FEBELGRA Federatie van de Belgische Grafische Industrie, met zetel in Brussel, die kleine, middelgrote en grote drukkerijen groepeert. VEGRAB Vereniging van Grafische Bedrijven, met zetel in Antwerpen, die zich vooral richt naar kleine grafische bedrijven en KMP’s. Deze federatie werkt samen met het NCMV (de Middenstandsorganisatie). Conversie Omzetting van digitale tekst-of beeldformaat naar een begrijpbaar, bruikbaar formaat voor een ander programma. Schrijfmachineletter of dactyloletter (monospaced chatacter = één letterdiktewaarde) is onderworpen aan de regels van de dactylografie of de zgn. BINnormen. Typografische letter (proportionele letter = meerdere, verschillende letterdiktewaarden in een alfabet) is onderworpen aan de regels van de typografie. Desktop Publishing Publiceren met op een tafel plaatsbare apparatuur, op basis van een PC. Publiceren betekent tekst invoeren, beeld scannen of digitaal tekenen, opslaan van tekst en beeld, paginaopmaak met tekst en beeld, uitvoer op laserprinter of laserbelichter. De basiselementen van DTP zijn: o Het basisprogramma is een pagina-opmaakprogramma (InDesign, QuarkXPress), bijkomende programma’s zijn een illustratieprogramma (Illustrator, Freehand) en een beeldverwerkingsprogramma (Photoshop). o Het gebruik van PostScript als paginabeschrijvende taal bij uitvoer. o Gebruik van typografische letter. o Gebruik van grafische gebruikersinterface met muis en menusysteem. o Het WYSIWYG-principe. o Tekst en beeld zijn integreerbaar in één pagina. o DTP vraagt een PostScript-RIP bij laserprinter en laserbelichter. Direct to plate – Computer-to-plate In de digitale pre-press wordt traditioneel uitbelicht op film of papier. Daarna volgt de manuele vormmontage in functie van de drukvormvervaardiging. Met de direct-to-plate techniek gebeurt de uitvoer direct naar een plaatbelichter. Wanneer de PC dan ook nog beschikt over impositiesoftware, kan de vormopmaak digitaal gebeuren. De invoer van configuratie bestaat uit een PC en een scanner. Voor de verwerking en de bewerking van tekst, beeld, pagina- en vormopmaak hanteert de operator de grafische DTP-softwarepakketten. Als proefuitvoer is er de printer. Voordelen? o Tijdbesparing, minder materiaal en materieel, minder arbeidskosten, geen opslag van films/montages. o Geen vingerafdrukken of stofdeeltjes op films, geen filmranden, geen problemen met filmkarakteristieken (bv. zwarting), geen Newtonringen, correct register van de pagina op de drukplaat. Nadelen? o Metaalplaten zijn niet zo flexibel als film, scherpe randen aan de metaalplaten, niet altijd krasvrij (subtiel behandelen, zoniet onbruikbaar voor productie).
Direct to press (direct imaging) De direct-imaging techniek vindt haar toepassing bij de kleinere drukpers. De PC staat on-line verbonden met de schrijfeenheid voor de plaatscilinder van de drukpers. Via een laserkop wordt de siliconelaag daar weggebrand waar het beeld komt. Na deze overdracht kan het drukken onmiddellijk starten. Hier worden duidelijk een aantal stappen uit het pre-press-gebeuren overgeslagen: belichten op film, manuele montage (niet bij impositie), vormvervaardiging buiten de pers. Dit resulteert ook in het uitschakelen van investeringen voor productieapparaten nodig voor deze productiestappen. De invoer blijft de traditioneel geworden DTP-hardware en –software. De RIP-functie gebeurt hier wel binnen het werkstation (softrip). Bij direct-imaging komen pre-press en druk heel dicht bij elkaar te liggen. De druksnelheid ligt hier even hoog als bij een traditionele offsetpers van dit niveau. Direct to paper (print-on-demand) Bij print-on-demand is er van de klassieke offsetpers geen sprake meer. Als invoer herkennen we de professionele DTP-omgeving. De uitvoer gaat naar een krachtige vierkleuren-laserprinter. De digitale gegevens worden vanuit het werkstation naar de “digitale pers” gestuurd. Het kleurenbeeld komt direct op papier door een combinatie van 4 poedertoners (CMYK). Het pre-press-configuratie is zeer compact: een PC, een scanner, een software-RIP en de bewuste digitale kleurenprinter. De DTP-softwarepakketten voor tekst, beeld, opmaak en impositie. In het pre-press-proces zijn volgende stappen overgeslagen: belichten op film – filmmontage – vervaardigen van de drukvorm. De kwaliteit van deze techniek is in volle evolutie. Hoge druksnelheden zijn voor de toekomst. Simultaan recto-versodruk is mogelijk. Voor 1-kleurenwerk zijn de copiers/printers reeds in staat hoge afdruksnelheden op A4formaat te realiseren. Een sterk punt voor print on demand is het gepersonaliseerd drukken. Elk gedrukt document kan andere informatie bevatten. In dit geval wordt print on demand gecombineerd met Database Publishing. Database Publishing Vandaag de dag is het gebruik van databases (databanken) in. Op intern niveau in de boekhouding/facturatie voor klantenbeheer, stockbeheer, catalogi. Grote instellingen beschikken ook over een databank waarvan de data kunnen aangekocht worden voor publicatie. Bv de Belgacom-databank kan de telefoonabonnees mits betaling beschikbaar geven om een telefoongids aan te maken. Wanneer deze gegevens naar vorm in een publicatie moeten verschijnen is een grafische presentatie van die data noodzakelijk. Dit kan in een opmaakprogramma, bv. QXP. Doel? Variabele gegevens importeren in een document voor publicatie. Toepassingen? Catalogi met regelmatig variërende gegevens, waarvan die gegevens opgeslagen zijn in een database. Bv. telefoonboek, productenlijst met prijsopgave, … Vanuit een databank worden de gegevens aangeleverd naar een opmaakprogramma. De gedefinieerde datacellen binnen een databasebestand worden geconverteerd naar instructies voor grafische uitvoer binnen bv. QXP, InDesign. Uiteraard zijn de digitale gegevens van deze datainformatie niet direct geschikt om te importeren in een opmaakprogramma. Daarenboven is er een vorm van automatisering nodig in de opmaak. In Between: Programma zet cellen van database om naar QXP-codes (omzetting met conversie).
