Hoofdstuk 21: INSTALLATIES 1 Voorzieningen tijdens de bouw: *Het maken van (uit)sparingen in een constructiedeel. Op de tekening – omtrekslijnen met diagonaal kruis. *Het aanbrengen van mantelbuizen op de juiste plaatsen. Waar een doorvoer door een vloer nodig is. *Leidingkokers: in grote gebouwen horizontaal/verticaal. Revisietekeningen: bij de aanleg van installaties wordt vaak afgeweken. Zijn noodzakelijk i.v.m. reparaties, wijzigingen of uitbreidingen. Eigenaar van gebouw moet er 1 hebben! Rioleringen: 4 groepen :
*Huishoudwater *Fecaliën *Bedrijfsafvalwater *Hemelwater
Openbare riolering: 1. Het afvoeren van regenwater op openbaar terrein (wegen e.d.) 2. Het afvoeren van regenwater + vloeibare afvalstoffen. a. Huisriolering: normale huishoudelijk afvalwater + spoelwater toiletten. b. Riolering van andere gebouwen: kan ook sprake zijn van zwaar verontreinigd water. c. Terreinrioleringen: altijd bijna alleen regenwater d. Aansluitleidingen: brengt de verbinding tot stand tussen particulier en openbaar riool. H.W.A. = hemelwaterafvoer. Hoeveelheid neerslag bepaalt de dikte van de buizen. Statistische gegevens opvragen bij KNMI D.W.A. = droogweerafvoer. Voor het huishoudwater, spoelwater w.c.’s + bedrijfsafvalwater. T.A. = toevallige afvoer. Grondwater dat per ongeluk in het openbaar riool komt (lekkage). RWZ = rioolwaterzuivering Verboden lozingen:
*Aardolieproducten (benzine, gasolie, moterolie) *Vetten in grote hoeveelheden (frituurolie snackbar e.d.) *Bloed (van slagerijen) *Chemisch afval (laboratoria)
Capaciteit RWZ door 2 factoren:
1. Hoeveelheid maximaal te verwerken water. 2. Hoeveelheid maximaal te zuiveren water.
I.E. = Inwoners Equivalent – Gemiddelde hoeveelheid geproduceerd afvalwater. Rioolstelsels Gemengd stelsel: afvalwater en het regenwater worden samen afgevoerd (oudere riolen). Geschieden stelsel: de openbare riolering (in de weg) bestaat uit meerdere leidingen voor regenwaterafvoer en de vuilwaterafvoer. Ze worden gescheiden gezuiverd. Verspreide verbouwing: bij overbrugging van grote afstand (boerderijen) worden er vaak pompen geïnstalleerd die persen (druk- of persriool) of zuigen (vacuümriool).
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
1
Riolering op particulier terrein 1. Ontvangstoestellen: alle opvangsvoorzieningen zoals doucheputje, bas, wastafel, dakgoot. 2. Leidingstelsel: binnen- en buitenriolering en eventueel terreinriolering. 3. Lozingspunt: plaats waar de particuliere riolering het afvalwater loost op openbaar riool. Wijze van lozing Open water: een sloot, kanaal, rivier e.d. Weinig toegestaan om te lozen (toestemming). Septictank: bij gebruik moet eerst het afvalwater uit de toiletten gezuiverd worden. Eigen puttensysteem: gebruikt als ook lozing op open water niet mogelijk is. Dezelfde strenge wetgeving is hierbij van kracht. Ook het spoelwater toilletten dient apart te worden afgevoerd. Zak- of Stapelput: een gat gegraven tot een diepte van 2,5-3 meter met diameter van 3 meter. Het water verdwijnt via de gemetselde wanden en de bodem van puinafval in de put. Aansluitingsplicht: Bouwverordening eist een aansluiting op het openbaar riool. Bouwbesluit: 1. Woning moet afvoer van fecaliën en afvalwater hebben 2. Aansluitpunten bij tenminste: het aanrecht, toilet, bad, douche, wastafel. 3. Voorziening moet voldoen aan NEN 3215 en lucht- en waterdicht zijn. Installatieplicht: ook als er niet kan worden aangelosten op het openbaar riool! Installatietechnische eisen: bijvoorbeeld de toe te passen materialen en buisdiameters. Vrijstelling door B & W:
-voor bouwwerken verder dan 40 meter vanaf het openbaar riool. -wanneer er echt alleen maar hemelwater afvoer wordt geloosd. Aansluitvoorwaarden: voor aansluiting op openbaar riool - toestemming beheerder. Stankafsluiters A. Open Type (zwanenhals)
B. . Gesloten type (bekersifon)
Waterslot: is de hoogte van de waterkolom binnen in het sifon, minimaal 50 mm. Drukverschillen in een stankafsluiter:
Beluchting: om de gevolgen van onderdruk op te heffen. De standleidingen dienen tot boven het dak door te trekken en een eigen monding geven. Ontspanningsleiding: om de gevolgen van overdruk op te heffen. Op de aansluitleiding dient een ontspanningsleiding aangebracht te worden. Verbinden met bovendakse standleiding. www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
2
