© Orde der Verdraagzamen
Zondagochtendkring
Zondaggroep I, 18 maart 1962. Goedemorgen, vrienden, Ik hoop dat u mij niet kwalijk neemt, dat ik hedenmorgen een tamelijk ingewikkeld onderwerp aansnijd. Het is nu eenmaal noodzakelijk, dat wij uit ons eigen denken en weten altijd proberen om zowel de eigen wereld als de hogere waarden, de oneindigheid en dat wat erbij behoort, te benaderen. En daarom zou ik u graag eens een ander beeld willen geven van het begrip:
DRIE-EENHEID, UITGEDRUKT OOK IN DE TERMEN VAN DE MATERIËLE KOSMOS
Wanneer wij stellen, dat de drie-eenheid een is en toch drie in verschijningsvorm, dan komen wij tot een geloofsstuk, dat practisch overal aanwezig is. Wij vinden n.l. de drie-eenheid evengoed en even gemakkelijk bij de vroege heidenen als bij de Christenen, het is evenzeer een leerstuk geweest bij de Maya’s als een twistpunt b.v. rond 1600 - 1700. Als ik het punt drie-eenheid beschouw, dan moet ik dus stellen; er is een kracht en er zijn drie uitingsvormen. Ik stel ditzelfde nu in meer materiële zin en stel; leven, tijd en beweging zijn de drie factoren van een en dezelfde kracht in het bestaan. Leven is een vorm van tijd plus beweging. Wij zouden kunnen zeggen: de Zoon. Wij kennen tijd. Tijd in zichzelf is bestaansuitdrukking: de Vader. En wij kennen de beweging, d.w.z. het bewegende (dus het andere in beweging brengende): de Geest. Wanneer wij deze drie factoren nu bezien, dan blijkt ons dat alles in het Al, wat stoffelijk kan worden gedefinieerd tot zelfs de z.g. astrale werelden toe, aan deze drie hoofdwaarden moet beantwoorden. Want ik kan niet leven zonder bewustzijn. Bewustzijn kan niet bestaan zonder verandering ofwel beweging. En bewustwording kan alleen worden uitgedrukt in een opeenvolging van veranderingen, dus in het gebeuren. Zo goed als God Zich in Zijn drieeenheid geestelijk openbaart en uit en ons daarbij confronteert met "het bestaan", zo zullen de drie door mij genoemde krachten zich openbaren in de stof en daarbij tot uitdrukking brengen leven of zijn in de stoffelijke vorm. Dit brengt ons tot de noodzaak enkele conclusies te gaan trekken omtrent de geaardheid van ons eigen bestaan. En deze conclusies zullen u niet alle even prettig in de oren klinken. Conclusie 1.: Slechts zolang de drie genoemde factoren (dus tijd, beweging en leven) actief zijn, is er een stoffelijk bestaan mogelijk. Conclusie 2.: Zolang de geestelijke waarde zich daarin uitdrukt, is er sprake van een werkelijk bestaan. Op het ogenblik dat het geestelijk wezen geen uitdrukking meer vindt in de drie genoemde factoren, "leeft u niet meer" volgens de stoffelijke en redelijke zin van het woord. Ik stel dit hier nu zo eenvoudig mogelijk. En dan volgt hieruit dat een directe splitsing gemaakt moet worden - ook in eigen denken en bewustzijn - tussen het totaal geestelijk leven en het bestaan in een voor de mens kenbare vorm. Beide waarden zijn niet vergelijkbaar. De mens kan dus in feite vanuit zijn wereld geen enkele geestelijke wereld naar waarheid beseffen of voorstellen. Hij is niet in staat de condities te omschrijven, waaronder de geest bestaat en zal zich in zijn werkelijk leven altijd moeten beperken tot zijn eigen wereld en de mogelijkheden daarvan, zoals die in tijd en beweging of tijd en ruimte uit te drukken zijn. Dit punt is belangrijker dan u denkt. Het neemt n.l. elke noodzaak weg om het "ik" te doen leven buiten de materie, maar stelt daarvoor in de plaats de volledig materiele bewustwording,
ZI 620318 - DRIE-EENHEID, UITGEDRUKT OOK IN DE TERMEN VAN DE MATERIËLE KOSMOS
1
