Pensioenen

  • April 2020
  • PDF

This document was uploaded by user and they confirmed that they have the permission to share it. If you are author or own the copyright of this book, please report to us by using this DMCA report form. Report DMCA


Overview

Download & View Pensioenen as PDF for free.

More details

  • Words: 21,697
  • Pages: 97
Praktijk

antwoorden op bedrijfsvraagstukken

PENSIOENEN EN LIJFRENTES Arthur Borghoff Geactualiseerde versie d.d. 5 maart 2009

Deze publicatie bevat de vragen & antwoorden zoals die zijn opgenomen in de databank van www.tql.nl © 2009 The Question Library BV. Vermenigvuldiging niet toegestaan.

Inhoud: NIEUWE WETGEVING...................................................................................................... 4 PENSIOENEN EN DE KREDIETCRISIS........................................................................... 7 INKOMENSVOORZIENING.............................................................................................. 9 BASISVOORZIENINGEN: AOW, ANW, WAO................................................................ 12 PENSIOENEN; ALGEMEEN........................................................................................... 15 PENSIOENWET (PW)..................................................................................................... 20 BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS................................................................................. 22 ONDERNEMINGSPENSIOENFONDS............................................................................ 23 PENSIOEN : VASTLEGGING EN TOEZEGGING.......................................................... 24 PENSIOEN: OPBOUW.................................................................................................... 27 PENSIOEN: ONTSLAG................................................................................................... 29 PENSIOENEN: VERANDERING VAN WERKGEVER.................................................... 32 PENSIOEN : OUDERDOMSPENSIOEN......................................................................... 34 PENSIOEN: OUDERDOMSOVERBRUGGINGSPENSIOEN......................................... 35 PENSIOEN: ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN............................................... 37 PENSIOEN: PARTNERPENSIOEN................................................................................ 38 PENSIOEN SYSTEMEN.................................................................................................. 42 PENSIOENOVEREENKOMSTEN: EINDLOONREGELING........................................... 47 PENSIOENREGELINGEN – LEVENSJARENREGELING.............................................. 48 PENSIOENOVEREENKOMSTEN: BESCHIKBARE PREMIEREGELING...................... 53 PENSIOENOVEREENKOMSTEN: MIDDELLOONREGELING...................................... 58 VUT.................................................................................................................................. 60 PREPENSIOEN............................................................................................................... 62 FINANCIERING: TARIEF EN PREMIE........................................................................... 65

TQL Pensioenen en lijfrentes

2

Inhoud: FINANCIERING: STELSELS........................................................................................... 70 FINANCIERING: AANSPRAKEN.................................................................................... 73 AANVULLENDE VOORZIENINGEN; ALGEMEEN......................................................... 74 AANVULLENDE VOORZIENING: LIJFRENTE............................................................... 75 AANVULLENDE VOORZIENING: LIJFRENTEVORMEN............................................... 77 AANVULLENDE VOORZIENING : OVERBRUGGINGSLIJFRENTE.............................. 78 AANVULLENDE VOORZIENING: NABESTAANDENLIJFRENTE.................................. 79 AANVULLENDE VOORZIENING: LIJFRENTE VOOR MEERDERJARIGE INVALIDE KINDEREN.................................................................................................... 80 AANVULLENDE VOORZIENING: AFTREK PREMIES................................................... 84 AANVULLENDE VOORZIENING: LIJFRENTE 2001...................................................... 85 KAPITAALVERZEKERING.............................................................................................. 88 OVER DE AUTEUR......................................................................................................... 90

TQL Pensioenen en lijfrentes

3

Nieuwe wetgeving 1. Waarom heeft de regering ingegrepen in de pensioenregelingen? De regering wilde bereiken dat meer mensen langer aan het werk blijven zodat pensioenen betaalbaar blijven. Met ingang van 1 januari 2006 zijn een aantal nieuwe wetten van kracht geworden. 2. Is de prepensioenregeling vervallen? Prepensioen is niet komen te vervallen, maar de regeling is vanaf 1 januari 2006 niet meer fiscaal gefacilieerd. Alleen werknemers die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder zijn, behouden de huidige fiscale voordelen. De premies voor prepensioen, die gebruikt worden voor de uitkeringen voor deze groep, blijven aftrekbaar. Wie jonger is gaat belasting over de premies betalen. De uitkeringen blijven onbelast. Alle reeds opgebouwde prepensioenrechten blijven bestaan. Verder mogen ouderen vanaf 50 jaar extra sparen via de nieuwe levensloopregeling, die op 1 januari 2006 is ingegaan. Met deze regeling kunnen werknemers zelf sparen voor verlof of voor eerder pensioen. Als een werkgever vast wil houden aan de afgesproken prepensioenleeftijd, dan impliceert dat 30 tot 40% hogere kosten voor werkgever en werknemer. Als de werkgever niet verder wenst te gaan dan zijn huidige pensioenkosten, heeft de regeling tot gevolg dat het prepensioen automatisch later ingaat, resp. dat de uitkering navenant lager komt te liggen. 3. Bestaat de VUT nog? VUT-regelingen zijn per 1 januari 2006 niet langer fiscaal aftrekbaar. Alleen werknemers die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder zijn, behouden de huidige fiscale voordelen. De premies voor VUT, die gebruikt worden voor de uitkeringen voor deze groep blijven aftrekbaar. Wie jonger is gaat belasting over de premies betalen. De uitkeringen blijven onbelast. Alle reeds opgebouwde VUT-rechten blijven bestaan. De gehele VUTuitkering zal niet ineens worden belast op het moment dat iemand met de VUT gaat. 4. Heeft het voor werknemers nog zin om VUT-premie te betalen? De VUT wordt gefinancierd door middel van het omslagstelsel. Dat houdt in dat de VUTpremies die werknemers nu betalen, worden gebruikt om de uitkeringen te financieren van de collega's die nu gebruik maken van de VUT. Met andere woorden: men betaalt de premie niet voor zijn eigen VUT. Met name de jongere werknemers zien voor het betalen van de premie nooit iets terug. Voor oudere werknemers geldt een overgangsregeling. De overgangsregeling betekent dat de premies voor de VUT-uitkeringen van mensen van 55 jaar en ouder, die dus door de huidige werknemers en hun werkgevers worden opgebracht, onbelast zijn. Dit houdt concreet in dat werkgevers en werknemers nog tot 2015 betaalde VUT-premies, voor mensen van 55 jaar en ouder, kunnen aftrekken van de belasting. Overigens zijn CAO-partijen zelf verantwoordelijk voor de inhoud van VUT- en prepensioenregelingen. Het is aan hen deze eventueel te wijzigen in het licht van het nieuwe fiscale regime per 2006.

TQL Pensioenen en lijfrentes

4

5. Wanneer is de levensloopregeling ingevoerd? Met ingang van 1 januari 2006 is de levensloopregeling ingevoerd. De regeling is bedoeld voor alle werknemers en komt dan naast de spaarloonregeling die de regering aanvankelijk helemaal wilde afschaffen. Het aan beide regelingen gelijktijdig deelnemen is niet mogelijk. Er dient vóór 1 juli 2006 een keuze te worden gemaakt aan welke regeling men wil deelnemen. 6. Wat houdt de levensloopregeling in? Met de levensloopregeling kan een werknemer sparen voor verlof tijdens zijn werkzame leven. Men mag dan jaarlijks 12% belastingvrij van het bruto inkomen sparen tot een maximum van 210 procent van het laatstgenoten brutojaarloon. Pas als een werknemer het gespaarde geld gebruikt voor (deeltijd)verlof, betaalt hij er belasting over. Het doel van deze regeling is een betere balans tussen het werk en het privé-leven. Zo kan een werknemer er een poosje tussenuit gaan of tijdelijk minder gaan werken. Uiteraard in goed overleg met de werkgever. Hierbij kan gedacht worden aan zorgverlof, een 'sabbatical', studieverlof, ouderschapsverlof of deeltijdpensioen. Via de regeling kan worden gespaard in geld, maar ook in tijd. Bij geldsparen wordt een bedrag ingehouden van het brutoloon. Dit wordt op een speciale spaarrekening gestort of overgemaakt als premie voor een zogeheten levensloopverzekering. Kiest men voor tijdsparen dan worden bijvoorbeeld extra gewerkte uren of atv-dagen opgespaard. De opgebouwde tijd, tot aan een maximum van 210 procent van het laatstgenoten brutojaarloon, kan worden gebruikt om een periode met verlof te gaan. 7. Kan van de levensloopregeling onbeperkt gebruik gemaakt worden? Er mag dus maximaal 210 procent van het bruto jaarsalaris worden gespaard of ruim twee jaar verlof in opgespaarde dagen. Het saldo is hervulbaar. De levensloopregeling kan worden aangeboden door banken, verzekeraars en pensioenfondsen en kan de vorm hebben van een spaar- of verzekeringsproduct. 8. Kan de levensloopregeling ook aangewend worden om eerder met pensioen te gaan? Werknemers mogen het spaarsaldo gebruiken om eerder met pensioen te gaan. Doordat het spaarsaldo gedeeltelijk kan worden opgenomen, is het mogelijk dat - indien men genoegen neemt met 70 procent van het laatstverdiende loon - werknemers 3 jaar eerder kunnen stoppen met werken. Om ook ouderen in staat te stellen nog voldoende saldo op te bouwen om hiervan gebruik te maken, kunnen mensen tussen hun 50ste en 55ste jaar versneld het maximale tegoed van 210 procent van het brutojaarloon opbouwen. 9. Mag iedereen gebruik maken van de levensloopregeling? De levensloopregeling wordt een wettelijk recht voor alle werknemers, dus ook directeurengrootaandeelhouders. Het gehele personeel kan deelnemen aan deze voorziening. Als een werknemer uit dienst treedt en bij een andere werkgever aan de slag gaat, kan hij zijn levensloopregeling eenvoudig meenemen.

TQL Pensioenen en lijfrentes

5

10. Wat is een levensloopverlofkorting? Om het financiële voordeel uit de levensloopregeling te vergroten wordt bij opname van een tegoed uit de levensloopregeling een levensloopverlofkorting toegepast. Dit is een korting op de te betalen belasting en afhankelijk van het bedrag dat aan de levensloopregeling wordt onttrokken en het aantal jaren dat is ingelegd in de levensloopregeling. De korting bedraagt € 188 per jaar waarin gestort is in de levensloopregeling. 11. Wat is een 40-deelnemingsjarenpensioen? Aan werknemers die 40 jaar in een pensioenregeling hebben deelgenomen, kan een aanvullend pensioen worden toegekend. Het 40-deelnemingsjarenpensioen is een pensioen dat een werknemer vanaf zijn 63e kan gaan genieten als hij 40 deelnemingsjaren in een pensioenregeling heeft bereikt. Dit 40-deelnemingsjarenpensioen gaat in op hetzelfde tijdstip als het ouderdomspensioen en bedraagt inclusief rechten op VUT, ouderdoms–, overbruggings– en prepensioen niet meer dan 70% van het laatstgenoten jaarsalaris. De opbouw van dit pensioen vindt pas plaats als de deelnemer 40 deelnemingsjaren heeft bereikt. Voorbeeld Een werknemer is op zijn 21-ste toegetreden tot een pensioenregeling. De reguliere pensioendatum is op 65-jarige leeftijd. De pensioenregeling van de werkgever is een eindloonregeling met een jaarlijkse opbouw van 1,6%. De werkgever wil deze werknemer de mogelijkheid bieden op 63-jarige leeftijd met pensioen te gaan tegen een pensioen van 70%. Het gevolg van een dergelijke toezegging is dat pas op 61-jarige leeftijd van de werknemer kan worden begonnen met de opbouw van het pensioen. Hiertoe dient te worden bepaald welk actuarieel herrekend pensioen de werknemer op 63-jarige leeftijd zal hebben opgebouwd. Het op deze wijze berekende niveau van ouderdomspensioen wordt gesteld op 60%. Het verschil tussen deze 60% en de gewenste 70% (beiden vanaf 63-jarige leeftijd levenslang) zal binnen twee jaren tijdsevenredig moeten worden gefinancierd. 12. Wat is er met het spaarloon gebeurd? De spaarloonregeling blijft bestaan. Jaarlijks moet de werknemer kiezen of hij gebruik maakt van de spaarloonregeling of van de levensloopregeling. De huidige verlofspaarregeling gaat op in de nieuwe levensloopregeling. Voor werknemers die ouderschapsverlof opnemen, komt er een tijdelijke ouderschapsverlofkorting. Werknemers die nog niet voldoende hebben kunnen sparen, worden zo in staat gesteld om toch ouderschapsverlof op te nemen. De regeling bedraagt de helft van het minimumloon per opgenomen verlofuur en geldt tot 31 december 2009. Na deze datum worden werknemers geacht zelf voldoende gelegenheid te hebben gehad om een spaarsaldo voor een redelijke periode van verlof op te bouwen. 13. Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet van kracht geworden. Welke wet vervangt de Pensioenwet? De pensioenwet vervangt de Pensioen- en spaarfondsenwet uit 1952.

TQL Pensioenen en lijfrentes

6

Pensioenen en de kredietcrisis 14. Wat zijn de gevolgen van de kredietcrisis voor de pensioenen? De kredietcrisis heeft geen invloed op de hoogte van de AOW-uitkering, het ‘basispensioen’ voor iedereen die in Nederland woont. De kredietcrisis heeft wel gevolgen voor de pensioenen bovenop de AOW, de aanvullende pensioenen. Mensen met een aanvullende pensioenvoorziening betalen premie voor hun toekomstige pensioenuitkering. Pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen beleggen deze premies om daarmee straks pensioen uit te kunnen betalen. Met de rente en de winst op beleggingen bouwen ze vermogen op. Bijna altijd is dat vermogen groot genoeg om de hoogte van de aanvullende pensioenuitkering jaarlijks aan te passen aan de stijging van de prijzen, de zogeheten indexatie. Het vermogen van pensioenfondsen is door de kredietcrisis flink kleiner geworden. De zogeheten dekkingsgraad van pensioenfondsen moet minstens 105% zijn. Bij nogal wat pensioenfondsen is de dekkingsgraad door de crisis onder die grens terecht gekomen. Dat betekent dat die fondsen voor 1 april 2009 aan de financiële toezichthouder – De Nederlandse Bank (DNB) – moeten laten weten hoe ze de dekkingsgraad weer op peil, dus op minimaal 105%, denken te brengen. De wettelijke hersteltermijn van drie jaar wordt tijdelijk verlengd naar maximaal vijf jaar. Dit heeft minister Donner na overleg met DNB besloten. 15. Waarom krijgen de pensioenfondsen vijf jaar de tijd om hun buffers te herstellen? Het verlengen van de hersteltermijn naar vijf jaar is afgesproken om meer ruimte te bieden aan de pensioenfondsen. Of het ook vijf jaar gaat duren, hangt af onder meer van de ontwikkeling op de beurs en de rentestand van de langetermijnrente. Als bijvoorbeeld de rentestand in de komende jaren gaat oplopen, dan zal het probleem ook sneller opgelost zijn. 16. Wat gebeurt er de komende jaren met de pensioenen? De pensioenfondsen moeten voor 1 april 2009 aangeven hoe zij binnen vijf jaar hun vermogen op peil te brengen. Als ze niet genoeg vermogen hebben, dan mogen ze de pensioenen niet aanpassen aan de prijsstijgingen (indexatie). Of dit betekent dat gepensioneerden er vijf jaar geen cent bij krijgen staat nu nog niet vast. Als de fondsen sneller hun vermogen op peil hebben, bijvoorbeeld binnen drie jaar, dan kunnen ze daarna de pensioenen weer aanpassen aan de prijsstijging. Ook is het denkbaar dat pensioenfondsen onvoldoende zicht op herstel kunnen bieden en dat tezijner tijd drastischer maatregelen moeten worden genomen, zoals premieverhoging of pensioenverlaging.

TQL Pensioenen en lijfrentes

7

17. Hoe zit het met de waardeoverdracht van het pensioen bij verandering van werkgever? Als u van baan wisselt kunt u de waarde van uw pensioen laten overdragen naar het pensioenfonds van uw nieuwe werkgever. In de Pensioenwet is geregeld dat beide pensioenfondsen mee moeten werken aan zo’n verzoek om waardeoverdracht. In de Pensioenwet is ook opgenomen dat de plicht om mee te werken aan waardeoverdracht vervalt als de dekkingsgraad (de financiële buffer voor de pensioenverplichtingen) van het pensioenfonds waarbij u weggaat of de dekkingsgraad van uw nieuwe pensioenfonds onder 105% is gezakt. Door de kredietcrisis is een aantal pensioenfondsen onder die grens terecht gekomen. Deze fondsen hoeven nu dus niet mee te werken aan uw verzoek tot waardeoverdracht. De wettelijke plicht tot meewerken aan waardeoverdracht gaat weer gelden zodra de dekkingsgraad van beide pensioenfondsen weer boven de grens van 105% ligt. 18. Kan een pensioenfonds omvallen? Een pensioenfonds kan niet omvallen. Een bank kan in de problemen komen doordat mensen ineens al hun geld bij de bank gaan weghalen. Doordat banken geen contant geld meer hebben, kan een bank daardoor failliet gaan. Bij pensioenfondsen kan dat niet gebeuren, omdat mensen niet ineens al hun geld bij het fonds opvragen. Bovendien hebben pensioenfondsen enorm grote vermogens en daarom hebben zij geen gebrek aan contant geld.