Antivide: klein hulpstuk dat in een gaatje in de wand van de leiding wordt geschroefd. Met een klep voor onderdruk om lucht toe te laten in de leiding. Muurdoorvoer: voorziening bij kleine zettingen van de grond en kans op breuk. Polder-expansiestuk: kunststof buis die bij zakking wordt gebruikt, kan scharnieren. Buizen & Toepassing Buitenriolering Betonnen buizen: vooral voor openbare rioleringen. Rond, lengte 2, mof- en spie-eind. Gresbuizen: geglazuurd keramisch product. Vroeger veel. Zwaar, veel verbindingen. Gietijzeren en stalen buizen: tegenwoordig alleen loges-buizen (verzinkt staal). Kunststof buizen: lage prijs, laag gewicht, grote lengten. Vooral in de bouw toegepast. PVC-Buizen: moeten Middelgrijs zijn. H.W.A.-buizen roodbruin. Buitenriool: 100-500 mm. Voor H.W.A.-buizen meestal 1,8 meter en ze moeten slagvast zijn. Sifons ook van PVC. Binnenriolering Gietijzer: duurzaam, bestand tegen hete vloeistof, geringe zetting, weinig onderhoud. M.L-buis: is een mofloze gietzijeren buis. Wordt koud tegen elkaar geplaatst met manchet. Verzinkt staal: thermisch verzinkt. Geplaatst i.p.v gietijzer. Ook bekend als Loge-buizen. PVC: grote l.u.c. dus expansiestuk plaatsen. Mantelbuis voor doorvoer vloeren. Licht/zwak. a. Lijmverbinding
►
b. Rubberen rolverbinding
►
c. Rubberen manchetverbinding ► Polyetheen (PE): als PVC niet kan (hete vloeistoffen). Hogere bestendigheid dan PVC, zwart. Polypropeen (PP): mileuvriendelijker bij fabricage. KOMO-keurmerk en attest verplicht. Definities leidingen Aansluitleiding: afvoerleiding maar geen h.w.a. Slechts 1 aangesloten lozingstoestel. Grondleiding: liggende leiding onder de beganegrondvloer voor huishoudwater/regenwater. Liggende leiding: afvoerleiding met een helling van minder dan 45º t.o.v. het horizontale vlak. Standleiding: afvoerleiding die geen grotere helling heeft dan 45º t.o.v. het verticale vlak. Verzamelleiding: liggende leiding die de aansluitleiding verbindt met een stand/grondleidinen. Af te voeren hoeveelheden: *Wastafel = 0,5 l/s *Douce = 0,5 – 0,75 l/s *Wasautomaat = 0,75 l/s *Keukengootsteen = 0,75 l/s *Badkuip = 1 l/s *Watercloset = 2 l/s Vloeiend beloop: geen korte haakse bochten! ►
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
3
Vernauwingen: mogen in de richting van het lozingspunt niet voorkomen. Verwijdingen: mag wel, maar moeten geleidelijk verlopen (dus een verloopstuk toepassen). Aansluiting onder een hoek: met de stroomrichting mee, nooit onder een hoek van 90°. Speciedeksels: om de aansluitopeningen van de leidingen tegen bouwvuil te beschermen. Aangroei: vuil dat zich aan de binnenkant van de buis ophoopt. Schurende werking: bij een juiste stroomsnelheid heeft het afvalwater juist een goed werking. Schuim: sterk vertragende invloed op de doostroming. Grote gebouwen 100 mm buizen geen problemen, maar eensgezinswoningen met 500 mm standleidingen geeft wel problemen. Afschot: de helling van de buis per meter (zoals het verval bij rivieren). (1:200 – 1:50) Verhang: het totale hoogteverschil over de gehele leidinglengte. Diepteligging: het hoogste punt van de leiding dient altijd vorstvrij te zijn. Leidingdiameters:
*Handwasbak, wastafel *Douche *Wasautomaat *Badkuip *Watercloset
44 mm. 44 mm. 57 mm. 57 mm. 100 mm.
Ontvangtoestellen 1. Wastafel: altijd een ingebouwde overstort, maar geen ingebouwde sifon. 2. Doucheplug: vloersifon van hardlood. Bij geen douchebak, vloer enigszins hellend. 3. Badkuip: afvoer op het laagste punt met in de wand een overloopaansluiting. 4. Closetpot: altijd met waterslot (stankafsluiting). Meestal 1,5 liter water en 50 mm hoog. Met achteruitlaat: aansluiting op de aansluitleiding valt goed te controleren, weinig ruimte Met onderuitlaat: de aansluiting niet meer te controleren, maar er is meer ruimte over. 5. Schrobput: gietijzer of kunststof met 3 onderdelen: putombouw, emmeertje en deksel.
Hoofdstuk 22: BOUWFYSICA 3 Logaritme: de macht waartoe 10 moet worden verheven om dat getal te krijgen. Geluid: een vorm van bewegingsenergie – trillingen (moleculen van een stof bewegen). Trilling: golfbeweging waarbij luchtdeeltjes in horizontale richting bewegen. Frequentie: het aantal trillingen per seconde (symbool T), de trillingstijd. Amplitude (A): de grootste/maximale uitwijking t.o.v. de evenwichtstoestand 0. Toonsterkte: luidheid van een toon is afhankelijk van de amplitude. Hoe groter hoe harder. Toonhoogte: is afhankelijk van de frequentie (f). Het aantal trillingen bepaalt de toonhoogte. Voortplanting geluid Verdichting: als de ‘geluidsveer’ in beweging wordt gebracht – links en rechts. Verdunning: de windingen van de ‘geluidsveer’ beweegt zich ook naar rechts. Medium: het hulpmiddel (hier: veer) om de voortplanting van de trilling in stand te houden. Geluidsnelheid: In lucht 340 m/s (1.224 km/u) In water 1480 m/s (5.328 km/u) In beton 4000 m/s (14.400 km/u) In staal 4900 m/s (17.640 km/u)
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
4
Golflengte (λ)=
geluidsnelheid / frequentie λ = v/f Bij een golflengte van 20 Hz in de lucht: 340/20 = 17 m per seconde.