Electronic publishing Electronisch publiceren is een ruimer begrip dan publiceren met geprinte of gedrukte publicaties. Het betekent niet alleen de uitvoer van publicaties op gewoon papier (laserpinter), fotografisch papier en film (laserbelichter), maar ook de uitvoer op andere media zoals microfilm- of –fiche, magneetsbanden, CD-ROM, CD-I, digitale informatie via telecommunicatie, allerlei les- en demomateriaal (overhead). Presentation publishing Met behulp van een PC en presentatie-software maakt men een scenario en opmaak van tekst en vaste beelden voor visuele projectie met behulp van een computerprojectieapparaat. De technologie is zeer populair voor publicitaire displays op standen van beurzen. Het is ook een werkinstrument voor studievergaderingen, een didactisch hulpmiddel voor spreekbeurten of lessen. Gebruiksvriendelijke grafische presentatiepakketten zijn overvloedig op de markt aanwezig. Een standaard is er niet. De presentator kiest het pakket op basis van bruikbaarheid en functionaliteit: Corel Presents, Harvard Graphics, PowerPoint, … Virtuele realiteit is een abstracte presentatie op computer van een bestaande of een nog te realiseren (architectuur) 3-dimensionele omgeving. Met interactieve besturing kan men zich binnen de ruimte vrij bewegen. Multiple media Bij multimedia onderscheiden we 2 niveaus. Multiple media wilt zeggen dat eenzelfde product in meerdere mediavormen kan ter beschikking zijn: als gedrukt product, op CDROM, magneetband, MOD (optical disk), enz. Multimedia Multimedia duidt op één product dat meerdere media integreert in het product. Met behulp van een multimediaprogramma worden teksten, vaste beelden, bewegende beelden, geluid (muziek, gesproken woord) geïntegreerd binnen 1 presentatieprodcut en bewerkt met de nodige audiovisuele effecten. Doel? Reclamespots, bedrijfspresentatiefilms, gestockeerd op CD-I. Multimedia krijgt enorme belangstelling van de (grafische) uitgeverswereld omwille van de grafische digitale vormgeving. Productiehuizen en advertising-bedrijven hebben met multimedia een nieuw en spectaculair product voor de reclamemarkt van hun klanten. Internet is een netwerk dat bestaat uit netwerken van computers, die met elkaar communiceren via satelietverbindingen, het telefoonnetwerk en optische kabels. Het wordt gebruikt om informatie te verzenden en te ontvangen onder alle mogelijke datavormen. WWW (World Wide Web) verdeelt pagina’s met informatie. Met een programma haal je met uw aangesloten computer snel informatie en bestanden van andere computers die eveneens op het netwerk aangesloten zijn en hun data vrijgeven. E-mail (elektronische post) Elektronische boodschappen versturen over het netwerk naar een internet-bestemmeling. De visuele vormgeving van de boodschap is grafisch zeer eenvoudig. File Transfer laat toe data (gegevens, files) en programma’s te transporteren van zendcomputer naar ontvanger. Nieuwsgroepen Kranten- en magazinedrukkerijen publiceren via internet hun elektronische krant of hun magazine (eZines).
Commerciële groepen Verkoop van diensten/producten. Statische internet-publishing Raadplegen (bv. elektronische krant, e-zine, databankinfo, elektronische encyclopedie) Interactieve internet-publishing Raadplegen van variabele informatie, terugzenden van variabele informatie en het resultaat van uw variabele informatie terug ontvangen (bv. electronische postorder en eventueel een bestelling plaatsen + betalen, de ideale lening bij uw bankinstelling, elektronische reisbrochure met mogelijkheid van reservatie voor een bestemming). Browser Communicatie interface-software op een computer om binnen het WWW te navigeren. SGML (Standard Generalized Markup Language) HTML (HyperText Markup Language) Paginabeschrijvingstalen. Hiermee worden de paginastructuren, de vormgeving en de links in de pagina-items naar substructuren georganiseerd. Intranet is bestend voor lokale communicatie binnen een bedrijfsnetwerk. Bv. communicatie tussen diensten/productie binnen een bedrijfscampus. Estranet is bestemd voor bedrijven (behorend tot één groep) die onderling exclusieve data uitwisselen. Bv. banknetwerk. Zo kunnen bestanden van databanken interactief benaderd en bewerkt worden waardoor alle gebruikers van het lokale of interbedrijfs-netwerk op hun computer beschikken over up-to-date informatie. TPP-station (TPP = Technical Press Preparation) Het TPP-station is een computer waarop de technische ordervoorbereiding gebeurt. Hier worden elektronische ordermappen klaargemaakt die alle technische gegevens van pre-press over drukinstellingen aan de pers tot afwerking bevatten. Deze ordergegevens worden dan ook opgeslagen voor het geval een herdruk komt. Uiteindelijk bereikt men met dit organisatiesysteem een optimalisering van de ordergegevens. Het resultaat vertaalt zich dan ook in een betere orderverwerking. Via het drukkerijnetwerk kan op elk moment aan elk knooppunt van het netwerk de informatie opgevraagd en automatisch verwerkt worden. Zo beschikt bv. de drukker onmiddellijk over de nodige instellingen van de pers. PPI (Pecom Pre-press Interface) Deze interface maakt het mogelijk de digitale data uit de pre-press via het TPP-station over te brengen naar de drukpers.
CIP3 (Co-operation for Integration of Pre-press, Press en Postpress) Standaardformaat om de gegevens over de verschillende stations van het productieproces te laten doorstromen. Naast de uitwisseling van druktechnische instelgegevens voor de pers moet de mogelijkheid ook bestaan beelddata uit de pre-press tussen diverse systemen uit te wisselen. Uiteindelijk maken coördinaten voor de afwerking (snijden, vouwen, …) ook deel uit van de procesintegratie. Het CIP3-formaat bevat o Beheer-informatie o Preview-beelden voor instelling van de inktzones o Transfercurves om het proces correct te beschrijven o Info over kleur- en densiteitsmeetvelden (kwaliteitscontrole) o Snij- en vouwinformatie o Individuele variabele informatie van de productiestap (door de werknemer in te voeren omtrent bepaalde technische of organisatorische opmerkingen) PPS (Productie Planning Systeem) Dit systeem coördineert de calculatie, de orderplanning en de orderverwrking. Het management informatiesysteem (MIS) laat een vlotte productiedoorloop toe. Deze gegevens gaan uiteraard ook naar het TPP-werkstation en maakt de functionaliteit van het netwerk compleet. Er is een continue bi-directionele controle tussen de planning en de productiestap. Multithreading is dat de data worden gesplitst in draden (threads) en deze zo keurig gecoördineerd snel verwerkt kunnen worden. Multitasking is het uitvoeren van meerdere processen of taken tegelijkertijd (vaak simultaan). Multiprocessing is zoals de naam al aangeeft het gebruik maken van meerdere processoren. Bv. 2 processoren kunnen de snelheid van de computer naar 180% brengen, bij 4 processoren zelfs tot 350%. Iure standaards De iure standaards zijn standaards die gemaakt zijn door een normalisatie-instituut van een land en die automatisch in een bepaalde sector van de industrie “norm” worden. De iure standaards hebben geen commerciële oorsprong of binding en hebben een blijvende betekenis. Voorbeelden van normalisatie-instituten: ANSI, ISO (USA), DIN (Duitsland), BIN (België). Voorbeeld van een iure standaard: ASCII-code. Facto standaards of pseudo standaards De facto standaards hebben een commerciële oorsprong bij een constructeur van apparatuur of bij een softwarefirma. Bepaalde apparatuur of programma’s worden de facto-standaard, wanneer zij zo’n deel van de markt veroverd hebben, dat andere constructeurs zich naar deze hardware of software gaan richten of overnemen. Deze standaards kunnen een beperkte levensduur hebben. Voorbeelden van de facto hardware-standaards: DOS PC, Macintosh, SUN, … Voorbeelden van de facto software-standaards: MS DOS, Windows, OS2, Mac OS, Unix, PostScript, … Peer-to-peer netwerk Veelal gebruikt bij kleinere PC-netwerken. De extra PC-server is “overkill” (niet noodzakelijk). Elke PC van het netwerk is zowel client als server van het netwerk.