19. Als het later weer beter gaat met de pensioenfondsen, volgt dan een reparatie? Het kan dat in pensioenregelingen is afgesproken dat het pensioenfonds, als het weer beter gaat, het verleden repareert. Is er dus een jaar geen koopkrachtbehoud geweest, dan kan dat in de jaren daarna worden bijgespijkerd. Als het pensioen is verlaagd (afgestempeld) wordt dat meestal gerepareerd als het fonds weer goed bij kas zit.

20. Welke gevolgen heeft de kredietcrisis voor pensioenen op basis van beschikbare premieregeling? Als je een beschikbare premieregeling hebt, kan het zijn dat de premie wordt belegd. De uiteindelijke uitkering (bijvoorbeeld 70% van het laatst verdiende loon) staat niet vast maar is afhankelijk gemaakt van het rendement op de beleggingen. Als de koersen omlaag gaan, heb je daardoor minder geld in je pensioenpot zitten. Consumentenrubriek Tros Radar stelde in februari 2009 dat zeker 370.000 Nederlanders ernstig in de problemen zijn gekomen omdat de waarde van deze pensioenen met 40-60% blijkt te zijn gedaald.

TQL Pensioenen en lijfrentes

8

Inkomensvoorziening 21. Waaruit bestaan de toekomstige inkomensvoorzieningen in Nederland? De Nederlandse toekomstige inkomensvoorzieningen bestaan uit: • basisvoorzieningen die door de overheid zijn getroffen (eerste pijler); • voorzieningen die tot stand komen tussen de sociale partners, respectievelijk tussen werkgever en werknemer (tweede pijler); • de individuele voorzieningen (derde pijler) als aanvulling op de voorzieningen via de eerste en tweede pijler.

22. Welke zijn de basisvoorzieningen? De basisvoorzieningen zijn onder te verdelen in een uitkering bij: • ouderdom op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW); • overlijden op grond van de Algemene Nabestaandenwet (Anw); • arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet WIA (werk en inkomen naar arbeidsvermogen).

23. Wat is een pensioenvoorziening? Een pensioenvoorziening is een overeenkomst waarbij de werkgever aan de werknemer een pensioen toezegt, respectievelijk is een overeenkomst die tot stand komt tussen sociale partners. Hieronder valt ook het pensioen dat een vrije beroepsbeoefenaar opbouwt door deelname aan een beroepspensioenregeling. Er kan een onderscheid worden gemaakt op basis van een uitkering bij ouderdom, bij overlijden en bij arbeidsongeschiktheid. 24. Waaruit bestaat de individuele toekomstvoorziening? De individuele voorzieningen bestaan uit lijfrente- en kapitaalverzekeringen. Ook bij deze voorzieningen kan een onderscheid worden gemaakt op basis van een uitkering bij ouderdom, bij overlijden en bij arbeidsongeschiktheid.

TQL Pensioenen en lijfrentes

9

25. Wat is een pensioentekort? Volgens het Verbond van Verzekeraars heeft 80% van de werknemers in Nederland een pensioengat. Een pensioentekort is het verschil tussen het begrip “normpensioen” ter grootte van 70% van het laatstverdiende jaarsalaris en de reeds opgebouwde pensioenrechten. Wanneer gestopt wordt met werken bedraagt het pensioeninkomen geen 70% van het laatstverdiende loon. Of er werkelijk sprake is van een pensioentekort hangt af van andere voorzieningen in de privé-sfeer, bijvoorbeeld: • de overwaarde van een eigen huis; • de waarde van een eventuele beleggingsportefeuille; • een vrije kapitaalverzekering die vóór 1 januari 2001 is afgesloten en dus niet onder Wet inkomstenbelasting 2001 valt; • spaargeld op een bankrekening; • een erfenis.

TQL Pensioenen en lijfrentes

10

Basisvoorzieningen: AOW, Anw, WAO 26. Is de Algemene Ouderdomswet (AOW) een verplichte verzekering? Ja, de Algemene Ouderdomswet (AOW) is een volksverzekering. 27. Wie zijn er verzekerd voor de Algemene Ouderdomswet (AOW)? Voor de AOW zijn verzekerd: • Alle Nederlandse ingezetenen - ongeacht hun nationaliteit - tussen 15 en 65 jaar; • Alle niet-ingezetenen die in Nederland arbeid in dienstbetrekking verrichten en op grond daarvan loonbelasting betalen; • Overige Nederlanders die buiten Nederland verblijven en die in Nederlandse overheidsdienst zijn, werken op een Nederlandse diplomatieke of consulaire post of bij een permanente vertegenwoordiging van Nederland bij een internationale organisatie.

28. Wie is een Nederlands ingezetene? Een Nederlands ingezetene is iemand die in Nederland woont, dus ingeschreven is in het bevolkingsregister. Of iemand in Nederland woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. De nationaliteit van de persoon is niet van belang. 29. Is er een premieplicht voor de Algemene Ouderdomswet (AOW)? Ja, er is een algemene premieplicht voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Belastingdienst zorgt voor de premieheffing. De premies worden gezamenlijk met het bedrag voor de loon- en inkomstenbelasting geïnd. 30. Wanneer wordt het recht op AOW opgebouwd? Het recht op AOW wordt opgebouwd tussen 15- en 65-jarige leeftijd. 31. Hoe wordt het recht op AOW opgebouwd? Een Nederlands ingezetene bouwt jaarlijks 2% aan AOW recht op tussen 15- en 65-jarige leeftijd. 32. Wat gebeurt er met de AOW bij emigratie? Bij emigratie vervalt de AOW-opbouw, tenzij de geëmigreerde de premiebetaling voortzet. Voorbeeld: een Nederlands ingezetene die gedurende 10 jaar geëmigreerd is geweest en de premiebetaling niet heeft voortgezet, ontvangt vanaf 65-jarige leeftijd een AOW uitkering van 80%. Er wordt dus een korting van 2% per jaar toegepast als de premiebetaling gedurende de periode van emigratie niet is voortgezet. 33. Wie hebben recht op een AOW-uitkering? Iedere Nederlandse inwoner boven 65 jaar heeft recht op een AOW-uitkering. Het maakt dus niet uit of het individu daadwerkelijk premie heeft betaald. Thans genieten circa 2,5 miljoen Nederlandse inwoners een AOW-uitkering. In 2011 is dat aantal opgelopen tot meer dan 3 miljoen.

TQL Pensioenen en lijfrentes

11

34. Waaraan is de hoogte van de Algemene Ouderdomswet (AOW)-uitkering gekoppeld? De hoogte van de AOW-uitkering is gekoppeld aan het minimumloon. 35. Is de hoogte van de AOW-uitkering afhankelijk van inkomen? Nee, de hoogte van de AOW-uitkering is vooralsnog onafhankelijk van het inkomen. De regering wil echter dat ontvangers van de AOW vanaf 2011 mee moeten gaan betalen: de zogenaamde fiscalisering van de AOW. Als zij een aanvullend pensioen hebben van 18.000 euro of meer en na 1945 geboren zijn zullen zij geleidelijk aan ook AOW-premie moeten gaan afdragen. 36. Wanneer start de AOW-uitkering? De AOW-uitkering start op de eerste dag van de maand waarin de gerechtigde de 65-jarige leeftijd bereikt. Het kabinet heeft eind augustus 2008 echter besloten dat iedereen straks demogelijkheid krijgt om zijn AOW tot 5 jaar na zijn 65ste in te lateningaan. De basispensioenvoorziening zal hoger zijn naarmate hij lateringaat: uitgaande van een levensverwachting van bijvoorbeeld nogtwintig jaar na 65, dan zal de gepensioneerde na 1 jaar een 5 procenthogere AOW krijgen en na twee jaar 10 procent. Er zal ook eenmogelijkheid komen om AOW gedeeltelijk te ontvangen. Het parlement moet nog met de wijzigingen instemmen.

37. Op basis van welk stelsel wordt de AOW gefinancierd? De AOW wordt gefinancierd op basis van het omslagstelsel. Met andere woorden: zij die werken betalen voor hen die de uitkering ontvangen. 38. Zijn Nederlandse uitkeringstrekkers in het buitenland hun sociale zekerheidsrechten kwijt? Voormalige inwoners van Nederland met een uitkering, die in het buitenland wonen, zitten sinds 1 januari 2000 niet meer in de verplichte volksverzekeringen AOW en Anw (Algemene Nabestaandenwet). 39. Hoe krijgen de getroffenen hun sociale zekerheidsrechten terug? Tot 1 januari 2001 konden de 31.000 getroffenen bij de Sociale Verzekerings Bank (SVB) met terugwerkende kracht op vrijwillige basis een soort reparatiepolis afsluiten. Na die datum moeten zij zelf de gevolgen zien af te dekken van het verlies van de verplichte verzekering. 40. Wat zijn de gevolgen van het verlies van sociale zekerheidsrechten? Er worden geen AOW-rechten meer opgebouwd, nabestaanden kunnen geen aanspraak meer maken op een nabestaandenpensioen volgens de ANW en voor kinderen die zijn geboren op of na 1 januari 2000 wordt geen kinderbijslag meer betaald.

TQL Pensioenen en lijfrentes

12

41. Wat dient er op termijn veranderen aan de opzet van de AOW volgens de Commissie Bakker? Door de toenemende vergrijzing moeten steeds minder werknemers de AOW-premie opbrengen. Op termijn wordt dat onhaalbaar. Anno 2008 dragen 10 werkenden de kosten van 2 65-plussers; in 2040 zijn daarvoor maar 5 werkenden beschikbaar. In juni 2008 heeft de Commissie Bakker in haar rapport Naar een toekomst die werk nog eens aandacht gevraagd voor twee voor de hand liggende ingrepen: • verhoog de AOW leeftijd geleidelijk naar 67 jaar, in lijn met de gestegen levensverwachting • fiscaliseer de AOW; met andere woorden, betaal de kosten uit de belastingen en niet via het omslagstelsel

42. Welke wijzigingen in de opzet van de AOW stelt het kabinet Balkende IV voor? Het kabinet heeft eind augustus 2008 besloten dat iedereen straks de mogelijkheid krijgt om zijn AOW tot 5 jaar na zijn 65ste in te laten ingaan. De basispensioenvoorziening zal hoger zijn naarmate hij later ingaat: uitgaande van een levensverwachting van bijvoorbeeld nog twintig jaar na 65, dan zal de gepensioneerde na 1 jaar een 5 procent hogere AOW krijgen en na twee jaar 10 procent. Er zal ook een mogelijkheid komen om AOW gedeeltelijk te ontvangen. De AOW wordt nu grotendeels betaald door werkenden onder de 65 die AOW-premie betalen. Eerder werd bekend dat vanaf 2011 ook ontvangers van AOW mee moeten gaan betalen. Als zij een aanvullend pensioen hebben van 18.000 euro of meer en na 1945 geboren zijn zullen zij geleidelijk aan ook AOW-premie moeten gaan afdragen. Deze zogeheten fiscalisering van de AOW was eerder een heikel punt bij de laatste verkiezingen.Tegelijkertijd is ervoor gekozen om mensen van 62 die doorwerken tot hun 65ste een bonus te geven, ter compensatie van de fiscalisering van de AOW. Met de maatregelen wil het kabinet de arbeidsparticipatie te vergroten en de AOW betaalbaar te houden. De voorstellen behoeven nog instemming van het parlement.

TQL Pensioenen en lijfrentes

13

Pensioenen; algemeen 43. Wat is een pensioenregeling volgens de Wet fiscale behandeling van pensioenen? Volgens de Wet fiscale behandeling van pensioenen wordt vanaf 1 juni 1999 onder een pensioenregeling verstaan een regeling: • die uitsluitend of, met het oog op uitzonderlijke gevallen van restbegunstiging, nagenoeg uitsluitend (dat is voor 90% of meer) ten doel heeft het treffen van: • een levenslange inkomensvoorziening bij ouderdom van werknemers en gewezen werknemers (ouderdomspensioen); • een inkomensvoorziening na hun overlijden ten behoeve van hun echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel van degenen met wie zij duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren of hebben gevoerd en met wie geen bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat (nabestaandenpensioen); • een inkomensvoorziening na hun overlijden ten behoeve van hun kinderen en pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt (wezenpensioen); • een inkomensvoorziening bij arbeidsongeschiktheid zodra die langer dan een jaar duurt en welke niet uitgaat boven hetgeen naar maatschappelijke opvattingen redelijk moet worden geacht (arbeidsongeschiktheidspensioen), en • waarin is bepaald dat de aanspraken ingevolge de regeling niet kunnen worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid kunnen worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet; • waarvan als verzekeraar optreedt een in de wet aangegeven lichaam of natuurlijk persoon (kwalificerende verzekeraar); Een en ander voor zover die regeling blijft binnen de in of krachtens de Wet Loonbelasting vastgestelde begrenzingen. 44. Wat wordt met ingang van 1 januari 2005 onder een fiscaal gefacilieerde pensioenregeling verstaan? Daaronder wordt verstaan een ouderdomspensioen van maximaal 100% van het laatstgenoten pensioengevend loon dat niet eerder ingaat dan de 65-jarige leeftijd van de deelnemer. In nieuw af te sluiten pensioenregelingen is de opbouw voor een tijdelijk ouderdomspensioen of overbruggingpensioen ingaande vóór 65 jaar niet meer mogelijk. Voor bestaande pensioenregelingen is de fiscale faciliëring vanaf 1 januari 2006 vervallen. Een pensioen dat ingaat vóór de 65-jarige leeftijd van de deelnemer is alleen dan mogelijk indien het pensioen op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen ten opzichte van die leeftijd wordt herrekend. Reeds tot 1 januari 2006 opgebouwde pensioenrechten met een pensioenleeftijd vóór 65 jaar kunnen ongewijzigd worden gehandhaafd. Voorbeeld actuariële herrekening Een deelnemer heeft een ouderdomspensioen per jaar van € 10.000 ingaande op 65-jarige leeftijd opgebouwd. Indien de deelnemer het pensioen op 62-jarige leeftijd in wil laten gaan, dient het pensioen actuarieel te worden herrekend. Het ouderdomspensioen per jaar bedraagt dan € 7.200.

TQL Pensioenen en lijfrentes

14

45. Wat wordt mede onder een pensioenregeling verstaan? • Een regeling die het ouderdomspensioen aanvult in verband met het ontbreken van uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet voor de 65-jarige leeftijd. Bij actuariële herrekening van het pensioen ingaande vóór de 65-jarige leeftijd mag hiermee rekening worden gehouden; • Het nabestaandenpensioen dan wel het wezenpensioen aanvult in verband met het ontbreken van uitkeringen ingevolge de Algemene nabestaandenwet en het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over het pensioen voor en na de 65-jarige leeftijd (nabestaandenoverbruggingspensioen).

46. Welke gedachte kenmerkt alle pensioenen? De verzorgingsgedachte is het uitgangspunt voor alle pensioenen. 47. Wat is een fiscaal zuivere pensioenregeling? Een fiscaal zuivere pensioenregeling is een pensioenregeling die valt onder de wettelijke definitie van een pensioenregeling. De inhoud van een pensioenovereenkomst moet voldoende vaststaan. 48. Is een pensioenuitkering een periodieke uitkering? Een pensioenuitkering is een periodieke uitkering. 49. Wat is een periodieke uitkering? Een periodieke uitkering maakt deel uit van een reeks van uitkeringen en is afhankelijk van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Er moet dus onzekerheid bestaan over hoe het totaal van de periodieke uitkeringen zal verlopen. Ook mag de periodieke uitkering geen onderdeel zijn van een stelsel van rechten en verplichtingen als voorwaarde van de uitkering. 50. Kan een pensioenuitkering ook na het overlijden plaatsvinden? Een pensioenuitkering is afhankelijk van het leven van degene die recht heeft op de uitkering. 51. Welke risico’s kunnen via een pensioenovereenkomst zijn verzekerd? Een pensioenovereenkomst kan de risico’s verzekeren van: • ouderdom en/of invaliditeit van (gewezen) werknemers; • overlijden van de (gewezen) werknemer met achterlating van een (verzorgingsbehoeftige) echtgenoot/partner en/of kinderen. Een pensioenregeling hoeft maar één van deze risico’s te verzekeren.

TQL Pensioenen en lijfrentes

15

52. Wat is een dienstjaar? Een dienstjaar is een jaar waarin een werknemer in dienst is van een werkgever. De werknemer kan pensioen ontvangen op basis van het aantal dienstjaren en het genoten jaarsalaris bij de werkgever. 53. Behoort een pensioenaanspraak tot het loon? Een pensioenaanspraak behoort niet tot het loon volgens de Wet op de loonbelasting. 54. Wanneer zijn pensioenaanspraken belast? Aangezien pensioenaanspraken niet tot het loon behoren, worden zij niet belast. Wel zijn de pensioenuitkeringen belast. Hiervoor geldt de zogenoemde omkeerregel. 55. Welke pensioensoorten bestaan er? Er bestaan drie pensioensoorten: ouderdoms-, arbeidsongeschiktheids- en nabestaandenpensioen.

TQL Pensioenen en lijfrentes

16

Pensioenwet (PW) 56. Welke doelstellingen kent de Pensioenwet? De PW kent drie doelstellingen: • • • • • •

de eerste is het groot onderhoud aan pensioenovereenkomsten; de tweede het doorvoeren van beleidswijzigingen; de derde is het in de wet opnemen van taakafbakeningsafspraken. premieovereenkomsten (beschikbarepremie); salaris/diensttijdregelingen (eindloon en middelloon); kapitaalovereenkomsten (het pensioen wordt op kapitaalbasis verzekerd, dit zijn de zogenoemde hybrideregelingen).