Geluiddrukniveau Effectieve geluiddruk: meetmiddel omdat de mens gemiddelde geluidsdruk niet waarneemt. Gehoordrempel: Peff (effectieve geluiddrempel drempel) is 0,000005 Pa 1 Pa = 1 N/m². Pijngrens: Peff pijngrens = 200 Pa (10 miljoen keer die van de gehoordrempel). Geluiddrukniveau: logaritmische waarden van de effectieve geluiddrukken. (Lp) in decibel dB Gehoordrempel = 0 dB
Gesprek op 1 m afstand = 60 dB
Pijngrens = 140 dB
Optellen geluiddrukniveau: 60 dB + 60 dB = 63 dB Niet zomaar optellen! 40 dB + 40 dB = 43 dB 60 dB + 50 dB = 60,4 dB Transmissie: een gedeelte van het geluid dringt door de wand en vervolgt zijn weg. Toename: als het gewicht van een muur toeneemt in m² Reflectie: een gedeelte van het geluid wordt teruggekaatst en vervolgt zijn weg ergens anders. Toename: harder of minder poreus materiaal reflecteert meer geluid Absorptie: een gedeelte van het geluid wordt opgenomen en omgezet in warmte (!). Toename: bij poreuze materialen overheersen absorptie en transmissie. Galm: wanneer geluid niet apart waarneembaar is (een eigen geluid door materialen). Echo: het geluid weerkaatst en is apart waarneembaar (tussen bergen bijvoorbeeld). Geluidsoorten Luchtgeluid: ontstaat als de geluidbron indirect een merkbare trilling aan de contructie geeft. Contactgeluid: ontstaat als de geluidbron direct een merkbare trilling aan de constructie geeft. Geluidsoverdracht Via de scheidingsconstructie: kortste weg – directe overdracht. Mate afhankelijk vd isolatie Via constructiedelen: een flankerende geluidsoverdracht. Gevolgd door bijv. de vloer of wand Via een geluidlek: kleine opening in een constructiedeel met minder geluidisolatie. Via de buitenlucht: omloopgeluid. Als er bij 2 verschillende ruimten ramen open staan. Dit geluid kan worden beperkt door constructiedelen los van elkaar te houden. Luchtgeluidindex (Llu): geeft een vergelijkingsniveau weer, niet de isolatiewaarde! Bij een hogere isolatiewaarde wordt Llu met een positief getal en bij een lagere een negatief! Massaveersysteem: het plaatmateriaal (meestal gipskarton), bevestigd tegen een stijl- en regelsysteem vormt de massa. De luchtspouw vormt dan de veer. Geluid wordt afgezwakt. Verbetering geluidisolatie: *Luchtspouw te vullen met bijvoorbeeld glaswol. *Onderdelen elkaar niet laten raken – eigen stijl- en regelwerk. Het verschil tussen een gepleisterde en een niet gepleisterde wand = ongeveer 5 – 10 dB! Verkeerslawaai beperken Aanpassen plattegrond: geluidongevoelige ruimten (toilet, garage) als bufferzone indelen. Aanpassen geveldetaillering: in flats de galerijen bekleden en toepassing zware borstwering. Aanpassen geluidisolatie gevel: toepassing dubbelglas + kierdichting (suskasten met labyrint).
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
5
Contactgeluidsisolatie: de trilling in de constructie verminderen (tapijt, rubber, asfalt). Zwevende dekvloer: tussen dek- en draagvloer is dan een verende laag aangebracht. Binnen-grenswaarde: Voor het verblijfsgebied van een woning is dat 35 dB (A). Voor het geluid van een installatie is dat 30 dB (A). Voor het geluid aan de gevel van een woning is dat 50 dB (A). Woningscheidende wanden: -Enkelvoudige wand van steen minstens 500 kg/ m². -Buiten woongebouw gelegen ankerloze spouwmuur per spouwblad 200 kg/ m². -Binnen woongebouw gelegen ankerloze spouwmuur per spouwblad 350 kg/ m². Vloeren met NPR 5070: -Verdiepingsvloer massa minstens 150 kg/ m². -Begane grondvloer bij grenzende woningen massa minstens 150-250 kg/ m². -Woningscheidende vloeren massa minstens 500-600 kg/ m². VERLICHTING Licht: electromagnetische golven (geen medium nodig om zich voort te kunnen planten). Zichtbaarheid licht: wordt pas zichtbaar als het op een vlak of voorwerp valt. Golflengte licht: voor het menselijk zichtbare licht ligt tussen 0,78 en 0,38 micron (µm). Onzichtbaar licht: infrarood en ultraviolet licht. Het menselijk ook is daar niet gevoelig voor Geelgroen: hier is het menselijk oog het gevoeligst voor. Golflengte hiervan is: 0,555 micron. Diffusie: terugkaatsing van licht in alle richtingen. Reflectie: terugkaatsing in een bepaalde/te berekenen richting. Reflectiefactor: van een wit gordijn = 0,85 (85 % wordt teruggekaatst) en van zwart = 0,01! Lichtstroom Φ = fie: hoeveelheid licht die een lichtbron rondom per seconde uitstraalt. Lichtstroom wordt uitgedrukt in lumen /ansi-lumen (lm). Specifieke lichtstroom: de relatie tussen lichtstroom/vermogen – uitgedrukt in lm/W. Fietslampje = 10 lm
TL-buis = 5000 lm
Kwiklamp = 31500 lm
Lichtsterkte I = candela: de hoeveelheid lichtstroom in een bepaalde richting. Verlichtingsniveau (lux): een op een vlak vallende lichtstroom per m² ongeacht de richting. Formulevorm:
E = Φ/A lux
Volle maan = 0,25 lux Leeslicht 10 jarige = 175 lux
E = verlichtingsniveau in lux Φ = lichtstroom in lumen A = oppervlakte in m² Verlicht kantoor = 800 lux Leeslicht 40-jarige = 500 lux
Zomermiddag= 100.000 lux
I. Gericht licht: scherpe schaduw + contrasten + plastische werking (diepte kunnen zien). II. Diffuus licht: verstrooid + zachte schaduwen + weinig plastische werking.
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
6
Functies Armaturen: Electrotechnisch (lamphouder, bedrading). Lichttechnisch (lamp afschermen tegen inkijk, sturen lichtstroom). Mechanisch (bevestigen, beschermen tegen aanraken, vocht en stof). Vormgevend (opvallend of juist onopvallende plaats in de ruimte) Daglichtopeningen: daglichttoetreding + contact omgeving + zontoetreding + ventilatie. Zontoetreding Positieve aspecten: sparing energieverbruik (wel dubbelglas tegen uistralen). Negatieve aspecten: broeikaseffect (oncomfortabele temperaturen in verblijfsruimten). Hoeveelheid zonne-energie: Factoren zijn oriëntatie, zonnestand, beschaduwing. Zonnestraling op glasvlak: 10 % wordt aan het oppervlak gereflecteerd. 5 % wordt geabsorbeerd door het glazen oppervlak. 85 % wordt doorgelaten en treft vloer, wanden en vormt warmte. Zonwering Zonweringssysteem: de zonwerende constructie en het bijbehorende glasvlak. Factoren zonwering: *Zontoetredingsfactor (ZTA) *Convectiefactor (CF = reflectie, absorptie en direct doorlaten) *Lichttoetredingsfactor (LTA) ZTA = binnenkomende zonne-energie via zonweringsysteem Buiten op het zonweringssysteem vallende zonne-energie *ZTA van luxaflex is bijvoorbeeld 0,45 (45 % valt binnen en 55 % wordt buiten gehouden). CF =
binnenkomende zonne-energie via zonweringssysteem door convectie Totaal via het zonweringssysteem binnenkomende zonne-energie
*CF van 0,60 geeft door convectie 60 % van de warmte direct af aan de vertreklucht binnen. LTA = via het zonweringssysteem binnenkomende zichtbare zonne-energie Buiten op het zonweringssysteem vallende zonne-energie *LTA van 0,13 betekent dat slechts 13 % van het opvallende zonlicht wordt doorgelaten. Hoe kleiner de LTA, hoe eerder er bij dichte zonwering verlichting ontstoken moet worden. Normale gegevens van buitenzonwering: ZTA = 0,15 – 0,20 LTA = 0,12 CF = 0,005 – 0,10 Mogelijkheden Zonabsorberend glas: door en door homogeen gekleurd glas. Toegevoegde metaaloxiden. Zonreflecterend glas: meestal flinterdunne laag metaalfolie. Maar een klein deel geabsorbeerd Lamellen / Jalouzieën: Verticaal bij lage zonnestand. Doorzicht goed regelbaar Rolschermen / Markiezen: zowel aan de binnen- als buitenzijde. ZTA/LTA kleurafhankelijk!