Orde der Verdraagzamen die voor de geest misschien voertuiglijk is, doch die daarnaast in ieder geval de volledige zelfvervulling kan inhouden. Ik zal trachten om het nog iets eenvoudiger te zeggen. Wanneer u zich bezighoudt met alles wat kan worden uitgedrukt in ruimte en tijd, wat dus deel uitmaakt van uw eigen bestaan, dan kunt u daardoor de geest mogelijkerwijze vervullen. Maar in hoeverre u dit zal gelukken, kunt u nooit zeker weten. De voor u hanteerbare waarden zijn gelegen in ruimte en tijd, waarbij uw bewustzijn (het leven dus) bepalend is voor al, wat u binnen ruimte en tijd of beweging en tijd kunt uiten. En nu nog eenvoudiger: Ofschoon de mens de geest in zich draagt en de kracht van de geest buitengewoon belangrijk is, evenals haar eigen bewustwording op haar niveau, kan elk spreken over de geest slechts een benadering zijn van uit stoffelijke waarderingen en nimmer een concrete weergave. Het is daarom juist en verstandig om uit het materiele werkzaam te zijn: in de materie een zo groot mogelijke uiting tot stand te brengen en zich in die materie allereerst te bemoeien met de vervolmaking van hetgeen voor ons materieel bewustzijn bereikbaar is. Dit is nogmaals een punt van groot belang, omdat u n.l. altijd weer wordt geconfronteerd met het onbekende. Het onbekende is de wereld van de geest, waarbij b.v. energie, magnetisme en licht t.o.v. elkaar ook weer een soort drie-eenheidsverhouding hebben, die dan weer de uitdrukking wordt van de geestelijke werelden. (Er zijn meer drie-eenheden.) Ik kan de geestelijke drie-eenheid en de geestelijke werkelijkheid nooit volledig beseffen en uitdrukken in de stof. Probeer ik dit toch te doen, dan zal ik niet alleen de waarden van de geest vervalsen, maar ik zal en dat is veel erger ook mijn eigen stoffelijke mogelijkheden en waarden aanmerkelijk beperken. En wij moeten proberen om te komen tot een leven, dat een zo juist en zo reëel mogelijke vervulling is van ons eigen bestaan, de daarin gelegen mogelijkheden en eventueel de geestelijke impuls in ons. Dan kom ik tot een reeks stellingen, die voor sommigen van u eveneens moeilijk zullen zijn. Wij kunnen nimmer verwachten, dat de mens in feite en onmiddellijk werkelijk contact met de geest opneemt, noch dat hij aan een dergelijk contact uitdrukking kan geven binnen zijn stoffelijk bewustzijn. Wel kan worden verwacht, dat de geest onder omstandigheden zich openbaart; en zij kan dit dan doen in een vorm van tijd of in een vorm van ruimte. Zij kan levend worden door zich te projecteren in het menselijk continuüm; maar de mens kan zichzelf niet volledig en volgens eigen bewustzijn kenbaar projecteren in het geestelijk continuüm. Alles wat ik dus op aarde ben, de mogelijkheden die ik op aarde bezit, de werkelijkheid, zoals ik die rond mij erken, moet te allen tijde de maatstaf zijn voor mijn leven en streven binnen die stof. Het geestelijke element mag hierbij een leidende impuls worden, zodra ik aan alle in mijn eigen werkelijkheid bestaande omstandigheden, volledig tegemoet kom. En niet eerder! Dat brengt de mens dus voor een niet altijd even prettige consequentie; Ik kan niets wegverklaren door te zeggen dat dit alleen geestelijk belangrijk is, tenzij het ook stoffelijk een zekere belangrijkheid "bezit. Ik kan niet iets doen alleen, omdat de geest dit zegt, of omdat dit uit de geest wenselijk is. Ik moet daarnaast ook stoffelijke beweegredenen hebben. Er is een absoluut harmonisch werken, een harmonisch bestaan noodzakelijk, waarbij de stoffelijke waarde primair wordt gesteld en alle geestelijke intenties alleen via deze stoffelijke, redelijke en aanvaardbare mogelijkheden tot uitdrukking komen. Hierdoor wordt u misschien wel een beetje hard met twee voeten op de grond gezet, Maar wij moeten ons dit aspect van het zijn toch ook goed realiseren. Wij hebben u vele lessen gegeven over de wisselwerkingen tussen geest en stof, Maar als u uw eigen leven beschouwt, moeten wij die dingen toch alleen erkennen, voor zover ze stoffelijk kenbaar zijn. Niet wat de geest u werkelijk brengt is belangrijk voor u, maar alleen datgene, wat u krachtens uw eigen bestaan in tijd en ruimte daarvan kunt absorberen. Het overige gaat u voorbij, blijft waardeloos.
