komen Franstalige verhalen voor en word ritme geïntroduceerd. Pas in de 14e eeuw wordt er geschreven in de taal van de gewone burgers en beginnen ze aanzien te krijgen. De bekendste naam uit deze periode is Geoffrey Chaucer, wiens bekendste werk The Canterbury Tales is. Een andere grote naam is Thomas Malory, zijn verzameling van Engelstalige verhalen over koning Arthur, Morte d’Arthur, verscheen rond 1500. De populairste genres van die tijd waren fabels, ballades en romans. Voorbeelden van literatuur geschreven in oud Engels zijn onder andere liedjes en volkliederen die het begin van de zomer of de schoonheid van een jonge vrouw vieren. De late Middeleeuwen waren daarom een rijke periode wat betreft literatuur, vooral wanneer je bekijkt hoe weinig er echt bewaard is gebleven. Er werd nooit veel opgeschreven en dat wat bewaard is gebleven is maar een klein en niet representatief deel van wat er allemaal gemaakt was. In de Middeleeuwen was de samenleving anders georganiseerd dan dat we vandaag de dag gewend zijn. Er was geen democratie maar een feodaal systeem met 3 klassen, overheerst door de adel. In de Vroege Middeleeuwen had de koning absolute macht, die hij per se probeerde behouden. Hij omringde zichzelf met bondgenoten die het steunden in ruil voor materiële beloningen. De koning leende stukken land tijdelijk uit aan mannen die hem goed hadden gediend in het leger. Naast dat dit hem de gelegenheid gaf om hun trouw veilig te stellen, hielp dit het bestuur omdat de koning vaak te veel land in bezit had om het goed te kunnen besturen. De mannen die het land van de koning in leen hadden, bekend als vazallen zwoeren een eed af aan de koning. Ze beloofden het land te overheersen in de naam van de koning en de koning te steunen tijdens een oorlog. Na een tijdje werd het land dat oorspronkelijk tijdelijk uitgeleend was overdraagbaar/erfelijk bezit van de vazallen. Dit betekent dat het niet langer de beslissing van de koning was wie over het land zou heersen, maar in plaats daarvan werd het land overgedragen van vader op zoon. De vazallen namen eigen beslissingen te nemen over het land in plaats van te doen wat de koning hen opdroeg. Zo werden de steeds onafhankelijkere en machtige nakomelingen van de vazallen een uitgesproken sociale klasse: de adel. De tweede klasse van de feodale samenleving was de geestelijkheid. Niet alleen krijgers maar ook bisschoppen en andere machtige kerkelijke leiders kregen land (in leen of cadeau). Andere rijke Angelsaksische adelen lieten hun bezittingen aan de kerk in de hoop hun plek in de hemel veilig te stellen. Zo verwierf de kerk behoorlijk veel rijkdom en macht. Onder de adel en de geestelijkheid was een klasse bestaande uit boeren, handelaren en ambachtsmannen, later werden deze bekend als gewone burgers. Deze mensen waren voor het grootste deel vrij om hun eigen leven te leiden, maar het was normaal voor hen om een groot deel wat ze produceerden te geven aan de adel of geestelijkheid als een soort belasting. Naast deze 3 klassen waren er ook lijfeigenen, horigen en slaven. In grote delen van West-Europa vormden lijfeigenen de grootste groep. Een lijfeigene was een boer die een klein stuk land bezitte, maar ook verplichtingen had tegenover een opperheer (iemand van de adel of geestelijkheid). Deze verplichtingen hielden in dat ze belasting moesten betalen of diensten moesten verlenen. Horigen en slaven bezaten geen land. Een horige was een onvrije bediende die verplicht was om bijvoor beeld een klein deel van zijn heer zijn land te werken. In tegenstelling tot slaven waren ze ten minste vrij om een gezin te hebben en om hen te onderhouden met wat ze in staat waren om te produceren op het land dat ze bewerkte voor hun heer. Bovendien konden ze niet apart verkocht worden van het land waar ze op werkten of van hun familie. Daartegenover hadden slaven helemaal geen rechten. Sir Gawain and the Green Knight
