Richtlijnen voor verslagen en rapporten 1
Richtlijnen voor verslagen en rapporten
Auteur Rob De Bodt Ivan Derycke
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 2
Woord vooraf Het is belangrijk dat alle werken en rapporten binnen de hogeschool beantwoorden aan bestaande algemene voorschriften en dat er enige uniformiteit bestaat inzake het indelen en typen van documenten. In dit document vind je hierover nadere informatie. Het is heel belangrijk dat je deze criteria en voorschriften stipt navolgt.
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 3
Richtlijnen______________________________________________1 voor verslagen en rapporten________________________________1 ______________________________________________________1 Auteur_________________________________________________1 Rob De Bodt_____________________________________________1 Ivan Derycke____________________________________________1 Woord vooraf....................................................................................................................... .........2 1 Volgorde van de delen........................................................................................... .....................4 2 Opmaak.................................................................................................................................... ...7 2.1 Marges....................................................................................................................................................7 2.2 Regelafstand...........................................................................................................................................7 2.3 Lettertypes..............................................................................................................................................7 2.4 Uitlijning................................................................................................................................................7 2.5 Opmaak titels..........................................................................................................................................7 2.6 Witregels en paginaovergangen..............................................................................................................8 2.7 Opmaak opsommingen...........................................................................................................................8 2.8 Opmaak paginanummering....................................................................................................................8 2.9 Computerarcitectuur: Opmaak figuren, tabellen en grafieken, (Verder kortweg figuren genoemd).....9 2.10 Opmaak voetnoten................................................................................................................................9 2.11 Opmaak bijlagen...................................................................................................................................9 2.12 Computerarchitectuur: Opmaak algemeen...........................................................................................9
3 Formulering................................................................................................................... ...........10 4 Citeren en refereren.......................................................................................... .......................10 4.1 Voetnoten en bibliografie.....................................................................................................................10 4.2 Bronnenopgave.....................................................................................................................................13
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 4
1 • • • • • • • • • •
Volgorde van de delen kaft schutblad (laat dit blanco blad voor de opdracht computerarchitecttur weg, dit is beter voor het milieu titelblad woord vooraf inhoudsopgave inleiding tekst (corpus) besluit bijlagen bronnenopgave
De kaft beschermt uiteraard niet alleen de inhoud van je rapport, maar heeft ook een esthetische en zelfs psychologische functie. Zowel het attractieve als het professionele uiterlijk bepalen de eerste indruk die een KdG-lector van je rapport krijgt. Algemene regeling: Een kaft* vermeldt niet alleen je klasgroep, het departement (Handelswetenschappen en Bedrijfskunde) en de Karel de Grote-Hogeschool zelf, maar ook het academiejaar en natuurlijk je eigen naam, die van de andere teamleden en vooral: je rapporttitel. De titel komt op de bovenste helft van de omslag te staan en moet vooral: • Een vlag zijn die de lading dekt. De kern van het probleem moet zijn weergegeven. Een informatieve titel geeft dus ook de invalshoek of benaderingswijze (= een vergelijking, een uitdieping, een overzicht, een casestudy, …). • Eenvoudig zijn en dus niet voor dubbele of ruimere interpretatie vatbaar. Alleen je voorlopige werktitel voor thuis mag dus in vragende vorm zijn opgesteld! • Beknopt zijn. Je begint dus niet met “een studie over…”, “een onderzoek naar…”, een verslag van…”, enkele aspecten van…”, maar maak je titel ook niet korter door afkortingen te gebruiken die de leesbaarheid alleen maar schaden (v.h., v.d., d.m.v.)