2
ZI 620318 - DRIE-EENHEID, UITGEDRUKT OOK IN DE TERMEN VAN DE MATERIËLE KOSMOS
© Orde der Verdraagzamen
Zondagochtendkring
En zo wordt het dan noodzakelijk om de mens te beschouwen van uit zijn zuiver stoffelijke wereld en ofschoon in verband met de geestelijke bewustwording zo nuchter mogelijk er ook verder a.h.w. sectie op verrichten. Daarop komt het wel neer. Dan kom ik tot de conclusie dat de mens zelf in zijn beleven en bewustzijn in twee hoofdfactoren te verdelen is. De eerste noem ik de verstandelijke of bewuste wereldaanvaarding. De tweede de gevoelsmatige of schijnbaar niet gefundeerde aanvaarding van het Al. De rede is het middel, waardoor ik binnen mijn eigen mogelijkheden mijn wereld beheers. Als ik uitga van een redelijk standpunt, dan zal ik zolang ik mij daarbij niet buiten mijn vermogen in de tijd tracht te verplaatsen of buiten mijn vermogen tracht ruimte te overbruggen altijd de meest juiste besluiten nemen. De rede is de belangrijke factor, waardoor het dagelijks leven moet worden geleid. Het is eveneens de meest belangrijke factor voor taakvervulling op aarde. Datgene wat niet redelijk is volgens eigen wezen en bewustzijn, moet absoluut terzijde worden gesteld. Waar de rede ophoudt en de gevoelswereld begint, worden wij wederom geconfronteerd met de noodzaak iets tot uiting te brengen. Een gevoel, dat in de mens besloten blijft, kan in hem tot een vretend zeer worden, het kan hem totaal van de werkelijkheid doen wegdrijven, kortom, een gevoelswereld, die niet wordt geuit, is schadelijk voor de werkelijkheidszin, beschadigt de redelijke vermogens en beperkt de redelijke mogelijkheden. Dan zal de gevoelsuiting door de mens moeten worden beschouwd als een aanvulling op zijn redelijke wereld. Alleen wanneer hij die redelijke wereld dus allereerst beleeft uit zijn nuchter en redelijk standpunt, kan hij deze aanvullen van uit zijn gevoelsbeleven. Want de verantwoordelijkheid, die is gelegen in het redelijk erkennen van je wereld, wordt aangevuld door de noodzaak tot zelfverwerkelijking, die uit de gevoelswereld stamt. Dan keer ik terug tot de drie-eenheid. Indien de drie-eenheid voor deze wereld van u (en alle materie overigens) kan worden uitgedrukt in leven, tijd en beweging, dan moet worden gesteld, dat deze waarden ergens absoluut zijn. Want de drie-eenheid van verschijnselen, die tot een kernwaarde kan worden herleid, moet een direct facet van de grote Bron zijn, waaruit alles is voortgekomen. Zo zal ook elke geestelijke drie-eenheid eveneens tot dezelfde bron herleid kunnen worden. Mijn vervulling van een goddelijke wil zal dus door elke drie-eenheidsreeks volledig kunnen geschieden, mits zij daarbij gericht is dat is belangrijk, op de erkenning niet van het leven of van de tijd of van de ruimte maar van God. God wordt altijd uitgedrukt in het element "nu". Hij is het Zijnde. Het is de meest redelijke omschrijving; die te geven is binnen een materieel begrip en een materiele wereld. Dan kan dus de beste verwerkelijking in een stoffelijke kosmos verkregen worden door steeds het element "heden" zo sterk en zo intens mogelijk redelijk en aanvullend gevoelsmatig te beleven, daarbij alle elementen van toekomst of verleden terugbrengend tot hun feitelijke verhoudingen met het heden. Dan zal door in het heden juist en intens te leven, waarbij alle redelijke normen en alle noodzaak tot gevoelsuiting mede in acht is genomen, de belangrijkheid "heden" staan tot die van "toekomst" als ongeveer 3 staat tot 1 voor nabije, als 10 staat tot 1 voor middelverre en als 1000 staat tot 1 voor zeer ver gelegen toekomst. Want in het heden kan ik beperkt de komende ogenblikken beheersen. Ik kan slechts met enige onzekerheid de komende dagen beheersen. Maar de zekerheid, waarmee ik de komende jaren vorm, is wel zeer gering. Dan dient in elk stoffelijk beleven de nadruk te liggen op het nu en alle onmiddellijk met het nu verwante elementen, die binnen de tijd dus dichtbij liggen. Alleen op deze wijze bereikt u binnen de kosmische openbaring Gods een zo juist mogelijke persoonlijkheidsverwerkelijking, een zo juist mogelijke persoonlijkheidsbeleving, Ik meen dat ik u hiermede op dit terrein althans voldoende te denken neb gegeven en ga daarom het woord overdragen aan een volgende spreker. Ik weet wel dat de meesten van u meer prijs stellen op het gedragene, het zoetvloeiende en misschien ook meer vage. Maar als u alle mooie lessen, die u krijgt, kunt baseren op feiten en stellingen, zoals zo-even door mij ZI 620318 - DRIE-EENHEID, UITGEDRUKT OOK IN DE TERMEN VAN DE MATERIËLE KOSMOS
3
Orde der Verdraagzamen genoemd, dan krijgen zij pas betekenis voor u. Vergeet u dat niet. Ook bij het aanhoren van de volgende spreker. o-o-o-o-o Goedenmorgen, vrienden. U hebt zo even als u het voor uzelf goed uitwerkt een zeer belangrijk redelijk betoog gehoord. Maar als je je alleen met die rede blijft bezighouden, komt op een gegeven ogenblik toch de vraag in je op: Waarom zou ik mij nog over de geest druk maken en waarom zou ik mij nog bezighouden met de esoterie en met geestelijke ontwikkeling? Ik geloof dat ik dit van mijn standpunt wel eens kan belichten. Weet u, wanneer u alleen maar nuchter en redelijk denkt, dan is er ergens een tekort. Dat behoef je voor jezelf niet toe te geven, maar het redelijke alleen kan ons nooit bevredigen. Van een geestelijk standpunt is dat heel begrijpelijk, want de mens is nu eenmaal niet alleen een redelijk verstand. Neen, hij draagt daarbij in zich de geest, de voertuigen van de geest en de ziel. En die willen ook aan het woord komen. Als je nu de rede gaat aanvullen met het gevoelsleven, dan kom je natuurlijk al een stapje verder, want dan heb je enkele onbestemde en in feite niet geheel redelijke elementen aan je redelijke wereld toegevoegd. Je leeft dus meer persoonlijk en niet alleen maar naar de regels van het erkende. Maar zelfs dan is er ergens nog een behoefte om verder te grijpen, om iets hogers te vinden, iets beter te realiseren. Dat wordt dan als je het goed bekijkt eigenlijk de behoefte om verbonden te zijn met alles wat er rond ons is. Dan kunt u wel zeggen dat dit niet waar is, maar in feite verlangt u ernaar verbonden te zijn met alles wat rond u is. U zou deel van alle dingen willen zijn, omdat daarin een onvergankelijkheid ligt, die u redelijk in uzelf niet kunt aanvaarden. Je kunt wel zeggen; "Ik ben eeuwig" en je gevoel spreekt ervoor: maar je verstand zegt: "Ik heb maar zoveel tijd en daarna is het afgelopen," Dan komt er misschien wel weer wat anders, maar dat zal na zoveel tijd dan ook weer afgelopen zijn. En wij willen bestaan zonder einde. Daaruit komt dus de behoefte voort om ons te identificeren met de kosmos en daarvan deel uitte maken. Dat drukken we dan op duizend-en-één wijzen uit. We proberen het uit te drukken in godsdienstige waarden, in theorieën. We drukken