Hoofdstuk 10 Persoonlijkheid Inhoud college •
Persoonlijkheid; wat is dat?
•
Dispositionele theorieën: typen, trekken, temperament humores big five kernkwaliteiten, Ofman persoonlijkheidsstoornissen
•
Psychische processen psychodynamisch humanistisch sociaal-cognitief
•
Toepassing
•
Opdracht voor werkles
Persoonlijkheid, wat is dat? Door welke krachten wordt de persoonlijkheid gevormd? De persoonlijkheid wordt gevormd door de gecombineerde krachten van biologische, situationele en psychologische processen die allen in een context van sociaal-culturele en ontwikkelingsfactoren zijn ingebed. Ofwel: Persoonlijkheidsleer gaat over de hele persoon, niet over losse onderdelen. De samenhang is belangrijk, niet enkele gedragingen. Persoonlijkheidsleer gaat met name over individuele verschillen. We lijken allemaal op elkaar (zoeken plezier, vermijden pijn) maar verschillen ook. Juist die verschillen maken dat je spreekt over iemands persoonlijkheid. Persoonlijkheid wordt gevormd door een combinatie van krachten: • Ontwikkeling
• • •
Biologie en evolutie Omgeving Sociale netwerken en cultuur
In je genen zit je aanleg voor bepaalde eigenschappen, die weer versterkt kunnen worden door je opvoeding, en de omgeving waar je in verblijft. Vanuit de evolutie: mensen die agressief zijn, zullen eerder overleven dan passieve mensen. Dit heet de ‘survival of the fittest’. Deze kan maken dat mensen ‘onredelijk agressief’ kunnen reageren. Van oudsher is agressiviteit een eigenschap die maakt dat mensen vaker overleven dan de mensen die vreedzamer zijn. Je plaats in het gezin bijvoorbeeld, beïnvloedt je ‘karakter’: de oudste neemt meer verantwoordelijkheid, de middelste bemiddelt en de jongste neemt problemen wat minder zwaar. Statistisch gezien dus! Het gaat om gemiddeldes en de verschillen zijn zo klein dat je ze in het dagelijks leven vaak nauwelijks herkent. Je omgeving vormt mede je persoonlijkheid door bepaald gedrag te stimuleren belonen, met geld of aandacht). De discussie gaat er intussen niet meer over welke invloeden bepalend zijn, maar hoe en in welke mate ze elkaar beïnvloeden.
Dispositionele theorieën Uit welke blijvende patronen of disposities bestaat onze persoonlijkheid? Volgens alle dispositionele theorieën bestaat er een kleine groep persoonlijkheidskenmerken die temperamenten, karaktertrekken of typen worden genoemd; door deze kenmerken verkrijgt de persoonlijkheid van het individu in de loop van de tijd consistentie. Ofwel: Er zijn enkele kenmerken die van grote invloed zijn op iemands persoonlijkheid. Die kenmerken worden wel genoemd: typen, trekken, temperament, karaktereigenschappen. Deze kenmerken zijn op verschillende tijdstippen en op verschillende momenten in je leven hetzelfde. Humores
De humorestheorie van Hippocrates (meer dan 2000 jaar geleden) was een van de eerste omschrijving van iemands persoon. Humores zijn de lichaamsvloeistoffen, die een bepaald temperament vertegenwoordigen: Bloed rood hart Chole (Gele gal) geel lever ontvlambaar) Melanchole (zwarte gal) zwart milt (depressief) Flegma (slijm) groenhersenen
optimistisch (monter) cholerisch (licht melancholie flegmatisch (traag)