! • Een ondertitel verduidelijkt je titel, geeft de invalshoek aan en houdt tevens je eigenlijke titel beknopt. Deze ondertitel geeft je de mogelijkheid toch beperkende of verklarende informatie over je titel op de omslag te plaatsen. Het titelblad vertoont dezelfde tekst en lay-out als de bedrukte omslag. *Neem voor computerarchitectuur: een kaft, zonder de tekst. Het kaft is enkel bedoeld ter bescherming van het document en voor de esthetische en psychologische functie. De tekst noteer je enkel op het titelblad. Het woord vooraf is sterk persoonlijk en je schrijft het dan ook in je eigen naam (“Ik …” of “Wij …”). Dit meestal vrij korte tekstgedeelte (halve bladzijde – op afzonderlijk blad) kan het volgende bevatten: • Het kader waarin je dit rapport hebt geschreven: bvb. het vak “Bedrijfscommunicatie” of “Informatiemanagement” binnen je afstudeerrichting van KdG. • De omschrijving van de opdracht: wat moest je precies doen (lengte, deadline, invalshoek, teamwork, …). • Problemen bij de totstandkoming van je paper of eindwerk: vertragingen of moeilijkheden door gebrek aan medewerking van bepaalde instellingen, geheime bankinformatie, snel wisselende marktomstandigheden, …
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 5
• De taakverdeling binnen een team: wie deed het reportagewerk, wie schreef de tekst en wie verzorgde de lay-out? • Uiteraard ook een dankwoord aan alle personen en instellingen die behulpzaam zijn geweest, maar overdrijf hier niet en wees eerlijk! Je mag alle vermelde personen met hun titulatuur en functie vermelden, maar dan moet je erop letten dat dit correct gebeurt. Belangrijk is dat je enkel die zaken opneemt die niet rechtstreeks in verband staan met het echte onderwerp of de eigenlijke tekst. Deze gegevens krijgen nl. in de inleiding hun plaats. De inhoudsopgave is een opsomming van alle titels (beperk het aantal niveaus) met verwijzing naar de pagina’s. Geef ook een opsomming van de bijlagen. Deze titels moeten aan volgende eisen voldoen: • iedere titel moet de inhoud van het betrokken deel beknopt, maar nauwkeurig weergeven; • alle titels moeten een eenvormige structuur vertonen: gebruik geen volzinnen of vragende zinnen; • uit de volgorde van de titels moet de logische structuur van het werk af te leiden zijn. De inleiding moet de interesse van de lezer wekken. Je vertelt ons iets dat je rapporttitel of onderwerp direct aanbelangt, maar wat precies? Volgende inhoudsfacetten kunnen aan bod komen: • Probleemstelling: wat is de centrale vraag waarop je rapport een antwoord wil bieden? ** • Motivatie: waarom heb je precies dit onderwerp gekozen? • Belang: waarom moeten wij je rapport eigenlijk lezen? Tracht ons te motiveren, zodat we verder lezen dan je inleiding! • Voornaamste bron van informatie: één of twee, want de rest staat immers in je bronvermelding of bibliografie. Doe dit alleen als je één welbepaalde publicatie bijzonder veel hebt gebruikt en vertel ons tevens waarom. • Opbouw van je tekst: hoe behandel je het onderwerp? Hoofdstukken of delen van je rapport kunnen je werkwijze blootleggen. Algemene principes worden toegepast in een tweede deel en getoetst aan andere principes in een derde deel, enz. • Korte aanduiding van de belangrijkste bevindingen, omdat we dan je paper doelgerichter zullen lezen. Een kort zinnetje volstaat hier! • Methode van onderzoek of behandeling. Als je een heel eigen methode hebt ontwikkeld voor de benadering van je onderwerp, dan kan je best hieraan een apart hoofdstukje wijden verderop in je rapport. De inleiding staat op een afzonderlijk blad. ** Voor de opdracht computerarchitectuur formuleer je tevens de andere kernvragen waarop je een antwoord biedt. In de eigenlijke tekst van je rapport (corpus) bouw je met bestaande gegevens een nieuw geheel. De doelstelling is dus dat je in je eigen woorden een kritische compilatie geeft. Let op: hier begin je pas met een onderverdeling in hoofdstukken (decimaal indelingssysteem)! Computerarchitectuur: De corpus bedraagt 10 blz’n. Het besluit is belangrijk: je trekt de conclusies die gebaseerd zijn op de informatie die je in het corpus onderbouwde. Een paar raadgevingen moet je zeker voor ogen houden: • Je “besluit” moet antwoorden bevatten op de vragen die je in je “inleiding” hebt gesteld. Neem de proef op de som en lees je “inleiding” en je “besluit” onmiddellijk na elkaar: dit moet vlot en probleemloos mogelijk zijn! ** je voorziet du ook kernantwoorden op je kernvragen voor de opdracht van computerarchitectuur.
