Romanos Test

  • October 2019
  • PDF

This document was uploaded by user and they confirmed that they have the permission to share it. If you are author or own the copyright of this book, please report to us by using this DMCA report form. Report DMCA


Overview

Download & View Romanos Test as PDF for free.

More details

  • Words: 5,117
  • Pages: 8
““R Ro om ma an no o’’ss tte esstt”” (© robin schmitz, 20032003)

Poelgeest sloeg bij de vierde stoplichten linksaf, zoals ze hem aan de telefoon hadden verteld. Daarna zou hij aan de rechterkant een oud fabrieksgebouw passeren om vervolgens bij de rotonde aan te komen waaraan het kantoor van Romano was gevestigd. De instructies klopten exact. Hij zag het pand liggen. Poelgeest was voor de zekerheid een kwartiertje eerder vertrokken, omdat hij in geen geval te laat wilde komen. Je hoefde namelijk geen genie te zijn om te begrijpen dat ze iemand zochten die punctueel was. En dat was hij. Het klokje in de wagen gaf aan dat Poelgeest de onontbeerlijke eigenschap bezat om op tijd te arriveren voor zijn afspraken. Maar vijftien minuten te vroeg aan de deur kloppen zou ook weer een beetje onbeholpen overkomen. Daarom reed hij de rotonde driekwart rond en parkeerde hij onopvallend in een zijstraat. Nadat Poelgeest de motor had afgezet, pakte hij de map die naast hem lag en bladerde hij nog eens door de papieren om zich er van te vergewissen dat hij het gesprek tot in de puntjes had voorbereid. Ondertussen controleerde hij of zijn telefoon uit stond. Als het ding tot leven zou komen tijdens het gesprek, kon hij het verder wel vergeten. Zou hij de telefoon niet gewoon in de auto laten liggen? Misschien was dat wel slimmer. Maar dat zou betekenen dat hij niet meer in contact kon komen met de buitenwereld als hij eenmaal binnen was. Wat moest hij doen? Poelgeest draaide zijn raampje omlaag en stak zijn derde sigaret in tien minuten op. Hij keek of ze hem in de gaten hielden, maar zag niemand. ‘Natuurlijk’, dacht hij, ‘want als dat het geval zou zijn, zou ik er toch niks van merken.’ Poelgeest nam een hijs en besloot daarna alsnog zijn mobiele telefoon achter te laten in het dashboardkastje. Nog tien minuten. Dat was nog steeds te vroeg. ‘Dan nog maar eens de sollicitatiebrief doorlezen’, dacht hij. Poelgeest was trots op die brief. De toon was misschien een beetje arrogant, maar dat was juist de bedoeling geweest. Als hij een dertien-in-een-dozijn brief had geschreven, was die waarschijnlijk rechtstreeks in een cilindrisch archief beland.

Geachte heer Romano, Waarschijnlijk beginnen de meeste sollicitatiebrieven die u ontvangt met een alinea waarin iemand beschrijft hoe graag hij voor uw organisatie wil werken. Vermoedelijk hangen dergelijke bekentenissen u onderhand de keel uit. Daarom haal ik liever een vraag aan die u meer zal interesseren: “Waarom laat u een kans schieten als u me niet uitnodigt om te komen praten over een baan?” Mijn bescheiden antwoord: “Omdat u iemand zoekt die duidelijk kan maken hoe zaken geregeld zullen worden voordat er daden gesteld moeten worden. Omdat u iemand zoekt die onmiddellijk de aandacht van uw cliënten opeist, iemand die vanaf het eerste moment serieus wordt genomen. Omdat u iemand zoekt die slechts een korte heldere uitleg nodig heeft om te begrijpen wat u bedoelt.” Graag wil ik u er van overtuigen dat ik de bovenstaande kwaliteiten bezit. Ik hoop dan ook dat u mij uitnodigt voor een gesprek, zodat ik het een en ander kan toelichten. Hoogachtend, M.W. Poelgeest Poelgeest had die brief geschreven nadat hij was ingeseind door Zorandjelkovic, met wie hij vooral in zijn beginjaren had samengewerkt. Zoran was een vriend, voor zover je daar over kon spreken in het vak, en Poelgeest wist dat deze zijn nek uitstak door hem te wijzen op de plotselinge mogelijkheid. Ze hadden eerst om Zorandjelkovic zelf gevraagd,