Client-server of server georiënteerde netwerksoftware Een aparte PC of computer (niet altijd het uitzicht van een klassieke computer / zonder BS) wordt gereserveerd voor de dienstverlening aan de netwerkgebruikers (clients). Invoer- en uitvoerapparaten verzorgen de communicatie tussen de gebruiker en de computer. De invoer- en uitvoereenheid vertaalt hierbij de commando’s van de CVE naar verwerkbare instructies voor het invoer- of uitvoerapparaat. Invoerapparaten zorgen ervoor dat we bepaalde gegevens in de computer kunnen brengen. Uitvoerapparaten laten ons toe om de verwerkte gegevens te zien. Modificeertoetsen De ALT-, de SHIFT- en de CTRL-toets. Ze worden gebruikt om in combinatie met de gewone toetsen bijkomende karakters te genereren (hoofdletters, speciale tekens, speciale functies, …). Scancode De scancode is een uniek nummer, waardoor de computer weet welke toets er werd ingedrukt. Zo is de scancode voor de linkter-Shifttoets verschillend van deze voor de rechter-Shifttoets. CRT (Cathode Ray Tube) monitor Om kleurenbeelden te kunnen weergeven, moet het beeldscherm voorzien zijn van een kleurenbeeldbuis. Deze beeldbuis bevat drie kanonnen die elektronenstralen uitzenden. De drie elektronenkanonnen schieten rode, groene en blauwe stralen. Het scherm is eveneens uitgerust met drie soorten fosfors: rode, groene en blauwe. De elektronenstraal komt terecht op de CRT. Op de plaats waar de kathodestraalbuis geraakt wordt, zal een puntje oplichten. Na een korte tijd treedt er echter remanentie op: het oplichtende puntje dooft langzaam uit. De fosfors zijn op een welbepaalde manier gerangschikt in groepjes van drie. Via een schaduwmasker kan elke elektronenstraal enkel op zijn overeenkomstig gekleurde fosfors terechtkomen. Door een combinatie van rode, groene en blauwe punten kunnen alle kleuren worden weergegeven. Zwart = afwezigheid van kleur, Wit = rood & groen & blauw op maximale intensiteit. De elektronenkanonnen staan op het midden van het beeldscherp gericht. Om nu alle beeldpunten te kunnen laten oplichten moet de elektronenstraal worden afgebogen. De elektronenstraal ondergaat hiervoor een horizontale en een verticale afbuiging. Dit noemt men de scanning voor de beeldopbouw. Rasterscanning (werking VGA-scherm). Als de elektronenstralen de eerste horizontale schermlijn hebben afgewerkt, gaan ze verder met elke volgende horizontale schermlijn. (Beeld wordt zo lijn na lijn volledig opgebouwd van de linkerbovenhoek tot de rechterbenedenhoek). Lijnfrequentie (scan rate) of horizontale synchronisatiefrequentie Deze komt overeen met het aantal lijnen dat in een seconde geschreven wordt. Typische waarden zijn 15,6 kHz, 21,8 kHz, 31,4 kHz, 37,9 kHz, 48,0 kHz, 56,4 kHz, … Beeldfrequentie (refresh rate) of verticale synchronisatiefrequentie Het aantal beelden in een seconde. Typische waarden zijn hier 56 Hz, 60 Hz, 70 Hz, 72 Hz, … Een zeer goede beeldweergave wordt bereikt bij een beeldfrequentie van 72 Hz, noninterlaced. Bandbreedte Bepaalt hoe snel de elektronenkanonnen kunnen aan- en uitgeschakeld worden. Oe hoger de bandbreedte, hoe meer individuele punten een monitor kan projecteren op een lijn.
Maximale resolutie Het aantal beeldplunten die afzonderlijk kunnen gestuurd op een horizontale of verticale lijn heet men de resolutie van het beeldscherm. Grafische kaart of videokaart Regelt de communicatie tussen de processor en de monitor. Deze kaart stuurt één of meerdere videosignalen van de computer naar de monitor. Met behulp van een convertor (DAC) wordt de digitale informatie van de processor omgezet in analoge signalen. DRAM (Dynamic RAM) Niet duur. VRAM (Video RAM) Of special purpose RAM. VRAM is wel duur. WRAM (Window-RAM) Dit soort RAM is speciaal op punt gesteld voor gebruik in een Windows-omgeing. WRAM levert betere prestaties dan VRAM, maar dit tegen de prijs in het verlengde van DRAM. Interliniering of interlacing Hierbij wordt het beeld in twee stappen geschreven. Tijdens de eerste scan worden enkel de oneven beeldlijnen geschreven, tijdens de volgende scan worden dan de even beeldlijnen geschreven. Een interlaced aansturing halveert in principe de verticale beeldfrequentie. Nadeel? Gebruik van interlacing kan leiden tot een vervelende flikkering van het beeldscherm. Een bijkomend nadeel is dat het dubbel zo lang duurt vooraleer een lichtpunt ververst wordt. Interlaced beeldschermen zijn ideaal voor het weergeven van bewegende beelden (tv). Non-interlaced Een non-interlaced beeldscherm daarentegen schrijft alle beeldlijnen van een frame in één verticale scan op het scherm. Hierbij blijft de verticale beeldfrequentie intact. Voor de weergave van statische beelden moet men een non-interlaced monitor hebben. Dus is dit soort beeldscherm gescikt voor grafische opmaak. Dot-pitch Hoe hoger de resolutie, hoe meer beeldpunten er worden weergegeven en hoe dichter de beeldpunten bij elkaar staan. De dot-pitch legt echter een beperking op wat betreft de afstand tussen de pixels. Kleurdiepte Elk beeldpunt wordt in het geheugen van de computer voorgesteld door een aantal bits. Het aantal bits dat we ter beschikking hebben bepaalt het aantal kleuren dat het beeldscherm kan weergeven. Het aantal bits bepaalt dus de kleurdiepte. Bv. 1 bit = 2 kleuren, 4 bits = 16 kleuren, 8 bits = 256 kleuren. Kleurtemperatuur Kleurenbeeldschermen zijn nooit identiek. Ze verschillen in kleurtemperatuur en kleurreproductie. De kleurtemperatuur heeft direct te maken met de witheid van het scherm. Elk beeldscherm heeft haar typische kleurtemperatuur die via een schakelaar op de monitor ietwat kan bijgestuurd worden. Dit zijn meestal ondefinieerbare waarden. LCD-schermen (Liquid Cristal Display) worden gebruikt bij draagbare computers (laptops, notebooks, …). Deze schermen zijn licht en verbruiken weinig energie. In tegenstelling tot CRT-monitors geven ze ook helemaal geen straling af. Dit is één van de redenen waarom LCD’s ook meer gebruikt worden bij desktop computers.