Dit gedicht is geschreven aan het einde van de 14e eeuw door een schrijver uit Cheshire wiens naam niet bekend is. Het was duidelijk dat de schrijver bekend was met de levensstijl van de aristocratie en met Franse romans. Slechts één exemplaar van Sir Gawain is bewaard gebleven, in de vorm van een document dat nog drie andere gedichten bevat die waarschijnlijk door dezelfde persoon geschreven zijn. Sir Gawain heeft 4 delen, ieder deel bevat een ander aantal strofes. Het verhaal begint op Nieuwjaarsdag op een feest in Koning Arthur’s tuin/hof. De feestelijkheden worden verstoord door een gigantische vreemdeling, wiens huis en kleren groen zijn. Hij daagt Arthur’s ridders uit om zijn hoofd af te hakken met zijn eigen bijl. Iedereen die de uitdaging aangaat zal zelf een klap met dezelfde bijl terugkrijgen, precies een jaar en een dag later. De enige ridder die de uitdaging wil aangaan is Sir Gawain, een van de neven van de koning. Sir Gawain onthoofd de Green Knight , waarop de reus zijn eigen hoofd oppakt en beloofd dat hij Gawain een jaar en een dag later ontmoet in de Groene Kapel. Dan gaat hij weg. Tien maanden later, op Allerheiligen (1 november), legt Gawain een eed van kuisheid af. Hij vertrekt op zijn paard om de Green Knight te zoeken. Op kerstavond komt hij aan bij een kasteel waar hij verwelkomd wordt door de heer en zijn prachtige vrouw. Ze overtuigen hem om een paar dagen te blijven want de Groene Kapel is vlakbij. Wanneer de heer van het kasteel een jacht organiseert, stelt hij voor dat Gawain achterblijft omdat hij moet rusten na zijn lange reis. Hij zegt ook dat Gawain aan het einde van de dag hem alles moet geven wat hij gedurende de dag heeft gekregen, zonder te zeggen hoe hij eraan komt. Gawain gaat akkoord en brengt de volgende dag door op bed terwijl de andere mannen gaan jagen.
Geoffrey Chaucer Waarschijnlijk geboren in 1343 en gestorven in 1400. Heeft bijna zijn hele leven doorgebracht in dienst van de Engelse rechtbank. Toen hij 16 was reisde hij af naar Frankrijk om mee te vechten in de 100-jarige oorlog. In ongeveer 1366 trouwde hij met de hofdame Philippa Roet over wie verder weinig bekend is. Ze kregen twee zonen: Lewis en Thomas. Een jaar later trad hij in dienst bij de Engelse koning Edward III, voor wie hij een aantal diplomatische missies ondernam. Hij ging naar Navarra (Spanje) en Italië, waar hij waarschijnlijk de beroemde schrijvers Petrarcha en Boccaccio ontmoette. Economisch gezien ging het goed met Chaucer. Tussen 1374 en 1385 werkte hij als belasting inspecteur, hij zorgde ervoor dat er belasting betaald werd voor wol, diervachten en leer. In deze periode schreef hij de minder bekende werken The Parliament of Fowls, The House of Fame en Troilus and Criseyde. In 1385 werd Chaucer als rechter van Kent aangesteld. Niet lang erna overleed zijn vrouw Philippa. Toen (1389) gaf Koning Richard II hem de verantwoordelijk om op belangrijke gebouwen zoals de Tower of London te passen. Hij beheerde ook de jachthuizen, parken en molens van de koning. Een jaar later werd hij bewaarder van een van de