maar dat was omdat ze niet wisten dat de Joegoslaaf zijn werkterrein inmiddels had verlegd. Zoran had het echter niet kunnen laten om de naam van Poelgeest door te spelen. Hij had daarmee een risico genomen dat hij helemaal niet had hoeven nemen, en dat terwijl hij zijn schaapjes al lang op het droge had. Dat maakte Zoran een vriend, zo dacht Poelgeest. Of er moest iets anders achter dit gesprek schuilen, wat hij vrij onwaarschijnlijk achtte. Maar als hij inderdaad onder valse voorwendselen hier naartoe was gelokt, dan had hij nu nog de mogelijkheid om rechtsomkeert te maken, om ongeschonden huiswaarts te keren. Tijd om na te denken was er echter niet meer. Het moment om de confrontatie aan te gaan was aangebroken. Poelgeest draaide zijn raampje omlaag, doofde zijn sigaret en stapte uit. Toen hij zich naar het monumentale pand begaf, merkte Poelgeest dat zijn fysieke gesteldheid wel eens beter was geweest. Meer dan tien meter lopen bleek behoorlijk inspannend en zijn buik hing nog wat meer over zijn broekriem dan voorheen. Maar wat wil je, dat krijg je als je alleen maar thuis zit. Poelgeest knoopte zijn jasje dicht en liep naar de voordeur. Toen hij aanbelde, werd er vrijwel onmiddellijk opengedaan. Een iele man met weinig kleur heette hem welkom en vroeg hem naar zijn naam. “Poelgeest”, sprak hij, “en ik heb een afspraak met de heer Romano.” De man knikte bevestigend en begeleidde hem naar de ontvangstruimte, die zich achter een deur aan de rechterkant van de hal bevond. “Neemt u hier maar even plaats. Meneer Romano is nog even in een ander gesprek verwikkeld. Kan ik u in de tussentijd iets te drinken aanbieden? Koffie, thee?” Poelgeest zette zijn vriendelijkste gezicht op en zei: “Met een glaasje water maakt u me al heel blij…” De bediende knikte nogmaals en verliet toen de kamer. Poelgeest had zich intussen in een gemakkelijke stoel genesteld en probeerde de ruimte in zich op te nemen. Halogeenspotjes die in het plafond waren weggewerkt zorgden voor de verlichting, hetgeen een beetje vreemd op hem overkwam omdat er buiten nog immer daglicht gloorde. Naast de deur zat een intercom. Verder was de ontvangstruimte geheel afgesloten van de buitenwereld. Achter de stoel waarop Poelgeest had plaatsgenomen hingen lange zwarte gordijnen die nagenoeg geen licht doorlieten. ‘Vreemd’, dacht Poelgeest, ‘uiterst vreemd. Alsof er hier dingen gebeuren die niet voor de ogen van vreemden bestemd zijn…’ Poelgeest schudde die gedachte van zich af en keek of hij aanknopingspunten voor het naderende gesprek kon vinden in de ruimte. Aan de muur hingen enkele portretten. Eén daarvan was van de oude Romano. Poelgeest had deze vermaarde figuur nooit ontmoet, maar hij had wel over hem gehoord. Iedereen in het vak wist wie de oude Romano was en hoe hij aan zijn eind was gekomen. ´Geen geschikt aanknopingspunt´, dacht Poelgeest. Hij wist immers niet hoe de zittende Romano op de dood van zijn vader zou reageren. Toen hij verder ging met zijn inventarisatie, zag Poelgeest dat er een spreuk was geschilderd op een van de muren: ‘De wereld behoort toe aan brutale mensen’. Zou dat het levensmotto van Romano zijn? Hij kon het zich best voorstellen. Verder vond hij de ontvangstruimte opmerkelijk eigentijds ingericht voor een kamer in een monumentaal pand. De vloer was van natuursteen, evenals het tafelblad dat omringd werd door moderne stoelen die achteraf toch niet zo fijn bleken te zitten. Op de tafel lagen enkele opiniebladen. Poelgeest dacht dat het wel slim was om er een te pakken en vervolgens net te doen alsof hij erin las. ´Werkgevers hebben vast een hekel aan krachten die hun tijd niet zinvol besteden´, meende hij. Toen de iele man terugkwam met een dienblad, legde Poelgeest het tijdschrift, waarvan hij niet eens de naam in zich op had genomen, weer op tafel. De bediende plaatste een koud glas water op een onderzetter. “Dank u wel”, zei Poelgeest. Daarna liep de man zonder een woord te zeggen terug naar de deur. Toen hij de kamer weer bijna had verlaten, draaide hij zich alsnog om. “Meneer Romano komt zo bij u. Ik ben bang dat het andere gesprek enkele minuten is uitgelopen.” Poelgeest nam een slokje van zijn water. “O, dat maakt niet uit”, zei hij, “ik heb toch geen haast.” De deur ging dicht en Poelgeest was opnieuw alleen in de ruimte. Maar was dat ook wel zo? Hij kon zich immers best voorstellen dat ze de kamer afluisterden. Misschien was er zelfs stiekem een camera op