Actieve matrixschermen Actieve matrix geeft een betere beeldkwaliteit, maar is duur. De resolutie van actieve matrixschermen wordt bewerkt tot 640 x 480 punten. De fabricage van dergelijke schermen is zeer moeilijk: ruim driekwart van de productie vertoont gebreken en wordt weggegooid. Vandaar de hoge kostprijs. Passieve matrixschermen In passieve matrixschermen worden de cellen per rij en per kolom van spanning voorzien. Bij een actief matrixscherm heeft elke cel haar eigen transistor. Daardoor worden de cellen bij een passief matrixscherm minder snel heropgeladen, waardoor het remanentieprobleem toeneemt. Actieve matrixschermen geven dus algemeen een betere beeldkwaliteit. Server De server is de centrale computer die de digitale informatiestroom op het netwerk beheert en bewaakt. Bij de kleinere netwerken is de server de centrale computer waar de werkstations (computers) op zijn aangesloten. Een server kan ingezet worden voor specifieke functies, zoals serving van/voor programmes, files/opslag, printers/belichters, … Printserving De printers/belichter(s) hangen aan de server. De workstations printen dus niet meer direct naar de printer, maar indirect via de server. De software, geïnstalleerd op de server, maakt een printqueue (wachtrij) aan. De jobs, verstuurd naar de printer/belichter, worden opgeslagen in een “spool” bestand. Visueel zie je deze verschijnen in de wachtrijen. Daar kunnen ze worden tegengehouden of weggegooid en, als het nodig is, voorrang krijgen. Voordeel? De individuele workstations worden ontlast van de printjobs. File-serving In een grafisch bedrijf is het volume aan bestanden heel groot. We onderscheiden autonome bestanden van teksten, foto’s, opgemaakte pagina’s, tijdschriften en boeken. Er is een bibliotheek van fontbestanden. Er is programmatuur. Deze variatie aan bestanden die vaak onderling geïntegreerd worden, vraagt een uitzonderlijke organisatie ervan. De verspreiding van bestanden over verschillende computers maakt er een warboel van. Het is best de bestanden te centraliseren naar één opslagmedium, dat door elke computergebruiker van het netwerk bereikbaar is. De server kan met prioriteiten en met toegangscodes het file- en programmabestand beheren en zo zorgen voor een gestructureerde file en data-transfer van en naar de diverse werkstations. Back-up Om het verlies aan programmafiles en werkbestanden tegen te gaan, is er een techniek nodig om de gegevens te beveiligen. Data kunnen verdwijnen door technische hardware-problemen (gecrashte schijf), door onnauwkeurige handelingen van de computeroperator (wissen van een schijf). Er bestaat software, die draait vanaf de server, om alle gegevens volgens een bepaalde strategie te back-uppen of te kopiëren op een ander medium. Stockeren Elke publicatie wordt tijdens en na verwerking gestockeerd. De server kan het volledige opslaggebeuren coördineren. Dan beschikt de server over een mega-opslaggeheugen (meerdere Gb). De opslagorganisatie, wat wordt gestockeerd op de schijf en wie mag stockeren op de schijf is via beveiligingsprotocols op de server vast te leggen.
Archiveren Na verwerking en publicatie worden de bestanden definitief gestockeerd, dit heet archiveren. OPI (Open Pre-press Interface) OPI is software die lage resolutie afbeeldingen maakt van hoge resolutiebeelden. Deze lage resolutiebeelden worden gebruikt voor pagina-opmaak. Als we de pagina’s naar een hoge resolutie-uitvoer verzenden (belichter), vervangt OPI de lage resolutie beelden “on the fly” door de hoge resolutie beelden. Voordeel? De hoge resolutie beelden komen niet over het netwerk en daarenboven werken de werkstations vlugger met lage resolutiebeelden. De OPI-technologie is uitermate belangrijk voor de pre-press. o Tijd- en ruimtebesparing o Minder investering voor de klant/dtp-er o Specialisatiewerk o Minder belasting over het netwerk Doel? Efficiëntere omgang met grote hoeveelheden beeldgegevens. Sneller transport (over het netwerk) en snellere verwerking (op de computer). FPO (For Position Only) Het lage resolutie beeld, alleen voor plaatsing. Interne opslagmedia Het intern en vast ingebouwd opslagmedium is steeds een harde magneetschijf, omdat dit opslagmedium totnogtoe de snelste toegangstijden aan de computer kan leveren. Deze harde magneetschijf is de werkschijf van de computer. Het is het medium waar de computer voortdurend mee communiceert voor het ophalen en wegschrijven van jobs. Op deze schijf staat de systeemsoftware, de gebruikte programma’s en de files van opdrachten in bewerking geregistreerd. Externe opslagmedia De externe opslagmedia (diskette, magneetbanden, optische schijven, …) worden gebruikt om: o Extra programma’s en files te stockeren o Back-ups te nemen o Kopieën van geregistreerde programma’s te bewaren o Archivering van gegevens op langere termijn o Fysische datatransport Interface (IDE of SCSI?) Voor de doorsnee gebruiker is een IDE-drive aangewezen. Wie echter vaak met grote bestanden te maken krijgt, zoals grafici, multimediaontwikkelaars en CAD-gebruikers, zal opteren voor de snellere SCSI-interface. Bovendien laat SCSI toe om tot zeven apparaten op één controller aan te sluiten, waar dit bij de IDE beperkt is tot vier toestellen. Een IDE-harde schijf kan alleen intern gemonteerd worden, terwijl er van de SCSI-schijven zowel interne als externe versies bestaan. Diskette Opslagcapaciteit van 1,44 MB. Floppy’s hebben het voordeel dat ze goedkoop en gemakkelijk te transporteren zijn. De nadelen zijn de beperkte capaciteit en de trage toegankelijkheid. Zip Iets groter en tweemaal zo dik als de conventionele diskette. Op originele Zip-schijfjes paste 100 MB, de tweede generatie Zip-schijven kan 250 MB bevatten.