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 6
• Houd dit laatste rapportgedeelte kort (maximum twee bladzijden); de uitweiding moest immers al lang gebeurd zijn. Voor de opdracht computerarchitectuur beperk je het besluit tot ongeveer een halve blz, met een MAX van1 blz. • Een conclusie mag niet voor dubbele interpretatie vatbaar zijn. Formuleer dus met eenvoud, helder en ondubbelzinnig. • In je conclusie mag je niet plots met nieuwe ideeën of argumenten komen aandraven; de verwerking van alle informatie moet in het “corpus” al zijn afgesloten. Nu kom je op grond van de gepresenteerde gegevens gewoon tot een logische gevolgtrekking. • Let er tevens op dat je het “corpus” niet gewoon nog eens dunnetjes overdoet; je valt dan gewoon in een flauwe herhaling van de vorige bladzijden. Kom dus tot een echte besluitvorming en rond zo je rapport op een actief-intelligente manier af! Het besluit komt op een afzonderlijke bladzijde. Maak van je bijlagen geen nutteloze ballast! Deze oogverblinding onder de vorm van gekopieerd “stapelwerk” wordt door de lector dikwijls extra kritisch bekeken en op zijn relevantie getest … Bevat je rapport echter alleen maar basismateriaal voor iemand die zich slechts globaal wil oriënteren, dan kunnen de bijlagen wel interessant aanvullend materiaal zijn voor de lezer die meer gedetailleerde informatie verlangt. Dit kan je er bijvoorbeeld in opnemen: • Gegevens die beweringen uit je rapport kunnen ondersteunen of illustreren. • Aanvullende berekeningen die van belang kunnen zijn voor de lezer die wil weten hoe je aan een bepaald cijfer bent geraakt. • Uitgebreide tabellen waarvan de gegevens al in verkorte of grafische vorm in je rapport zijn opgenomen. • Kopieën van brieven, vragenlijsten, formulieren, redevoeringen, documenten, … • Heel grote kaarten of tekeningen, die je zelfs los of in een houder achterin kan plaatsen. • Transparanten, die over figuren gelegd moeten worden ergens in je rapport. • Illustraties die op verscheidene plaatsen in je rapport of zelfs voortdurend moeten worden geraadpleegd, kan je achteraan uitklapbaar maken. • Een gedetailleerde beschrijving van een gevolgde methode of procedure bij enquêtes, … • Een glossarium of lijst van symbolen, afkortingen of definities van vaktermen. • Wiskundige afleidingen van vergelijkingen of formules uit je rapport of eindwerk. Let op: als deze documenten, tabellen, tekeningen, grafieken, enz. onmisbaar zijn voor de gedachtegang van de tekst, als ze als illustratie en verduidelijking van een welbepaald onderdeel van de tekst dienen, dan plaats je ze onmiddellijk bij de desbetreffende tekst. Je geeft ze dan een nummer en een titel. De bronnenopgave is een opsomming van alle informatiebronnen die je raadpleegde. Je rapport heeft immers maar waarde als de lezer de weg wordt gewezen naar je bronnen en ze zo zelf vlotjes kan gaan raadplegen en ook op hun waarde testen! De lezer vindt nu niet alleen aanvullende informatie, maar heeft ook een beter idee van de reikwijdte van je verzamelwerk: hoever ben je gegaan? Bovendien ruim je alle mogelijke twijfel over bepaalde uitspraken uit de weg door de controleerbaarheid ervan mogelijk te maken.