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
7
Hoofdstuk 23: INSTALLATIES 2 Drinkwatervoorzieningen Installatieplicht: de minimaal vereiste installatietechnische eisen staan omschreven NEN 1006 Bouwverordening: regelt de aansluitplicht (afstand tot het drinkwater niet meer dan 50 m). Winning water: ruw water moet worden bewerkt in een drinkwaterinstallatie. Distributienet: de hoofdtransportleidingen en transportleidingen samen Dienstleiding: de aansluitleiding die een connectie tot stand brengt met de perceelaansluiting. Dienstkraan: bevindt zich meestal in trottoir of in de berm van de weg (aansluiting hoofd). Doorvoer: dienstleiding moet door een uitwendige scheidingsconstructie naar binnen gaan. Watermeter: zo dicht mogelijk bij het punt waar de dienstleiding het gebouw binnenkomt. Vaak achter de hoofdtoegansdeur – De plaats moet altijd vorstvrij zijn! Keerklep: wordt door de druk van het binnenstromende water open gehouden, maar sluit zich direct wanneer het water weer terug wil stromen. Veilig i.v.m. de Volksgezondheid. Drinkwaterinstallatie:
*De binnenleidingen vanaf de watermeter. *De daarmee verbonden toestellen (afsluiter, tapkranen, geiser). Groepsindeling: voor de veiligheid worden de toestellen in groepen ingedeeld. Leidingmateriaal: meestal nog altijd (rood)koper. Soms verzinkt staal, PVC, PE, PP. Koper gunstige eigenschappen = corrosiebestendig, goede geleiding, makkelijk verwerkbaar. Koper ongunstige eigenschappen = bij aantasting giftige koperoxide, zacht en gevoelig. Ontwerp installatie Scheve projectie: leidingstelsel zoals het eruit ziet als er geen omhulling (gebouw) zou zijn. Komt van beneden
Gaat naar boven
Tappunt (tapkraan)
Douche
Afsluiter
Komt van boven
Keerklep
Gaat naar beneden
Luchtinlaatklep
Keuring: bij keuring dient de waterdruk tenminste 1,5 x de werkdruk te zijn (min. 1 Mpa) Appendages Afsluiters: om de watertoevoer naar de hele installatie af te kunne sluiten. Beweebaar zijn. Drukverminderingstoestel: nodig als de druk in de installatie sterk kan verschillen Drukveiligheidstoestel: ook ontlastklep genoemd. Hoge druk in de installatie voorkomen. Beluchter: voorkomen bij onderdruk dat reeds uitgestroomd water weer terugstroomt. Keerklep: constant open, maar bij terugstroming water sluit de klep zich automatisch.
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
8
Kranen Aftapkranen: dienen om een leiding na afsluiting leeg te laten lopen. Meestal van messing. Tapkranen: geplaatst boven gootstenen in simpele keukens. Ook (verchroomd) messing. Wastafelkranen: is een tapkraan voor staande montage. Verlengd huis met draadeinde. Mengkranen: taptoestel om heet/koud water te mengen. Gescheiden warm/koud leidingen. Spoeltoestellen Indirecte spoeling
Directe spoeling
Spoelkranen: bediend met een kraan met drukknop. Het nodige spoelwater direct beschikbaar. GASVOORZIENING Winning: geschiedt door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Transport: gebschiedt onder verantwoordelijkheid van de Gasunie, verkoop aan afnemers. EnergieNed: overkoepelende organisatie. Houdt zich vooral bezig met beleidsascpecten gas. Gastec: het Centrum voor Gastechnologie. Houdt zich bezig met de technische aspecten. Calorische waarde: de verbrandingswaarde van gas. Druk: Bij winning bedraagt deze 30.000 kPa maar wordt direct verminderd tot 6.500 kPa. Bij de regionale netten is de druk nog maar 4.000 kPa. Thuis: 300-1000 kPa. Odoreren: er is een sterk ruikende stof toegevoegd, want ‘ruw’ gas ruik je niet. Veiligheid. Hoofdgasleiding: ligt vorstvrij op een diepte van 800 mm onder het trottoir of straat. Dienstleiding: via deze leiding komt het gas binnen op de binnenleidingen van de huizen. Verbranding Volledige verbranding = voor de verbranding van 1m³ aardgas is 10 m³ lucht nodig. Onvolledige verbranding = koolmonoxide (CO) of kolendamp + explosiegevaar. Verbrandingsgassen: bij verbranding ontstaan o.a. kooldioxide (CO2) + Stikstofdioxide (NOx). Condensatiewarmte:
bij verbranding komt een forse hoeveelheid waterdamp vrij Bij condensatie komt er warmte vrij Calorische onderwaarde: wanneer de waterdamp zonder meer verdwijnt, 8,8 kW per m³ gas. Calorische bovenwaarde: waterdamp condenseert ter plekke, 10 kW of meer per m³ gas. GAVO: Voorschriften voor Aardgasinstallaties. NPR 3378 = toelichting GAVO ► Aansluitleiding: gasleiding die de binnenleiding verbindt met een verbruikstoestel. Binnenleiding: begint achter het einde van de uitlaatleiding en eindigt in aansluitpunten. Gasinstallatie: binnenleiding + aansluitleiding + verbruikstoestellen + afvoerleidingen etc.