Transport van grotere files, back-up van diverse gegevens. Sneller dan de klassieke floppy. Schijfjes blijven duur. Jaz en ORB Jaz ontwikkeld door Iomega (capaciteit tot 2 GB) ORB ontwikkeld door Castlewood (capaciteit tot 2,2 GB) Hoge transfersnelheid en grote capaciteit, toch niet zo goed ingeburgerd als de Zip. CD-ROM (Read Only Memory) Dit zijn schijven die bij de fabricatie beschreven worden en niet kunnen uitgewist en herschreven worden. Dit type wordt veel gebruikt in de muziekindustrie, maar is niet geschikt voor bewaren van bestanden. Als audio-CD, elektronisch medium voor naslagwerken, font-of programmaschijf, opslagmedium voor multimediatoepassingen (CD-I). CD-R (Recordable) Wordt ook wel eens WORM (Write Once Read Many) of CD-PROM (Programmed Read Only Memory) genoemd. Dit type is wel bruikbaar voor het bewaren van bestanden. Eens de gegevens geschreven, staan deze permanent vast op het schijfje en kunnen ze niet meer gewist worden. Na beschrijven worden ze dus CD-ROM. Als opslagmedium voor stilstaande beelden (Photo-CD), als opslagmedium voor bewegende beelden in multimediatoepassingen (video-CD), voor het bewaren van bestanden. CD-RW (Read Write) of WREM (Write, Read, Erase Many) Dit zijn schijven die in principe onbeperkt kunnen gewist en herschreven worden. Dit type wordt tegenwoordig vaak gebruikt voor back-up van gegevens. Als databack-up, voor archivering van grote bestanden, voor uitwisseling over afstand (transport). CLV of Constant Lineair Vlocity Opslagtechniek waarbij het registratiespoor één spiraalvormig spoor vormt. CAV of Constant Angular Velocity Opslagtechniek waarbij de schijf is ingedeeld in sectoren en concentrische sporen als bij een magneetschijf. DVD De DVD-schijf is uiterlijk identiek aan de CD. De banen waarop de gegevens moeten komen, liggen dichter bij elkaar dan bij een CD. De datalaag van de DVD is half zo dik als deze van de CD. Hierdoor kan de data in twee lagen geschreven worden. De opslagcapaciteit varieert van 2,6 of 4,7 GB per kant tot 5,2 of 9,4 GB op één dubbelzijdig schijfje. Tape of magneetband Ooit was de magneetband het meest gebruikte opslagmedium in de computerwereld. Naarmate de veel snellere harde schijf steeds groter en goedkoper werd, werd de tape minder populair. Toch is het nog steeds het meest gebruikte medium voor backups en worden ze vaak gebruikt voor archivering. Tape is een magnetisch gecoate strip van plastiek waarop de data worden geschreven. Tape heeft als belangrijkste voordeel een uitzonderlijk lage kostprijs per megabyte en kan jarenlang bewaard worden. Hun voornaamste handicap is de traagheid. Magneetbanden zijn niet adresseerbaar; dit betekent dat men de gegevens enkel kan bereiken in de volgorde waarin ze zijn vastgelegd. Het kan dus erg lang duren vooraleer het gezochte bestand op de tape is teruggevonden. Ze zijn dus niet geschikt voor gegevens waarmee dagelijks gewerkt wordt. De snelheid van de magneetband wordt beperkt door fysieke factoren. Als de snelheid te hoog wordt zou de band kunnen breken. De snelheid waarmee de gegevens worden
overgedragen naar het intern geheugen noemt men de overdrachtsnelheid (transfer rate = aantal tekens/seconde). Deze is afhankelijk van de gegevensdichtheid van de magneetband en de snelheid van de magneetband. DAT (Digital Audio Tape) Een tape die werkt met de helicalscan technologie (zie cursus). DDS (Digital Data Storage) Eén van de twee bedrijfsformaten bij een DAT. Een DDS-drive slaat alle gegevens achter elkaar op. De nieuwere gegevens staan dus steeds achter de oudere. Data/DAT van Hiatchi Eén van de twee bedrijfsformaten bij een DAT. Een Data/DAT-drive kan bestaande gegevens overschrijven. Daardoor staat er altijd maar één versie van een bestand op de band (de meest recente). RAID (Rendundant Array of Independent Disks) De belangrijkste intentie van RAID-systemen is de redundantie, dus het zodanig opslaan van gegevens dat ook in het geval van een hardware fout er geen dataverlies optreedt. Hiervoor worden bij RAID-systemen meerdere onafhankelijke harddisks zodanig met elkaar verbonden dat de gegevensover de harddisks worden verdeeld en aanvullend een foutcorrectie-informatie wordt opgeslagen. Raken één of meerdere harddisks defect is het systeem in staat automatisch de data na vervanging van de defecte harddisk te reconstrueren. Een tweede effect van de RAID-systemen is een zeer hoge data doorvoer omdat meerdere schijven tegelijkertijd data kunnen aanleveren. Een RAID systeem bestaat uit 2 delen, namelijk de RAID controller en een verzameling van een aantal schijven. De RAID controller is een elektronisch apparaat dat functioneert als interface tussen de host computer en de verzameling schijven. De controller zorgt ervoor dat de host computer het RAID systeem aanziet als één virtuele schijf die snel, groot en betrouwbaar is. De verzameling schijven dient om de gegevens te stockeren. Het aantal is afhankelijk van het RAID level en de hoeveelheid data die moet worden weggeschreven. PDL (Page Description Language) – paginabeschrijvende taal Een paginabeschrijvende taal is een programmeertaal die de structuur en het uitzicht van een volledige pagina van een document of drukwerk beschrijft op een systeem onafhankelijke manier. De met een PDL beschreven pagina wordt in een RIP (Raster Image Processor) geïnterpreteerd en omgezet in een bitmap-pagina die een laserprinter of laserbelichter kan aansturen. Een PDL creëert een “page master”. Het kan een pagina beschrijven maar kan ook een volledig document beschrijven. In prepresstoepassingen is één facto standaard overgebleven: PostScript. PostScript Postscript is een paginabeschrijvende taal die eigendop is van Adobe. Het is een vectorgebaseerde taal die een pagina met teksten, tekeningen, foto’s … beschrijft met behulp van commando’s. De RIP moet deze commando’s interpreteren en vertalen naar posities (XY-coördinaten). Bitmap-afbeeldingen Bitmap-afbeeldingen zijn samengesteld uit pixels die elk afzonderlijk door de computer gedefinieerd zijn. In eenvoudige zw/w bitmaps zijn de karakteristieken beperkt tot aan of uit (zwart of wit). In deze bestanden wordt één informatiebit toegekend aan elke pixel: aan of uit. Gangbare grafische programma’s kunnen veel meer informatie over elke pixel opslaan, zoals bijvoorbeeld welke van de 256 grijswaarden of welke van de meer dan 16 miljoen kleuren aan een bepaalde pixel wordt toegewezen. Elke pixel vereist een 8 of
zelfs 24 informatiebits. Bitmaps worden meestal getoond om fotografische beelden op het scherm te tonen. Objectgerichte afbeeldingen Samengesteld uit getekende elementen zoals lijnen, cirkels, rechthoeken en complexe curven. De getekende elementen zijn gedefinieerd door punten. Deze punten kunnen worden verplaatst door bv met de muis te slepen. De meest voorkomende objectgerichte beelden zijn PostScript-fonts. De letters kunnen uitgerokken en gedraaid worden zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit. Het converteren van letters naar pixels gebeurt op het ogenblik van de afdruk. RIP (Raster Image Processor) Een RIP is een interface die een prepress-systeem koppelt aan een uitvoerapparaat (een laserprinter of laserbelichter). Het converteert vectorgebaseerde PostScriptbestanden in bitmaps zodat die afgedrukt kunnen worden. Taak? Een binnenkomende prepress-job, voorzien van PDL-instructies (meestal PS) die de pagina beschrijven, interpreteren en omzetten in een volledige paginaraster of bitmap van de pagina. Een pagina kan bestaan uit tekst, lijnafbeeldingen, halftonen of quadri’s. In een bitmap van een pagina is elk wit of zwart puntje (pixel) vastgelegd met zijn XYcoördinaat, om het aan- en uitschakelen van de laserstraal te sturen. De taak van de RIP bestaat uit drie hoofdfuncties: o Alle tekst- en beeldinformatie van een pagina vertalen in bitmap o Letterfonts opslaan in de meest compacte format o Controleren van de halftonen: de ingescande waarden aanpassen aan de uitvoerresolutie. Hardware RIP Is een apparaat met een RIP-programma dat zich al dan niet in het uitvoerapparaat bevindt. Bij de printer is de RIP ingebouwd. Bij de belichter is hij extern opgesteld tussen het invoer- en uitvoerapparaat. Upgraden van een hardware-RIP is niet zo evident. De leverancier moet ingrijpen. Software RIP Is een softwarematige interpreter van PostScript die op de computer draait. Het RIPen gebeurt dan in de computer die rechtstreeks in verbinding staat met het uitvoerapparaat (belichter, printer). De computer zendt direct de bitmapinformatie door naar de printer. De meeste RIP’s van vandaag zijn software-RIP’s die zelfs de meest complexe pagina’s kunnen verwerken op enkele seconden tijd. Upgraden is veel eenvoudiger. PDF (Portable Document Format) Bestandsformaat van Adobe. Acrobat is het softwarepakket waarmee men PDFbestanden aanmaakt: Acrobat Destiller Acrobat Destiller converteert een PostScript-bestand (xxx.PS) naar een PDF-formaat (xxx.PDF). Acrobat Reader Dit deelprogramma kan men gratis downloaden. Hiermee kunnen PDF-bestanden bekeken en afgedrukt worden. Er kunnen opmerkingen genoteerd worden (post-its), maar geen wijzigingen aangebracht worden. Acrobat Exchange Wordt gebruikt om PDF-bestanden aan te passen: aanbrengen van bookmarks, hyperlinks, invoegen of verwijderen van pagina’s, editeren van pagina’s.