Vurige, energieke mensen werden verondersteld een overheersende hoeveelheid bloed te hebben, en werden sanguinisch genoemd. Het cholerische type werd verondersteld makkelijk irriteerbaar te zijn en snel kwaad te worden als gevolg van een teveel aan gele gal. Vandaar bijvoorbeeld de uitdrukking in een Spaanse/Franse colère uitschieten. Een teveel aan zwarte gal werd verondersteld neerslachtigheid, introversie en depressies te veroorzaken. Nog steeds worden neerslachtige stemmingen aangeduid met de termen melancholie en zwartgalligheid. Flegmatici, mensen met veel slijm in hun lichaam, waren vooral kalm en weinig emotioneel. Biologisch gezien klopt het allemaal niet zo, maar de termen zijn ingeburgerd en herkenbaar. Big five Tegenwoordig wordt wetenschappelijk veel gewerkt met de ‘big five’. Aan de hand van vele vragenlijsten en statische analyses zijn vijf eigenschappen vastgesteld, die los staan van elkaar en samen een goed overzicht geven van iemands persoon. Dit zijn • extraversie • vriendelijkheid • consciëntieusheid • emotionele stabiliteit • autonomie Op internet zijn meerdere testen te vinden, waarmee je jezelf kunt plaatsen op deze vijf dimensies. Op de site van het boek van Zimbardo staat er ook een: http://zap.psy.utwente.nl/zaps/zaps/zaps/bigfive.res/frames.html Met uitleg op deze site:
Extraversie: Mensen die hoog scoren op extraversie zijn sociale mensen in de zin dat ze graag in het gezelschap van anderen vertoeven. Daarnaast zijn hoogscoorders op deze factor ook assertiever, energieker en spraakzamer dan laagscoorders. Ze houden van spanning en zijn opgewekt en optimistisch van aard. Lage scores op deze factor impliceren introversie. In een aantal opzichten dient introversie echter eerder als de afwezigheid dan als het tegenovergestelde van extraversie te worden gezien. Laagscoorders zijn eerder gereserveerd, meer onafhankelijk en eerder rustig. Vriendelijkheid: Deze factor heeft te maken met hoe iemand reageert op belangen en doelen van anderen. Hoogscoorders zijn hulpvaardig, bescheiden, vriendelijk en geneigd tot samenwerken. Ze verplaatsen zich in de ander en bekijken situaties mede vanuit het doel van een ander. Deze mensen geloven dat anderen hen ook zullen helpen wanneer dat nodig mocht zijn. Laagscoorders op deze factor zijn eerder egocentrisch. Hun instelling is eerder competitief dan coöperatief. Consciëntieusheid: De consciëntieuze persoon wordt gekarakteriseerd door eigenschappen als volhardend, ambitieus, gewetensvol en betrouwbaar. Men is goed georganiseerd, doelgericht en ziet het leven in termen van taken die moeten vervuld worden. Mensen die laag scoren op consciëntieusheid ontbreekt het niet aan normen, idealen of principes, ze zijn alleen minder strikt en precies in het toepassen ervan. Ze werken aan het bereiken van hun doelen op een meer ontspannen manier en men neemt het meer voor lief dat dingen soms mislukken. Emotionele stabiliteit: Dit brede domein van persoonlijkheidstrekken contrasteert emotionele stabiliteit met emotionele labiliteit, waarbij dit laatste ook wel als 'neuroticisme' wordt aangeduid in de persoonlijkheidsleer. Een term die hierbij een belangrijke rol speelt is angst, aangezien laagscoorders sterk geneigd zijn om angst te ervaren, naast andere negatieve gevoelens zoals woede, frustratie, somberheid, schaamte en schuld. Mensen met hoge scores op deze factor zijn emotioneel stabiel en moeilijk uit hun lood te slaan. Ze hebben gewoonlijk een gelijkmatig humeur, zijn kalm en ontspannen en benaderen stresssituaties op een rustige manier. Autonomie: Mensen die hoog scoren op deze factor zijn nieuwsgierig. Hun ervaringswereld is doorgaans rijk en gevarieerd. Deze mensen conformeren zich niet bij voorbaat aan de beschikbare regels. Mensen die laag scoren op deze factor neigen naar conventioneel gedrag en conservatieve opvattingen. Ze verkiezen het vertrouwde boven het nieuwe. De breedte en intensiteit van hun interesses zijn geringer.