57. Wat is het uiteindelijke doel van de PW? Het uiteindelijke doel van de PW verschilt niet van de PSW, namelijk: het waarborgen van gereserveerde gelden op grond van een door de werkgever gedane pensioentoezegging. 58. Wanneer is de PW van toepassing? De PW is van toepassing als er een werkgevers – werknemersverhouding bestaat, met uitzondering van de directeur / grootaandeelhouder (DGA). De laatste wordt met ingang van 1 januari 2007 niet meer als werknemer onder de PW beschouwd. De strekking van de PW is wel van toepassing op reeds verzekerde directiepensioenen. De PW is ook van toepassing op vóór 1 januari 2007 toegezegde en in eigen beheer opgebouwde pensioenen die uiterlijk op 31 december 2007 bij een verzekeraar moeten zijn afgestort. Een na 1 januari 2007 aan een DGA toegezegd pensioen, hetzij in eigen beheer op te bouwen, hetzij ondergebracht bij een verzekeraar valt niet meer onder de bescherming van de PW. 59. Volgens welk stelsel moet een pensioen volgens de PW zijn gefinancierd? Volgens de PW moet een pensioen zijn gefinancierd op basis van het kapitaaldekkingsstelsel. 60. Hoe kan een onderneming een pensioentoezegging onderbrengen? Een onderneming kan een pensioentoezegging onderbrengen via een bedrijfstakpensioenfonds, een ondernemingspensioenfonds of een verzekeringsmaatschappij. 61. Hoe moet een onderneming en pensioentoezegging onderbrengen volgens de PW? Volgens de PW moet een onderneming een pensioentoezegging buiten de onderneming onderbrengen. 62. Mag een werkgever zelf bepalen hoe de pensioentoezegging is verzekerd? Als een onderneming niet verplicht hoeft deel te nemen aan een bedrijfstakpensioenfonds mag de onderneming zelf bepalen hoe de pensioentoezegging wordt verzekerd.

TQL Pensioenen en lijfrentes

17

63. Wat zijn de nieuwe invalshoeken in de PW? • De verantwoordelijkheden van werkgevers en pensioenuitvoerders, alsook die van de werknemers (de zogenoemde pensioendriehoek) worden geconcretiseerd. • Een werkgever kan niet meer alleen pensioen aanbieden aan uitverkorenen. Als een werkgever een pensioentoezegging doet aan één van zijn werknemers, dient de werkgever een pensioen aan al zijn werknemers aan te bieden. • De maximale toetredingsleeftijd van 25 jaar verdwijnt en zal op 21 jaar worden gesteld • Er komen nieuwe voorlichtingseisen • Onder de Pensioenwet is het niet meer mogelijk dat een werknemer een C-polis afsluit en dus als verzekeringnemer van een pensioenverzekering optreedt. De verzekeringnemer zal altijd de werkgever zijn. De werkgever betaalt tevens de premie aan de verzekeraar of het pensioenfonds. • Pensioen van gemoedsbezwaarden valt buiten de Pensioenwet.

64. Welke verplichting heeft de werkgever met ingang van 1 januari 2007? Met ingang van 1 januari 2007 dient een werkgever, indien er in het bedrijf een pensioenregeling is, een werknemer direct voor de pensioenverzekering aan te melden. De verzekeraar dient het risico ten aanzien van arbeidsongeschiktheid (premievrijstelling en uitkering bij arbeidsongeschiktheid) en overlijden vóór de pensioendatum direct in dekking te nemen. De verzekering van het ouderdomspensioen kan ingaan na het verstrijken van de proeftijd. Indien een deelnemer een contract krijgt voor een bepaalde tijd, gaat ook de verzekering van het ouderdomspensioen direct in. 65. Welke duidelijkheid dient een deelnemer aan de pensioenregeling volgens de PW te verkrijgen? De deelnemer verkrijgt: • duidelijkheid over de inhoud van de pensioenregeling en de eventuele gebreken in de pensioenregeling; • duidelijkheid over de reeds opgebouwde aanspraken en de totaal te bereiken pensioenaanspraken in een pensioenregeling; • duidelijkheid over het indexatiebeleid van de pensioenregeling; • duidelijkheid over de waardeaangroei (factor A) in een pensioenregeling die aan het voorafgaande kalenderjaar is toe te rekenen.

66. Welke duidelijkheid verkrijgen de slapers en gepensioneerden? De slapers en gepensioneerden verkrijgen duidelijkheid over de reeds opgebouwde premievrije pensioenaanspraken en de eventuele indexering hiervan.

TQL Pensioenen en lijfrentes

18

67. Welke duidelijkheid verkrijgen de werkgevers? De werkgevers verkrijgen duidelijkheid: • ten aanzien van de documenten bij een afgesloten pensioenregeling. Deze krijgen in de nieuwe wet een andere naam. Er moet vooral duidelijkheid zijn met betrekking tot de inhoud van de documenten; • ten zien van de opnameleeftijd van 21 jaar van een deelnemer aan de pensioenregeling; • omdat de pensioenuitvoerders op grond van de wet een strenger incassobeleid zullen hanteren; • met betrekking tot de regelgeving bij premievrijmaking van de verzekering als gevolg van een betalingsachterstand.

68. Welke duidelijkheid verstrekken de pensioenuitvoerders? De pensioenuitvoerders verstrekken duidelijkheid omdat zij een grotere zorgplicht en dus ook een grotere aansprakelijkheid in de nieuwe wet hebben. De pensioenuitvoerders lopen tevens een groter risico bij betalingsachterstanden. Een aantal onderdelen van de wet is pas vanaf 1 januari 2008 van kracht geworden zoals: • de uniforme opnameleeftijd van 21 jaar in de pensioenregeling; • het door alle pensioenuitvoerders te verstrekken uniforme pensioenoverzicht (UPO); • de zorgplicht (bescherming) bij beleggingsverzekeringen voor nieuwe deelnemers. Voor bestaande deelnemers is de overgangstermijn verruimd tot 1 januari 2009.

TQL Pensioenen en lijfrentes

19

69. Welke regels zijn van toepassing in de driehoeksrelatie tussen de werkgever, de deelnemer en de pensioenuitvoerder? • De werkgever doet een pensioenaanbod aan de werknemer (nieuwe deelnemer). Het pensioenaanbod kan een onderdeel zijn van de arbeidsovereenkomst. In de pensioenovereenkomst mag voor de echte inhoud van de pensioenregeling worden verwezen naar het pensioenreglement. Na de aanvaarding daarvan is de pensioenovereenkomst tot stand gekomen. • Indien er geen sprake is van een pensioenregeling in de onderneming moet de werkgever de werknemer ook laten weten dat de werkgever voorlopig nog geen pensioenaanbod doet. • De werkgever heeft of sluit een uitvoeringsovereenkomst af met de pensioenuitvoerder. • Door de pensioenuitvoerder wordt bij een pensioenregeling binnen 3 maanden een startbrief afgegeven. Het belangrijkste onderdeel van de startbrief is de inhoud van de pensioenregeling. • De pensioenuitvoerder maakt een pensioenreglement op voor de deelnemer, heeft al of sluit een uitvoeringsovereenkomst af met de pensioenuitvoerder. • Een wachttijd voor de pensioenopbouw na de pensioendatum mag niet langer dan 2 maanden duren. Het risico ten aanzien van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en bij overlijden vóór de pensioendatum moet direct in dekking bij de pensioenuitvoerder worden gegeven. • Uitsluiting van een deelnemer op grond van een tijdelijk dienstverband is niet meer mogelijk!

70. Kunnen er binnen een onderneming verschillende groepen met pensioentoezeggingen zijn? Het is mogelijk dat binnen een onderneming aan verschillende groepen van werknemers bepaalde pensioentoezeggingen worden gedaan.

TQL Pensioenen en lijfrentes

20

71. Wat is een afstandsverklaring? Een afstandsverklaring is een verklaring waarbij de werknemer afstand doet van zijn pensioenrecht. Als de werknemer een partner heeft, dan is de afstandsverklaring alleen geldig als ook de partner heeft ondertekend. Indien een afstandsverklaring wordt ondertekend mag aangenomen worden dat de werkgever een pensioentoezegging aan de werknemer heeft gedaan, doch de werknemer en de partner wensen door ondertekening van een afstandsverklaring hiervan geen gebruik te maken. Een werknemer en de partner hebben veelal geen idee van de hoogte van de risico’s ten aanzien van premievrijstelling en uitkering bij arbeidsongeschiktheid en bij overlijden vóór de pensioendatum. Het is daarom verstandig op grond van de zorgplicht van de werkgever en de pensioenuitvoerder de contante waarde van deze risico’s bij het ondertekenen van de afstandsverklaring in de verklaring te hebben opgenomen.

TQL Pensioenen en lijfrentes

21

Bedrijfstakpensioenfonds 72. Wat is een bedrijfstakpensioenfonds? Een bedrijfstakpensioenfonds is een in een bedrijfstak werkend fonds, waarin hetzij alleen voor werknemers, hetzij mede ten bate van personen die in andere hoedanigheid in die bedrijfstak werkzaam zijn, gelden worden bijeengebracht, strekkende tot verzekering van pensioen. 73. Wat zijn de taken van een bedrijfstakpensioenfonds? Een bedrijfstakpensioenfonds is een rechtspersoon met als taken: het innen van pensioenpremies, het beheren van het pensioenvermogen en het uitkeren van pensioenen. 74. Waar is een bedrijfstakpensioenfonds werkzaam? Een bedrijfstakpensioenfonds is werkzaam binnen een bepaalde bedrijfstak. 75. Hoe kan een bedrijfstakpensioenfonds het pensioenvermogen beheren? Een bedrijfstakpensioenfonds kan het pensioenvermogen beheren door zelf een fonds te vormen of de pensioenverplichtingen te herverzekeren bij een levensverzekeraar. 76. Is de deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds verplicht? De deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds kan verplicht zijn op basis van de Wet Bpf 2000, de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. 77. Kan een bedrijf worden vrijgesteld van verplichte deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds? Ja, een bedrijf kan worden vrijgesteld van verplichte deelnamen aan een bedrijfstakpensioenfonds. De vrijstelling tot verplichte deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds kan tot stand komen in de volgende gevallen: • als de bijzondere pensioenvoorziening tijdig is getroffen, wat wil zeggen ten minste zes maanden vóór indiening van het verzoek tot verplichtstelling. De bijzondere pensioenvoorziening moet actuarieel en financieel gelijkwaardig zijn; • in geval van toetreding van de werkgever tot een concern met een eigen pensioenvoorziening; • ingeval een werkgever is vrijgesteld van de algemeen verbindend verklaarde bedrijfstak cao omdat hij een eigen ondernemings-CAO heeft en met deze CAO-partijen ook een eigen pensioenvoorziening is overeengekomen; • in geval van ontoereikende beleggingsperformance van het bedrijfstakpensioenfonds. De bijzondere pensioenvoorziening moet tenminste gelijkwaardig zijn aan die van het bedrijfstakpensioenfonds, met uitzondering van ad 2 en 3.

TQL Pensioenen en lijfrentes

22

78. Wat houdt het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) in? Om tot meer transparantie en een betere vergelijking van de financiële positie van pensioenuitvoerders te komen zal met ingang van 1 januari 2007, een nieuw financieel toetsingskader worden ingevoerd. De invoering van het FTK zal de nodige consequenties hebben voor de Nederlandse pensioenfondsen. De belangrijkste onderdelen van het FTK zijn: • de waardering van de pensioenverplichtingen op marktwaarde in plaats van de huidige waardering tegen een rekenrente van 4%. De rekenrente bij verzekeraars bijvoorbeeld bedraagt 3%; • een wettelijke zekerheidsmaatstaf van 97,5%. Dit betekent dat de kans op onderdekking in een jaar minder bedraagt dan 2,5%; • een hersteltermijn van vijftien jaar in combinatie met een premie die de kosten dekt; • een duidelijke communicatie richting (gewezen) deelnemers over de wijze waarop indexaties plaatsvinden. Invoering van het FTK zal gevolgen hebben voor de beleggingsstrategie, voor het premiebeleid en voor het communicatiebeleid naar de deelnemers toe over de voorwaardelijkheid van indexaties. In 2006 konden pensioenfondsen er zelf al voor kiezen over te stappen op het FTK-regime. Een aantal pensioenfondsen is inmiddels vrijwillig overgestapt op dit “overgangsregime”.

TQL Pensioenen en lijfrentes

23

Ondernemingspensioenfonds 79. Wat is een ondernemingspensioenfonds? Een ondernemingspensioenfonds is het uitvoeringsorgaan voor de pensioenen voor een onderneming of een groep van ondernemingen die met elkaar zijn verbonden. 80. Wat is een concernpensioenfonds? Een concernpensioenfonds is een ondernemingspensioenfonds voor een groep van met elkaar verbonden ondernemingen. 81. Welke band moet er bestaan tussen de bedrijven bij een ondernemingspensioenfonds? Als meerdere bedrijven de pensioenen uitvoeren via een gezamenlijk ondernemings(concern)pensioenfonds, moet er ‘in zekere zin een band bestaan’ tussen de aangesloten bedrijven. Dit betekent dat de bedrijven een zekere economische of organisatorische eenheid moeten hebben.

TQL Pensioenen en lijfrentes

24

Pensioen : Vastlegging en toezegging 82. Wat is het belang van de schriftelijke vastlegging van een pensioenregeling? Het is verstandig om een pensioenregeling schriftelijk vast te leggen om aan te kunnen tonen dat deze regeling een fiscaal zuivere pensioenregeling is. 83. Hoe is een pensioenregeling meestal vastgelegd? Een pensioenregeling is meestal vastgelegd in een pensioenreglement of in een pensioenbrief. Een pensioenreglement bevat doorgaans de pensioenregeling voor een grotere groep van werknemers. Een pensioenbrief bevat doorgaans de pensioenregeling voor één werknemer. 84. Door wie wordt een pensioen toegezegd? Een pensioen wordt door de werkgever aan de werknemer toegezegd. 85. Hoe hoog is in het algemeen een maatschappelijk redelijk ouderdomspensioen? In het algemeen bedraagt een maatschappelijk redelijk ouderdomspensioen bij een volledige diensttijd 70% van het eindloon (normpensioen), inclusief de AOW-uitkering. 86. Wat betekent de 100% norm? Als een werknemer doorwerkt na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en de opbouw van het ouderdomspensioen doorgaat, mag het niet hoger uitkomen dan 100% van het eindloon. 87. Wat is een bovenmatig pensioen? Een bovenmatig pensioen is een pensioen dat vanuit fiscaal oogpunt te hoog is. Voor een fiscaal gefacilieerd pensioen zijn de premielasten aftrekbaar op de winst van de onderneming en/of het inkomen van de werknemer. Indien er sprake is van een bovenmatig pensioen, geldt de omkeerregel. De premie is dan niet meer aftrekbaar, terwijl de aanspraak op pensioen tot het inkomen van de deelnemer dient te worden geteld.

TQL Pensioenen en lijfrentes

25

Pensioen: Opbouw 88. Wat is het pensioengevend salaris? Het pensioengevend salaris is het deel van het inkomen uit arbeid van de werknemer dat volgens de pensioenregeling meetelt om het pensioen te kunnen vaststellen. 89. Uit welke bestanddelen mag het pensioengevend salaris bestaan? De vakantietoeslag maakt deel uit van het pensioengevend salaris. De dertiende maand mag er deel van uit maken indien het een vast onderdeel is van het salaris. Hetzelfde geldt voor de gegarandeerde winstuitkeringen. 90. Welke bestanddelen kunnen niet onder het pensioengevend salaris vallen? De reiskostenvergoeding en de kinderbijslag mogen geen deel uitmaken van het pensioengevend salaris. Voorbeeld pensioengevend salaris Een werknemer verdient een salaris van € 3.000 per maand. De vakantietoeslag bedraagt 8% van het maandsalaris. Aan het eind van het jaar wordt een vaste 13e maand uitgekeerd. Hierover wordt geen vakantietoeslag uitgekeerd. Indien de winstcijfers van de onderneming hier aanleiding toe geven, vindt er tevens een winstuitkering plaats. De werknemer ontvangt verder een vaste reiskostenvergoeding van € 50,- per maand. Het pensioengevend salaris bedraagt derhalve:12 x maandsalaris ad €3000, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag (€2880) en dertiende maand (€3000, zónder vakantietoeslag)=€41880 De winstuitkering is geen vast onderdeel van het salaris en blijft voor de vaststelling van het pensioengevend salaris buiten beschouwing, evenals de vaste reiskostenvergoeding. 91. Wat is een franchise? Bij de pensioenopbouw wordt er rekening mee gehouden dat een deel van het pensioen door de AOW wordt gedekt. Om te voorkomen dat het fiscaal maximaal aanvaardbare pensioen wordt overschreden, dient met een aftrek op het pensioengevend salaris rekening te worden gehouden. Het bedrag dat daarvoor in mindering op het pensioensalaris wordt gebracht heet franchise. 92. Hoe wordt de franchise berekend? De franchise wordt veelal gebaseerd op de AOW. Afhankelijk van de keuze in een pensioenregeling kan de franchise zowel op de AOW-uitkering aan een gehuwde als aan een ongehuwde worden gebaseerd. Ook is een franchiseaftrek op basis van het bruto minimumloon of een ander bedrag mogelijk. De franchiseaftrek voor een werknemer mag in 2008 niet minder bedragen dan € 12.209. Dit bedrag is gebaseerd op 10/7 x de AOWuitkering aan een gehuwde inclusief vakantietoeslag. Voor een directeur/grootaandeelhouder (DGA) bedraagt de minimum franchiseaftrek eveneens € 12.209 indien de pensioentoezegging volledig bij een verzekeraar wordt ondergebracht. Wordt een deel of de gehele pensioentoezegging aan een DGA in eigen beheer (binnen de onderneming) opgebouwd, dan bedraagt de minimumfranchise in 2008 € 17.804 (10/7 x de AOW-uitkering inclusief vakantietoeslag aan een ongehuwde).