Koninklijke bossen, hiervoor kreeg hij een pensioen van 20 pond per jaar, toen een heel groot bedrag. Later in 1399 verhuisde hij naar een huis in Londen vlakbij Westminster Abbey. Ondanks dat hij het gehuurd had voor 53 jaar leefde hij er maar kort. Na een veelbewogen leven overleed hij aan het einde van 1400. Hij ligt begraven in Westminster Abbey, het gebied dat nu bekend is als Poets Corner The Canterbury Tales Chaucer’s bekendste werk is geschreven tussen 1386 en 1400. Het verhaal gaat over een pelgrimstocht naar het graf van Saint Thomas Becker, een bisschip die in 1170 vermoord is door volgelingen van de koning. De proloog beschrijft hoe een groep pelgrims elkaar ontmoetten in Londen en samen afreizen naar Canterbury. Om de tijd te doden spreken ze af dat ze elkaar verhalen vertellen tijdens de reis. De caféhouder, die met dit idee kwam, beloofd dat bij de terugkeer de verteller van het beste verhaal een gratis maaltijd krijgt. Helaas is Chaucer overleden voordat hij het verhaal kon afmaken, dat bestaat uit 22 verhalen. Het hadden er ongeveer 120 moeten zijn, elke pelgrim moest er 2 vertellen op de heenweg en 2 op de terugweg. De tekst begint met een introductie die uitlegt wie de mensen in de groep zijn en hoe ze samen zijn gekomen. De algemene verteller is Chaucer, die de verhalen overlevert die de pelgrims elkaar vertellen. Verschillende verhalenvertellers leiden hun verhaaltjes in met persoonlijke introducties waarin ze wat vertellen over zichzelf, soms ook met een reactie op het voorgaande verhaal. De vertellers komen van alle lagen van de bevolking en lijken totaal niet op elkaar. Dit merk je al in The General Prologue en in de voorwoorden van de vertellers zelf. Hoewel ze vooral op zichzelf staan, zijn de verhalen op een bepaalde manier verbonden met elkaar. Dit is te zien in de eerste twee verhalen die verteld zijn door de Ridder en de Molenaar. The Miller Wanneer de ridder klaar is vraagt de caféhouder aan de monnik of hij het volgende verhaal wil vertellen. Maar Robin de molenaar is zat en zegt dat hij een verhaal heeft dat goed aansluit op dat van de ridder. Ondanks
protesten van de andere pelgrims staat de molenaar erop dat hij als volgende mag. Het verhaal dat hij verteld is een fabliau, een kort, levendig en soms grof verhaal waarin normale mensen centraal staan. Chaucer’s beschrijving van de Molenaar geeft een goed beeld van het soort man dat hij is. Het verhaal dat de dronken molenaar verteld staat in contrast met het ingetogen verhaal van de ridder. Een student, Nicholas vind een mooie vrouw genaamd Alison leuk. Zij is niet beschikbaar want ze is al getrouwd met een rijke timmerman uit Oxford. Dit is ook Nicholas zijn baas. Nicholas pakt het heel anders aan dan de verliefde broers die de ridder beschreef. The Wife of Bath Eén van de bekendste verhalen van The Canterbury Tales is dit verhaal. In dit geval is het niet alleen het verhaal dat ze vertelt belangrijk, maar ook haar levensverhaal. Sommige ideeën die geïntroduceerd worden in haar introductie komen terug in haar verhaal, dat gaat over een ridder die problemen heeft met vrouwen. Nu begint het verhaal van The Wife of Bath. Het gaat over een ridder van King Arthur die een mooi meisje verkracht. Als straf beveelt de Koningin hem om uit te zoeken wat vrouwen het liefste willen. Hij heeft een jaar om een antwoord te zoeken, maar iedereen geeft hem telkens een ander antwoord. Uiteindelijk belooft hij aan een lelijk oud vrouwtje dat hij haar geeft wat ze maar wil als ze hem helpt. Ze vertelt hem dat vrouwen het liefste controle willen over hun eigen leven (en het liefst ook over die van hun echtgenoot). Wanneer de ridder voor de Koningin verschijnt om zijn antwoord te geven, verschijnt de oude vrouw opeens en eist dat hij met haar trouwt. Hij is verplicht om akkoord te gaan, maar tot zijn grote vreugde verandert ze op hun huwelijksavond in een mooie jonge vrouw. Dan vraagt ze hem om een moeilijke keuze te maken: Sir Thomas Malory (1405?