hem gericht, zodat ze konden observeren hoe hij zich gedroeg als er niemand in de buurt was. Dat kon hij zich heel goed voorstellen. Maar hoe zou hij zich dan moeten gedragen? Hoe zou Romano willen dat hij zich gedroeg? Hij moest in elk geval iets doen, hij moest hier niet blijven zitten met de blik op oneindig. Daarom pakte hij nog maar eens het opinieblad van de tafel, dat na een inspectie ‘HP/De Tijd’ bleek te zijn. Niet bepaald de meest favoriete lectuur van Poelgeest, maar hij dacht dat het wel goed zou overkomen als Romano zag dat hij zich voor dat soort materiaal interesseerde. En Poelgeest dacht veel. Zijn grijze massa was voortdurend in beweging. Misschien was dit zijn enige kans op een bestaan dat dezelfde standaard had als het leven dat hij tot een half jaar geleden had geleid. ‘Had ik maar niet vertrouwd op die boekhouder’, dacht hij nog dagelijks, ‘dan had ik nu nog steeds mijn eigen zaak gehad. Dan hoefde ik nu niet met de hand op de knip te leven.’ Bovendien hadden ze hem zijn lust in het leven afgenomen. “Ik leg beslag op deze onderneming”, had de curator gezegd. “Vanaf dit moment ben ik legaal gezien het hoofd van de bedrijfsvoering”. Dat was wat hij officieel tegen hem had gezegd. Onder vier ogen had hij andere woorden in de mond genomen. “Meneer Poelgeest, ik oefen mijn vak al vele jaren uit. Ik heb het einde van talloze familiebedrijfjes meegemaakt, van zaakjes die met veel zweet en tranen waren opgebouwd. Dat ging me soms aan het hart. Maar het is nou eenmaal mijn plicht om dingen af te handelen en ervoor te zorgen dat schuldeisers hun geld, of een gedeelte daarvan, terugkrijgen. Maar meneer Poelgeest, in al die jaren ben ik ook in aanraking gekomen met bedrijven die er vreemde praktijken op nahielden, met eigenaren die meenden dat ze met praten de realiteit konden veranderen. En dat soort types haal ik er zo uit, meneer Poelgeest. Ik raad u dan ook aan om onmiddellijk afstand te doen van deze onderneming en uw gezicht hier niet meer te laten zien. Dat maakt dingen een stuk gemakkelijker. Niet alleen voor mij, maar ook voor uzelf.” Die woorden waren hard aangekomen. Poelgeest was zeker geen lieverdje, en hij ging wel eens over de scheef, maar zo door-en-door slecht als de curator hem had afgeschilderd was hij nou ook weer niet. Het was allemaal de schuld van die boekhouder, die hij volledig had vertrouwd en die zich uit de voeten had gemaakt zodra duidelijk werd dat er stront aan de knikker was. “Als ik hem in mijn handen krijg, dan…” Wat dan? Zou Poelgeest hem dan een paar klappen verkopen of koesterde hij werkelijk zo veel wrok dat hij in staat zou zijn om te doden? Poelgeest stond op en liep een rondje door de kamer, om vervolgens een nadere blik te werpen op het portret van de oude Romano. ‘Van jou weet ik het zeker’, dacht Poelgeest, ‘jij was in staat om iemands leven te nemen. Ik durf er mijn laatste bezit op te verwedden dat jij wel eens het leven uit een lichaam hebt voelen stromen. Later liet je dat soort klusjes natuurlijk door anderen uitvoeren, maar maakt dat je minder schuldig?’ Terwijl Poelgeest die woorden dacht, begon zijn kijk op de wereld te veranderen. ‘Maar misschien was jouw handelswijze niet eens zo verkeerd’, zei hij in zichzelf terwijl hij naar de spreuk op de andere muur keek. ‘De wereld behoort immers toe aan brutale mensen. Als je iets wil hebben, moet je er niet om vragen, maar moet je het gewoon pakken. Geldt niet gewoon het recht van de sterkste? Zit de natuur zo niet in elkaar? Als ze je aanvallen, moet je je territorium verdedigen.’ En dat had Poelgeest niet gedaan. Hij had zich zomaar alles laten afpakken. De deur ging open. Ditmaal was het niet de iele man met het dienblad, maar Romano zelf, een tamelijk grote kerel die vroeger een gigantische klerenkast moest zijn geweest. Niet dat hij nu niet meer breed was. Romano was nog steeds reusachtig, maar inmiddels ook een beetje op leeftijd. Toch achtte Poelgeest hem in staat vrijwel iedereen met één beweging op de vloer te laten belanden. Romano gaf hem een krachtige hand. “Goedemiddag, meneer Poelgeest”, zei hij, “ik hoop dat u mij kunt vergeven dat mijn vorige gesprek enkele minuten is uitgelopen.” Daarna nam hij plaats aan de tafel, daarmee aangevend dat hij onmiddellijk ter zake wilde komen. Poelgeest begreep de hint en ging tegenover Romano zitten. “Zullen we maar beginnen?”, zei deze. Poelgeest knikte en keek naar de map met papieren die Romano voor zich had liggen. Op die papieren stond waarschijnlijk zijn hele levensgeschiedenis, want hij kon zich niet voorstellen dat Romano geen onderzoek naar hem had laten uitvoeren. Romano zette