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 7
2
Opmaak
2.1
Marges
Bij voorkeur linkermarge 3,3 cm, rechter-, boven- en ondermarge 2 cm.
2.2
Regelafstand
Bij voorkeur regelafstand enkel.
2.3 •
• •
2.4 • • • •
2.5 • • • • •
Lettertypes Kies een zakelijk standaardlettertype, bijvoorbeeld Arial 12 of Times New Roman 12 (wijzig de stijl Standaard). Beperk vet, cursief, klein kapitaal, verschillende lettergroottes. Computerarchitectuur: - Gebruik wel vet voor belangrijke of nieuwe begrippen die verhelderd worden. Voor kopteksten, voetteksten, voetnoten en bijschriften kies je bij voorkeur een lettergrootte die 2 punten kleiner is dan je standaardlettertype. Tekst die je letterlijk overneemt uit een informatiebron maak je cursief.
Uitlijning De tekst (ook de opsommingen en voetnoten!) mag je links of links en rechts uitlijnen (uitvullen). Computerarchitectuur: links uitlijnen! Je moet de tekst correct laten splitsen in lettergrepen (woordafbreking instellen). Tabellen: getallen uitlijnen rond het decimale teken of rechts. Tabellen en grafieken in de tekst kan je best centreren.
Opmaak titels Titels bij voorkeur links uitlijnen. Indien een titel niet volledig op dezelfde lijn kan, zorg je voor een gelijke insprong. De titels worden volgens de juridische nummering (ook wel decimale alinea-indeling genoemd) genummerd (beperk het aantal niveaus, maximum 4). Na het nummer komt er geen punt. Op het einde van de titel komt er geen leesteken (behalve als het om een volledige zin gaat). Titels accentueer je bijvoorbeeld als volgt: DEEL 1 vet, 24 Woord vooraf, Inhoudsopgave, Inleiding, Besluit, Bijlagen, vet, 16 Bronnenopgave 1 Kop niveau 1 vet, 16
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 8
•
2.6 •
• • •
1.1 Kop niveau 2 vet, 14 1.1.1 Kop niveau 3 vet, 12 Een titel begint steeds op de volgende bladzijde als hij en de 3 lijnen van de broodtekst niet meer onder aan een pagina kunnen staan.
Witregels en paginaovergangen Neem bij voorkeur één witregel - tussen twee alinea’s; - van titel naar tekst; - tussen twee opeenvolgende titels; - vóór en ná een opsomming; - vóór en ná een tabel, kader, illustratie enz. Neem bij voorkeur twee witregels - van tekst naar een daaropvolgende titel. Een titel begint steeds op de volgende bladzijde als hij en de 3 lijnen van de broodtekst niet meer onder aan een pagina kunnen staan. Het woord vooraf zet je op een afzonderlijk blad.
Opmerking: pas je witregels consequent toe in heel het rapport.
2.7 • •
• •
2.8 • • • •
Opmaak opsommingen Opsommingtekens zet je tegen de linkerkantlijn, de tekst springt bij voorkeur in op 0,63 cm. Gebruik een cijfer- of letteraanduiding - als de volgorde of het onderlinge verband tussen de verschillende delen van de opsomming van belang is; - als je in de tekst naar een onderdeel van de opsomming verwijst. Een opsomming in een opsomming: - het opsommingsteken (2e niveau) springt bij voorkeur in op 0,63 cm; - de tekst (2e niveau) springt bij voorkeur in op 1,26 cm. Je gebruikt (sobere) opsommingtekens (voor elk niveau steeds hetzelfde teken!) als de volgorde willekeurig is.
Opmaak paginanummering De paginanummering komt rechts bovenaan, je kiest bij voorkeur een lettergrootte die 2 punten kleiner is dan je standaardlettertype. Computerarchitectuur: rechts onderaan. Na het nummer komt bij voorkeur geen punt. Je plaatst het nummer liefst ook niet tussen streepjes. Voor het hele werk gebruik je een doorlopende nummering. De nummering start vanaf het titelblad, maar wordt op die pagina niet vermeld, evenmin als op de pagina van het woord vooraf. Vanaf de bladzijde van de inhoudsopgave tot het einde van het werk wordt het paginanummer wel vermeld. De nummering loopt dus ook door in de bijlagen.