het uit in filosofie. We trachten innerlijk de eenheid met de Bron te vinden. We doen alles wat we kunnen om elk idee van beperking, dat in ons bestaat, weg te werken. (Het is niet leuk natuurlijk om iets weg te werken maar zelfs de beste boekhouder heeft wel eens een post op de balans, die hij anders omschrijft.) Wij maken de rekening van het leven op. En wanneer wij die rekening opmaken, dan komen wij al heel gauw tot de conclusie, dat als er bij ons in het leven geen werkelijke liefde is en geen verbondenheid, die verder reikt dan ons eigen wezen, het leven eigenlijk maar niets is. En wanneer wij die liefde zuiver persoonlijk uit drukken, dan komen wij tot de conclusie, dat wij voortdurend verliesposten moeten boeken. Want hoe meer persoonlijk onze genegenheid en onze liefde worden uitgedrukt en hoe meer ze in het bewustzijn persoonlijk gebonden blijven, hoe groter de kans dat we op een gegeven ogenblik datgene, wat wij menen te mogen liefhebben, kwijtraken. We moeten dus het geval wel heel algemeen gaan stellen. Als ik het nu eens zo stel: Van uit mijzelf leef ik natuurlijk in een redelijke wereld. Mijn gevoelswereld maakt het mij mogelijk bepaalde redelijke elementen te verdragen en te aanvaarden, die ik anders niet zo gemakkelijk zou kunnen opnemen. In de plaats van de hardheid (die vaak met broosheid gepaard gaat) van het zuiver verstandelijke komt door het gevoelselement in ons een zekere veerkracht, een zekere elasticiteit. Maar wanneer wij daarbij nu nog een zeker beleven krijgen, dat ver boven het eigen wezen schijnt uit te gaan, dat ons schijnt te binden met God en met de kosmos, dan ontsnappen wij eigenlijk aan alle beperkingen, die ons zijn opgelegd. Niet in redelijke of stoffelijke zin, maar eenvoudig in de zin van "bestaan". Wanneer ik mij één weet met alles wat er is, dan weet ik dat sterren van uit mijn standpunt een bijna oneindig leven hebben. En zie ik in mijzelf de oneindigheid van een ster. En als ik nog verder denk en ik denk aan een grote Godheid, dan voel ik mijzelf daarmee nog meer geïdentificeerd, ik ben helemaal oneindig. In die oneindigheid heb ik dan het gevoel, dat ik mijzelf kan verwerkelijken, zoals ik behoor te zijn, 4
ZI 620318 - DRIE-EENHEID, UITGEDRUKT OOK IN DE TERMEN VAN DE MATERIËLE KOSMOS
© Orde der Verdraagzamen
Zondagochtendkring
Onze vriend praat nu wel aardig over de tijd, maar als je mens bent of geest in sommige sferen, kom je eigenlijk altijd tijd tekort. (Hebt u dat wel eens opgemerkt? Is er misschien iemand hier, die tijd over heeft? Ik wil maar zeggen: dan leef je niet goed. Als je werkelijk tijd over hebt... er zijn altijd nog dingen, die je moet doen en kunt doen en waarvoor eigenlijk geen tijd is.) Wij hebben n.l. in ons een zo grote rijkdom aan levensmogelijkheden, aan wensen, aan gedachten, dat wij eenvoudig niet in staat zijn het uit te drukken das, een stoffelijke beperking. En zo zoeken wij dus het Hogere op, waarin wij onszelf volledig kunnen zijn. Dat is heel redelijk en heel nuchter. Nu kunnen wij natuurlijk komen aandragen met: Wij weten dat er een God bestaat. Goed, dat weten we. Wij weten dat we eeuwig zijn. We aanvaarden het direct, zonder enig bezwaar. Maar wanneer ik het allemaal aanvaard en er is in mij geen verbondenheid met alle andere dingen, dan zegt het mij maar weinig. Ik kan alleen mijzelf vervullen verbonden met ander leven, met ander streven, verbonden met alles wat er is in de