een leesbril met ouderwets, donker montuur op zijn neus en begon door de papieren te bladeren. Poelgeest probeerde intussen een zin te bedenken waarmee het ijs kon breken. Opeens zag hij het. “Pardon, maar er zit daar iets op uw schouder. Een veertje of iets dergelijks...” Romano keek hem strak aan, maar die uitdrukking maakte weer snel plaats voor iets dat leek op een grijns. “Ach, weet u”, zei hij terwijl hij het veertje van zijn schouder plukte, “zo nu en dan moet iedereen wel eens een veer laten…” Romano lachte en Poelgeest lachte met hem mee, hoewel de woorden verre van grappig waren. “Zoals u weet zoeken wij op korte termijn iemand die de vrijgekomen positie binnen onze organisatie kan invullen”, vervolgde Romano. “We hebben eerst contact opgenomen met de heer Zorandjelkovic, maar na een kort onderhoud bleek deze niet langer beschikbaar te zijn. Jammer, want de heer Zorandjelkovic heeft een smetteloze staat van dienst. Aan het einde van het gesprek gaf hij ons echter een naam: úw naam, meneer Poelgeest. Ik was er van op de hoogte dat u vroeger uw eigen onderneming heb geëxploiteerd, maar ik moet toegeven dat u verder een onbeschreven blad, een tabula rasa, voor me was. Daarom heb ik een onderzoekje laten uitvoeren door een van mijn medewerkers. Ik hoop dat u dat niet al te bezwaarlijk vindt. Poelgeest had zoiets wel verwacht en gebaarde dat het wel goed zat. Daarna spitste hij opnieuw zijn oren. “Volgens mijn bronnen hebt u twaalf jaar lang uw eigen bedrijf gerund, meneer Poelgeest. Mensen zeggen dat u behoorlijk goed was in wat u deed. Waarom is uw onderneming dan failliet verklaard?” Poelgeest sprak niet graag over de teloorgang van zijn bedrijf, maar deze keer zou hij zich moeten schikken. Romano wilde ergens het fijne van weten, en in dat geval kon er maar beter geantwoord worden. “Dat is een lange geschiedenis”, begon Poelgeest, “kort samengevat komt het er op neer dat ik de verkeerde mensen op de verkeerde plaatsen heb gezet.” “Aha”, zei Romano, “dan begrijpt u gelijk mijn huidige probleem. Goede mensen zijn namelijk moeilijk te vinden tegenwoordig. Want wie vertelt me of ze niet stiekem een verborgen agenda hebben? Hebt u een verborgen agenda, meneer Poelgeest?” “Ehm, niet dat ik weet, meneer Romano.” “Kletspraat. Iedereen heeft een verborgen agenda. U bent hier niet alleen gekomen omdat u zich zonder baan zo schandelijk verveelt. Misschien hebt u veel plezier in uw werk, dat wil ik best geloven, maar ik weet zeker dat u ook nog andere motieven hebt.” “Natuurlijk”, antwoordde Poelgeest, “één van mijn motieven om hier op gesprek te komen is financiële zekerheid. Het is geen geheim dat het uw medewerkers goed gaat…” “Omdat ik inzet beloon, meneer Poelgeest. Mensen die hun werk met een passie uitvoeren kunnen het ver schoppen binnen mijn organisatie. Financiële zekerheid is een verborgen agendapunt dat ik accepteer. Verrijking ten koste van de organisatie kan ik echter niet tolereren.” “Dat begrijp ik…” “Gelukkig maar. Mijn eerste indruk van u is gewoon goed, meneer Poelgeest. De brief die u me stuurde is onderscheidend, vertoont lef. Dat mag ik wel.” “Dank u wel…” “Ik mag uw stijl, meneer Poelgeest. U kunt er ook niets aan doen dat een onbetrouwbare boekhouder uw bedrijf om zeep heeft geholpen.” “Hoe weet u dat mijn boekhouder…” “Bij een succesvolle organisatie zitten competente personen op de juiste plaats. Dat was bij uw bedrijf niet het geval. Het is duidelijk dat u uw vak verstaat, maar volgens mij mist u het talent om mensen te inspireren en te motiveren. Laat ik u een vraag stellen. Vindt u zichzelf een leider, meneer Poelgeest?” “Ik ehm… in principe zou ik best een goede leider kunnen zijn, als…” “Zie de feiten toch gewoon onder ogen, meneer Poelgeest! U bent geen leider, en u zult het ook nooit worden. Maar we zijn ook niet op zoek naar een aanvoerder. We zoeken iemand met overredingskracht, iemand die onmiddellijk het respect van onze cliënten kan afdwingen. En voor die klus zou u de geschikte man kunnen zijn, meneer Poelgeest…”