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
9
Meterkast: ingericht volgens NEN 3679. Indeling:
Patentkraan:
*Waterapparatuur, 330 mm hoog. *Gasapparatuur, 570 mm hoog. *Electrische apparaten 700 mm hoog Veiligheidskraan met slangtuit:
Onderdruk: kan ontstaan in een ruimte waar een verbruikstoestel staat opgesteld als er niet genoeg toevoer is van verse lucht (met voldoende zuurstof). Toevoer verse lucht: door raam/deuropeningen, luchttoeverkanalen, luchttoevoerroosters. Warmwatervoorzieningen Directe verwarming: gebeurt met behulp van electrische stroom of aardgas. Indirecte verwarming: gebeurt door aansluiting van het warmwatertoestel op de centrale verwarminginstallatie of met behulp van zonnecollectoren. Type toestel Doorstroomtoestellen: het water stroomt tijdens het tappen langs een warmtewisselaar. Voorraadtoestellen: het water wordt in het toestel (met isolatie) op temperatuur gebracht. *hoeveelheden: voor het vullen van een ligbad 150 l (van 37° C) is 65 l van 75° C nodig. Geisers Halfautomatische gasgeiser: toestel geschikt voor 1 tappunt. Volautomatische gasgeiser: toestel geschikt voor meer dan 1 tappunt. Combiketel: samenvoeging van gasgestookte ketel met de centrale verwarming. Electrische geiser: vermogen tussen 2,5 en 21 kW. Geschikt voor plaatsing in aanrechtkastje. Zonnecollectoren Dienen te worden geplaatst onder een hoek van 30° met het horizontale vlak op het zuiden. Werking: water in de collector wordt verwarmd door zonlicht. Te weinig zon = bijverwarmen 100 % factor : op het zuiden. 98 % factor : op het zuidzuidoosten/zuidzuidwesten. 96 % factor : op het zuidoosten/zuidwesten.
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
10
Hoofdstuk 24: INSTALLATIES 3 Electriciteitsvoorziening Electronenstroom: er ontstaat een electrische stroom als de electronen dezelfde kant op gaan. Ontstaan electronenstroom: * Scheikundige werking (contactcorrosie) * Magnetisme (dynamo, generator) * Warmte (thermo-electrisch koppel) * Wrijving (statische electriciteit) * Licht (electronisch oog, laserlicht) Stroomsterkte (A) Eenheid is de ampère (A) voor kleinere stroomsterkte milliampère (1mA = 0,001 A). Spanning (V) De vrije electronen kunne snel of langzaam bewegen = spanningverschil. Eenheid Volt (V). Weerstand (Ω) Geleiders: materialen met veel vrije electronen + snelle stroom (koper, zilver, aluminium). Isolatoren: materialen met weinig vrije electronen + weerstand stroom. Ω = omega. Arbeid en vermogen: Eenheid electrisch vermogen = watt (W) Eenheid van electrische arbied = wattseconde Ws / kilowattuur kWh. Electrisch vermogen = spanning x stroomsterkte Formule: W = V x A Voltampère (VA) vaak gebruikt i.p.v. Watt. Voorbeeld: Bij een spanning van 230 volt en 6 ampère = 230 x 6 = 1380 Voltampère/Watt. Bij een tijdsduur van 1 uur: 1380 VA/W = 1,38 kWh. Hoogspanning Sterkstroom Zwakstroom
= boven 500 V = tussen de 24 en 500 V = beneden de 24 V
Wisselstroom: de spanning verloopt dan als een golvende beweging als gevolg van de wijze van stroomopwekking. Leidt tot spanningsverschil voor huishoudelijke apparaten. Draaistroom: sommige apparaten gebruiken deze stroom. Wisselt van 230/380V. Krachtstroom: draaistroom of driefasenstroom genoemd. Gebruikt bij kooktoestel/boilers. Fasedraad: de aanvoer van de stroom. Nuldraad: de afvoer van de stroom (‘afgedankte’ electronen worden terugezogen + herladen) NEN 1010: Veiligheidseisen voor laagspanningsinstallaties. Geldt voor alles tot 500V. Keuring: alle installaties en aangesloten toestellen moeten het Europese CE-merk dragen! Huisinstallaties Definities Electrische installaties: samenstel van electrisch materiaal, leidingen en bijbehoren. Leiding: (on)geïsoleerde draad. Electrisch materiaal: delen of gedeelten van een electrische installatie. Kabel: leiding met 1 of meer sterke en/of vochtwerende omhulsels (mantel). Verplaatsbare leiding: buigzame leiding die niet plaatsgebonden wordt toegepast. Snoer: een dunne buigzame geïsoleerde draad. www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
11
Aanduidingen G: gepantserd met dik metaalband- of draad. V: vinyl draad voor de aderisolatie. Y: ander isolatiemateriaal. D: geïsoleerde draad K: kabel L: leiding S: snoer Kleuren Groen-geel: aardleiding Lichtblauw: nulleiding. Bruin: fasedraad (geleider, meestal 2,5 mm²). Zwart: schakeldraad (geleider, meestal 1,5 mm²). Lichtstroom-kabel: drie geleiders (blauw, zwart, groen-geel). Een grijze kunststof mantel. Krachtstroom-kabel: vijf geleiders (blauw, 2 x zwart, groen-geel, bruin). Meterkast: overeenkomstig NEN 2768 uitgevoerd. Van boven naar beneden: *Installateursbedrijf-gedeelte *Electriciteitsbedrijf-gedeelte *Waterleidingsbedrijf-gedeelte Aansluitpunten: lichtpunten, wandcontactdozen of vast aangesloten toestellen. Aantal groepen 1 eindgroep – maximaal 9 aansluitpunten per groep. 2 eindgroepen – maximaal 15 aansluitpunten per groep. 3 eindgroepen – maximaal 18 aansluitpunten per groep. 4+ groepen – maximaal 21 aansluitpunten per groep. v.b Installatie met 4 eindgroepen verlichting/wandcontactdozen + 3 eindgroepen wasmachine. Het totaal aantal aansluitpunten mag bedragen 4 x 21 + 3 = 87 aansluitpunten. Belasting woningen Per groep: afgestemd op een maximale stroomsterkte van 16 A. Bij een spanning van 230V is dat dus 16 x 230 = 3680 VA/W, maar liever niet boven 2400V! Installatietechniek Lasdoos: hierin worden verschillende draden aan elkaar gekoppeld. Centraaldozen: in het plafond aangebracht.Stroomafvoer vanuit de meterkast eindigt hier. Schakelaars Inbouw schakelaar: in een wand weggewerkt en alleen de bedieningsknop is zichtbaar. Opbouwschakelaar: schakelaar is geheel op de wand aangebracht. Enkelpolige schakelaar: alleen de stroomtoevoer van de schakelaar naar lamp onderbroken. Dubbelpolige schakelaar: alle verbindingen vd draden met de lampen worden onderbroken. Serieschakelaar: om groepen van aangesloten lampen tegelijk/los aan- of uit te schakelen. Hotel- of wisselschakelaar: hiermee kan een lichtpunt op 2 plekken worden geschakeld. Kruisschakelaar: om in combinatie met elkaar een lamp op meer dan 2 plekken te schakelen. www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