materie en in de geest, in een hechte eenheid daarmee. En daar zit nu juist de knoop. Want we willen natuurlijk graag een hechte eenheid hebben met al die aanvaardbare mensen. Maar met die asociale luizenbos van vier huizen ver zouden we toch absoluut zelfs niet willen denken aan ook maar een geestelijke eenheid. Dat is fout! Wij zijn in ons leven en denken kritisch. Wij gaan van ons standpuntje vertellen wat goed en kwaad is. Maar in ons leven goed en kwaad, in ons zijn alle negatieve en positieve waarden aanwezig, onverschillig hoe wij ons uiten. Om onszelf te verwerkelijken moeten wij het totaal van ons wezen tot uiting brengen. En dan op zo’n manier, dat het voor onszelf aanvaardbaar blijft. Maar dat kunnen wij nooit van een beperkt persoonlijk standpunt. Wij kunnen het wel doen uit een kosmische eenheid. Dan heb ik - naar ik meen - hier het redelijke element ook voldoende zijn portie gegeven en nu zullen wij het geheel iets gaan verrijken. Want wat ik nu heb gezegd over de behoefte tot zelfverwerkelijking en eenheid, drukken wij heel vaak uit door het begrip: kosmische liefde. In andere opzichten drukken wij het vaak uit door: juiste taakvervulling binnen de kosmos. Kortom, wij zijn een deel van "het Grote”, het Grote is onvergankelijk, en daarom zijn wij onvergankelijk. Nu bewijst het voortbestaan van de geest, dat dit zeker voor 9/10 waar is. Van 1/10 zijn we niet zeker, maar we hopen dat ook dat waar is. We weten in ieder geval, dat naarmate wij intenser gebonden zijn aan alles wat bestaat en wat leeft, wij meer concreet en meer eeuwig bestaan. Maar wij kunnen alleen in die eeuwigheid gelukkig zijn, dus harmonisch bestaan, wanneer wij niet alleen maar onszelf uitleven, maar in deze beleving van onszelven de grotere wetten van de kosmos a.h.w. direct omschrijven. U kent allen het beeld van de kathedraal, waarin de mens een bouwsteen is, die zijn juiste plaats moet vinden. Laat ik het nu eens veel eenvoudiger zeggen: Wij zijn misschien niet bouwstenen, die maar één plaats hebben. We hebben misschien wel 1000 mogelijkheden om te passen in dit Al. Maar de mogelijkheid van passen in het geheel is niet het enige doel. Wij moeten niet alleen maar passen in het totaal van het leven, in het totaal van de kosmos, omdat wij erbij behoren; maar wij moeten er zo in passen, dat ons eigen wezen daarin zichzelf erkent en vervult. En dat betekent nu juist de grote band, die bestaat tussen de geest en de stof. De band, die bestaat tussen u en alle mensen, de band tussen u en alle dingen. Het betekent de verbinding tussen al die vormen van drie-eenheid, waarover mijn voorganger heeft zitten praten. De grote verbondenheid, de kosmische verbondenheid, die wij de liefde Gods noemen, die wij tot uitdrukking zien komen volgens het geestelijk aards begrip in de Christusgeest; het is en blijft niets anders dan de verbondenheid met het Zijn op een wijze, die het “ik” zoveel mogelijk bevredigt. Wij moeten niet alleen maar passen in het Al, wij moeten harmonisch passen in het Al, opdat wij gelukkig zullen zijn. Want wij streven niet alleen de eeuwigheid na. Wanneer wij te kiezen hebben tussen ondergang en een eeuwigheid vol ellende, dan kiezen wij de ondergang. Daarvan ben ik overtuigd. Maar wij zoeken een eeuwigheid van vervulling. Zelfvervulling. Maar ZI 620318 - DRIE-EENHEID, UITGEDRUKT OOK IN DE TERMEN VAN DE MATERIËLE KOSMOS
5