“Ehm… ik hoop het. Ik zou het een eer vinden om voor uw organisatie te mogen werken.” “Tss tss”, zei Romano, “daar komen ze weer, van die wenselijke antwoorden. Van u had ik toch anders verwacht, meneer Poelgeest. U bent toch geen hielenlikker?” “Nee, beslist niet!” “Daarbij vind ik dat u lang over uw antwoorden nadenkt. Zeg eens eerlijk, zit u me dingen voor te liegen in de veronderstelling dat ik u dan eerder een baan geef?” “Nee. Ik denk langer na, omdat ik correcte antwoorden wil geven. Bovendien lieg ik niet, want dan zou ik voor het geven van een antwoord telkens links naar boven kijken.” “U verrast me, meneer Poelgeest! U brengt hier een stukje psychologisch onderzoek in praktijk. Dat is toch helemaal niet uw vakgebied?” “Is psychologie niet mijn vakgebied?” “Ik meen van niet, maar als u daar een andere mening over hebt, hoor ik die graag.” “Draait het in dit vak niet vooral om het beïnvloeden van mensen? En helpt enige psychologische kennis er niet bij dat je dingen van mensen gedaan krijgt?” “Als u het zo stelt, geef ik u zonder morren gelijk.” “Dank u, maar ik ben hier niet gekomen om mijn gelijk te halen. Ik ben hier gekomen voor een baan.” “Natuurlijk”, zei Romano. Hij schoof zijn stoel achteruit en stond op. Kalm liep hij naar de andere kant van de ruimte, waar de zwarte gordijnen nog steeds het zonlicht buiten hielden. Romano trok de lappen stof nog een keer naar elkaar toe. “Ik ben er van overtuigd dat u uw vak verstaat, meneer Poelgeest. Dat wist ik al voor aanvang van dit gesprek. U moet echter weten dat onze organisatie niet te vergelijken is met de onderneming die u twaalf jaar hebt geleid. Wij zijn namelijk een internationale organisatie. Onze opdrachtgevers zijn afkomstig uit landen als Italië, Duitsland, Frankrijk en Engeland. We werken zelfs voor cliënten uit de Verenigde Staten. En deze opdrachtgevers doen niet voor niets een beroep op onze organisatie, meneer Poelgeest. Het draait vaak om klussen waarbij het niet bij beïnvloeden en het uitoefenen van druk blijft. Mijn vader, God hebbe zijn ziel, gebruikte voor dergelijke kunstgrepen een uitdrukking die me altijd zal bijblijven: mentale en lichamelijke manipulatie. Hoe vindt u die term klinken, meneer Poelgeest?” “Het is zonder meer een aparte term, meneer Romano.” “Apart is de term zeker. Dat was mijn ouwe heer ook. Maar laten we het niet meer over mijn vader hebben. Laten we het over mentale en lichamelijke manipulatie hebben, meneer Poelgeest. Denkt u dat u dit klassieke spel met een passie kunt bedrijven?” “Tja, in eerste instantie wend ik me altijd tot mentale manipulatie. En als dat niet helpt, zijn er nog altijd andere mogelijkheden…” “Uitstekend beredeneerd, meneer Poelgeest, maar u ontwijkt mijn vraag een beetje. Ik wil namelijk weten in hoeverre u ervaring hebt met het lichamelijke aspect.” “Ik… ehm ja. Het ligt er maar net aan wat u bedoelt. Ik denk dat ik daar op zich niet veel problemen mee zou hebben…” “U denkt dat u daar op zich niet veel problemen mee zou hebben? Maar zeker weten doen we het niet, hè? Dat bent u toch met me eens, meneer Poelgeest?” “Het moet zich in de praktijk uitwijzen, denk ik” “Ik ben blij dat u het zo stelt, meneer Poelgeest. In dit soort gevallen wil ik wel eens vaker een test afnemen, om me te verzekeren van de kwaliteiten van een kandidaat. Hebt u daar zin in, in een klein testje?” Poelgeest kreeg het een beetje warm. Want wat bedoelde Romano met een testje? “Ik zie dat u aarzelt, meneer Poelgeest. Dat zou ik in uw geval misschien ook doen, want u weet per slot van rekening niet wat u te wachten staat, wat mijn kleine testje precies inhoudt. Misschien is het sportiever om eerst even te vertellen hoe ik op het idee voor deze test ben gekomen. Wat vindt u daarvan?” “Dat lijkt me een goed idee…” “Goed, ik zal het u vertellen. Toen ik achttien jaar oud werd, was deze organisatie al behoorlijk succesvol. Mijn vader had het toen al gemaakt. Maar dat betekende niet dat mijn bedje gespreid was. Nee, mijn oude heer wilde altijd dat ik zelf de waarde van geld leerde kennen. Als ik iets wilde hebben, moest ik daar moeite voor doen. En toen ik

