Biobrief Oktober 2008
Deze foto van een Zwavelzwam is in 2002 op Park Rodichem genomen. De Zwavelzwam (Laetiporus sulphureus) is een parasitaire zwam die onder andere op eiken groeit. Het is een mooi heldergeel tot baksteenrode zwam, die met name oude eikenbomen aanvalt in de zomer en vroege herfst. De zwam groeit echter ook op ander loofhout, bijvoorbeeld op eucalyptus bomen. De zwam komt in grote delen van de wereld voor. Wanneer een boom wordt aangevallen door de zwam, ontstaat rode rot, ook wel bruinrot genoemd. Een schimmel waardoor het hart-hout van de boom krimpt en bovendien roodachtig bruin
verkleurt. De stam van de boom wordt langzamerhand steeds verder uitgehold. De vruchtlichamen van de zwavelzwam verschijnen niet elk jaar. De polyporen kunnen wel 10 kilogram zwaar worden. Als het vruchtlichaam ouder wordt, wordt het bros. Het vlees van de zwam is wit en sappig, maar met een zure smaak en geur. Soms wordt de jonge zwam aangeboden in natuurwinkels. De wilde exemplaren zou ik maar met rust laten. Dat de zwam af en toe een jaartje overslaat klopt inderdaad. In 2000 kwam ik de zwam voor het eerst tegen (op bezoek bij moeders zonder fototoestel). In 2001 stond de boomstronk er wel, maar van de Zwavelzwam was geen spoor te ontdekken. ---
Deze tekst is zonder toestemming overgenomen van de website http://www.springerlink.com/content/q06nw4u31206478l/ Ik neem aan dat de heer J. Ritzema Bos geen bezwaar heeft dat ik de bewoners van Park Rodichem op deze wijze informeer. Nog maar weinig parkbewoners beschikken immers over Internet.
Kleine Wilde Bosaardbei Wilde Bosaardbei is in heel Nederland te vinden. In bossen, tussen hakhout en aan de rand van weiden. Vooral op kalkrijke gronden van Noord- en Zuid-Holland en in ZuidLimburg. Van Bosaardbei komen twee soorten voor: de Grote Bosaardbei (Fragaria Moschata), die in Zuid-Limburg al zeldzaam is, en Bosaarbei (Fragaria Vesca), die we gemakshalve Kleine Bosaardbei noemen. De kweekaardbei zoals we die nu kennen, heeft Amerikaanse voorouders. In de 16e eeuw brachten ontdekkingsreizigers de vrucht (eigenlijk geen vrucht maar bloembodem), door de Noord-Amerikaanse Indianen "wuttahimneash" of "hartbes" genoemd, mee vanuit Amerika. Die was qua grootte en smaak van beduidend betere kwaliteit dan alle Europese kweekvarianten. In de 18e eeuw werd in Amerika een aardbeisoort uit Virginia gekruist met een Chileense
variant om de smaak te verbeteren. De moderne aardbei zoals we ze nu kennen was geboren. Indianenverhaal: De eerste man en vrouw op aarde kregen na een tijdje vreselijke ruzie met elkaar. Daarop verliet de vrouw haar man en trok alleen verder in oostelijke richting. De man bleef verscheurd van verdriet achter. Hij verlangde naar zijn lief en besloot haar te volgen. De vrouw keek echter nooit achterom. De zon, die medelijden kreeg met de man, schiep daarop een prachtige struik vol rijpe blauwe bosbesjes die overal langs het pad van de vrouw opsproten. Maar ze liep zonder pinken voorbij. Verderop liet de zon een struik met heerlijke braambessen ontstaan, maar ook daaraan schonk de vrouw geen aandacht. Ook bomen met rode besjes konden de vrouw niet verleiden en ze zette steevast haar weg voort. Radeloos schiep de zon tenslotte de aarbeiplant. Toen de vrouw zich bukte om de aardbeien te plukken, kwamen de goede herinneringen terug. Ze kreeg spijt dat ze was weggegaan en bleef wachten langs het pad. Het verlangen werd echter zo groot dat ze met een hoop aardbeien terug liep naar haar echtgenoot. Alles was vergeven en vergeten en samen genoten ze van de verse aardbeien. De Cherokee Indianen hebben nog steeds aardbeien in hun huis. Ze symboliseren geluk en de zinloosheid van ruzie maken. De aardbei bevat weinig calorieën en is zeer rijk aan vitamine C en mineralen. De plant heeft mogelijk geneeskrachtige en sexueel stimulerende eigenschappen. Krak Plok In de nacht van 7 op acht oktober, net terug van mijn werk, comfortabel op de bank, boek in de hand. Een nauwelijks hoorbaar tikkend geluid bij de balkondeuren. Het klonk als een klein vogeltje dat tegen het raam tikt met zijn snavel. Ik had dat al eens eerder gehoord. Een vinkje hapte de douwdruppels van het raam. Of misschien zaten er kleine insectjes, voor mij te klein om te zien. Maar vinkjes blijven 's nachts in hun huisjes tot mijnheer en mevrouw Uil naar bed gaan. Het tikken hield op en ik ging weer verder met mijn boek. Het lukte mij niet om terug in het verhaal te komen. Vink of geen vink, dat geluid was door iets veroorzaakt. Misschien een insekt, of de wind. Ik stond op, opende het gordijn in de slaapkamer en ontsloot de deur. Een koele nachtbries gleed over mijn gezicht en ik snoof de avondlucht op. Het rook een beetje naar nat gras en rottend hout. Volkomen normaal. Ik stapte iets naar beneden om op het balkon te komen.