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 9
2.9
Computerarcitectuur: Opmaak figuren, tabellen en grafieken, (Verder kortweg figuren genoemd)
Figuren mogen in de tekst voorkomen indien ze bescheiden van omvang zijn (én toch nog duidelijk) én niet te frequent voorkomen. D.w.z: om de 1 à 2 blz een enkel figuurtje dat nodig is in de tekst mag in het werk. Grote figuren, of veel.,.. tellen NIET mee als bladvulling! Daarvoor maak je een bijlage. Figuren die in de tekst zelf niet gebruikt worden horen zeker niet in de 10blz’n v.h. werk. •
•
2.10 •
• • •
• •
Opmaak voetnoten
Zoals eerder vermeld, kies je voor de voetnoten bij voorkeur een lettergrootte die 2 punten kleiner is dan je standaardlettertype en lijn je ze links of links en rechts uit. Gebruik bijvoorbeeld een insprong van 0,5 cm voor de hele voetnoottekst (verkeerd-om inspringen 0,5 cm). De verwijzing bestaat uit een Arabisch cijfer in superscript. Indien je meer bronnen in één voetnoot vermeldt (dat doe je enkel ter staving van dezelfde stelling), dan scheid je de verschillende referenties door een puntkomma. Voetnoten nummer je per pagina afzonderlijk en komen onder aan de bladzijde.
2.11 • •
Figuren worden enkel opgenomen wanneer zij degelijk besproken worden in de tekst en/of wanneer zij rechtsreeks relevant en verhelderend zijn. Het is belangrijk om bij deze bespreking van de figuur meteen ook, in de tekst, naar het nummer van de figuur te verwijzen*! In alle andere gevallen horen ze thuis in de bijlage! Je maakt dan een verwijzing naar de figuur in de bijlage. Figuren krijgen steeds een naam en nummer mee, gevolgd door een zeer beknopte omschrijving van de essentie die ze weergeven. * Via deze nummering maak je de verwijzingen naar de figuur in de tekst. Neem hiervoor het cursieve lettertype. Bv. Fig 1: Lintbebouwing in Antwerpen Bv. Tabel 1: Spreiding van multimedia uitgaven in 2006 volgens gemiddeld netto inkomen.
Opmaak bijlagen
Iedere bijlage krijgt een apart nummer en een titel. Vanuit de eigenlijke tekst wordt naar die bijlagen (aan de hand van het toegekende nummer) verwezen. In de inhoudsopgave geef je een opsomming van de bijlagen. De paginanummering loopt gewoon door.
2.12
Computerarchitectuur: Opmaak algemeen
Zorg er voor dat de tekst aangenaam overkomt voor een eventuele lezer. Deel daarom lopende tekst op in afzonderlijke alinea. Een alinea bundelt bijeenhorende gedachten/redeneringen. Compenseer te veel witruimte door alineagebruik met een extra
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 10
blz. Begin binnen een alinea eventueel op een nieuwe regel voor een sub-redenering.
3
Formulering
•
Formuleer duidelijk: - ontwikkel één gedachte per alinea (computerarchitectuur: zie ook 2.12); - gebruik verbindingswoorden (bv. omdat, enerzijds-anderzijds, want…); - vermijd stadhuistaal, schrijf verzorgde spreektaal (beperk lange en passieve zinnen). Schrijf correct: - gebruik de juiste spelling (bij twijfel groene boekje); - schrijf stilistisch en grammaticaal correct. Formuleer objectief: maak een duidelijk onderscheid tussen feiten en meningen; - loop niet vooruit op je conclusies.