TQL Pensioenen en lijfrentes

26

93. Wanneer mag een lagere franchise worden toegepast? Dit is toegestaan indien een lagere pensioenopbouw wordt toegepast dan op grond van de huidige wettekst is toegestaan. Voorbeeld Franchise

Opbouw %

middelloon

eindloon

€12209

2,25%

2,0%

€11172

2,15%

1,9%

€10098

2,05%

1,8%

94. Wat is een pensioengrondslag of premiegrondslag? Een pensioengrondslag of premiegrondslag is dat deel van het jaarsalaris waarop de pensioenopbouw is gebaseerd en is gelijk aan het pensioengevend salaris verminderd met de franchise. De term ‘pensioengrondslag’ wordt gebruikt bij salaris/diensttijd overeenkomsten. De pensioenovereenkomst wordt gebaseerd op de diensttijd die een werknemer in de onderneming doorbrengt en het door haar/hem genoten jaarsalaris. De term ‘premiegrondslag’ wordt gebruikt bij beschikbare premieovereenkomsten. De beschikbare premie bedraagt veelal een percentage van de premiegrondslag. Voorbeeld pensioen/premiegrondslag Het jaarsalaris bedraagt voor een werknemer € 41.880 De franchiseaftrek bedraagt 10/7 x de AOW-uitkering aan een gehuwde € 12.209 Er resteert dan een pensioen/premiegrondslag van € 29.671

TQL Pensioenen en lijfrentes

27

95. Wat is een opbouwpercentage? Jaarlijks wordt een deel van het pensioen opgebouwd. In een salaris/diensttijdovereenkomst vindt de opbouw van de jaarlijkse pensioenaanspraak plaats op basis van een percentage van de pensioengrondslag. Het opbouwpercentage bedraagt in een eindloonregeling maximaal 2% per dienstjaar en in een middelloonregeling maximaal 2,25% per dienstjaar van de pensioengrondslag. Voorbeeld pensioenopbouw De pensioengrondslag bedraagt in een jaar € 29.671 De pensioenopbouw per dienstjaar bedraagt dan: in een eindloonregeling maximaal 2% van de pensioengrondslag: € 593,42 in een middelloonregeling maximaal 2,25% van de pensioengrondslag: € 667,60

96. Kan een eigenaar van een eenmanszaak een pensioentoezegging doen? Een eigenaar van een eenmanszaak kan alleen een pensioentoezegging doen aan zijn werknemers, maar niet aan zichzelf. De eigenaar is immers geen werknemer. De eigenaar kan met ingang van 1 januari 2006 wel deelnemen aan de levensloopregeling. 97. Kan een eigenaar van een NV of BV een pensioentoezegging doen? Een eigenaar van een NV of BV kan een pensioen aan zichzelf toezeggen als hij zelf werknemer is, bijvoorbeeld directeur. 98. Wat is een wachttijd? In het verleden was het gebruikelijk een wachttijd in een pensioenregeling in te voeren. Dat was de periode dat een werknemer bij een onderneming in dienst moest zijn voordat hij/zij mocht toetreden tot de pensioenregeling.Conform EG-richtlijn van 28 juni 1999 en op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek) of de algemene redelijkheidsnorm (artikel 7:648 Burgerlijk Wetboek) dient voor alle werknemers een wachttijd te worden opgenomen van bijvoorbeeld twee maanden (proeftijd) of helemaal geen wachttijd. Anders wordt gehandeld in strijd met gelijke behandeling van arbeidsovereenkomsten en is er sprake van direct onderscheid. 99. Wat is een waardevast pensioen? Een waardevast pensioen is een pensioen dat na ingang jaarlijks wordt aangepast aan de kosten voor het levensonderhoud (prijsindex). 100. Wat is een welvaartsvast pensioen? Een welvaartsvast pensioen is een pensioen dat na ingang jaarlijks wordt aangepast aan de loonontwikkeling (loonindex).

TQL Pensioenen en lijfrentes

28

Pensioen: Ontslag 101. Wat is een pensioentekort of pensioenbreuk? Een pensioentekort ontstaat als er bij verandering van werkgever pensioenverlies ontstaat, bijvoorbeeld door verschillen in pensioensysteem (pensioenopbouw). Een pensioentekort kan tevens ontstaan indien niet alle salarisemolumenten voor de vaststelling van het pensioengevend salaris worden meegenomen en/of door een hogere franchiseaftrek. Een pensioentekort kan verder van toepassing zijn bij echtscheiding, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of bij het gebruik maken van een VUT-regeling of prepensioenregeling of bij actuariële herrekening indien het pensioen eerder ingaat. 102. Wat gebeurt er bij ontslag met de deelname aan de pensioenregeling? Bij ontslag stopt de deelname aan de pensioenregeling. 103. Op welk pensioenaanspraak heeft de werknemer recht bij ontslag? De werknemer heeft bij ontslag recht op een premievrije tijdsevenredige aanspraak op ouderdomspensioen dat op grond van evenredigheid in de tijd is opgebouwd. 104. Hoe wordt een tijdsevenredige pensioenaanspraak bij ontslag berekend? De tijdsevenredige pensioenaanspraak bij ontslag wordt berekend door op het moment van ontslag het opgebouwd recht te berekenen op basis van: het aantal doorgebrachte dienstjaren x opbouwpercentage per jaar x pensioengrondslag. Voorbeeld tijdsevenredige pensioenaanspraak Een deelnemer is 40 jaar en heeft bij deelname tot de pensioendatum (65-jarige leeftijd) recht op een ouderdomspensioen per jaar van € 24.000 Hij neemt vanaf 25-jarige leeftijd deel aan de pensioenregeling. Tot65 jaar bedraagt het aantal deelnemersjaren 40. Op grond van hethuidige pensioen bedraagt de pensioenopbouw per deelnemersjaar € 600. Indien de deelnemer nu met ontslag gaat, heeft hij 15 dienstjaren doorgebracht: € 15.000 Het opgebouwde pensioen op basis van evenredigheid in de tijd bedraagt: 15 x € 600=€ 9.000

TQL Pensioenen en lijfrentes

29

105. Bij welke overeenkomst geldt het recht op een tijdsevenredige aanspraak niet? Bij een zuivere beschikbare premieovereenkomst. Er kan worden volstaan met het meegeven van een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen aan de hand van de betaalde en nog verschuldigde bijdragen. In de praktijk is dat veelal het gespaarde kapitaal waarmee op de pensioendatum pensioen kan worden aangekocht. Bij een beschikbare premieregeling is geen sprake van een bepaald beoogd pensioen dat gedurende een periode wordt opgebouwd. Er kan dus ook geen sprake zijn van een eis tot in de tijd evenredige opbouw. Er is immers geen sprake van de koppeling aan een bepaald beoogd eindresultaat. Bij premieovereenkomsten is het dus mogelijk dat werkgever en werknemer de inleg over de tijd laten variëren. Hierover zullen werkgever en werknemer duidelijke afspraken moeten maken in de premieovereenkomst. Dit laat onverlet dat de Wet gelijke behandeling op grond van de leeftijd bij arbeid een evenredige opbouw in de tijd eist. 106. Op welk nabestaandenpensioenaanspraak heeft de werknemer recht bij ontslag? Bij ontslag heeft de werknemer recht op een ‘naar redelijkheid vast te stellen’ premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen. Meestal wordt de premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen uitgedrukt in een percentage van het premievrije tijdsevenredige ouderdomspensioen, bijvoorbeeld 70% van € 9.000 is € 6.300. Deze aanspraak is alleen aanwezig als er een recht wordt opgebouwd tijdens de deelname aan de pensioenovereenkomst die ook na beëindiging van het dienstverband geldt.

TQL Pensioenen en lijfrentes

30

Pensioenen: Verandering van werkgever 107. Welke mogelijkheid heeft een werknemer bij verandering van werkgever? De werknemer heeft de mogelijkheid de opgebouwde waarde van het pensioen bij de pensioenuitvoerder van de vorige werkgever over te dragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. 108. Hoe is waardeoverdracht bij verandering werkgever wettelijk geregeld? Het wettelijk recht op waardeoverdracht is vastgelegd in de Pensioenwet, vroeger in de Pensioen- en spaarfondsenwet en is ingegaan op 8 juli 1994. 109. Wat is in de wet over waardeoverdracht opgenomen? In de wet is opgenomen dat iedere pensioenuitvoerder verplicht is aan de uitvoering van waardeoverdracht mee te werken voor zover het pensioenaanspraken betreft die door verandering van dienstbetrekking premievrij zijn gesteld na 8 juli 1994, maar die ook het gevolg zijn van een verandering van pensioenuitvoerder tijdens het dienstverband. 110. Wanneer kan het recht op waardeoverdracht worden uitgeoefend? Het recht op waardeoverdracht kan door iedere werknemer binnen 6 maanden nadat hij/zij bij de nieuwe werkgever in dienst is getreden. Er hoeft geen sprake te zijn van aansluitende dienstverbanden. Ook als de werknemer vóór de indiensttreding bij de nieuwe werkgever een tijdje niet heeft gewerkt of wanneer de vorige werkgever geen pensioenovereenkomst had, bestaat er toch recht op waardeoverdracht. 111. Hoe wordt een waardeoverdracht in de praktijk uitgevoerd? In een ministeriële regeling zijn rekenregels vastgelegd waarop de overdrachtswaarde van de premievrije pensioenaanspraken moeten worden berekend. De nieuwe pensioenuitvoerder moet zich binnen één maand na de ontvangst van het verzoek wenden tot de overdragende pensioenuitvoerder met het verzoek een opgave te verstrekken aan de nieuwe pensioenuitvoerder. 112. Binnen welke termijn moet de overdragende partij een opgave hebben verstrekt aan de overnemende partij? De opgave moet binnen twee maanden door de overdragende partij aan de overnemende partij zijn verstrekt. 113. Binnen welke termijn moet de rechthebbende een beslissing over de waardeoverdracht nemen? Binnen twee maanden nadat de overnemende partij de opgave aan de rechthebbende heeft verstrekt. 114. Wat gebeurt er met de premievrije pensioenrechten? De premievrije pensioenrechten worden in de nieuwe pensioenovereenkomst omgezet in fictieve deelnemersjaren naast de werkelijke deelnemersjaren.

TQL Pensioenen en lijfrentes

31

115. Wat is het voordeel van fictieve deelnemersjaren door waardeoverdracht in een eindloonregeling? Het voordeel is dat bij elke toekomstige stijging van de pensioengrondslag ook pensioenverhogingen over de fictieve deelnemersjaren worden toegekend. Voorbeeld waardeoverdracht Een werknemer verandert op 45-jarige leeftijd van werkgever. De regeling bij de vorige werkgever was een eindloonregeling met een pensioenopbouw van 1,5% per deelnemersjaar van de pensioengrondslag. De werknemer is bij de vorige werkgever vanaf 25-jarige leeftijd in dienst geweest. De pensioenleeftijd is 65 jaar. Het totaal aantal deelnemersjaren is 40. Het jaarsalaris bedroeg op het moment van uitdiensttreding : € 41.880 De franchiseaftrek bedroeg 10/7 x de AOW-uitkering aan een gehuwde: € 12.209 De pensioengrondslag bedroeg: € 29.671 De pensioenopbouw per deelnemersjaar bedroeg op basis van een eindloonregeling 1,5% van de pensioengrondslag: € 445,07 Premievrij pensioen De totale aanspraak op ouderdomspensioen bedraagt: 20 deelnemersjaren x € 445,07= € 8.901 Nieuwe werkgever Bij de nieuwe werkgever gaat de werknemer een jaarsalaris verdienen van: € 48.600 Op het jaarsalaris wordt een franchise ingevolge de AOW in mindering gebracht die gelijk is aan de regeling bij de vorige werkgever. De AOW-franchise bedraagt € 12.209 De pensioengrondslag bedraagt derhalve: € 36.391 Bij de nieuwe werkgever bedraagt de pensioenopbouw 2% per deelnemersjaar van de pensioengrondslag is 2% van € 36.278= € 727,82 Fictieve deelnemersjaren De fictieve deelnemersjaren in de nieuwe pensioenregeling, verkregen via de pensioenregeling van de vorige werkgever worden als volgt berekend: premievrij pensioen, gedeeld door de pensioenopbouw per deelnemersjaar bij de nieuwe werkgever, derhalve: € 8.901 : € 727,82 = 12,2297 fictieve deelnemersjaren. Totale pensioenaanspraken De totale pensioenaanspraken bedragen: 20 deelnemersjaren x € 727,82= € 14.556 plus: 12,2297 fictieve deelnemersjaren x € 727,82= € 8.901. Totaalbedrag € 23.457 Pensioengrondslagstijging De werknemer krijgt na 2 jaar een salarisstijging die resulteert in een stijging van de pensioengrondslag van € 4.000 De stijging van het ouderdomspensioen bedraagt dan: *per deelnemersjaar 2% van € 4.000=€ 80 *op basis van 32,2297 deelnemersjaren x € 80=€ 2.578 *er was reeds een aanspraak op ouderdomspensioen van € 23.457

TQL Pensioenen en lijfrentes

32

Het totale ouderdomspensioen bedraagt na de salarisstijging € 26.185 116. Welke mogelijkheid biedt de Pensioenwet een werknemer ten aanzien van pensioenaanspraken die vóór 8 juli 1994 premievrij zijn gemaakt? De Pensioenwet biedt een werknemer alleen de mogelijkheid om op basis van vrijwilligheid over te gaan tot waardeoverdracht. Zowel de ex-werkgever als de vorige pensioenuitvoerder moeten dan willen meewerken. Deze mogelijkheid bestaat nog steeds.

TQL Pensioenen en lijfrentes

33

Pensioen : Ouderdomspensioen 117. Wat is een ouderdomspensioen? Een ouderdomspensioen is een toezegging op een levenslange pensioenuitkering aan de (gewezen) werknemer. 118. Wanneer wordt een ouderdomspensioen uitgekeerd? Een ouderdomspensioen wordt uitgekeerd als de (gewezen) werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. 119. Wanneer stopt de uitkering van het ouderdomspensioen? De uitkering van het ouderdomspensioen stopt als de ontvanger van het pensioen overlijdt. 120. Wat wordt verstaan onder pensioenleeftijd? Een pensioenleeftijd is de leeftijd waarop de pensioengerechtigde volgens de pensioenovereenkomst met pensioen gaat. 121. Hoe hoog kan de pensioenleeftijd zijn? De pensioenleeftijd ligt momenteel nog tussen de 60- en 65-jarige leeftijd. Als er in de pensioenovereenkomst geen pensioenleeftijd is vermeld, is de pensioenleeftijd 65 jaar. Vanaf 1 januari 2005 is het in een nieuwe pensioenovereenkomst niet meer mogelijk een pensioen af te sluiten dat ingaat vóór de 65-jarige leeftijd van de deelnemer. Bestaande pensioenovereenkomsten moeten uiterlijk 1 januari 2006 aan de nieuwe wetgeving zijn aangepast. Eerder met pensioen gaan is nog wel mogelijk. 122. Moet elke pensioenovereenkomst een pensioenleeftijd hebben? Elke pensioenovereenkomst moet een pensioenleeftijd bevatten. 123. Wat is de uittredingsleeftijd? De uittredingsleeftijd is de leeftijd waarop de werknemer zijn werkzaamheden beëindigt of geacht wordt deze te hebben beëindigd. 124. Accepteert de fiscus een uittredingsleeftijd die lager is dan 60 jaar? Na de invoering van de Wet fiscale behandeling van pensioenen per 1 juni 1999 is er geen minimum pensioenleeftijd meer. Werkgever en werknemer kunnen de pensioeningangsdatum onderling afspreken (moet wel zijn vastgelegd in de pensioenovereenkomst). Bij vrijwillige pensionering voor of na de overeengekomen pensioenleeftijd zal er in de praktijk een actuariële herrekening plaatsvinden. 125. Wat gebeurt er als de uittredingsleeftijd lager is dan de pensioenleeftijd van 65 jaar? Als de uittredingsleeftijd lager is dan de pensioenleeftijd van 65 jaar moet er actuariële herberekening plaatsvinden (actuariële korting). 126. Wat is een actuariële grondslag? Een actuariële grondslag is een grondslag die op basis van een sterftetafel, interest en kostenopslag is vastgesteld.

TQL Pensioenen en lijfrentes

34

127. Accepteert de fiscus een uittredingsleeftijd die hoger is dan 65 jaar? De fiscus accepteert een uittredingsleeftijd tot 70 jaar. 128. Wat gebeurt er als de uittredingsleeftijd hoger is dan de pensioenleeftijd van 65 jaar? Als de uittredingsleeftijd hoger is dan de pensioenleeftijd van 65 jaar moet er actuariële oprenting plaatsvinden. 129. Welke maatregelen wil het nieuwe kabinet nemen om ouderen te stimuleren langer door te werken? Ouderen met een relatief hoger inkomen moeten vanaf 2011 bijdragen aan de financiering van een welvaartsvaste AOW. Dat kan door tot hun 65ste jaar door te werken of het betalen van een extra heffing naar draagkracht over het aanvullend pensioen boven € 18.000,-. Voor iedere maand die een werknemer na zijn 63ste jaar werkt, komt er een arbeidsbonus waarmee de heffing terugverdiend kan worden. Blijven ze na hun 65e nog werken, dan is de korting groter dan de heffing. Ze ontvangen in feite een bonus. Het AOW-plan moet nog wel verder uitgewerkt worden met de sociale partners. 130. Wat bepaalt de hoogte van het ouderdomspensioen? De hoogte van het ouderdomspensioen wordt bepaald door een combinatie van factoren, zoals: de pensioenleeftijd, het aantal dienstjaren, het pensioenopbouwpercentage, de pensioengrondslag, de AOW-inbouw en het pensioensysteem.