Orde der Verdraagzamen ook een vervulling van het kosmische, dat rond ons is. Alles in eenheid, alles in harmonie. En dit kunnen wij alleen, als wij door ervaring leren. Wat u leert in de stof is een stoffelijke ervaring. En dat zal met de geest betrekkelijk weinig van doen hebben. Het kan misschien een vervulling zijn van iets, wat in de geest bestaat en leeft daarmee ben ik het eens, maar het kan nooit zuiver geestelijk zijn. Wat je in de stof bent en doet, behoort tot die stoffelijke wereld. Maar het is gelijktijdig een zoeken naar de juiste oriëntatie, je zoekt naar de juiste verhouding in de stof. En heb je de juiste verhouding van het "ik" tot die stoffelijke kosmos gevonden, dan heb je de juiste oriëntatie gevonden, ook voor je uitgaan in de geest. Want het juiste punt van oriëntatie is in alle gevallen; eenheid met God, harmonie met God. Een ieder heeft altijd zijn eigen manier van zeggen, laat mij het dan zo zeggen: Wanneer ik zelfs alleen maar redelijk en stoffelijk strevend zoveel mogelijk tegemoet kom aan mijn begrip van God, wanneer ik in het leven voor mijzelf juist in het heden en misschien in de zeer nabije toekomst (voor zover ik die kan overzien) steeds weer geluk en vervulling en mogelijkheden zie, dan ga ik in de richting van harmonie met God. En als dit gesteund wordt door mijn innerlijk ervaren of mijn gevoelsleven en ik daardoor eveneens die ervaring krijg van harmonie met God, zal ik geestelijk in harmonie met God zijn; maar ik zal ook in elk ander aspect, dat ik maar van God kan denken, harmonisch zijn. Het bereiken van een punt van harmonie met God betekent het scheppen van een innerlijke toestand, die in elke wereld of wereldverhouding of werelduitdrukking gelijk is. En daarom moet ik zoeken naar een verhouding tussen mij en mijn God, tussen mij en de kosmos, tussen mij en de wereld, die voor mij gelijktijdig betekent erkenning van het Hogere, beleving van harmonie en uitdrukking van mijzelf volgens elke redelijke norm. (Door een storing in het apparaat is de lezing niet verder geregistreerd en eindigt hier dus het verslag. Red,) DEGELIJKHEID Degelijk is welgevormd en welgemaakt, als ik me niet vergis. Degelijk is iets, dat stevig is en hecht van constructie en structuur. Maar degelijkheid is slechts een enkele eigenschap. Men zegt dat een mens degelijk is. Maar als je dan nagaat in hoevelen opzichten die mens toch eigenlijk ook weer de werkelijke degelijkheid ontbeert, dan geloof ik dat we die degelijkheid beter niet aan de mens kunnen toeschrijven. Neemt u me niet kwalijk, ik wil de uiterlijkheid hier niet tekort doen. Het uiterlijk kan degelijk zijn, maar het innerlijk van de mens is een wisselende waarde. Ik hoop dus, dat ik in dat opzicht onschuldig ben. Degelijkheid, hecht en wel geconstrueerd, eerlijk in zijn uiterlijk maar ook in alle waarden, die hem innerlijk hebben gevormd. Redelijk, in opzet beantwoordend aan zijn doel en gezien de krachten die het hebben gevormd een ideaal binnen de beperking van zijn eigen zijn en vorm. Dat is de degelijkheid. Mensen zingen degelijkheid maar al te vaak een lof. Zij vinden in de degelijkheid voor erezangen stof en maken er een epos van, die piek van starre burgerlijkheid, van de verstarring der epoque, het bevriezen van de tijd. Degelijkheid, dat kan ik goed verstaan, wanneer je haar uit jezelf bouwt en wanneer je in jezelf bent vertrouwd met de krachten, waaruit je het leven schept. Maar ben je bewust en ben je adept, dan besef