Kernkwaliteiten Een typering die de laatste jaren heel populair is geworden en op veel plekken gebruikt wordt, is die van Daniel Ofman: de kernkwaliteiten. Ofman gaat er van uit dat mensen kernkwaliteiten hebben, die tekenend zijn voor haar of zijn persoonlijkheid. Kernkwaliteiten zijn aangeboren. Daarnaast heeft iemand ook latente kwaliteiten, eigenschappen die minder bepalend zijn, maar wel ontwikkeld kunnen worden. Deze noemt hij uitdagingen. In zijn ogen bestaan er eigenlijk geen slechte eigenschappen. Slechte eigenschappen ziet hij als doorgeschoten goede eigenschappen; te veel van het goede. Hij noemt ze valkuilen. In schema:
Kwadrant van Ofman
Belangrijk in zijn visie is dat je niet moet proberen om minder te laten zien van je kernkwaliteit, want dan werk je tegen je eigennatuur in. Beter is het om je uitdaging te zoeken, een kwaliteit die je kunt ontwikkelen om het doorschieten van je kernkwaliteit te voorkomen. Je uitdaging is het tegenovergesteld van je valkuil. Wanneer je iemand tegenkomt die jouw ‘uitdaging’ als kernkwaliteit heeft, kun je van die persoon veel leren. Het is echter ook zo, dat je je ook snel ergert aan die eigenschap, vooral wanneer die iets te veel getoond wordt. Dan komt die persoon in jouw allergie terecht. Dat betekent dus ook dat je veel leren kunt van diegene die jou zo irriteert!\
Persoonlijkheidsstoornissen
Aandoeningen die gepaard gaan met chronische, pervasieve, starre en maladaptieve gedachtepatronen, emoties, sociale relaties of impulsbeheersing. Ofwel: mensen met een persoonlijkheidsstoornis wijken af van wat men verwacht in hun cultuur op het terrein van • Denken: Ze hebben andere opvattingen • Voelen: Ze reageren emotioneel anders dan gewoon • Dagelijks functioneren: Ze ‘doen raar’ • Zelfbeheersing: Ze kunnen zichzelf minder goed of juist heel goed onder controle houden Het gaat hierbij om een patroon, dat moeilijk of niet te doorbreken is. Zijzelf of anderen in hun omgeving kunnen hier erg onder lijden. Persoonlijkheidsstoornissen zijn moeilijk of niet te behandelen. Drie veel voorkomende persoonlijkheidstoornissen zijn: Narcistische persoonlijkheidsstoornis Mensen hebben een overdreven gevoel van eigendunk, maar zijn tegelijkertijd erg kwetsbaar voor kritiek. Ze zijn egoïstisch en kunnen zich moeilijk in anderen inleven. Antisociale persoonlijkheidsstoornis Mensen zijn zich slecht bewust van de behoeften van anderen en voelen zich daar al helemaal niet verantwoordelijk voor. Ze zijn vaak wel charmant en kunnen goed manipuleren. Ze zitten niet alleen in de gevangenis, maar komen ook voor in het zakenleven. Borderline persoonlijkheidsstoornis Deze mensen zijn emotioneel instabiel en raken snel van slag. Ze hebben een lage frustratietolerantie. Ze hebben vaak een neiging tot verslaving, zich overeten, roekeloos rijden of zelfverminking.
Psychische processen Welke psychische processen zijn binnen onze persoonlijkheid aan het werk? Hoewel volgens elk van de procestheorieën in de persoonlijkheid verschillende krachten aan het werk zijn, wordt de persoonlijkheid door al deze theorieën beschreven als het resultaat van interne psychische processen en sociale interacties. Ofwel: Er is een aantal theorieën dat de persoonlijkheid verklaart vanuit aanleg als omstandigheden.