TQL Pensioenen en lijfrentes

35

Pensioen: Ouderdomsoverbruggingspensioen 131. Wat is een ouderdomsoverbruggingspensioen? Een ouderdomsoverbruggingspensioen is een pensioen dat het ouderdomspensioen aanvult in verband met het ontbreken van AOW-uitkeringen vóór de 65-jarige leeftijd, alsmede het verschil in de verschuldigde premies voor de volksverzekeringen over het ouderdomspensioen vóór en na de 65-jarige leeftijd. Voor nieuw af te sluiten pensioenregelingen is een overbruggingspensioen vanaf 1 januari 2005 niet meer mogelijk. Bestaande pensioenregelingen dienen vanaf 1 januari 2006 te zijn aangepast. 132. Wat is de looptijd van een overbruggingspensioen? Een overbruggingspensioen gaat in op hetzelfde tijdstip als het ouderdomspensioen en eindigt uiterlijk bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. 133. Hoe werd het overbruggingspensioen vóór de invoering van de Wet fiscale behandeling van pensioenen (vóór 1 juni 1999) ook wel genoemd? Een andere naam voor het overbruggingspensioen was tijdelijk ouderdomspensioen. 134. Wat is een pseudo AOW-uitkering? Op basis van de belastingwetgeving vóór 1 juni 1999 kon een uitkering naast het overbruggingspensioen worden toegekend ter compensatie van het ontbreken van een AOWuitkering en een vergoeding voor AOW-, Anw- en AWBZ-premies over het pensioeninkomen, waarbij rekening met het premiemaximum moet worden gehouden. Vanaf 1 juni 1999 tot 1 januari 2006 voor bestaande pensioenovereenkomsten en tot 1 januari 2005 voor nieuwe pensioenovereenkomsten was alleen een compensatie ter overbrugging van de AOW en de AOW-premie over het pensioeninkomen mogelijk.

TQL Pensioenen en lijfrentes

36

Pensioen: Arbeidsongeschiktheidspensioen 135. Wat is het doel van een arbeidsongeschiktheidspensioen en wat is het doel van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid? Het doel van een arbeidsongeschiktheidspensioen is de verzorging van de werknemer en gewezen werknemer bij arbeidsongeschiktheid. Indien bij een pensioenvoorziening premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is meeverzekerd, wordt de verzekering bij gedeeltelijke dan wel gehele arbeidsongeschiktheid gedeeltelijk dan wel geheel vrijgesteld van premiebetaling. 136. Wat betekent arbeidsongeschiktheid? Arbeidsongeschiktheid betekent in het algemeen dat iemand door lichamelijke en/of geestelijke gebreken blijvend, of in elk geval langdurig, geen arbeid kan verrichten. Zie ook het TQL-onderwerp ‘Arbeidsongeschiktheid – WAO en WIA’ 137. Valt ziekte onder arbeidsongeschiktheid? Omdat ziekte doorgaans niet lang duurt valt dit niet onder arbeidsongeschiktheid. Door wettelijke maatregelen is de werkgever met ingang van 1 januari 2004 verplicht het salaris bij ziekte van de werknemer 2 jaar lang door te betalen. 138. Wat bepaalt de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen en de premievrijstelling van een pensioenovereenkomst bij arbeidsongeschiktheid? De mate van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde bepaalt de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen en de hoogte van de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. De premievrijstellings- en uitkeringsklassen kunnen als volgt zijn: Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van

Premievrijstelling en uitkering bij arbeidsongeschiktheid

0%-25%

0%

25%-35%

30%

35%-45%

40%

45%-55%

50%

55%-65%

60%

65%-80%

75%

80%- 100%

100%

139. Hoe wordt voor de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen en de hoogte van de premievrijstelling de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld? De mate van arbeidsongeschiktheid kan worden vastgesteld op basis van maatschappij beoordeling en op basis van de ingevoerde wet WIA (Wet inkomen naar arbeidsvermogen).

TQL Pensioenen en lijfrentes

37

140. Hoe wordt de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld bij maatschappijbeoordeling? Bij maatschappijbeoordeling wordt de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld door een door de verzekeraar aangestelde keuringsarts. De premievrijstellings – en uitkeringsklassen zoals hierboven vermeld blijven van toepassing. 141. Hoe wordt de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld bij een WIA-beoordeling? Bij een WIA-beoordeling wordt de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld door een keuringsarts van hUWV WERKbedrijf. Het uitgangspunt van de wet WIA is dus arbeidsgeschiktheid in plaats van arbeidsongeschiktheid zoals in de WAO. De wet WIA zet werk voorop. Welke werkzaamheden kan een gedeeltelijk arbeidsongeschikte nog met haar/zijn restcapaciteit uitvoeren.De premievrijstellings – en uitkeringsklassen op basis van de wet WIA zijn als volgt: Bij een percentage arbeidsongeschiktheid van 0%-35%

Premievrijstelling en uitkering bij arbeidsongeschiktheid 0%

35%-45%

40%

45%-55%

50%

55%-65%

60%

65%-80%

72,5%

80%- 100%

100%

142. Wanneer stopt de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en/of de uitbetaling van een arbeidsongeschiktheidspensioen? De premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en/of de uitbetaling van een arbeidsongeschiktheidspensioen stopt als de werknemer weer kan werken, als de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt of als de werknemer overlijdt.

TQL Pensioenen en lijfrentes

38

Pensioen: Partnerpensioen 143. Waarin voorziet een partnerpensioen? Een partnerpensioen voorziet in de verzorging van de echtgenoot / partner na het overlijden van de (gewezen) werknemer. 144. Wat is de looptijd van een partnerpensioen? In het algemeen gaat een partnerpensioen in na het overlijden van de werknemer en eindigt het pensioen bij overlijden van de echtgenoot / partner. 145. Wat is een trend met betrekking tot het verzekeren van het partnerpensioen? Het partnerpensioen bij overlijden vóór de pensioendatum wordt steeds meer op risicobasis verzekerd. Voor het partnerpensioen nà de pensioendatum wordt een lagere of helemaal geen pensioenopbouw gehanteerd dan de traditionele pensioenopbouw van 70% van het ouderdomspensioen. Op de pensioendatum dient de werknemer dan zelf een keuze te maken of hij/zij een deel van de pensioenreserve voor het ouderdomspensioen wil aanwenden voor een partnerpensioen. Bij uitdiensttreding van de werknemer wordt op grond van een recentelijk opgenomen bepaling in de Pensioenwet de tot de datum van uitdiensttreding opgebouwde pensioenreserve omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen met direct ingaand partnerpensioen. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat er bij overlijden van de ex-werknemer vóór de pensioendatum geen partnerpensioen is verzekerd.

TQL Pensioenen en lijfrentes

39

Pensioen systemen 146. Via welke systemen kan een pensioen worden gefinancierd? Een pensioen kan worden gefinancierd via drie systemen: het pensioenbasissysteem, het premiebasissysteem en het vastebedragensysteem. Er kan naast een ouderdomspensioen een nabestaandenpensioen (weduwe-, weduwnaars-, partner- en wezenpensioen) worden toegezegd, bijvoorbeeld uitgedrukt in een percentage van het ouderdomspensioen.

TQL Pensioenen en lijfrentes

40

147. Wat is het pensioenbasissysteem? Bij het pensioenbasissysteem (overeenkomsten op basis van eindloon en middelloon) bestaat er een verband tussen het salaris, de dienstjaren en de pensioenuitkering. Er wordt een vast percentage of bedrag aan pensioen per dienstjaar opgebouwd. Voorbeeld pensioenbasissysteem Een werknemer van 35 jaar verdient een

€ 41.880

jaarsalaris van Op het jaarsalaris dient een franchise in

€12.209

mindering te worden gebracht.De franchiseaftrek bedraagt 10/7 x de AOWuitkering aan een gehuwde Er resteert dan een pensioengrondslag van

€ 29.671

De pensioenopbouw per dienstjaar

€ 593,42

bedraagt maximaal:in een eindloonregeling 2% van de pensioengrondslag in een middelloonregeling 2,25% van de

€667,60

pensioengrondslag De maximale pensioenaanspraak per jaar

€18.005

is:in een eindloonregeling 30 dienstjaren x €600,16 in een middelloonregeling 30 dienstjaren

€ 17.803

x € 593,42

Nabestaandenvoorziening De werknemer heeft een partner en twee kinderen. Het partnerpensioen bedraagt over het algemeen 70% van het ouderdomspensioen. Het wezenpensioen per kind bedraagt over het algemeen 20% van het partnerpensioen en kan worden uitgekeerd tot bijvoorbeeld de 21jarige leeftijd van het betreffende kind. De pensioenen zijn als volgt: Eindloonregeling partnerpensioen per jaar € 12.462 wezenpensioen per kind per jaar € 2.492 Middelloonregeling partnerpensioen per jaar € 14.020 wezenpensioen per kind per jaar € 2.804

TQL Pensioenen en lijfrentes

41

148. Wat is het premiebasissysteem? Bij een premiebasissysteem is niet de pensioenuitkomst de maatstaf, maar vormen de kosten het uitgangspunt van de pensioentoezegging. Er is dus sprake van een premieovereenkomst in plaats van een pensioenovereenkomst. Voorbeeld premieovereenkomst Een werknemer van 35 jaar verdient een jaarsalaris van € 41.880 Op het jaarsalaris dient een franchise in mindering te worden gebracht. De franchiseaftrek bedraagt 10/7 x de AOW-uitkering aan een gehuwde: € 12.209 Er resteert dan een premiegrondslag van € 29.671. Aan de werknemer wordt een beschikbare jaarpremie toegezegd van: *14,4% van de premiegrondslag ad € 29.671 is: € 4.213 Salarisverhoging op 40-jarige leeftijd De werknemer verdient dan een jaarsalaris van € 50.000 Aangenomen is dat de AOW-franchiseaftrek dan bedraagt € 16.000 Er resteert een premiegrondslag van € 34.000 De beschikbare premie bedraagt voor een 40-jarige werknemer: *17,5% van de premiegrondslag = € 5.950 De bestaande pensioenverzekering wordt verhoogd met: € 5.950 -/- € 4.213 = € 1.737 Salarisverhoging op 50-jarige leeftijd De werknemer verdient dan een jaarsalaris van € 65.000 Aangenomen is dat de AOW-franchiseaftrek dan bedraagt € 20.000 Er resteert een premiegrondslag van € 45.000 De beschikbare premie bedraagt voor een 50-jarige werknemer: *25,6 % van de premiegrondslag= € 11.520 De bestaande pensioenverzekering wordt verhoogd met: € 11.520 -/- € 5.950= € 5.570 Salarisverhoging op 60-jarige leeftijd De werknemer verdient dan een jaarsalaris van € 75.000 Aangenomen is dat de AOW-franchiseaftrek dan bedraagt € 24.000 Er resteert een premiegrondslag van € 51.000 De beschikbare premie bedraagt voor een 60-jarige werknemer: *37,9% van de premiegrondslag= € 19.329 De bestaande pensioenverzekering wordt verhoogd met: € 19.329 -/- € 11.520 = € 7.809 Salarisverhoging op 64-jarige leeftijd De werknemer verdient dan een jaarsalaris van € 80.000 Aangenomen is dat de AOW-franchiseaftrek dan bedraagt € 26.000 Er resteert een pensioengrondslag van € 54.000 De beschikbare premie bedraagt voor een 64-jarige werknemer: *37,9% van de premiegrondslag = € 20.466 De bestaande pensioenverzekering wordt verhoogd met: € 20.466 -/- € 19.329 = € 1.137 De jaarpremie zal worden aangewend voor het verzekeren van een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen (partnerpensioen en wezenpensioen).

TQL Pensioenen en lijfrentes

42

149. Wat is het vastebedragensysteem? Bij het vastebedragensysteem wordt onafhankelijk van de hoogte van het salaris of veranderingen in de overheidsvoorzieningen een vast bedrag aan pensioen per dienstjaar toegekend. Voorbeeld vastebedragensysteem per dienstjaar Aan een werknemer wordt een vast bedrag per deelnemersjaar toegezegd. Het ouderdomspensioen bedraagt € 450 per dienstjaar. Het maximum aantal deelnemersjaren voor werknemer A is 30. Op basis van het aanvangsbedrag per deelnemersjaar bedraagt: • het maximum op te bouwen ouderdomspensioen per jaar 30 x € 450= € 13.500 • het partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen = € 9.450 • het wezenpensioen bedraagt per kind 20% van het partnerpensioen= € 1.890

TQL Pensioenen en lijfrentes

43

Pensioenovereenkomsten: Eindloonregeling 150. Wat is een eindloonregeling? Bij een eindloonregeling wordt er vanaf de datum van indiensttreding of vanaf de startdatum van de pensioenovereenkomst elk dienstjaar een vast percentage aan pensioen opgebouwd van de in het aanvangsjaar geldende pensioengrondslag. Bij een verhoging van de pensioengrondslag geldt de verhoging ook voor toekomstige en de achterliggende dienstjaren. Op basis van door het Ministerie van Financiën afgegeven richtlijnen bedraagt de pensioenopbouw maximaal 2% per dienstjaar. 151. Tot welk pensioensysteem behoort de eindloonregeling? De eindloonregeling behoort tot het pensioenbasissysteem. 152. Hoe wordt de eindloonregeling ook wel genoemd? De eindloonregeling wordt ook wel final pay regeling genoemd.

TQL Pensioenen en lijfrentes

44

153. Welk salaris bepaalt de hoogte van het pensioen bij de eindloonregeling? Het laatst verdiende salaris is bepalend voor de hoogte van het pensioen bij de eindloon of final pay regeling. Voorbeeld eindloonregeling Een werknemer van 35 jaar verdient een

€ 41.880

jaarsalaris van Op het jaarsalaris dient een franchise in

€12.209

mindering te worden gebracht.De franchiseaftrek bedraagt 10/7 x de AOWuitkering aan een gehuwde Er resteert dan een pensioengrondslag van

€ 29.671

De pensioenopbouw per dienstjaar

€ 593,42

bedraagt maximaal:2% van de pensioengrondslag De maximale pensioenaanspraak per jaar

€17.803

is:30 deelnemersjaren (pensioenleeftijd 65) x € 593,42

Nabestaandenvoorziening De werknemer heeft een partner en twee kinderen. Het partnerpensioen bedraagt over het algemeen 70% van het ouderdomspensioen. Het wezenpensioen per kind bedraagt over het algemeen 20% van het partnerpensioen en kan worden uitgekeerd tot bijvoorbeeld de 21jarige leeftijd van het betreffende kind. De pensioenen zijn als volgt: partnerpensioen per jaar

€12.462

wezenpensioen per kind per jaar

€2.492

Salarisverhoging op 40-jarige leeftijd De werknemer verdient dan een

€ 50.000

jaarsalaris van Aangenomen is dat de AOW-

€16.000

franchiseaftrek dan bedraagt Er resteert een pensioengrondslag van

€34.000

De pensioengrondslag bedroeg bij

€ 29.671

aanvang van de verzekering De pensioengrondslagverhoging bedraagt

€ 4.329

De pensioenverhoging bedraagt vanaf de

€2.597

TQL Pensioenen en lijfrentes

45

40-jarige leeftijd in een eindloonregeling:30 deelnemersjaren x 2% x € 4.329 Er was reeds een

€17.803

ouderdomspensioenaanspraak per jaar verzekerd van De totale aanspraak op

€20.400

ouderdomspensioen bedraagt per jaar Het partnerpensioen bedraagt per jaar

€14.280

70% van het ouderdomspensioen Het wezenpensioen per kind is per jaar 20% van het partnerpensioen

€ 2.856

Salarisverhoging op 50-jarige leeftijd De werknemer verdient dan een

€ 65.000

jaarsalaris van Aangenomen is dat de AOW-

€20.000

franchiseaftrek dan bedraagt Er resteert een pensioengrondslag van

€45.000

De pensioengrondslag bedroeg op 40-

€34.000

jarige leeftijd van de werknemer De pensioengrondslagverhoging bedraagt

€11.000

De pensioenverhoging bedraagt vanaf de

€6.600

50-jarige leeftijd in een eindloonregeling:30 deelnemersjaren x 2%x €11.000 Er was reeds een

€20.400

ouderdomspensioenaanspraak per jaar verzekerd van De totale aanspraak op

€27.000

ouderdomspensioen bedraagt per jaar Het partnerpensioen bedraagt per jaar

€18.900

70% van het ouderdomspensioen Het wezenpensioen per kind is per jaar

€3.780

20% van het partnerpensioen

Salarisverhoging op 60-jarige leeftijd De werknemer verdient dan een

€ 75.000

jaarsalaris van Aangenomen is dat de AOW-

€ 24.000

franchiseaftrek dan bedraagt Er resteert een pensioengrondslag van

€51.000

De pensioengrondslag bedroeg op 50-

€45.000

jarige leeftijd van de werknemer De pensioengrondslagverhoging bedraagt

€6.000

De pensioenverhoging bedraagt vanaf de 60-jarige leeftijd in een eindloonregeling:30 deelnemersjaren x 2%