achttien werd, was het niet anders. In die tijd had ik mijn zinnen gezet op een Mercedes cabriolet, een 350 SLC, ik weet niet of het type u iets zegt?” Poelgeest knikte om aan te geven dat hij wist welk model Romano bedoelde. “Toen ik eenmaal mijn rijbewijs had gehaald en aan mijn vader vroeg of hij me wat geld wilde voorschieten, zei hij ijskoud nee. Ik vond dat onbegrijpelijk. De waarde van geld was me op dat moment immers duidelijk, na een leerperiode van achttien jaar. In plaats van geld bood hij me een baan aan. Die heb ik niet direct aangenomen, omdat ik gewoon ontzettend teleurgesteld was in mijn ouwe heer. Maar na een tijdje trok ik bij en ben ik voor hem gaan werken, meneer Poelgeest. Dat gaf me de mogelijkheid om van tijd tot tijd wat geld weg te zetten. Het bedrag op mijn spaarrekening nam geleidelijk toe en uiteindelijk had ik na drie jaar genoeg geld bij elkaar om mijn Mercedes te kopen. Ik kan me nog goed herinneren hoe ik de showroom binnenstapte en die zwarte 350 SLC contant afrekende. De geur van die wagen zal me altijd bijblijven, meneer Poelgeest. Maar wat me het meest kon bekoren was die volmaakte ‘showroom shine’. Weet u waar ik het over heb?” Poelgeest knikte opnieuw. “Die Mercedes verkeerde op dat moment in absolute concoursstaat. En hoe kon ik mijn vader nou beter laten zien dat ik mijn dromen kon verwezenlijken dan die perfect glimmende wagen voor zijn huis te parkeren?” Ik verheugde me ontzettend op dat moment, maar helaas liep het anders. Want voordat ik naar mijn vader reed, ging ik nog even langs huis om wat papieren op te halen die we later die dag zouden bespreken. Toen ik weer naar buiten kwam met mijn aktetas onder de arm, sloeg mijn stemming helemaal om. Ik deed namelijk een gruwelijke ontdekking!” “Ze waren er vandoor gegaan met uw Mercedes?” “Nee, er zat een grote witte veeg op de motorkap van mijn hagelnieuwe auto, meneer Poelgeest. Duivenschijt was het, meneer Poelgeest. Natte duivenschijt!” “Niet zo mooi…” “Dat was zeker niet zo mooi. Een regelrechte ramp was het! Ik liep naar binnen en haalde een doekje, maar hoe hard ik ook boende, op de plaats waar de stront had gezeten bleef een plek achter die gewoonweg doffer was dan de rest van de lak. Mijn showroom shine was geruïneerd, meneer Poelgeest!” “Verschrikkelijk. Wat hebt u toen gedaan?” “Dat zal ik u vertellen, meneer Poelgeest. Ik zag die smerige schijterd zitten in een boom. Net alsof hij me zat uit te lachen van een afstandje. Ik liep naar binnen en kwam weer naar buiten met mijn buks, een van de weinige geschenken die ik van mijn vader heb gekregen. Ik liep naar de boom, legde aan en schoot die duif zo van zijn tak. Beng! En met een plof kwam hij neer, enkele meters naast de Mercedes. De duif kreeg zijn verdiende loon, meneer Poelgeest. Weet u waarom?” “Nee?” “Omdat hij nog leefde, meneer Poelgeest. Ik had de duif geraakt, maar het schot was niet fataal geweest. Het beest had zelfs de val uit de boom overleefd. Normaal zou je denken dat je dan met een geluksvogel te maken hebt, maar erg veel plezier in zijn leven had de duif niet meer. Ik zag hoe die klerelijer wanhopig vooruit probeerde te kruipen met de vleugel die ik nog niet had geperforeerd. Zielig kon ik hem echter niet vinden, meneer Poelgeest. Ik wilde dat het beest leed, net zoals ik had moeten lijden toen ik ontdekte dat hij op mijn hagelnieuwe Mercedes had gescheten. Zijn strijd tegen ondraaglijke pijn gaf me voldoening. Toen ik zag dat hij alleen nog wilde sterven, heb ik de duif voor een wiel van de Mercedes gelegd. Daarna heb ik het beest overreden. Ik liet de wagen stapvoets over het bijna ontzielde lichaam rollen, en ik meen zelfs dat ik het uiteenspatten van de ingewanden kon horen boven het motorgeluid. Ja meneer Poelgeest, dat gebeurt er met parasieten die mijn bezit niet respecteren. Want dat is het; een duif is een parasiet die teert op anderen. De duif mag dan wel afgeschilderd worden als de brenger van de vrede, maar laat u niet misleiden meneer Poelgeest. Niets is minder waar. Een duif is een nutteloos dier, wiens voornaamste eigenschap het onderschijten van kostbaarheden is. Zo ziet u dat een duif in feite grote gelijkenis vertoont met de mensen die wij voor onze