12
Beveiliging Zekeringen: smeltveiligheden/smeltpatronen zitten in de meterkast (overstroom/belasting). Automatische stop: de zekering door de druk op een knop weer in bedrijf stellen. Installatie-automaat: evenveel schakelaars als groepen. Overbelasting meteen uitgeschakeld. Aardlekschakelaar: dit apparaat ‘voelt’ als de stroom (of een deel) niet de juist weg neemt. De stroomtoevoer wordt dan onmiddellijk afgesloten, ook nog vóór kortsluiting. Aanspreekstroom: de kleine stroomsterkte waarop de aarlekschakelaar al reageert • 30 mA voor gewone eindgroepen. • 500 mA voor eindgroepen met vaatwassers/wasautomaten. Aanlegsystemen 1. Hoofdleiding- en aftaksysteem: vanaf 1 doorgaande leiding worden alle leidingen naar de verschillende aansluitpunten afgetakt. Nadeel: moeilijk zoeken naar een storing. 2. Centraaldozensysteem: op een centrale plaats in het plafond wordt een centraaldoos geplaatst en aangesloten op de stroomtoevoer. Vanaf hier verder aftakken, veel makkelijker. 3. Gemodificeerd systeem: de wandcontactdoos in de andere ruimte gewoon doorverbinden. Alarmsystemen 1. Thermische melders *Maximaalmelder: in werking als een temperatuur wordt overschreden *Differentiaalmelder: reageert op temperatuurstijgingen. 2. Rookmelders *Reageert op in de lucht zwevende verbrandingsproducten. Bliksembeveiliging NEN 1014 = eisen voor Bliksemafleiderinstallaties. Kooi van Faraday: afleidingen worden over de nok en langs dakranden en hoekkepers gelegd. Het afleidersysteem vormt als een beschermende ‘kooi’. Onderdelen Daknet: meestal koperdraad/koperen strip – Opvangers schoorstenen, kappen etc. Afgaande leidingen: koper, vormen de verbinding tussen het daknet en de aardeelectroden. Afslag: bij hoge spanning kunnen zich lichtbogen naar metalen in de buurt vormen. Aardeelectrodend: koperen leidingen/staven die verticaal diep de grond in worden gedreven. Spanningstrecher: het gebied waar in 1 keer honderduizenden volt terechtkomen bij blikseminslag. Bij de aardeelectroden is deze trechtervormig. Personenliften Keuring: o.g.v. het Liftenbesluit moet gekeurd worden door het Ned Instituut v. Lifttechniek. Bouwbesluit: er moet tenminste 1 lift zijn in gebouwen met verblijfsgebieden boven 12,5 m. 1. Hydraulische lift: de kooi rust op de plunjer (zuiger) van een oliecilinder (de kiepauto!). Dit systeem kent geen tegengewicht en vraagt 4 x zoveel energie als de tractielift. 2. Tractielift: de aandrijving gebeurt met een electromotor met passend vermogen. Er is altijd een tegengewicht (contragewicht). Kooi hangt aan meerdere kabels. Lijfmachine die trekt/viert de kabels van de tractielift en zorgt voor de aandrijving vd schijf. Voordelen: de kracht valt weg als de lift ergens op stuit, hefhoogte is onbeperkt. 3. Invalideliften: beperkte hefhoogte (1 verdieping meestal), 200 kg heffing + langzaam!
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
13
Hoofdstuk 25:
INSTALLATIES 4
Verwarming Gemiddelde ruimte temperaturen:
*Woonkamer 20º - 22º C *Slaapkamer 15º - 18º C. *Keuken 15º - 18º C. *Badkamer 22º - 24º C. *Kantoor 18º - 20º C. *Werkplaats 12º - 15º C.
Temperatuurgradiënt: de temperatuur in een ruimte wordt gemeten op 1,5 meter boven vloers Transmissie: het verliezen van warmte via grensvlakken van een ruimte (doorgang hitte). Vloertemperatuur: mag niet te laag zijn (17º - 25º C). Centrale verwarming Warmteproducerende deel: ketel of warmtewisselaar. Warmtetransporterende deel: leidingstelsels. Warmteafgevende deel: de verwarmingslichamen. Heater: bij luchtverwarmingsinstallaties. Een speciale ketel, komt ook steeds verse lucht bij. Atmosferische brander: tijdens de gastoevoer wordt er lucht mee gezogen. Blauw vlam! Medium water: aanvoertemperatuur ongeveer 90º C en retourwatertemperatuur 70º C. Heet water: temperatuur boven de 110º C wordt alleen in de stadsverwarming gebruikt. Circulatiepomp: wordt op de tekening aangegeven met een ▲ (punt = stroomrichting). De pomp dient ervoor om het water sneller te laten stromen, geen geïsoleerde leidingen nodig. Aanvoerleidingen: worden altijd met een ________________ aangegeven (90º C). Retourleidingen: worden altijd met een ------------------------- aangegeven (70º C). Warmteverlies: ter voorkoming moeten de aanvoer- en retourleiding zo kort mogelijk zijn. I. Tweepijpsysteem: de aanvoer van warmwater en de afvoer van gekoeld water afzonderlijk. Onderverdeling = wanneer de ketel lager is geplaatst dan de laatst geplaatst verwarming. Bovenverdeling = de ketel ligt hoger dan de rest. Onderverdeling betere natuurlijke circulatie. II. Eenpijpsysteem: 1 leiding heeft de functie van zowel aanvoer- als retourleiding. De verwarmingselementen zijn dan in serie geschakeld. Nadeel: snelle afkoeling in de elementen. Voordeel: eenvoudige leidingmontage, goedkoper. Ketels Warmtewisselaar: het stelsel van pijpen waardoor het water kan circuleren. Met de gebruikte verbrandingsgassen (max. 230º C) gaat veel energie verloren. Rendement: geeft aan hoevel procent van de aangevoerde verbrandingsenergie wordt geleverd Hoe groter de warmteverliezen zijn hoe kleiner het rendement. VR-Ketels: door technische aanpassingen (branders, isolatie een verbeterd rendement (80%). HR-Ketels: een nog hoger rendement (90%). Een 2e warmtewisselaar + gebruik codenshitte. De HR-Ketel is pas rendabel bij een gasverbruik voor verwarming van meer dan 2000 m³.