€3.600

TQL Pensioenen en lijfrentes

46

x €6.000 Er was reeds een

€27.600

ouderdomspensioenaanspraak per jaar verzekerd van De totale aanspraak op

€31.200

ouderdomspensioen bedraagt per jaar Het partnerpensioen bedraagt per jaar

€21.840

70% van het ouderdomspensioen Het wezenpensioen per kind is per jaar 20% van het partnerpensioen

€4.368

Salarisverhoging op 64-jarige leeftijd De werknemer verdient dan een

€ 80.000

jaarsalaris van Aangenomen is dat de AOW-

€26.000

franchiseaftrek dan bedraagt Er resteert een pensioengrondslag van

€54.000

De pensioengrondslag bedroeg op 60-

€51.000

jarige leeftijd van de verzekerde De pensioengrondslagverhoging bedraagt

€3.000

De pensioenverhoging bedraagt vanaf de

€1.800

64-jarige leeftijd in een eindloonregeling:30 deelnemersjaren x 2% x €3.000 Er was reeds een

€31.200

ouderdomspensioenaanspraak per jaar verzekerd van De totale aanspraak op

€33.000

ouderdomspensioen bedraagt per jaar Het partnerpensioen bedraagt per jaar

€23.100

70% van het ouderdomspensioen Het wezenpensioen per kind is per jaar

€4.620

20% van het partnerpensioen

TQL Pensioenen en lijfrentes

47

154. Wat is voor de werknemer het voordeel van de eindloonregeling? Het voordeel voor de werknemer van de eindloonregeling is dat bij een salarisverhoging een optimale aanpassing van de opbouw van het pensioen plaatsvindt. Het pensioen wordt uiteindelijk gebaseerd op het laatstverdiende loon. 155. Wat zijn de nadelen van een eindloonregeling? • Indien het loon wordt verlaagd of de op het loon in mindering gebrachte franchise wordt verhoogd, wordt het pensioen aangepast aan de verlaagde pensioengrondslag. De pensioenlasten worden dan ook lager. • Bij een verhoging van de pensioengrondslag op latere leeftijd kunnen de pensioenlasten onbeheersbaar worden. • Indien een werknemer uit dienst treedt, dienen tijdsevenredige pensioenaanspraken te worden afgefinancierd. Dat zijn de totale pensioenaanspraken op basis van het laatstverdiende jaarsalaris verminderd met de pensioenaanspraken die betrekking hebben op de periode vanaf de ontslagdatum tot aan de pensioendatum. Voor nieuwe pensioenovereenkomsten is sinds 1 januari 2000 tijdsevenredige affinanciering van pensioen verplicht gesteld tijdens de opbouwfase. Er mag dus geen onderfinanciering meer plaatsvinden. • Een werkgever kan bij een inkomende waardeoverdracht worden geconfronteerd met extra kosten indien de overdrachtswaarde lager is dan de contante waarde die nodig is om de tijdsevenredige pensioenaanspraken af te financieren.

156. Wat was een gematigde eindloonregeling? Bij een gematigde eindloonregeling had een salarisverhoging boven een bepaalde leeftijd alleen nog gevolgen voor het in de toekomstige dienstjaren op te bouwen pensioen. De pensioenregeling werd boven deze leeftijd een middelloonregeling. Ook kon worden bepaald dat carrièrestijgingen na 55 of 60 jaar niet meer voor pensioenverhoging meetelden, maar alleen nog de gebruikelijke loonronden. 157. Wat was het kostenvoordeel van de gematigde boven de ‘normale’ eindloonregeling? Het kostenvoordeel van de gematigde eindloonregeling was dat de kostenstijgingen van de pensioenovereenkomst lager waren ten opzichte van de ‘normale’ eindloonregeling. Immers, boven een bepaalde leeftijd leidde een verhoging van het salaris niet tot een kleinere verhoging van het pensioen over de jaren die de werknemer al in dienst was. 158. Waarom is een gematigde eindloonregeling niet meer toegestaan? Op grond van de Algemene wet gelijke behandeling naar leeftijd is per 1 mei 2004 een gematigde eindloonregeling niet meer toegestaan. De toepassing hiervan leidt tot ongelijke behandeling van werknemers. De pensioenovereenkomst dient dus te worden voortgezet op basis van een eindloonregeling. Indien de kosten voor een eindloonregeling tot 65 jaar te hoog blijken te zijn, kan een alternatief zijn het opbouwpercentage te verlagen, of over te gaan naar een middelloonregeling. Ook kan een eindloonregeling vanaf een bepaalde salarisgrens worden omgezet in een middelloonregeling.

TQL Pensioenen en lijfrentes

48

Pensioenregelingen – Levensjarenregeling 159. Wat is een levensjarenregeling? Een levensjarenregeling is een eindloonregeling waarbij een verhoging van de pensioengrondslag leidt tot een pensioenverhoging over de maximaal mogelijke diensttijd vanaf de 25-jarige leeftijd van de werknemer tot aan diens pensioendatum, onafhankelijk van de indiensttreding van de werknemer. Een levensjarenregeling is niet meer toegestaan. Eventueel nog bestaande levensjarenregelingen kunnen worden voortgezet door middel van een aanwijzing als een fiscaal zuivere pensioenregeling door de Minister, doch komen eigenlijk niet meer voor.

TQL Pensioenen en lijfrentes

49

Pensioenovereenkomsten: Beschikbare premieregeling 160. Wat is een beschikbare premieregeling? Bij een beschikbare premieregeling wordt jaarlijks een bepaald percentage van het jaarsalaris of de pensioengrondslag (premiegrondslag) of een vooraf bepaald vast premiebedrag voor pensioenopbouw beschikbaar gesteld. 161. Tot welk pensioensysteem behoort een beschikbare premieregeling? De beschikbare premieregeling behoort tot het premiebasissysteem. 162. Wat is het uitgangspunt bij een beschikbare premieregeling? Bij een beschikbare premieregeling is niet de pensioenuitkomst de maatstaf. De kosten vormen het uitgangspunt van de pensioentoezegging. Er is dus sprake van een premietoezegging in plaats van een pensioentoezegging. Voorbeeld beschikbare premieregeling Een werknemer van 35 jaar verdient een

€41.880

jaarsalaris van Op het jaarsalaris dient een franchise in

€12.209

mindering te worden gebracht.De franchiseaftrek bedraagt 10/7 x de AOWuitkering aan een gehuwde Er resteert dan een premiegrondslag van

€ 29.671

Aan de werknemer wordt een beschikbare

€4.273

jaarpremie toegezegd van:14,4% (premiestaffel 3, inclusiefregeling) van de premiegrondslag

De jaarpremie zal worden aangewend voor het verzekeren van een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen.

TQL Pensioenen en lijfrentes

50

163. Welke beperking legt de fiscus op bij een beschikbare premieregeling? In een beschikbare premieregeling zal het uitgangspunt een tijdsevenredig pensioen moeten zijn conform de Wet fiscale behandeling van pensioenen. Dat pensioen mag na 35 jaar niet meer bedragen dan 70% van het eindloon (de zogenoemde streefregeling). Voor de vaststelling van een jaarlijks maximaal te financieren premie die voldoet aan de huidige fiscale regelgeving kan worden uitgegaan van de premiestaffels die op 28 april 2003 door het Ministerie van Financiën zijn gepubliceerd. De premiestaffels zijn zijn gebaseerd op de overlevingstafel GBM/GBV 1990/1995. De premiestaffels zijn als volgt: Percentage

Leeftijds-

van de

klassen

premiegrondslag Ouderdoms-

tot

pensioen

eindleeftijd

OP en

OP en

OP en

uitgesteld

direct

direct

opgebouwd

ingaand

ingaand

NP

opgebouwd

bereikbaar

NP

NP

18 t/m 19

4,8

6,0

7,1

7,6

20 t/m 24

5,5

6,9

8,1

9,0

25 t/m 29

6,7

8,4

9,8

10,8

30 t/m 34

8,2

10,2

11,7

12,8

35 t/m 39

10,0

12,5

14,2

15,2

40 t/m 44

12,2

15,2

17,1

18,2

45 t/m 49

15,0

18,7

20,6

21,8

50 t/m 54

18,5

23,0

24,9

26,2

55 t/m 59

22,9

28,6

30,2

31,3

60 t/m 64

28,8

36,1

36,9

37,3

Op 23 oktober 2007 het Ministerie van Financiën nieuwe premiestaffels gepubliceerd. De premiestaffels zijn in vergelijking met de hiervoor vermelde premiestaffels per leefdtijdscohort iets verhoogd. Dit is het gevolg van het hanteren van een recentere overlevingstafel: GBM/BGV 2000/2005. Dit heeft geen gevolgen voor bestaande pensioenregelingen. De premiestaffels zijn als volgt: Leeftijdsklassen

Percentage van de premiegrondslag

tot eindleeftijd

ouderdoms-

OP en

pensioen

uitgesteld

OP en direct ingaand opgebouwd NP

OP en direct ingaand bereikbaar

opgebouwd NP

TQL Pensioenen en lijfrentes

51

NP 18 t/m 19

5,2

6,3

7,2

7,6

20 t/m 24

5.9

7,2

8,2

9,0

25 t/m 29

7,2

8,8

9,9

10,8

30 t/m 34

8,8

10,7

12,0

12,7

35 t/m 39

10,8

13,0

14,4

15,2

40 t/m 44

13,1

15,9

17,5

18,3

45 t/m 49

16,1

19,5

21,1

22,1

50 t/m 54

19,7

24,0

25,6

26,6

55 t/m 59

24,4

29,7

31,0

32,0

60 t/m 64

30,5

37,2

37,9

38,3

Indien de kosten naar aanleiding van de toepassing van één van bovengenoemde premiestaffels bijvoorbeeld na de 50-jarige leeftijd van een deelnemer te hoog worden, is het mogelijk een premiestaffel samen te stellen die gebaseerd is op een gedeelte van de bovengenoemde percentages. Stel dat overwogen wordt om de kosten te beperken tot 70%. De percentages van alle leeftijdsklassen dienen dan met 70% te worden vermenigvuldigd.

TQL Pensioenen en lijfrentes

52

164. Welke staffel dient bij een beschikbare premieregeling te worden gebruikt? De eerste premiestaffel is van toepassing indien enkel een ouderdomspensioen wordt toegezegd. De tweede premiestaffel is van toepassing indien alleen een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen na de pensioendatum wordt toegezegd. De regeling is een exclusiefregeling. Bij deelnemers met een partner mogen de staffelpremies worden vermeerderd met de risicopremies voor het nabestaandenpensioen vóór de pensioendatum. De derde premiestaffel is van toepassing indien een ouderdomspensioen en een tijdsevenredig opgebouwd nabestaandenpensioen vóór en na de pensioendatum wordt toegezegd. De regeling is een inclusiefregeling. Hierbij worden de risicopremies voor het nabestaandenpensioen vóór de pensioendatum onttrokken uit de staffel voor het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen na de pensioendatum. De vierde premiestaffel is van toepassing indien een ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen na de pensioendatum en een bereikbaar nabestaandenpensioen vóór de pensioendatum wordt toegezegd. De regeling is een inclusiefregeling. 165. Wat kunnen belangrijke voordelen van een beschikbare premieregeling zijn? Belangrijk voordelen van een zuivere beschikbare premieregeling kunnen zijn: • Het is een pensioensysteem waarvan de kosten voor de werkgever beheersbaar kunnen zijn. In een pensioenverzekering kan namelijk worden volstaan met het meegeven van een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen op grond van de reeds betaalde en nog verschuldigde bijdragen. • Bij een dalende premiegrondslag worden de in het verleden opgebouwde pensioenaanspraken niet aangetast. • In een beschikbare premieregeling kan worden gestreefd naar een volwaardige pensioen van 70% van het eindloon. • Een pensioen is mede een verantwoordelijkheid van de werknemer. De premie kan naar eigen keuze voor pensioen worden besteed. Voorbeeld: er wordt alleen een ouderdomspensioen verzekerd in plaats van een ouderdomspensioen gecombineerd met een nabestaandenpensioen. Overigens is het bij een salaris/diensttijdregeling op de pensioendatum ook mogelijk het nabestaandenpensioen na de pensioendatum om te zetten in een aanspraak op extra ouderdomspensioen. • Een werkgever wordt bij een inkomende waardeoverdracht niet geconfronteerd met extra kosten, zoals bij eindloon het geval kan zijn.

TQL Pensioenen en lijfrentes

53

166. Wat zijn de nadelen van een beschikbare premieregeling? Nadelen van de beschikbare premieregeling zijn: • De uiteindelijke hoogte van het pensioen is minder goed voorspelbaar. Daardoor zal er conform de nieuwe regelgeving een toets op de pensioendatum moeten plaatsvinden hoe de verhouding is tussen het eindloon en het opgebouwde pensioen. • Voor oudere werknemers is vaak onmogelijk om een ‘volwaardig’ pensioen op te bouwen, met name voor die werknemers die laat carrière maken. • Als de werknemer door huwelijk, samenleving of gezinsuitbreiding naast het ouderdomspensioen een nabestaandenpensioen wil verzekeren, gaat dit ten laste van de hoogte van het ouderdomspensioen. • Door de voortdurend uitgebreide regelgeving is de oorspronkelijk eenvoudige beschikbare premieregeling een zeer ingewikkelde pensioenregeling geworden.

TQL Pensioenen en lijfrentes

54

Pensioenovereenkomsten: Middelloonregeling 167. Wat is een middelloonregeling? Bij een middelloonregeling op opbouwregeling wordt het pensioen opgebouwd over het gemiddelde van alle pensioengrondslagen gedurende de deelname van de werknemer tot de pensioendatum of tot de datum van diens uitdiensttreding. Op basis van door het Ministerie van Financiën afgegeven richtlijnen bedraagt de jaarlijkse pensioenopbouw maximaal 2,25% per dienstjaar. 168. Tot welk pensioensysteem behoort de middelloonregeling? De middelloonregeling is een pensioenbasissysteem. 169. Hoe vindt de pensioenopbouw plaats bij de middelloonregeling? Bij de middelloonregeling bouwt de deelnemer per dienstjaar vanaf de datum van indiensttreding of vanaf de startdatum van de regeling een vast percentage van de in het aanvangsjaar geldende pensioengrondslag aan pensioen op. Bij een toekomstige verhoging van de pensioengrondslag bouwt de deelnemer alleen nog over de komende dienstjaren pensioen over deze verhoging op.

TQL Pensioenen en lijfrentes

55

170. Wat gebeurt er bij de middelloonregeling als het salaris daalt? Aangezien het salaris medebepalend is voor de pensioengrondslag, zal er in de toekomst op basis van het verlaagde salaris pensioen worden opgebouwd. Voorbeeld middelloonregeling Een werknemer van 35 jaar verdient een

€ 41.880

jaarsalaris van Op het jaarsalaris dient een franchise in

€12.209

mindering te worden gebracht.de franchiseaftrek bedraagt 10/7 x de AOWuitkering aan een gehuwde Er resteert dan een pensioengrondslag van

€ 29.671

De pensioenopbouw per dienstjaar

€667,60

bedraagt maximaal:2,25% van de pensioengrondslag De maximale pensioenaanspraak per jaar

€20.028

is:30 deelnemersjaren (pensioenleeftijd 65 jaar) x €667,60

Nabestaandenvoorziening De werknemer heeft een partner en twee kinderen. Het partnerpensioen bedraagt over het algemeen 70% van het ouderdomspensioen. Het wezenpensioen per kind bedraagt over het algemeen 20% van het partnerpensioen en kan worden uitgekeerd tot bijvoorbeeld de 21jarige leeftijd van het betreffende kind. De pensioenen zijn als volgt: partnerpensioen per jaar

€ 14.020

wezenpensioen per kind per jaar

€2.804

Salarisverhoging op 40-jarige leeftijd De werknemer verdient dan een jaarsalaris

€ 50.000

van Aangenomen is dat de AOW-

€16.000

franchiseaftrek dan bedraagt Er resteert een pensioengrondslag van

€34.000

De pensioengrondslag bedroeg bij

€ 29.671

aanvang van de verzekering De pensioengrondslagverhoging bedraagt

€ 4.329

De pensioenverhoging bedraagt vanaf de

€2.335

TQL Pensioenen en lijfrentes

56

40-jarige leeftijd in een middelloonregeling:25 deelnemersjaren x 2,25% x € 4.329 Er was reeds een

€20.028

ouderdomspensioenaanspraak per jaar verzekerd van De totale aanspraak op

€22.363

ouderdomspensioen bedraagt per jaar Het partnerpensioen bedraagt per jaar

€15.654

70% van het ouderdomspensioen Het wezenpensioen per kind is per jaar 20% van het partnerpensioen

€3.131

Salarisverhoging op 50-jarige leeftijd De werknemer verdient dan een jaarsalaris

€ 65.000

van Aangenomen is dat de AOW-

€20.000

franchiseaftrek dan bedraagt Er resteert een pensioengrondslag van

€45.000

De pensioengrondslag bedroeg op 40-

€34.000

jarige leeftijd van de werknemer De pensioengrondslagverhoging bedraagt

€11.000

De pensioenverhoging bedraagt vanaf de

€3.713

50-jarige leeftijd in een middelloonregeling:15 deelnemersjaren x 2,25% x €11.000 Er was reeds een