PS-dataflow Een document wordt als QXP geleverd in het servicebureau. Eenmaal ingelezen en op zijn volledigheid getest, vervolgt het document als een PostScrip-bestand de workflow. PDF-workflow Een document komt als PDF-bestand aan in een servicebureau. Met acrobat Exchange wordt een PostScript-bestand gemaakt. Het PostScript-bestand dat gecreëerd werd vanuit het PDF-bestand heeft een eenvoudiger en veel betrouwbaarder structuur, en is dus meer geschikt voor verdere verwerking. Vlakbedscanners Er is een grote variëteit van vlakbedscanners op de markt, van de goedkope zwart/wit versie tot de hoogwaardige, professionele kleurenapparaten. Geavanceerde vlakbedscanners scannen zowel opzicht- als doorzichtoriginelen. Vlakbedscanners zijn de meest populaire apparaten voor beeldregistratie in DTP-omgeving en professionele drukvoorbereiding. Zij worden meestal bediend vanuit standaard beeldverwerkingsprogramma’s. Voordelen tov trommelscanners: o Ze zijn over het algemeen goedkoper dan trommelscanners, terwijl de geavanceerde vlakbedscanners tegenwoordig dezelfde kwaliteit leveren. o Beelden op een stijve ondergrond en van elke dikte kunnen gescand worden. o Ze worden meestal bediend vanuit standaard beeldverwerkingsprogramma’s. Principe van de CCD (charge-coupled device) Het principe van de CCD bestaat uit licht dat op een halfgeleider (een chip) valt en door die chip deels wordt omgezet in een elektrisch stroompje. Hoe meer licht op de chip valt des te groter de opgewekte spanning. Met een analoog/digitaal-convertor wordt de elektrische spanning als analoog signaal omgezet in een digitaal signaal. De grootte van dit signaal is een maat voor de beeldinformatie: hoe meer licht er op de chip valt des te lichter de tint die elektronisch wordt geregistreerd. Een CCD komt overeen met een pixel. Bij vlakbedscanners wordt een groot aantal CCD’s op een rij geplaatst, meestal enige duizenden. Batch scanning Het seriegewijs scannen van meerdere originelen met vooraf vastgestelde en unieke instellingen voor elk origineel. Bij deze scanners is de scherpstelling, kleurregeling en kalibratie vaak geautomatiseerd. Trommelscanners De meeste trommelscanners werken met zowel opzicht- als doorzichtoriginelen. Opzichtoriginelen worden belicht van buitenaf, terwijl doorzichtoriginelen worden belicht vanuit de trommel. De originelen worden gemonteerd op een doorzichtige trommel die in een hoge snelheid langs een stilstaande lichtbron draait. Het doorgelaten of teruggekaatste licht van het beeld wordt gericht op semi-transparante spiegels die elk in een hoek van 45° op de lichtstraal staan. Elke spiegel reflecteert een bepaalde hoeveelheid licht; het resterende licht wordt naar de volgende spiegel gezonden. Het gereflecteerde licht gaat door een rood, groen of blauw filter en naar een van de drie optische versterkers, de fotomultiplicatorbuizen (PMT). Voor- en nadelen van een trommelscanner: o De PMT technologie kan een groot densiteitsbereik registreren maar is zo gecompliceerd dat de fabricate- en onderhoudskosten hoger zijn dan die van CCDapparaten. o De bediener van een trommelscanner moet een ruime kennis en ervaring hebben omdat veel instellingen handmatig gebeuren.
o
De scanner werkt uitsluitend met flexibele originelen waarvan het aanbrengen veel tijd kost.
