“En van al wat leeft, van alle vlees zult gij één paar in de ark brengen om met u in het leven te behouden; mannetje en wijfje zullen zij zijn. Van het gevogelte naar zijn aard en van het vee naar zijn aard, van al het kruipende gedierte van de aardbodem naar zijn aard, van alles zal één paar tot u komen om het in leven te behouden.” Gen. 6:19 De Ark van Noach was ruim 200 meter lang, 35 meter breed en 20 meter hoog. God gaf Noach nauwkeurige instructies hoe het te bouwen. De opening moest aan de zijkant zitten en de Ark kende drie verdiepingen en was verdeeld in vakken. Hierin leidde de Here al wat zou overleven. Radicale theologen, die geloven dat de Zondvloed 4000 jaar geleden plaatsvond beweren dat er ook dinosauriërs in de Ark meevoeren. Ufologen verklaren het symbolisch; Noach verzamelde het dna en zaad van al het leven en de Ark werd bevolkt door een kleine groep “proefkonijnen”. God gaat echter nog verder. Noach moet van alle reine dieren 7 paar nemen en van alle onreine één paar, een mannetje en een wijfje. Ook van het gevogelte moet Noach 7 paar vervoeren. Een “heidense”klus. Welke dieren waren nu rein en welke onrein? “Gij zult niets eten, dat een gruwel is: Dit zijn de dieren die gij eten moogt: rund, schaap en geit, gazel, antiloop, steenbok, das, wilde os en wild schaap; elk dier dat gespleten hoeven heeft – namelijk de beide hoeven geheel gekloofd -- en herkauwt onder de dieren moogt gij eten. De volgende echter zult gij niet eten van de dieren die herkauwen of geheel gespleten hoeven hebben: de kameel, de haas, en de klipdas, omdat zij wel herkauwen maar geen gespleten hoeven hebben; onrein zullen zij voor u zijn. Ook het zwijn, omdat het wel gespleten hoeven heeft, maar niet herkauwt, onrein zal het voor U zijn. Van hun vlees zult gij niet eten en hun aas zult gij niet aanraken.´´ Met name het verbod op het eten van varkensvlees wordt door de Joden en binnen de Islam nog streng gevolgd. Volgens antropologen zou door dit verbod het verschil tussen de nomade en de landbouwer-dorpsbewoner zichtbaar. Het houden van varkens maakt een nomadisch bestaan onmogelijk. De mens bindt zich hierdoor aan één plaats. De tegenstelling tussen nomade en de landbouwer ontstaat. ´´Dit moogt gij eten van al wat in het water leeft al wat vinnen en schubben heeft, moogt gij eten, maar gij zult niets eten dat geen vinnen of schubben heeft; onrein zal het voor u zijn.`` De toepassing van deze regels leverde soms problemen op. Dit gold o.m. voor de bever. Was de bever onrein en mocht hij dus niet gegeten worden. De RKkerk vond de oplossing. Door zijn geschubde staart werd de bever theologisch tot vis verklaart. Hij mocht dus ook tijdens de vastentijd worden gegeten. Dit heeft zeker tot de uitroeiing van de bever in Nederland bijgedragen. ``Elke reine vogel moogt gij eten. Maar deze zijn het, waarvan gij niet eten zult: de arend, de lammergier en de zeearend; de wouw, de gier en alle soorten kraaien: alle soorten raven; de struisvogel, de katuil, de meeuw en alle soorten sperwers; de steenuil, de oehoe en de witte uil; de pelikaan, de aasgier en de aalscholver; de ooievaar en alle soorten reigers, de hop en de vleermuis.” (Deut. 14) In Groot/Brittannië is het verboden om zwaan te eten. Dit recht is uitsluitend voorbehouden aan de vorst of vorstin. De zwanen in de rivier de Theems zijn eigendom van Elisabeth II. Onlangs heeft zij ze nog laten tellen. Het Boek der Boeken 20: Rein en onrein