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
14
CE-Keurmerk: alle gasgestookte toestellen in Nederland moeten dit keurmerk hebben. Gaskeurmerk: op het label staat altijd het woord ‘GASKEUR’ + toevoegingen (HR, VR etc). Materialen Leidingen a. Dunwandige koperen buizen: harde kwaliteit, 12-54 mm. b. Stalen buizen: met/zonder lasnaad. Harder dan koper. c. Polybuteen kunststof: voor vloerverwarmingen. Ophangbeugels: voor verticale leidingen, mogen niet klemmend zitten (maatveranderingen). Open expansievat: van verzinkt plaatstaal met overlooppijp. Vroeger i.p.v. circulatiepomp. Hierin wordt de volumevergroting van het water opgevangen. Stoom/water kan ontsnappen. Gesloten expansievat: bol/cilinder-vormig stalen vat. In het linkerdeel van de bol zit water en in het rechterdeel stikstofgas. De delen zijn gescheiden door een rubberen plaat (membraam). Verwarmingslichamen V.O.: het verwarmende oppervlak is naast temperatuur bepalend voor de warmteafgifte. Gladde buizen: gewone leidingbuizen, grotere diameter. (verwarming, fabriek, kassen etc). Ribbenbuis: buis met spiraal/lamellen. Zo wordt het V.O. sterk vergroot. Ledenradiator: afzonderlijke elementen, onderling waterdicht verbonden door nippels. Plaatradiator: zijn vervaardigd van plaatstaal. Geprofileerde platen. Vloerverwarming: kunststofbuizen worden volgens een slinger- of spiraapatroon gelegd. Buislengte niet meer dan 200 m, dus de vloer niet groter dan 25-30 m². Verdeelunit: bij grotere vloeren zijn alle buizen hierop aangesloten. Verzamelunit: vanuit hier wordt het warme water naar de verdeelunit gepompt Ontluchten: lucht laten ontsnappen uit het leidingstelsel (bij getik/geratel). Kamerthermostaat: via een zwakstroomcircuit de min/max ruimtetemperaturen regelen. Plaats: 1,5 meter boven de vloer, weg bij deuren, niet in dode hoeken. Buitenthermostaat: is veel nauwkeuriger/gelijkmatiger. Reageert op de buiten-temperaturen. Thermische radiatorkraan: bij het bereiken van een temperatuur de watertoevoer afsluiten. Veiligheid Droogkook-beveiliging + expansievat + temperatuurbeheersing Gasregeling: er wordt geregeld dat noch via de waakvlambrander nog via de gasbrander onverbrand gas kan uitstromen. De brander mag ook niet werken als de pomp aan is. Tekeningen Leidingen: met ------------lijn aangegeven in duimen/inches. Kelder: met een -.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-lijn wordt de rookgastoevoer aangegeven. Begagegrond: B=voor de wandconvectoren.
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
15
Hoofdstuk 26: BOUWCONSTRUCTIES 10 Levensduur van een gebouw Evenwichtsdriehoek: 3 aspecten die de factoren vormen van de levensduur (ideaaltoestand) Maatschappelijke levensduur: periode dat een gebouw voldoet aan de gestelde gebruikseisen. Invloed: veranderde eisen, accepteren tekorten/gebreken, behoefte per persoon omhoog. Technische levensduur: periode dat een gebouw in technische zin in stand blijft (tot verval). Invloed: degelijke bouw, goed onderhoud, uitvoeren aanpassingen/verbeteringen. Economische levensduur: periode gedurende welke de kosten die samenhangen met het gebruik van het gebouw niet hoger zijn dan de ‘baten’. Invloed: rente, afschrijving, instandhoudingskosten. Onderhoudskosten: beïnvloed door bouwtechnische kwaliteit gebouw + organisatie uitvoering Baten: worden beïnvloed door o.a. het toe- en afnemen van de vraag naar een type gebouw. Verval gebouw Ideaalbeeld: het resultaat ligt hoger dan het verwachtingspatroon. Acceptatiegrens: ligt voor de gebruiker van een gebouw lager dan de optimale verwachting. Onderhoud: door regelmatig onderhoud wordt de levenslooplijn steeds opgekrikt. Modificatie: door modificatie/renovatie ontstaat er een ‘zaagsnede-effect’ in de levenslooplijn Besluitvorming: beslissen doorgaan/stoppen als de levenslooplijn de acceptatiegrens over gaat Kwaliteitsbeoordeling Nieuwbouwplan Bestaat uit de: *architectonische kwaliteiten *bouwkundige kwaliteiten Architectuur: heeft veel te maken met persoonlijke smaak + kwaliteit van de indeling. Bouwkunde: levensduur, omvang/kosten onderhoud, schoonhouden, bouwfysische aspecten. Bestaande gebouwen 1. Ontwerpfouten + gevolgen. 2. Gevolgen van verschillen in maatveranderingen (kromtrekken, scheuren enz). 3. Uitvoeringsfouten als gevolg van onwetendheid, nonchalance, slordigheid. 4. Kwaliteit van de materialen Onderhoud gebouwen 1. Preventief onderhoud: voorkomen van gebreken. Begint al bij het ontwerp, uitwerken constructies en uitvoering (schilderwerk, schoonhouden). 2. Curatief onderhoud: zo snel mogelijk maatregelen treffen bij constatering gebreken of storingen installaties (volkomen onverwacht, onvoorzienbaar onderhoud). 3. Inspectief onderhoud: hangt sterk samen met preventie. Goed geplande inspectie. 4. Modicatief onderhoud: bestaande constructies of materialen vervangen door onderdelen die teokomstig onderhoud verminderen/voorkomen. Normaal onderhoud: herstelwerkzaamheden voor slijtage veroorzaakt door normaal gebruik. Bijzonder onderhoud: herstelwerkzaamheden voor invloed van buitenaf (verwering, rot etc).