Handscanner Deze goedkope CCD-apparaten worden met de hand over een opzichtorigineel bewogen. De resultaten vallen over het algemeen tegen. Deze handscanners zijn kwalitatief onvoldoende om in een professionele prepress omgeving te gebruiken. OCR (Optical Character Recognition) Er bestaan op de markt speciale scanprogramma’s voor het digitaliseren van tekst: OCRprogramma’s. Met deze software wordt elk gescand en herkend letterteken vertaald in zijn ASCII-waarde. De programma’s beschikken ook over een functie om de tekst te corrigeren. Daarbij worden de achtereenvolgende lettertekens vergeleken met een woordenboek. Onduidelijke tekenreeksen worden door het programma aangegeven. Vooral originelen die standaardlettertypen bevatten, lenen zich bij uitstek voor OCR. Ongelijkmatige lettertypen kunnen problemen veroorzaken, vooral als de letters elkaar raken. Populaire OCR-programma’s zijn Omnipage Pro en TextBridge, waarbij Omnipage Pro snel en nauwkeurig werkt, maar duurder is. TextBridge is goedkoop en gebruiksvriendelijk, heeft een iets groter maar toch aanvaardbaar foutenpercentage. Digitale camera Aan de camerabody wordt een achterwand bevestigd, die met behulp van CCD’s zorgt voor het digitaal vastleggen van het beeld. Deze gegevens kunnen opgeslagen worden in een eigen intern geheugen en/of op een verwisselbare gegevensdrager. One-shot camera’s hebben het RGB-filter “ingebouwd” op de sensor, waardoor het RGB-beeld in één keer wordt vastgesteld. Dit type camera biedt mogelijkheden voor opnames van bewegend beeld. Three-shot camera’s worden vooral in professionele fotostudio’s gebruikt. Photo-CD De fotograaf stuurt zijn rolletje naar een fotolab en krijgt een schijfje terug met daarop de digitale foto’s in verschillende resoluties. De hoogste resoluties zijn geschikt voor gebruik in drukwerk, de laagste bijvoorbeeld voor beeldschermweergave in multimediaproducten. Een aangepaste versie is de Print Photo-CD. De resoluties zijn nog hoger, zodat de bestanden kunnen gebruikt worden voor kwaliteitsdrukwerk. Analoog-georiënteerde still-video (videocamera) Electronische camera’s steunen op twee technieken. De still-videosystemen die zijn gebaseerd op de camcordertechniek, zijn het meest geschikt voor multimedia presentaties in lage resolutie. Digitale techniek (videocamera) De digitale techniek is speciaal gebouwd om een hogere kwaliteit te leveren. Typesetter Een oudere vorm van belichter, bijna van de markt verdwenen en uitsluitend geschikt om zwartwit-tekstpagina’s te belichen op fotozetpapier of –film. Deze belichters zijn niet in staat behoorlijke zwartwit- of kleurhalftoonbeelden te belichten. Imagesetter De meest huidige belichters, die wel zwartwit- en kleurhalftoonbeelden kunnen belichten op film en eventueel op polyesterplaat (fotozetpapier wordt hier nog zelden gebruikt). Elke huidige belichter is in staat kleurhalftoonbeelden van middelmatige tot zeer goede kwaliteit te belichten. Platesetter
Belichters die zwartwit- of kleurkaternen belichten op drukplaat: polyester-plaat of metaalplaat. Recorder Een naam voor een belichter die voortkomt uit de wereld van de high-end scanners en beeldverwerkingssystemen. Dot (≠ rasterpunt) Het kleinste element waaruit een letter of een beeld kan worden opgebouwd. De grootte van de dot hangt af van de spotgrootte van de lichtstraal waarmee de belichter letters of beelden belicht. Rasterpunt Een rasterpunt is dus een matrix van meerdere dots, pixels of rels (1 element van een rasterpunt). Adresseerbaarheid Het begrip adresseerbaarheid drukt uit hoeveel dots de belichter naast elkaar kan positioneren. Laser (Light Amplification by Stimulated Emission of Radiation) Lichtversterking door opgewekte stralenemissie. Incoherent licht Licht van conventionele lichtbronnen bestaat uit een veelvoud van aparte, nietsamenhangende golflengten met verschillende fazelengten, golflengten en amplituden. Men noemt dit licht incoherent licht. Coherent licht Licht van lasers heeft heel andere eigenschappen: men noemt het coherent licht (gelijkfasig) en monochtromatisch (gelijkgolvig). Resonantie-effect Licht van een bepaalde golflengte en een bepaalde richting wordt door het meermaals heen en weer reflecteren doorheen het lasermateriaal steeeds meer versterkt. CW-lasers (Continuous Wave-laser) Waarvan de lichtstraal continu is en die extreem moet gemoduleerd worden. Bv HeNelaser. Impuls-lasers Die hun licht in korte impulsen vrijgeven en die daarbij drastisch hogere snelheden kunnen bereiken. Bv laserdiode. CAPSTAN-belichters Aanvankelijk waren capstanbelichters gebouwd voor zwartwit-werk en minder veeleisend kleurenwerk. Er is nu een evolutie waardoor de capstanbelichter naar quadri-kwaliteit geëvolueerd is. De capstan-belichter is gebaseerd op de fotozettechniek. TROMMEL-belichters Trommelbelichters waren gebouwd voor kleurenwerk. De trommelbelichter steunt op de recordtechniek van de traditionele scanners. Axiale verplaatsing
Wanneer overgegaan wordt van scanlijn A naar scanlijn B, hebben we een axiale verplatsing. Deze levert problemen bij de positionering. Dit wordt opgelost door het schrijven van een spiraalvormige baan die de continuïteit verzekert. Vlakbedbelichters Vlakbedbelichters behoren tot de snelste plaatbelichters op de markt. De plaat ligt vlak en blijft vlak tijdens de volledige verwerking in de plaatbelichter. Hierdoor is de constructie zeer eenvoudig en kan de bediening volledig geautomatiseerd worden. Dit type was oorspronkelijk bedoeld als plaatbelichters voor kranten, maar kunnen tegenwoordig ook ingezet worden voor commerciële kleurdrukkerijen. Interne trommelbelichter Bij een interne trommelbelichter wordt de plaat op de binnenzijde van de trommel geladen en wordt meestal door een vacuüm op zijn plaats gehouden. Het belichtingselement met draaiende spiegel is gemonteerd op een wagen die in het midden van de trommel heen en weer schijft. De plaat blijft stil liggen tijdens het belichten. Externe trommelbelichter Bij de externe trommelbelichter ligt de plaat boven op een relatief laag draaiende trommel, zodat de plaat tijdens de belichting beweegt. Het belichtingselement (laserstraal en spiegel) zitten op een as geplaatst, die boven de trommel heen en weer schuift. Deze belichters gebruiken meestal de split beam technologie die de laserstraal in meerdere substralen uitsplitst om de belichtingssnelheid te verhogen. Externe trommelbelichters worden vooral toegepast voor platen van een groot formaat, zoals voor verpakkingen, tijdschriften en boekwerk. TIFF-formaat (Tagged Image File Format) Heel bruikbaar voor het beschrijven van beeldmateriaal met continu verlopende tinten zoals gescande foto’s. Een probleem is dat het TIFF-formaat slechts rekening houdt met rechthoekige beelden. Informatie over onregelmatig gevormde randen, maskers of afsnijpaden kan niet in een TIFF-bestand worden vastgelegd. Dat kan wel in een EPSFbestand (Encapsulated PostScript Format). DCS-kleurscheiding (Desktop Color Separation) Een DCS-kleurscheiding bestaat uit vijf bestanden. Het hoofdbestand is een plaatje, bedoeld voor plaatsing in een opmaakprogramma of om de beeldinhoud te kunnen controleren. De vier andere bestanden zijn EPSF-bestanden met daarin de feitelijke beeldinformatie voor de kleuren CMYK. De DCS-methode werd zo populair, mede dankzij