Drie belangrijke visies
Het psychodynamisch model Het accent ligt op onbewuste motieven, vooral van uit onze jeugd. Freud is de bekendste. Hij heeft veel volgelingen gehad, waaronder Jung, Horney, Erikson, Adler Enkele belangrijke aspecten van de psychoanalyse van Freud: De ijsberg: Er is maar een klein deel boven water, dat wat wij zien en kennen: het bewuste. Daaronder zit een klein deel waar we ons met enige moeite bewust van kunnen worden, het voorbewuste. Maar het grootste deel zit diep verscholen onder water en kennen we niet. Tot we er tegen aan botsen, maar dan nog weten we niet waarom we zinken… Volgens Freud komt veel gedrag voort uit behoeften en conflicten vanuit het onbewuste. Een andere driedeling van Freud: Id: de behoeften, verlangens Ego: de regelaar, bemiddelaar, de ratio Het Superego: het geweten, normen Volgens Freud ontwikkelt een mens zich in fasen. In elke fase staat een ander thema centraal: Oraal, anaal, fallisch, latent, genitaal. Zie het schema op pagina 284. Dit is later door Erikson verder uitgewerkt. Zie het schema op pagina 258. De theorie van Freud is wetenschappelijk niet te bewijzen; zijn taal is ook nogal vaag. Maar de laatste jaren komen vanuit de neuropsychologie –het hersenonderzoek- steeds meer aanwijzingen dat er inderdaad een onbewust verwerkingssysteem is
Het humanistisch model Humanisten, zoals Maslow en Rogers, zien de mens als iemand die zichzelf wil actualiseren, wil ontwikkelen, wil groeien. De piramide van Maslow is alom bekend: hij benoemt een behoeftehiërarchie. De basisbehoeften moeten eerst vervuld zijn, daarna kom je pas toe aan de volgende behoeftes. Rogers ging uit van de mens die streeft naar zelfactualisatie. Een volledig functionerend iemand is een persoon met een positief zelfbeeld in een omgeving die positief reageert. Mensen kunnen
door te veel tegenslag en ellende uit balans raken, maar blijven er naar streven om weer in harmonie met zichzelf en hun omgeving te leven.
Het sociaal-cognitief model Twee belangrijke sociaal-cognitief psychologen zijn Bandura en Rotter. Bandura stelt dat we leren door imiteren: er is een wisselwerking tussen cognitie, gedrag en omgeving: reciproque determinisme. Rotter stelt dat onze persoonlijkheid vooral bepaald wordt door de locus of control: Bij een interne locus of control heb je de opvatting dat je resultaten –positief of negatief- het gevolg zijn van je eigen inzet. Bij een externe locus of control heb je de opvatting dat je resultaten bepaald worden door anderen en door omstandigheden.
Toepassing Welke 'theorieën' gebruiken mensen om zichzelf en anderen te begrijpen? Ons inzicht in onszelf en anderen is gebaseerd op impliciete theorieën van de persoonlijkheid en op onze eigen levensverhalen - beide factoren worden door de cultuur beïnvloed. Ofwel: Ieder maakt zijn eigen persoonlijkheidstheorie. Die baseer je op wat je weet / geleerd hebt en op je eigen levenservaring. In het algemeen is deze persoonlijkheidstheorie goed genoeg om mee te functioneren, ook al zitten er feitelijk onjuiste conclusies bij. Dank zij je eigen persoonlijkheidstheorie kun je snel en gemakkelijk mensen plaatsen. Ook kun je je eigen gedrag duiden. Maar wanneer je in een heel andere omgeving komt, of met een heel nieuwe doelgroep te maken krijgt, kan het zijn dat je je theorie moet aanpassen. Ofwel accommoderen …
Voorbereiding werkles
Big five: doe de test op http://zap.psy.utwente.nl/zaps/zaps/zaps/bigfive.res/frames.html Scoor jezelf en een of twee medestudenten. Spreek met elkaar af welke twee- drietallen je vormt. Neem morgen de handout van ‘meidenvenijn’ mee. Deze heb je nodig bij een onderdeel van de werkles.
Literatuur Daniel Ofman Bezieling en kwaliteit in organisaties. 1992-2006 Cothen, Servire Hoofdstuk 2: kernkwaliteiten