je de normen van degelijkheid, die voor een gebruiksvoorwerp bestaan. Het zijn krachten en waarden, die in de mens demonisch worden, waaraan mensen en zielen ten onder gaan, omdat ze niet begrijpen dat ze levend zijn. Een levende, tintelende, lichtende kracht, waarin voortdurend het spel leeft van het leven en de kosmos tot uiting wordt gebracht. Wanneer een net van licht doorzaaid met sterren wordt geweven, spreekt gij dan nog, o mens, in menselijke tijd, daarover als iets vol rede en vol vaste degelijkheid? Kun je het leven in banen binden en kun je hersmeden het kosmisch bestaan uit de waan van een vaste lijn en het zijn; een norm, die de vorm, door de mens bepaald, vertaalt in iets, dat
6
ZI 620318 - DRIE-EENHEID, UITGEDRUKT OOK IN DE TERMEN VAN DE MATERIËLE KOSMOS
© Orde der Verdraagzamen
Zondagochtendkring
schijnbaar leeft, maar slechts zichzelve blijft en dienstbaar wel kan zijn, maar nooit vernieuwing geeft? Waar vindt ge leven, gij mens, die het mensenleven leidt? Gij, die zo zoekt naar vaste waarden en roept om degelijkheid? Waar vindt ge licht en leven? Waar zingt een nieuwe levenskracht en waar ontplooit des levens bloesem overweldigend haar pracht? Is het in uw starre wetten, gebonden, stil gezapig zijn? Ach, dringt daar ooit nog leven binnen? Fonkelt ooit daar ook ‘s levens wijn en ‘s levens vreugd? Neen, laat de degelijkheid beginnen daar, waar de tijd en vorm volstaan om mensen te dienen in dode materie, maar laat haar buiten de waan van de vastheid verglijden. Leer om het licht en het leven te leiden; waarin je alleen kent je God en je kracht. Waarin je gedragen wordt door de macht, die uit de eeuwigheid jezelf omschrijft en in jezelf vernieuwt ook steeds het leven, dat je blijft. En vorm na vorm en kracht na kracht tezamen voegt tot vergenoegd je ‘s Heren macht aanvaarden kunt en stil vanuit het ik" omgrijpt. Laat nimmer vaste norm en vaste vorm of menselijk begrip van degelijkheid uw leven sterk benijpen en binden tot het sterft. Want degelijkheid is ‘s mensen woord. Gij hebt het Al geërfd en alle sfeer en al bestaan. Leef dan in het zijn, dat u behoort en laat beperking, die het ware leven smoort, buiten u, veracht, vergaan. Waarmee ik heb getracht u te tonen, dat degelijkheid een waarde is, die zozeer afhankelijk is van de menselijke opvatting, de menselijke norm, ja, zelfs van de menselijke gemeenschap over het algemeen, dat ze op zich voor de mens nimmer een maatstaf of een waardemeter kan heten. Voor de mens bestaat ze niet feitelijk. Slechts voor dat, wat de mens maakt. Wat de mens maakt in degelijkheid en vastheid, dat is in feite een uiting van het leven in hem zelf, waarin hij de oprechtheid verwerkt van zijn eigen innerlijk beleven van God. En ik meen, dat een mens daarmee mag volstaan, maar dat hij nimmer in een verkeerd begrip van gedegenheid en degelijkheid zichzelf moet binden op de pijnbank van menselijke beperking, burgerlijke bekrompenheid, de benepenheid van een stof, die de geest kluistert, omdat ze de vrijheid van werelden en sferen niet kan begrijpen. Zou ik iemand van u hebben gekwetst, dan hoop ik door deze rechtzetting althans mijn redenen duidelijk te hebben gemaakt. En daarmee, vrienden, neem ik afscheid van u en wens ik u allen een heel genoeglijke en stoffelijk en geestelijk een vruchtbare zondag toe en een week vol licht en kracht.
ZI 620318 - DRIE-EENHEID, UITGEDRUKT OOK IN DE TERMEN VAN DE MATERIËLE KOSMOS
7