- 1471) Malory is de schrijver van Le Morte d’Arthur, een van de bekendste middeleeuwse werken over Koning Arthur. Er is niet veel bekend over Thomas Malory, hij was waarschijnlijk geboren in Newbold Revel, Warwickshire in het begin van de 15e eeuw. In 1441 promoveerde hij tot de adel, dat was toen heel duur. Hij trouwde Elisabeth Walsh waarmee hij een zoon, Robert kreeg. Hij werd twee keer gekozen tot vertegenwoordiger van Warwickshire in het Engelse Parlement, maar bracht de laatste 20 jaar van zijn leven in de gevangenis door. Hij werd onder andere beschuldigd van poging tot moord, verkrachting en gewapende overval. Hij heeft ook een aantal spectaculaire ontsnappingen op zijn naam staan. Hij heeft een keer verschillende wapens gebruikt om uit de gevangenis te ontsnappen om vervolgens te zwemmen naar vrijheid. Het is opmerkelijk dat ondanks hij zo lang gevangen zat, hij nooit echt veroordeeld was. Het is zeker dat hij het laatste deel van Le Morte d’Arthur in de gevangenis heeft geschreven omdat hij zichzelf erin beschrijft als een ‘ridder-gevange’ (knight-prisoner). Het lijkt vreemd dat zo’n geweldige man de schrijver is van de moralistische verhalen die Le Morte d’Arthur bevat. Hoewel de titel Frans is, is het geschreven in het Engels. Het werd in 1485 gepubliceerd door William Caxton. In het voorwoord schrijft Caxton dat het boek is gedrukt naar een exemplaar dat hem gestuurd is door ene Sir Thomas Malory. Volgens Caxton heeft Malory zijn materiaal uit bepaalde Franse boeken gehaald en het herleid naar het Engels. Le Morte d’Arthur is een collectie van 8 romans over King Arthur en zijn ridders. Het verhaal gaat vooral over ridderlijkheid, liefde komt op de tweede plaats. De avonturen van Arthur en de ridders zijn belangrijker dan de driehoeksverhouding tussen Arthur, Lancelot en Guinevere. Malory zegt het op deze manier: Weet dat mijn hart nooit zo zwaar was als hij nu is. Ik rouw meer om het verlies van mijn goede ridder dan om het verlies van mijn eerzame koningin. Want koninginnen heb ik genoeg, maar zo’n broederschap van goede ridders zal nooit meer bij elkaar gebracht worden in een verbond. Malory schreef een aantal dramatische verhalen in simpele taal, zijn werk mag gezien worden als de belangrijkste link tussen literaire grootheden als Geoffrey Chaucer en William Shakespeare. Le Morte d’Arthur werd de belangrijkste verwijzing voor latere verhalen over Arthur. Niemand weet of Koning Arthur echt bestaan heeft. Er wordt gesuggereerd dat hij een Romeins-Britse militaire bevelhebber was uit de 5e eeuw na Christus. Het personage dat beschreven is kan ook gebaseerd zijn om een 2e eeuwse Romein, Lucius Artorius Castus. Deze veronderstelling was de basis voor de film King Arthur uit 2004. Arthur speel ook een rol in oude Keltische legendes. In deze en andere bronnen wordt hij eerder beschreven als een legeraanvoerder dan als een koning. Er wordt als eerste naar hem verwezen als een vorst in Geoffrey of Monmouth’s verhaal History of the British Kings (1136).