opdrachtgevers beïnvloeden en onder druk zetten. Vindt u het zelf ook geen treffende gelijkenis, meneer Poelgeest?” “Hmm, er zit zeker een kern van waarheid in uw verhaal, meneer Romano” “Het is de waarheid! Maar goed, hebt u inmiddels al een idee van wat ik bedoel met mijn kleine testje, meneer Poelgeest?” Eigenlijk wist Romano het antwoord al, want iedereen aan wie hij het verhaal vertelde had wel een idee. En als iemand geen idee had, dan was hij ook geen geschikte kandidaat, zo redeneerde hij. “Ik denk dat ik het wel weet…”, antwoordde Poelgeest. “Mooi, zullen we die kleine vlegel er dan maar eens bij halen?” Romano kwam uit zijn stoel en liep naar de intercom. Hij drukte op de knop en zei: “Breng de kooi maar naar binnen, Ivar.” Daarna ging hij weer zitten. “Maakt u zich geen zorgen, meneer Poelgeest. Ik weet dat er op dit moment van alles door u heen gaat, maar u zult merken dat het allemaal een kwestie is van de knop omdraaien. Daarna zal het allemaal als vanzelf gaan…” Na een korte stilte ging de deur open en kwam de iele man naar binnen. Ditmaal had hij geen dienblad in zijn handen, maar een groter voorwerp dat bedekt was met een zwarte doek. Een vogelkooi dus. “Dankjewel Ivar”, zei Romano toen hij de kooi aanpakte en op de tafel zette. Je kunt meneer duif weer over een paar minuten komen ophalen.” Voor een moment leek Ivar’s gelaat bij te kleuren. Daarna verliet Romano’s bediende andermaal de ontvangstruimte en was Poelgeest klaar om zijn test te ondergaan. “Zullen we dan maar, meneer Poelgeest? Onze samenkomst duurt immers al een tijdje en ik heb nog meer punten op mijn agenda staan vandaag. Ik hoop dat u dat begrijpt.” Poelgeest begreep dat. Toch had hij vrij weinig zin om aan de test te beginnen. Terwijl hij een smoes probeerde te verzinnen om het uur van de waarheid te ontlopen, verwijderde Romano de zwarte doek, zodat Poelgeest oog in oog kwam te staan met meneer duif. “Ivar heeft hem waarschijnlijk op het plein bij de Dom gevangen”, begon Romano weer, “daar halen we de meeste vandaan. Het is eigenlijk best ironisch hoe gemakkelijk ze zich laten vangen. Ze laten zich al verleiden door een broodkruimel. Maar dat is een ander kenmerk van de parasiet, meneer Poelgeest. Parasieten zijn gretig, inhalig. Ze vreten zonder enige dankbaarheid ons brood op, en wat doen ze vervolgens? De boel onderschijten, meneer Poelgeest! Moet u eens kijken hoe deze smeerlap nu al zijn hele kooi heeft volgescheten. En dat terwijl het zijn onderkomen