€ 22.363

ouderdomspensioenaanspraak per jaar verzekerd van De totale aanspraak op

€26.076

ouderdomspensioen bedraagt per jaar Het partnerpensioen bedraagt per jaar

€18.253

70% van het ouderdomspensioen Het wezenpensioen per kind is per jaar

€3.651

20% van het partnerpensioen

Salarisverhoging op 60-jarige leeftijd De werknemer verdient dan een jaarsalaris

€ 75.000

van Aangenomen is dat de AOW-

€24.000

franchiseaftrek dan bedraagt Er resteert een pensioengrondslag van

€51.000

De pensioengrondslag bedroeg op 50-

€45.000

jarige leeftijd van de werknemer De pensioengrondslagverhoging bedraagt

De pensioenverhoging bedraagt vanaf de 60-jarige leeftijd in een middelloonregeling:5 deelnemersjaren x

TQL Pensioenen en lijfrentes

€6.000

€ 675

57

2,25% x €6.000 Er was reeds een

€26.076

ouderdomspensioenaanspraak per jaar verzekerd van De totale aanspraak op

€26.751

ouderdomspensioen bedraagt per jaar Het partnerpensioen bedraagt per jaar

€18.726

70% van het ouderdomspensioen Het wezenpensioen per kind is per jaar 20% van het partnerpensioen

€3.745

Salarisverhoging op 64-jarige leeftijd De werknemer verdient dan een jaarsalaris

€ 80.000

van Aangenomen is dat de AOW-

€26.000

franchiseaftrek dan bedraagt Er resteert een pensioengrondslag van

€54.000

De pensioengrondslag bedroeg op 60-

€51.000

jarige leeftijd van de werknemer De pensioengrondslagverhoging bedraagt

€3.000

De pensioenverhoging bedraagt vanaf de

€ 68

64-jarige leeftijd in een middelloonregeling:1 deelnemersjaar x 2,25% x €3.000 Er was reeds een

€26.751

ouderdomspensioenaanspraak per jaar verzekerd van De totale aanspraak op

€26.819

ouderdomspensioen bedraagt per jaar Het partnerpensioen bedraagt per jaar

€18.773

70% van het ouderdomspensioen Het wezenpensioen per kind is per jaar

€3.755

20% van het partnerpensioen

TQL Pensioenen en lijfrentes

58

171. Wat is een nadeel voor de gerechtigde van de middelloonregeling? • Een nadeel voor de gerechtigde van de middelloonregeling is dat substantiële salarisverhogingen op hogere leeftijd een relatief kleine bijdrage zullen hebben aan het op te bouwen pensioen. Dat kan in enigerlei mate worden gecompenseerd door indexering van de pensioenaanspraken. • Een werkgever kan bij een inkomende waardeoverdracht worden geconfronteerd met extra kosten indien de overdrachtswaarde lager is dan de contante waarde die nodig is om de tijdsevenredige pensioenaanspraken af te financieren.

172. Wat zijn voordelen van de middelloonregeling? De belangrijkste voordelen van de middelloonregeling zijn: • De kosten zijn goed beheersbaar en blijven beheersbaar, omdat pensioenverhogingen uit salarisstijgingen alleen over toekomstige dienstjaren worden berekend. • Bij vermindering van de pensioengrondslag door een verlaging van het salaris of door een relatief grote stijging van de franchise zal, naarmate de pensioengrondslagverlaging in een later stadium optreedt, de schade aan het pensioen kleiner zijn. • Als de werknemer uit dienst gaat hoeft er geen affinanciering van een tijdsevenredige pensioenaanspraak plaats te vinden. Voor nieuwe pensioenregelingen is sinds 1 januari 2000 tijdsevenredige affinanciering van pensioen verplicht gesteld tijdens de opbouwfase. Er mag dus geen onderfinanciering meer plaatsvinden.

TQL Pensioenen en lijfrentes

59

VUT 173. Wat is de VUT? VUT staat voor vervroegde uittreding van werknemers. Een VUT-uitkering vervangt het salaris tussen de datum dat een werknemer stopt met werken en zijn/haar pensioendatum. 174. Hoe ziet de toekomst van de VUT er vanaf 1 januari 2006 uit? Voor werknemers die op 1 januari 2005 jonger zijn dan 55 jaar kan er geen gebruik meer worden gemaakt van bestaande fiscale faciliteiten voor een VUT-regeling. De premie voor de VUT is voor deze groep van werknemers niet meer fiscaal aftrekbaar. De uitkering die de werknemer later ontvangt is belastingvrij. Voor werknemers die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder zijn, verandert er niets. De premie blijft fiscaal aftrekbaar en over de uitkering moet te zijner tijd belasting worden betaald. 175. Valt de VUT onder de PW? De VUT valt niet onder de PW omdat de VUT niet voldoet aan de verzorgingsgedachte. Ook is de VUT niet gefinancierd via het, door de PW vereiste, kapitaaldekkingsstelsel. 176. Via welk stelsel wordt de VUT gefinancierd? De VUT wordt gefinancierd via het omslagstelsel. De actieve deelnemers aan een VUTregeling betalen voor de VUT-uitkeringsgerechtigden. 177. Hoe is de VUT ontstaan? De VUT is ontstaan als een sociale voorziening om werkgelegenheid te creëren. Een VUTregeling kwam meestal tot stand tijdens de CAO-onderhandelingen per bedrijfstak. 178. Is een VUT-regeling een pensioenregeling? Een VUT regeling is geen pensioenregeling, maar kan wel als zodanig worden aangewezen. Dan geldt de omkeerregeling, dus als de VUT ‘zuiver’ is. 179. Wanneer kan een VUT regeling worden aangewezen als pensioenregeling? Een VUT-regeling wordt als pensioenregeling aangewezen indien het een regeling is die naar maatschappelijke opvattingen naar diensttijd en genoten salaris redelijk kan worden geacht. 180. Wat is een belangrijk kenmerk van een VUT-regeling? Een belangrijk kenmerk van een VUT-regeling is dat het een voorwaardelijk recht is. Door de werknemer kunnen aan een VUT-regeling geen premievrije aanspraken worden ontleend bij arbeidsongeschiktheid of bij voortijdige beëindiging van het dienstverband. 181. Welk uitkeringsniveau heeft een VUT-regeling? De VUT heeft een hoog uitkeringsniveau tot 80 à 90% van het laatst verdiende loon. 182. Welke opbouwperiode kent de VUT? De VUT kent een relatief korte opbouwperiode. Op basis van minimaal 10 dienstjaren binnen de onderneming of de betreffende bedrijfstak kan een werknemer een volwaardige VUTuitkering verwerven.

TQL Pensioenen en lijfrentes

60

183. Is een werknemer verplicht van de VUT gebruik te maken? Nee, een werknemer hoeft niet verplicht gebruik te maken van een in het vooruitzicht gestelde VUT-uitkering. 184. Worden over VUT-jaren pensioenrechten opgebouwd? Ja, VUT-jaren tellen mee als fictieve extra dienstjaren voor de opbouw van het ouderdomspensioen. 185. Mag een VUT-gerechtigde neveninkomsten hebben? Een VUT-gerechtigde mag neveninkomsten hebben zoals een lijfrente-uitkering en renteinkomsten. Inkomsten uit arbeid worden gekort op de VUT-uitkering. 186. Mag een ‘zuivere’ VUT-regeling voor de 60-jarige leeftijd ingaan? In de praktijk kwam het in het verleden veel voor dat een ‘zuivere’ VUT-regeling inging voor de 60-jarige leeftijd. Door de alsmaar stijgende kosten komt een startdatum vóór de 60-jarige leeftijd niet meer voor. 187. Wanneer eindigt een VUT-uitkering? Een VUT-uitkering eindigt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd doch uiterlijk bij eerder overlijden van de gerechtigde. Er bestaat geen recht op een van de VUT-uitkering afgeleid nabestaandenpensioen. 188. Is een deelnemer aan een VUT regeling nog werknemer? Als de VUT regeling begint, eindigt de arbeidsovereenkomst van de werknemer. 189. Is een VUT-uitkering belastbaar loon? Een VUT-uitkering is belastbaar loon als ‘inkomsten uit vroegere dienstbetrekking’. 190. Worden premies werknemersverzekeringen betaald over een ‘zuivere’ VUT-uitkering? Over een ‘zuivere’ VUT-uitkering hoeven geen premies voor werknemersverzekeringen te worden afgedragen. Wel uiteraard de premies voor de volksverzekeringen. 191. Wat beoogt het nieuwe kabinet met oudere werknemers met een VUT-uitkering? Het nieuwe kabinet wil oudere werknemers stimuleren langer door te werken. Ouderen met een relatief hoger inkomen moeten vanaf 2011 bijdragen aan de financiering van een welvaartsvaste AOW. Dat kan door tot hun 65ste jaar door te werken of het betalen van een extra heffing naar draagkracht over het aanvullend pensioen boven € 18.000,-. Voor iedere maand die een werknemer na zijn 63ste jaar werkt, komt er een arbeidsbonus waarmee de heffing terugverdiend kan worden. Blijven ze na hun 65e nog werken, dan is de korting groter dan de heffing. Ze ontvangen in feite een bonus. Het AOW-plan moet nog wel nader uitgewerkt worden met de sociale partners.

TQL Pensioenen en lijfrentes

61

Prepensioen 192. Wat is een prepensioen? Een prepensioen is een pensioen met een tijdelijk karakter, dat bij uittreding van de deelnemer voor de pensioendatum aan de deelnemer wordt uitgekeerd tot zijn/haar pensioendatum. 193. Hoe ziet de toekomst van het prepensioen er vanaf 1 januari 2006 uit? Voor werknemers die op 1 januari 2005 jonger zijn dan 55 jaar kan er geen gebruik meer worden gemaakt van bestaande fiscale faciliteiten voor de opbouw van een prepensioen. De premie voor de opbouw van een prepensioen is voor deze groep van werknemers niet meer fiscaal aftrekbaar. De uitkering die de werknemer later ontvangt is belastingvrij. Voor werknemers die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder zijn, verandert er niets. De premie blijft fiscaal aftrekbaar en over de uitkering moet te zijner tijd belasting worden betaald. 194. Op welke leeftijd kan met prepensioen worden gegaan? De minimale prepensioenleeftijd is 60 jaar. Uiterlijk kan tot de 65-jarige leeftijd met prepensioen worden gegaan. Een gebruikelijke prepensioenleeftijd is 62 jaar. 195. Valt het prepensioen onder de PW? Het prepensioen valt onder de PW omdat het prepensioen voldoet aan de verzorgingsgedachte. Ook wordt het prepensioen gefinancierd via het, door de PW vereiste, kapitaaldekkingsstelsel. 196. Hoe is het prepensioen ontstaan? Het prepensioen is ontstaan als vervanger van de VUT. Het is een sociale voorziening die veelal als gevolg van onderhandelingsresultaten tussen de sociale partners tot stand is gekomen. 197. Wanneer kan een prepensioen fiscaal als pensioen worden beschouwd? Een prepensioen kan fiscaal als pensioen worden beschouwd indien het pensioen voldoet aan de kenmerken die hiervoor in de Wet Loonbelasting zijn opgenomen. 198. Wat is een belangrijk kenmerk van een prepensioen? Een belangrijk kenmerk van een prepensioen is dat het een onvoorwaardelijk recht is. Door de werknemer kunnen aan een prepensioen premievrije aanspraken worden ontleend bij arbeidsongeschiktheid of bij voortijdige beëindiging van het dienstverband. 199. Welk uitkeringsniveau heeft een prepensioen? Het prepensioen heeft doorgaans een maximumuitkeringsniveau van 85% van het laatst verdiende loon. 200. Is een werknemer verplicht van het prepensioen op een vooraf vastgestelde prepensioendatum gebruik te maken? Nee, een werknemer mag het prepensioen vervroegen of uitstellen indien de prepensioenregeling in een dergelijke mogelijkheid voorziet. Zo’n bepaling wordt door de fiscus verlangd, anders is er sprake van een onzuivere prepensioenregeling. Vervroegde uitkering van het prepensioen leidt tot een actuariële korting op het prepensioen.

TQL Pensioenen en lijfrentes

62

201. Kunnen over prepensioenjaren pensioenrechten opgebouwd? Ja, prepensioenjaren mogen meetellen mee als fictieve extra dienstjaren voor de opbouw van het ouderdomspensioen. 202. Mag een prepensioengerechtigde neveninkomsten hebben? Een prepensioengerechtigde mag neveninkomsten hebben zoals inkomsten uit arbeid, een lijfrente-uitkering en rente-inkomsten. Inkomsten uit arbeid worden dus niet gekort op de prepensioenuitkering. 203. Wanneer eindigt een prepensioenuitkering? Een prepensioenuitkering eindigt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd doch uiterlijk bij eerder overlijden van de gerechtigde. Er bestaat geen recht op een van het prepensioen afgeleid nabestaandenpensioen. 204. Is een deelnemer aan een prepensioenregeling nog werknemer? Als het prepensioen wordt uitgekeerd, eindigt de arbeidsovereenkomst van de werknemer. 205. Is een prepensioenuitkering belastbaar loon? Een prepensioenuitkering is belastbaar loon als ‘inkomsten uit vroegere dienstbetrekking’. 206. Worden premies werknemersverzekeringen betaald over een prepensioenuitkering? Over een prepensioenuitkering hoeven geen premies voor werknemersverzekeringen te worden afgedragen. Wel uiteraard de premie voor de volksverzekeringen. 207. Kunnen VUT en prepensioen samengaan? Ja, de Wet fiscale behandeling van pensioenen staat dit toe, zij het dat de som van beide regelingen altijd dient te zijn gemaximeerd tot 85% van het eindloon. 208. Wat beoogt het nieuwe kabinet met oudere werknemers met een prepensioen? Het nieuwe kabinet wil oudere werknemers stimuleren langer door te werken. Ouderen met een relatief hoger inkomen moeten vanaf 2011 bijdragen aan de financiering van een welvaartsvaste AOW. Dat kan door tot hun 65ste jaar door te werken of het betalen van een extra heffing naar draagkracht over het aanvullend pensioen boven € 18.000,-. Voor iedere maand die een werknemer na zijn 63ste jaar werkt, komt er een arbeidsbonus waarmee de heffing terugverdiend kan worden. Blijven ze na hun 65e nog werken, dan is de korting groter dan de heffing. Ze ontvangen in feite een bonus. Het AOW-plan moet nog wel nader uitgewerkt worden met de sociale partners.

TQL Pensioenen en lijfrentes

63

Financiering: Tarief en premie 209. Wat is een tariefgrondslag? Een tariefgrondslag bestaat uit een aantal factoren op basis waarvan een verzekeraar / pensioenfonds het tarief vaststelt ter financiering van een pensioen of lijfrente. 210. Uit welke factoren bestaat een tariefgrondslag? Een tariefgrondslag bestaat uit vier factoren: de rekenrente, het risico op arbeidsongeschiktheid, levenskansen en sterfterisico en een kostenfactor. 211. Wat is de rekenrente? De rekenrente is een conservatieve veronderstelling over de verwachte opbrengst over de beleggingen van de verzekeraar. 212. Waarom is de rekenrente conservatief? De rekenrente is conservatief zodat de verzekeraar / pensioenfonds met een grote mate van zekerheid aan haar verplichtingen aan de verzekerde kan voldoen.

TQL Pensioenen en lijfrentes

64

213. Hoe hoog is de huidige rekenrente? De huidige rekenrente bedraagt 3% (per augustus 1999). VoorbeeldAls over 10 jaar € 10.000 moet worden uitgekeerd, moet nu het volgende bedrag worden belegd: -

bij een rentevoet van 3% € 7.441

-

bij een rentevoet van 4% € 6.756

-

bij een rentevoet van 7% € 5.083

Door rentebijschrijving groeit het bedrag aan tot het uit te keren bedrag van € 10.000. Na

reken

reken

reken

aantal

rente

rente

rente

jaren

3%

4%

6%

1

7.664

7.026

6.440

2

7.894

7.307

6.768

3

8.138

7.599

7.107

4

8.375

7.903

7.462

5

8.626

8.219

7.835

6

8.885

8.548

8.227

7

9.151

8.890

8.638

8

9.426

9.246

9.070

9

9.709

9.616

9.524

10

10.000

10.000

10.000

214. Wat is het sterfterisico bij pensioenen / lijfrentes? Het sterfterisico bij pensioenen / lijfrentes bestaat uit het langlevenrisico: als de gerechtigde langer blijft leven moet de verzekeraar / pensioenfonds ook langer een pensioen / lijfrente uitkeren. 215. Waarop is het sterfterisico gebaseerd? Het sterfterisico is gebaseerd op gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de bevolking. De gegevens worden door het Actuariële Genootschap samengevat in een sterftetabellen. De laatst vastgestelde sterftetabel heeft betrekking op de periode vanaf 2000 tot 2005. De sterftetabellen worden vervolgens door verzekeraars gebruikt voor het vaststellen van tarieven.

TQL Pensioenen en lijfrentes

65

216. Waaruit bestaat het arbeidsongeschiktheidsrisico? Het arbeidsongeschiktheidsrisico bestaat uit twee delen: • de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid; • de uitkering bij arbeidsongeschiktheid.

217. Waaruit bestaat de premie van een verzekeraar / pensioenfonds? De premie van een verzekeraar / pensioenfonds bestaat uit een spaardeel, risicodelen voor arbeidsongeschiktheid en overlijden, een kostendeel en mogelijk een korting bij grote contracten.