desktop publishing, dat leveranciers van OPI-systemen en vergelijkbare beeldvervangingssystemen naast de TIFF-methode ook de DCS-methode gingen ondersteunen. Het prepress-bureau maakt een scan en produceert DCS-bestanden. De klant krijgt het FPO-plaatje, eventueel enigszins aangepast aan de functies van het systeem. De andere vier DCS-bestanden blijven ter plaatse van de OPI-server. Data-shuttle Deze shuttle bestaat uit een stel magneetschijven met hoge opslagcapaciteit, die als één geheel, drive en schijven, kunnen losgemaakt worden van het werkstation en naar een ander station kunnen verplaatst worden. Dit is een offline data transport maar in feite tot nog toe de snelste manier om grote kleurbestanden over te brengen van de fotogravure naar het eigen bedrijf, of om ter plaatse in het bedrijf gegevens van de ene naar de andere werkpost over te brengen. Een data-shuttle is echter niet zo goedkoop, maar volledig verantwoord wanneer veel kleurpagina’s op A4-formaat voorkomen. Digitale proeven Er worden rechtstreeks afdrukken gemaakt vanaf elektronische bestanden. Omdat er hier geen films nodig zijn, is het maken van digitale proeven goedkoper dan off-press- of
drukpersproeven. Dit is ook de enige methode om proeven te nemen van een origineel dat direct op plaat wordt belicht (Direct-to-plate). Niet alle digitale proeven worden aanvaard als contractproeven. Onder digitale proeven verstaan we alle proeven die rechtstreeks van een elektronisch bestand gemaakt zijn. Off-press-proeven Worden gemaakt van de belichte films – dezelfde films die gebruikt worden om de drukplaten te vervaardigen. De film wordt belicht op fotografisch materiaal, dat uit lagen bestaat en in register op een achtergrondvel is bevestigd om zo de gedrukte afbeelding te simuleren. Dit type proeven wordt nog vaak gebruikt als contractproef. De off-pressproeven worden ook wel chemische proeven genoemd. Drukproeven Drukproeven die rechtstreeks gedrukt worden vanaf platen op het eigenlijke soort papier en met de juiste inkt, geven het meest nauwkeurige resultaat. Omdat voor dit soort proeven platen moeten worden gemaakt en de (proef)pers moet worden ingesteld zijn dergelijke proeven vrij duur. Toch maakt de klant regelmatig gebruik van deze proeven. Gammaboek Een gammaboek toont de gedrukte progressieve opbouw in verschillende stappen van een kleurendruk. Vel 1 is meestal de cyaandruk, 2 het geel, 3 de combinatie van C en Y, 4 magenta, 5 CYM, 6 zwart en 7 het definitieve beeld CMYK. Op vraag van de klant kan de kleurvolgorde gemakkelijk veranderen. Een gammaboek laat een kritischer controle toe van de deelkleuren. Softproof De zachte proeven (beeldscherm) zijn de snelste manier om kleuren en lay-out te bekijken, maar geven geen nauwkeurige weergave van de uiteindelijke drukkleur. Door de verschillende opbouw van kleuren bij beeldscherm (RGB) en druk (CMYK) is de softproof enkel nuttig voor een eerste snelle controle van de teksten, opmaak en een summiere kleurindicatie. Door de opkomst van PDF en Acrobat is de softproof toch een veel gebruikt instrument geworden voor correctie. DDCP-printers (Direct Digital Color Proof) Dit zijn digitale proeven van hoge kwaliteit. Ze voldoen aan de industriestandaard voor prepress-proefsystemen en worden dus aanvaard als contractproef. Er worden verschillende technieken gebruikt om een CMYK-beeld te produceren in hoge resolutie. Dye sublimation printer Deze printers produceren halftonen en leveren dus een fotorealistische output van zeer goede kwaliteit. Als design-proof geeft dit systeem een realistische weergave van kleuren tegen een redelijke prijs. Er is echter geen raster, en dus geen controle op moiré. Het grootste nadeel van deze printer is de kostprijs. De kleurfolie is duur en de printer heeft een lage afdruksnelheid. De Dye sublimation printer wordt dus voornamelijk gebruikt voor kleine oplages met fotorealistische kwaliteit. Thermotransfer printer (thermische waxprinter) Wasprinters hebben als voordeel dat ze full colour van hoge kwaliteit afdrukken. De kwaliteit is vergelijkbaar met kleurenlaserprinters. Bovendien werken ze heel snel (tot 2 pagina’s per minuut) en zijn ze heel betrouwbaar. Ze zijn echter duur in aankoop en als de vellen niet goed in register liggen veroorzaken ze onscherpe beelden. Phase-change inkjet = solid inkjet Dit zijn inkjetprinters die met vaste inkt werken. De inkt bestaat in de vorm van staafjes, die tijdens het drukproces veranderen naar vloeibare toestand.
De voordelen van deze printer zijn de goede afdrukkwaliteit (mooie heldere kleuren) en men kan op alle papiersoorten afdrukken. Als nadelen kan men vermelden dat Phasechange inkjetprinters duur zijn in aankoop, een lange afdruktijd hebben en dat de kleur kan afbladeren bij het buigen van het papier.
Inkjetprinters met vloeibare inkt Deze inkjetprinters worden het meest gebruikt. De prijs, kwaliteit en prestaties zijn goed. Er zijn 2 types inkjetprinters met vloeibare inkt: Drop on demand: Er worden op commando druppels inkt door de printkop doorgelaten. Druppel per druppel zal het beeld gevormd worden. Continious-flow: Bij dit procédé wordt gebruik gemaakt van een continue inktstroom. Toch zijn niet alle druppels nodig om het beeld te vormen. De druppels die niet nodig zijn, worden elektrisch geladen en vlak voor het papier afgebogen. Ze komen in een opvangtank terecht en worden weer naar de spuitkop geleid. De ongeladen druppels komen op het papier terecht en vormen uiteindelijk het beeld. De snelheid van continue inkjetsystemen is hoog, de resolutie is eerder beperkt. Bij Drop on demand kent men tevens 2 technieken. Bubble-jetprinter Wanneer inkt op het papier moet worden gespoten, wordt de inkt in de printerkop verhit zodat er een gasbel ontstaat. Deze gasbel vergroot de druk op de drop inkt en duwt die op het papier. Onmiddellijk na de verhitting wordt de hittebron uitgeschakeld, de gasbel schrompelt ineen en nieuwe vloeibre inkt presenteert zich. Piëzo-inkjet Epson is het enige merk dat werkt met de Piëzo-techniek. Het Piëzo-kristal heeft de bijzondere eigenschap dat het uitzet zodra een elektrische spanning wordt aangelegd. Het piëzo-kristal zit in de inktkanalen van de printerkoppen. Dit zorgt voor de nodige druk, wanneer er spanning op staat, om de inkt uit de kop te persen. Deze mechanische techniek kan zeer nauwkeurig gestuurd worden, waardoor de printer zeer kleine punten op het papier kan brengen. Voordeel? Men kan de vorm en de grootte van de inktdruppeltjes nauwkeurig bepalen. Verder hoeft de inkt niet verhit en snel weer gekoeld worden. Laserprinter De resolutie van een laserprinter blijft meestal beperkt tot 600 of 1200 dpi. De laatste jaren is de kwaliteit van de laserprinters sterk verbeterd. Het principe is gebaseerd op de aantrekking van tegengestelde ladingen. De monochrome laserprinter is een vaak gebruikt toestel voor eerste proeven. Ze halen een hoge productiesnelheid en leveren perfecte afdrukkwaliteit voor tekst. De kleurenlaser gebruikt vierkleurentoner. Het afdrukken gebeurt vier maal zo lang als bij zwart-wit, omdat voor elke kleur een afzonderlijk beeld op de printtrommel gevormd moet worden. Laserprinters geven designproeven van uitstekende kwaliteit. Ze leveren fotokwaliteit zonder zichtbare puntjes, zelfs bij afdrukken op grotere formaten.