Halverwege die stap versteende ik, met een voet die niet neerkwam. "Goeden Avond, ik stoor toch niet?" Storen was niet het juiste woord. Mijn hart had een paar slagen gemist. "Ik dacht, ik ga eens een praatje maken". Deze woorden werden tot mij gesproken door het vrouwtje uit de put. Op de een of andere manier was ik de herinnering aan haar kwijt geraakt. "U heeft de kraan voor mij opengedraaid, dat weet U nog wel". Ja, dat wist ik nog wel. Ik had er een stukje over geschreven in de vorige Biobrief. "U heeft een stukje over mij geschreven in de vorige Biobrief". Na deze opmerking stond mijn verstand op nul, maar mijn degelijke opvoeding bracht uitkomst. "Wilt U niet even binnen komen, dat praat wat makkelijker". Het vrouwtje stapte in het licht van mijn kamer. Ze was nauwelijks langer dan een meter. De beharing op haar gezicht die mij eerst had doen schrikken, zag er nu wat vriendelijker uit. Eigenlijk niet meer dan wat blonde donshaartjes, maar dan wel overal. Ze had fijn geweven kleurrijke kleding aan. Eenvoudig maar toch indrukwekkend. Ondanks haar kennelijk hoge leeftijd, bewoog zij zich makkelijk. Bijna zwevend. Ze keek mij onderzoekend aan. "Wilt U wat minder licht maken, mijn ogen zijn erg gevoelig". Alleen een paar schemerlampjes liet ik branden. "Gaat U maar ergens zitten". Dat "ergens" nam ze nogal letterlijk. Ze ging op de grond zitten in het donkerste hoekje van de kamer. "Ik dacht, ik ga eens een praatje maken". Mijn verstand stond nog steeds op nul, dus ik vroeg haar of ze een kopje thee wilde. Ze negeerde mijn vraag en bleef mij doordringend aankijken. "U vraagt zich af of dit allemaal wel echt gebeurd is. Of het echt gebeurd is, dat U een kraan in een put heeft opengedraaid en dat de bodem van de put naar beneden zakte en dat U in een kamer terecht kwam en dat U daarna weer buiten stond zonder dat U zich verder iets wist te herinneren". Dat vroeg ik mij inderdaad af. En ook waarom ze niet gewoon door de voordeur was gekomen. "Balkondeuren zijn toch ook deuren". Ze las mijn gedachten. "Ja, Uw gedachten zijn net zo duidelijk voor mij als Uw woorden". Krak Plok Dit vriendelijke maar vreemde vrouwtje kon dus gedachten lezen. Nogal verontrustend. "Ik zal alleen reageren op wat U zegt, dat is minder verwarrend voor U". Minder verwarrend klonk mij als muziek in de oren. Ik hield mij nog steeds vast aan de rol van gastheer. Ik stak mijn hand uit om mij voor te stellen.
Ze stak ook een hand uit, kennelijk zonder de betekenis daarvan te begrijpen. Onze handen hingen maar zo'n beetje in de lucht zonder elkaar te raken. "Mijn naam is Oetker, Dr. Oetker om precies te zijn". "Mijn naam is Plok, Krak Plok om precies te zijn". Dat "Plok" klonk als het stuiteren van een eikel op een autodak. En "Krak" klonk als het breken van een dorre tak onder een zware schoen. Of Krak haar voornaam was of een deel van haar achternaam, werd mij niet duidelijk. "Krak betekend eerste en Plok betekend licht. Ik ben vernoemd naar het eerste morgenlicht. In onze taal kennen we geen voor of achternamen. We onderscheiden ons door wie we zijn. Niet door wat onze ouders of voorouders waren". Ze giegelde wat achter haar handen. In het besef dat ze toch weer antwoord gaf op mijn gedachten. Ik ging ook maar op de grond zitten en voelde mij steeds meer op mijn gemak. "U bent een vriendelijk mens. Mijnheer Soeters was ook een vriendelijk mens". Ze zag aan mijn gezicht, of las uit mijn gedachten, dat nadere uitleg noodzakelijk was. "Mijnheer Soeters woonde vroeger in het Grote Huis". Ik begreep dat ze daarmee de heer J.C. Soeters bedoelde, die het huis "De Overplaats" bewoonde. "Mijnheer Soeters kon mij ook zien, we hadden een prettig kontakt. Toen hij de tuinen liet aanleggen heeft hij voor mij een verborgen ingang gemaakt naar mijn woning. Ook de waterlift heeft hij ontworpen en gebouwd. Hoe dat allemaal werkt weet ik niet. Ik heb meer verstand van planten en dieren. Daar hielp ik hem dan weer mee. Dat van die dubbele aardbei was een grapje van mij. Dat heeft hij niet begrepen". Daar zat ik dan. Met in gedachten duizend vragen. Maar ik kreeg niet de kans er een te stellen. "De waterlift moet nodig eens nagekeken worden. U kunt mij daarbij helpen. Dan zorg ik wel voor Uw tuintje. Daar klopt op het ogenblik helemaal niets van". Doet U de deur weer even voor mij open?" Dat deed ik. Ik zat weer op de bank met een boek in mijn hand. Het leek alsof er niets was gebeurd. Dat dacht ik ook een tijdje, totdat mijn oog viel op een hoopje rommel in een donkere hoek. Het waren een aantal peulen die ik herkende als de bonen van de Valse Christusdoorn. Als ze op de grond vallen, zijn ze donkerbruin. Deze peulen waren nog groen. Hoe kon een oud vrouwtje de onrijpe peulen uit een hoge boom plukken? Duizend en één vragen.