• • •
4
Citeren en refereren
Bij de uitbouw van je rapport zal je andere auteurs en verdere bronnen aanhalen. Zorg ervoor dat je bij letterlijke citaten de overgenomen tekstfragmenten cursief weergeeft en dat je met een Arabisch cijfer in superscript verwijst naar de voetnoot. Hier vermeld je de correcte bibliografische gegevens van de aangehaalde bron. Je kunt ook verwerkt citeren: dan neem je bepaalde ideeën en meningen uit een door jouw geraadpleegde bron over en maakt de uitspraak gewoon deel uit van je eigen tekst. Ook hier moet je naar de bron verwijzen.
4.1
Voetnoten en bibliografie
4.1.1
Verwijzingen naar boeken, rapporten, cursussen, enz.
•
De voetnoot bouw je als volgt op: initialen voornaam gevolgd door een punt, de naam van de auteur (hoofdletters) gevolgd door een komma, de titel van het werk (cursief) gevolgd door een komma. Daarna volgt in gewoon schrift, telkens gescheiden door een komma: de plaats van uitgave, de uitgeverij, het jaar van uitgave en het paginanummer waar je de informatie vond. De bronverwijzing beëindig je met een punt. Voorbeeld M. GORBATSJOV, Perestrojka, een nieuwe visie voor mijn land en de wereld, Wijnegem, Het Spectrum, 1987, blz. 223-227.
•
Titels zoals prof., dr., … laat je achterwege.
•
Indien er meerdere auteurs zijn, vermeld je ze tot maximum 3 namen. Indien een werk door meer dan 3 personen werd geschreven, vermeld je enkel de eerste auteursnaam gevolgd door de afkorting e.a. Voorbeeld
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 11
P. VERHELST, e.a., Literatuur in miniatuurblokjes, Leuven, Acco, 2002, blz. 26. •
Als je verwijst naar een werk dat uit verscheidene delen bestaat, vermeld je ook het deel waaruit de informatie komt. Voorbeeld L. DUPONT, H. VERVLIET en B. SPRIET, Strafrecht voor rechtspractici, deel 4, Leuven, Acco, 1998, blz. 214.
•
Als de plaats van uitgave ontbreekt, dan schrijf je s.l. (sine loco). Ontbreekt echter het jaar van uitgave, dan schrijf je s.d. (sine dato). Indien beide ontbreken, dan vermeld je: s.l.n.d. (sine loco nec dato).
•
Bij verwijzingen naar eindrapporten, cursussen, folders, brochures… duid je het soort werk aan. Voorbeeld S. EBEN, De aansprakelijkheid van de expediteur, eindwerk Bedrijfsbeheer optie Expeditie-distributie-transport, Antwerpen, Karel de Grote-Hogeschool, 1998-1999, blz. 46. TELENET, Telenet internet en telefonie, folder, s.l., 2004, blz. 3.
•
Indien je verwijst naar een boek dat in de vorige voetnoot reeds werd aangehaald, dan gebruik je de afkorting id. (idem) gevolgd door een komma en het paginanummer.
•
Indien de verwijzing zich situeert op dezelfde pagina als je vorige voetnoot, gebruik je de afkorting ibid. (ibidem) gevolgd door een punt.
4.1.2 •
Verwijzingen naar artikelen in tijdschriften en kranten
Een verwijzing naar een artikel bouw je als volgt op: AUTEUR(S), “Titel van het artikel”, Titel van tijdschrift of krant, datum, paginanummer. Voorbeelden M. REYNEBEAU, “Een wereld in zwart-wit”, Knack, 2001, nr. 31, blz. 26-27. E. VERREET, “E-learning, haal de campus in huis”, Vacature, 30 juni 2001, blz. 3.
•
Een verwijzing naar een lemma in een encyclopedie of woordenboek: AUTEUR(S), “lemma”, naam van de encyclopedie of het woordenboek, deel, plaats van uitgave, uitgeverij, jaar, paginanummer. Voorbeeld I. VAN GELDEREN, “Bedrijfsactiviteit”, Duits woordenboek, deel 2, Groningen, H.D. Tjeenk Willink, 1975, blz. 83.