is geworden. Schijt u op de vloer van uw eigen huis, meneer Poelgeest? Kijk, dat is wat ons onderscheidt van de parasieten!” Poelgeest had medelijden met de duif, maar daar probeerde hij op dat moment niet aan te denken. Want het ging om een baan, zelfs om meer dan dat. Hij probeerde alleen nog maar te bedenken hoe hij de onvermijdelijke test zou gaan uitvoeren. “Bent u een doorbijter?”, vroeg Romano opeens. Een doorbijter? Dat kon hij niet menen. Romano was een sadist, maar zo gruwelijk had Poelgeest zich de test nou ook weer niet voorgesteld. Er schreeuwden wel duizend stemmen in zijn hoofd. Alle vroegen om zijn aandacht, maar uiteindelijk was er slechts één stem die tot hem doordrong. ‘Het is een kwestie van de knop omdraaien’, bleef die maar roepen, ‘het is een kwestie van de knop omdraaien’. Poelgeest probeerde die versie van de waarheid aan zichzelf te verkopen, en toen hij zich realiseerde dat het die dag niet alleen om een baan ging, maar ook om een toekomst, was hij verkocht. “Ik word ongeduldig”, zei Romano. De knop ging om en Poelgeest opende het deurtje van de kooi. Hij plaatste zijn handen op de duif en bracht het wild spartelende dier naar zijn hoofd. Verafschuwd keek hij nog één keer waar de kop zich bevond. Daarna sloot hij zijn ogen. “Mijn complimenten”, zei Romano toen hij Poelgeest naar de uitgang begeleidde, “voor een moment dacht ik dat u het niet zou doen.” Hij opende de deur en trakteerde Poelgeest op een brede glimlach.

“Ik neem begin volgende week contact met u op. Dat geeft ons allebei de kans om nog eens rustig na te denken. Ik kan me namelijk voorstellen dat ons gesprekje u niet in de koude kleren is gaan zitten.” “Ach dat valt wel mee” , zei Poelgeest terwijl hij nogmaals langs zijn mond veegde. “U begrijpt toch dat ons onderhoud vertrouwelijk was?” “Natuurlijk, meneer Romano. Ik zal zwijgen als het graf.” “Haha, zwijgen als het graf. Ik wens u een prettige terugreis!” “Dank u wel”, zei Poelgeest terwijl Romano hem de hand drukte, “ik spreek u begin volgende week.” Daarna stond hij weer buiten, in de werkelijkheid. Poelgeest wist zeker dat hij de baan had. Maar hoe blij moest hij daar mee zijn? Had hij zojuist niet een mondelinge arbeidsovereenkomst gesloten met een demon? Had hij zojuist niet zijn ziel verkocht aan de duivel?

Related Documents

Romanos Test
October 2019 27
Romanos
October 2019 36
Romanos
October 2019 32
Romanos
July 2020 14
Romanos
October 2019 29
Romanos Contra Romanos
April 2020 20