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
16
MAATREGELEN Bouwvocht: tijdens de verwerking zo min mogelijk water gebruiken. Een gebouw zo snel mogelijk regendicht maken. Zo snel mogelijk met droogstoken beginnen + ventileren. Betonrot: 1 of meer lagen bitumen aanbrengen, zorgen voor voldoende dichtheid, genoeg betondekking op de wapening, beschermlaag op beton, zorgvuldig gebruik hulpstoffen. Gevelvocht: muurkanker bijvoorbeeld. Gebruik stenen met de juiste hardheid met specie van de juiste samenstelling, goed afvoegen van de muren. Scheuren in wanden: juiste plaatsing van dilitatievoegen. Aanbrengen voldoende metselwerkwapening in de lintvoegen. Materialen met verschillende l.u.c moeten kunnen werken. Houten kozijnen: goede conservering hout. Goed periodiek schilderwerk. Dakbedekkingen: materiaal afstemmen o.d. dakhelling. Vochtkerende/dampdoorlatende folie Rioleringen: juiste dikte. Buitenriolering afdichten voor wortels. Voorziening leidingbreuk Onderhoudsmanagement Onderhoudsprognose/begroting: budget wordt jaarlijks door de eigenaar beschikbaar gesteld. Onderzoek laten doen naar de staat + onderhoud. Selectief onderhoud: in gebouwenbeheer bij storingen, gebreken e.d. onderscheid gemaakt naar vitaliteit. Belangrijkheid beoordelen + omvang van de gevolgschade. Renovatie Kapitaalvernietiging: essentiele constructiedelen slopen terwijl nog goed bruikbaar gebouw. Woningverbetering: geschiedt door eenvoudige ingrepen (sanitair, verwarming e.d.). Woningvernieuwing: geschiedt door ingrijpende maatregelen (balken, vloeren, installaties). Woningvervanging: door afbraak vd oude woning en plaatsing vd nieuwe woning. Bouwkundige gebreken Bouwpathaloog: specialist op het gebied van bouwschades. Probleemgebieden: *vocht, *scheuren, *aantasting. Rapportage: situatie opnemen, bestuderen tekening, onderzoeken, mogelijkheden, uitvoeren. Funderingen Zetting: zolang het niet teveel is, is dit geen probleem bij gelijkmatige zetting. Ongelijkmatige zetting: door de ongelijkmatige draagkracht grond of van de belasting. Zettingvoegen: kan grotendeels de scheurvorming in gevels voorkomen. Scheurpatroon: vallende tand = meestal als gevolg van zetting. Staande tand = meestal als gevolg van maatveranderingen. Spatkrachten: moeten worden voorkomen door de spantbenen zo laag mogelijk horizontaal met elkaar te verbinden. Stalen spanten moeten vrij kunnen werken, dus op bouwvilt zetten. Uitzakken ramen: uit de haak zakken van het raam. Kan komen door lichtere houtsoort kozijn in verhouding met het raam of onvoldoende stabiele hoekverbindingen. Platte daken: vaak onvoldoende snelle afvoer van regenwater (lekkage/rotting). Oorzaken: a. Aantal en diameter van de h.w.a.’s. b. Afschot van het dak: moet minimaal 1,6 % (16 mm per meter) voor starre oplegging. Moet meer dan 1,6 % zijn voor de niet-starre opleggingen.
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
17
Hoofdstuk 27: BESTEK- & TEKENINGLEZEN Algemeen Bestek prevaleert: bestek & tekening vormen 1 geheel, maar mochten ze ooit strijdig zijn, dan geldt het bestek als hoofd (geschrevene gaat boven het getekende). Doel: bestek & tekening dienen ter verstrekking van informatie. Functies: *Informeren van de opdrachtgever of het bouwplan voldoet aan de eisen. *Dient als basis voor het maken van de begroting voor de opdrachtgever. *Informatie geven over de prijsvorming aan de aannemers. *Onderdeel van het te sluiten contract met de aannemer. *Dient als leidraad voor directie en aannemer tijdens de uitvoering. *Dient als basis voor het opstellen van de eindafrekening. UAV: Uniforme Administratieve Voorwaarden (geen wettelijke status) ► Bestek heeft: - De beschrijving van het werk - De daarbij behorende tekeningen. - De voor het werk geldende voorwaarden. - De nota van inlichtingen. - Het proces-verbaal van aanwijzing. Het Bestek Traditioneel bestek: vroeger werd elk bestek opnieuw samengesteld uit 4 onderdelen: *1e afdeling = Administratieve bepalingen. *2e afdeling = Voorschriften uitvoering. *3e afdeling = Voorschriften bouwstoffen. *4e afdeling = Beschrijving van het werk. STABU: Standaardbestek Burger- en Utiliteitsbouw. Een zeer uitgebreide catalogus van werkbeschrijvingen, gerangschikt en gecodeerd. STABU-Standaard: standaardbepalingen over uitvoeringswijzen en materialen (+ UAV). Schalen Bestek-tekening: schaal 1:100. Situatietekening: 1: 500 / 1:1000. Detailtekening: 1:20 & 1:10 & 1:5. *Onwerkbare dag: wanneer er meer dan 5 uur niet gewerkt kan worden. *Onwerkbare halve dag: wanneer er meer dan 2 tot 5 uur niet gewerkt kan worden. *Kalenderdag: alle dagen van de kalender meegeteld (zaterdag, zondag, feestdag, vorstdag). *Verticale doorsnede: getekend wat men zou zien als het gebouw via de lengteas of loodrecht daarop van boven tot onder zou zijn doorgesneden. Plaats: -.-.-.-.-.-.-.--.-.-.-lijn! *Detailtekening: de plaats van het detail met een ________________-lijn / cirkel + cijfer. *Verzamelblad kozijnen: verplicht bij elk bestek, een compleet overzicht van de kozijnen. Algemene Gegevens *Wat het werk omvat *Waar het is gelegen *Welke werkzaamheden derden (deelbestek). Werkbeschrijving *Om te illustreren wat de werkbeschrijving kan inhouden, bijv. metselwerk/schilderwerk.
www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels! Bron: HBO Nederland ‘ BOUWKUNDE MAKELAARDIJ O.G.’ - Ing. J. Oosting
18