•
Indien er geen auteur bekend is, komt er een X te staan. Voorbeeld
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 12
X, “Dell kleurt Amerikaanse beurs zwart”, Financieel Economische Tijd, 17 augustus 2001, blz. 6. 4.1.3 •
Verwijzingen naar websites
Als je informatie van het Internet haalt, verwijs je steeds naar de pagina die je effectief hebt geraadpleegd (d.i. niet noodzakelijk de homepage!). Die verwijzing bouw je als volgt op: NAAM VAN DE ORGANISATIE, URL-adres van de geraadpleegde pagina, datum van de (laatste) raadpleging. Voorbeeld GAZET VAN ANTWERPEN, http://www.gva.be/nieuws/economie/default.asp?art={C12E2DB2-50E5-465C-83B42489B397F28E} , geraadpleegd op 6 september 2003.
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 13
4.1.4 •
Verwijzingen naar AV-middelen
Een verwijzing naar een cd of een elektronische databank: AUTEUR(S), Titel van het AV-materiaal (soort informatiedrager), plaats van uitgave, uitgeverij, jaar van uitgave. Voorbeeld X, Judit 1999/3 (cd-rom), Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1999. NATIONALE BANK VAN BELGIE, Jaarrekeningen van de ondernemingen (cd-rom), Brussel, Nationale Bank van België, 2004.
Let op: als je op een cd-rom een artikel hebt geraadpleegd dat oorspronkelijk in een krant of tijdschrift werd gepubliceerd, vermeld je in de verwijzing steeds de originele bron! •
Voor e-mails: AUTEUR, E-mail betreffende + onderwerp van de e-mail, datum waarop de informatie verkregen is. Voorbeeld J. LEYERS, E-mail betreffende ‘Nachtwacht’, 14 mei 2005. Computerarchitectuur: Neem e-mails van en naar informanten ook op in bijlage.
•
de
Voor verwijzingen naar radio en televisie: AUTEUR, Naam programma (soort uitzending), plaats van uitzending, zender, datum, tijdstip. Voorbeeld I. BECKS, Kwesties (tv-programma), Brussel, Canvas, 18 augustus 2001, 21 uur.
•
Persoonlijke gesprekken en interviews citeer je als volgt: NAAM GEÏNTERVIEWDE, Mondelinge mededeling, plaats van het interview of gesprek, datum. Computerarchitectuur: vermeld eveneens - aard van contact: vermeldt formeel of informeel gesprek en vermeldt bv. telefonisch intervieuw, videoconferentie, persoonlijk gesprek. - de relevantie van de persoon met betrekking tot het onderwerp. Bv. beroep, opleiding, …) - duur van het gesprek - band & wijze van contactname met de referentiepersoon: Bv. broer, buurman, zakenrelatie ouders, geen ….. Telefonisch gecontacteerd, ontmoeting op een beurs, we hebben het bedrijf spontaan aangeschreven,… Voorbeeld L. BULENS, Mondelinge mededeling, Antwerpen, 16 september 2001.
4.2
Bronnenopgave
Richtlijnen voor verslagen en rapporten 14
De bronnenopgave geeft een overzicht van alle geraadpleegde bronnen. Je splitst die op in rubrieken (bvb. Boeken, Tijdschriften, Websites …), en per rubriek rubriceer je ze alfabetisch volgens de naam van de auteur. De verwijzingen worden opgesteld zoals de voetnoten. Omdat de lijst gerangschikt wordt volgens de naam van de auteur, wordt de voornaam echter na de familienaam geplaatst (dit in tegenstelling met de bibliografische verwijzing in voetnoten!) Daarenboven wordt niet het paginanummer, maar het totale aantal pagina’s (of de begin- en eindpagina van een artikel/boek) van de geraadpleegde bron vermeld. Voorbeelden REYNEBEAU M., “Een wereld in zwart-wit”, Knack, 2001, nr. 31, blz. 24-27. VERHELST P., e.a., Literatuur in miniatuurblokjes, Leuven, Acco, 2002, 92 blz.