TQL Pensioenen en lijfrentes

66

Financiering: Stelsels 218. Volgens welke stelsels kan een lijfrente / pensioen worden gefinancierd? Er zijn drie mogelijke stelsels om een lijfrente / pensioenverplichting te financieren: het kapitaaldekkings-, het rentedekkings- en het omslagstelsel. 219. Welk stelsel wordt in de praktijk het meest gebruikt? In de praktijk wordt het kapitaaldekkingsstelsel het meest gebruikt. 220. Wat is het kapitaaldekkingsstelsel? Het kapitaaldekkingsstelsel betekent dat de pensioenpremie volgens actuariële grondslag is vastgesteld. De pensioenuitvoerder vormt een reserve voor iedere verzekerde zodat aan de pensioenverplichting op pensioendatum kan worden voldaan. Op het moment van pensioeningang is de financiering van het pensioen voltooid. 221. Wat is het omslagstelsel? Bij het omslagstelsel worden het aantal jaarlijkse uitkeringen in een bepaald jaar omgeslagen over degenen die in hetzelfde jaar actief premie betalen. Een voorbeeld hiervan is de financiering van de AOW. 222. Wat is het nadeel van het omslagstelsel? Bij het omslagstelsel worden vrijwel geen reserves gevormd waarover rendement kan worden behaald. Dit betekent dat als de uitkeringen stijgen ook de premies omhoog moeten. 223. Wat is het rentedekkingsstelsel? Bij het rentedekkingsstelsel wordt ervan uitgegaan dat jaarlijks de premiebetalers voldoende vermogen inleggen om aan de nieuwe uitkeringsgerechtigden een levenslange uitkering toe te zeggen. De uitkering is dus voor de toekomst veiliggesteld zodra deze is ingegaan. Het rentedekkingsstelsel is een tussenvorm van het kapitaaldekkingsstelsel en het omslagstelsel. Het stelsel wordt vaak toegepast bij het geven van toeslagen op ingegane pensioenen. De uitkeringsgerechtigde is dan zeker van de toeslag in het betreffende jaar, doch niet van verdere aanpassingen aan bijvoorbeeld de geldontwaarding. In de praktijk betekent het dat alleen een toeslag op het ingegane pensioen zal worden verleend zolang de middelen dit toelaten. 224. Wat wordt verstaan onder financiering op basis van doorsneepremie? Van een doorsneepremie is sprake indien het totaal van de individueel berekende pensioenkosten van een groep verzekerden wordt uitgedrukt in een percentage van de totale loonsom of van de som van alle pensioengrondslagen. Daardoor worden de individuele kosten voor een werknemer onzichtbaar. Jonge en gezonde werknemers betalen zo mee aan de kosten van minder gezonde en oudere werknemers. Dergelijke situaties ziet men vooral bij de bedrijfspensioenfondsen. 225. Waarin verschilt de solidariteit bij pensioenregelingen en groepsverzekeringen? In pensioenregelingen spelen de solidariteit bij arbeidsongeschiktheid, lang leven en sterfte een belangrijke rol. In groepsverzekeringen wordt een andere vorm van solidariteit toegepast door het hanteren van doorsneepremies.

TQL Pensioenen en lijfrentes

67

226. Zijn sexe of burgerlijke staat van belang bij doorsneepremies? Het doet er niet toe of men man of vrouw is, gehuwd of alleenstaand. Volgens de huidige sterftetabellen is de kans groter dat een man eerder sterft dan een vrouw. Daardoor is de premie voor een ouderdomspensioen op het leven van een vrouw hoger dan de premie voor een ouderdomspensioen op het leven van een man. Voor het nabestaandenpensioen geldt het omgekeerde: de premie daarvoor is voor een man weer hoger dan voor een vrouw. In het systeem op basis van doorsneepremies betaalt een alleenstaande mee aan een nabestaandenvoorziening voor gehuwden en ongehuwd samenwonenden. 227. Hoe wordt de premiebijdrage van een deelnemer veelal berekend? De premiebijdrage wordt veelal berekend op basis van een percentage van de pensioengrondslag. Indien in dit financieringssysteem een pensioenpremie wordt uitgedrukt in een percentage van het jaarsalaris in plaats van de pensioengrondslag, betaalt degene met een laag inkomen relatief gezien meer dan degene met een hoog inkomen, zonder dat voor de lager betaalde werknemer veel pensioen verzekerd zal worden. Voorbeeld financiering op basis van doorsneepremie Werknemer A

Werknemer B

Jaarsalaris

€30.000

€60.000

Franchise aow

€12.209

€12.209

Pensioengrondslag (PG)

€17.791

€47.791

Ouderdomspensioen 70%

€12.454

€33.454

€1.200

€2.400

€1.245

€3.345

van de PG Eigen bijdrage aan de regeling:Percentage van het jaarsalaris (4%) Percentage van de pensioengrondslag (7%)

228. Hoe wordt de premie in een leeftijdsafhankelijk tarief vastgesteld? In een leeftijdsafhankelijk tarief wordt de premie individueel vastgesteld. Daarbij spelen de levens en sterftekansen van een verzekerde een belangrijke rol. Omdat de overlijdenskans van een man groter is dan van een vrouw, wordt voor mannen en vrouwen een afzonderlijke tabel vastgesteld. 229. Op welk moment wordt de hoogte van de individuele last bepaald? De hoogte van de individuele last wordt bepaald op het moment dat de verzekering wordt afgesloten. De vaststelling hiervan vindt plaats op basis van de voor een verzekerde dan geldende leeftijd. Bij elke pensioenverhoging wordt opnieuw de leeftijd bepaald. Er wordt als het ware elke keer een nieuwe verzekering afgesloten. De individuele kosten zijn dus voor elke verzekerde afzonderlijk zichtbaar.

TQL Pensioenen en lijfrentes

68

230. Welke risico’s spelen een rol bij het vaststellen van een leeftijdsafhankelijk tarief? Bij de bepaling van een leeftijdsafhankelijk tarief spelen risico's ten aanzien van overlijden en arbeidsongeschiktheid een grote rol. Indien er sprake is van een verhoogd risico, zal er veelal een verhoging plaatsvinden van de basiskosten, uitgedrukt in een percentage van die kosten. Er kan ook een uitsluitingsclausule gelden ten aanzien van een aandoening of ziekte. 231. Wie betaalt de eventuele lastenverhoging bij een individuele verzekering? Wanneer een individuele verzekering alleen tegen een verhoging van de kosten kan worden geaccepteerd, zullen de hogere kosten moeten worden betaald door de betrokkene (verzekeringnemer of contractant). Bij een collectief contract hangt een en ander mede af van de afspraken die hierover zijn gemaakt tussen bijvoorbeeld de werkgever en de werknemer. 232. Speelt de burgerlijke staat bij een leeftijdsafhankelijk tarief een rol? In een leeftijdsafhankelijk tarief spelen factoren zoals alleenstaand, gehuwd zijn, geregistreerd partnerschap of ongehuwd samenwonen een belangrijke rol. Indien een nabestaandenvoorziening wordt afgesloten voor de partner waarmee iemand trouwt of gaat samenwonen, bepaalt de leeftijd van de partner mede de hoogte van de kosten.

TQL Pensioenen en lijfrentes

69

233. Welke rol speelt de factor interest gedurende de looptijd van de verzekering? De factor interest is gedurende de looptijd van de verzekering van groot belang. Indien op jonge leeftijd wordt gestart met een pensioen- of levensverzekering, zullen de kosten veel lager kunnen zijn dan op oudere leeftijd, omdat er meer verzekeringsjaren te gaan zijn. Het interestbestanddeel maakt daardoor een groter deel uit van de totaal op te bouwen reserve. Voorbeeld financiering op basis van een leeftijdsafhankelijk tarief Aan een werknemer wordt een pensioentoezegging via een collectieve pensioenregeling gedaan. Op basis van de tarieven van een verzekeraar bedraagt de jaarlast voor een ouderdomspensioen van € 10 000 per jaar, ingaande op de 65-jarige leeftijd van de verzekerde: Man

Vrouw

aanvangsleeftijd 30 jaar

€2.692

€ 3.242

aanvangsleeftijd 50 jaar

€8.850

€ 10.601

Indien het ouderdomspensioen van € 10 000 per jaar ingaande op de 65-jarige leeftijd van de verzekerde door middel van stortingskoopsommen wordt gefinancierd bedraagt de stortingskoopsom voor een evenredig deel van de pensioentoezegging: Man

Vrouw

aanvangsleeftijd 30 jaar

€ 1 708

€ 2 062

op 31-jarige leeftijd

€ 1 759

€ 2 125

op 64-jarige leeftijd

€ 4 983

€ 5 936

aanvangsleeftijd 50 jaar

€ 7.106

€ 8.790

op 51-jarige leeftijd

€ 7.332

€ 9.067

op 64-jarige leeftijd

€ 11.441

€ 13.852

Er wordt een partnerpensioen meeverzekerd ter grootte van € 7 000 per jaar. De leeftijd van de echtgenote van de man is drie jaar jonger. De leeftijd van de echtgenoot van de vrouw is drie jaar ouder. De jaarpremie wordt nu als volgt:

Man

Vrouw

aanvangsleeftijd 30 jaar

€3.816

€4.366

aanvangsleeftijd 50 jaar

€12.170

€13.921

Bij financiering door middel van stortingskoopsommen wordt de jaarlast voor een evenredig deel van de pensioentoezegging als volgt:

aanvangsleeftijd 30 jaar

TQL Pensioenen en lijfrentes

Man

Vrouw

€ 3.175

€ 2 770

70

op 31-jarige leeftijd

€ 3 291

€ 2 880

op 64-jarige leeftijd

€ 6 340

€ 6 331

aanvangsleeftijd 50 jaar

€ 10 485

€ 12 661

op 51-jarige leeftijd

€ 10 776

€ 12 800

op 64-jarige leeftijd

€ 14 610

€ 14 773

Het is dus duidelijk dat de leeftijd van de partner van de man van grotere invloed is op de premie dat de leeftijd van de partner van de vrouw.

TQL Pensioenen en lijfrentes

71

Financiering: Aanspraken 234. Wanneer start de financiering van een pensioenaanspraak? De financiering van een pensioenaanspraak start nadat de toezegging heeft plaats gevonden. Op het moment van de pensioentoezegging heeft de werkgever direct al een schuld aan de werknemer ter grootte van de contante waarde van de premie die betrekking heeft op de verstreken dienstjaren (inhaalpremie). 235. Wat is comingservice? Comingservice betreft de financiering van aanspraken over toekomstige dienstjaren. Voorbeeld comingservice Een werknemer van 25 jaar neemt deel aan een in een onderneming ingevoerde collectieve pensioenregeling. Hij krijgt op grond van een eindloonregeling een aanspraak op ouderdomspensioen, ingaande op de 65-jarige leeftijd van de werknemer. De toezegging bedraagt 2% per dienstjaar van de pensioengrondslag, gebaseerd op een eindloonregeling. De pensioengrondslag bedraagt € 15.000. De pensioenaanspraak bedraagt derhalve: 40 x 2% x € 15.000 = € 12000,De pensioenaanspraak heeft alleen betrekking op de comingservice, omdat zowel de pensioenopbouw als de pensioenfinanciering volledig in de toekomst ligt. 236. Wat is backservice? Backservice betreft de financiering van aanspraken over de verstreken dienstjaren. Bij elke salarisstijging in de toekomst zal opnieuw een backservice ontstaan. Voorbeeld backservice Een werknemer is 50 jaar oud en al 25 jaar in dienst van de betreffende onderneming. Hij krijgt eveneens een pensioentoezegging waarbij de verstreken dienstjaren worden meegeteld. Op basis van een pensioengrondslag van € 35.000 bedraagt het ouderdomspensioen: 40 x 1,75% x € 35.000 = € 24.500. De backserviceaanspraken bedragen: 25/40 x € 24.500 = € 15.313. De comingserviceaanspraken bedragen: 15/40 x € 24.500 = € 9.187. 237. Wat is comingbackservice? Comingbackservice betreft de financiering van aanspraken over verstreken dienstjaren in verband met de verwachte stijging van de pensioengrondslag (salaris). In de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is bepaald dat het pensioen mag worden gebaseerd op een pensioengrondslag die elk jaar tot de pensioendatum met maximaal 4% samengestelde interest stijgt. De op basis van de pensioengrondslag berekende pensioenen mogen eveneens maximaal met 4% samengestelde interest stijgen. Hierdoor worden de kosten voor toekomstige verhogingen naar voren gehaald.

TQL Pensioenen en lijfrentes

72

238. Wat is een backservicekoopsom? Backservice betreft de financiering van aanspraken over de verstreken dienstjaren. Bij elke salarisstijging in de toekomst zal opnieuw een backservice ontstaan. Voorbeeld backservice Een werknemer is 50 jaar oud en al 25 jaar in dienst van de betreffende onderneming. Hij krijgt eveneens een pensioentoezegging waarbij de verstreken dienstjaren worden meegeteld. Op basis van een pensioengrondslag van € 40.000 bedraagt het ouderdomspensioen: 40 x 2% x € 40.000 = € 32.000. De backserviceaanspraken bedragen: 25/40 x € 32.000 = € 20.000. De comingserviceaanspraken bedragen: 15/40 x € 32.000 = € 12.000. 239. Wanneer is een backservicekoopsom verschuldigd? Een backservicekoopsom is verschuldigd op het moment van pensioentoezegging indien er pensioenaanspraken zijn die betrekking hebben op verstreken dienstjaren. Deze pensioenaanspraken moeten in verband met het per 1 januari 2000 in de Pensioen- en spaarfondsenwet opgenomen verbod op uitstelfinanciering ineens worden afgefinancierd. Voorbeeld financiering backservice en comingservice In onderstaand voorbeeld zal de pensioentoezegging voor beide werknemers worden gefinancierd door middel van stortingskoopsommen. Van het toegezegde ouderdomspensioen van € 12.000 per jaar voor een 25-jarige werknemer dient 1/40 deel te worden afgefinancierd. De stortingskoopsom voor een 25-jarige werknemer bedraagt: € 300 x € 5.202/1.000 pensioen= € 1.561 Indien het ouderdomspensioen niet stijgt, bedraagt de stortingskoopsom voor een 26-jarige werknemer: € 300 × € 5.360/1.000 pensioen = € 1.608 Indien het ouderdomspensioen niet stijgt, bedraagt de stortingskoopsom voor een 64-jarige werknemer: € 300 × €17.795/1.000 pensioen = € 5.339 Voor de 50-jarige werknemer dient van het toegezegde ouderdomspensioen een bedrag van € 20.000 te worden ingekocht. De stortingskoopsom bedraagt: € 20.000 x € 10.278/1.000 pensioen =€ 205.560 Indien het ouderdomspensioen niet stijgt, bedraagt de stortingskoopsom voor een 51-jarige werknemer: € 800 × 11.404/1.000 pensioen = € 9.123 Indien het ouderdomspensioen niet stijgt, bedraagt de stortingskoopsom voor een 64-jarige werknemer: € 800 × 17.795/1.000 pensioen = € 14.236 Voor de 25-jarige werknemer is er bij een gelijkblijvend jaarsalaris alleen sprake van een comingservice. De jaarlijkse stortingskoopsom zal elk jaar toenemen bij het stijgen van de leeftijd van de werknemer.

TQL Pensioenen en lijfrentes

73

240. Wat is het gevolg van een stijging van de pensioengrondslag (salaris)? Daardoor ontstaan er nieuwe pensioenaanspraken die betrekking hebben op verstreken dienstjaren. Ook deze aanspraken moeten in verband met het verbod op uitstelfinanciering ineens worden afgefinancierd. 241. Voor welke pensioencontracten geldt het verbod op uitstelfinanciering niet? Voor op 1 januari 2000 geldende bestaande collectieve pensioencontracten staat de fiscus toe dat uitstelfinanciering tot uiterlijk 1 januari 2010 plaatsvindt. De Nederlandsche Bank (DNB) kan zelfs een langere periode toestaan doch nooit langer dan 15 jaar. De werkgever kan in het jaar van de (verhoging van) de pensioentoezegging, naast de voor dat jaar betaalde premies, de contante waarde van de inhaalpremies (backservicekoopsom) aan het eind van het boekjaar als verplichting op de balans opvoeren (passiveren). Dat is mogelijk zonder dat de koopsom ook daadwerkelijk bij een verzekeraar wordt afgestort. Daardoor ontstaat doorgaans een besparing aan belasting, wat een liquiditeitsverbetering voor het bedrijf oplevert. De fiscale backservicekoopsom neemt in de volgende jaren af. De afname vloeit vervolgens terug in de winst. Het opvoeren van een fiscale backservice leidt in eerste instantie dus tot uitstel van belastingbetaling. De berekening van de fiscale backservicekoopsom wordt door de verzekeraar uitgevoerd. De rentevoet waarop de contantewaardeberekening van de inhaalpremies moet plaatsvinden moet gebaseerd zijn op de marktrente voor solide langlopende geldleningen. De fiscale backserviceproblematiek zal dus op termijn verdwijnen omdat dan de opgebouwde pensioenaanspraken steeds volledig zullen zijn afgefinancierd.

TQL Pensioenen en lijfrentes

74

Aanvullende voorzieningen; algemeen 242. Hoe kan iemand aanvullende toekomstvoorzieningen vormen? Het is mogelijk om aanvullende toekomstvoorzieningen te vormen via sparen en beleggen. 243. Welke rol speelt de fiscus in het vormen van aanvullende toekomstvoorzieningen? Via bepaalde methodes kan het fiscaal aantrekkelijk zijn om aanvullende toekomstvoorzieningen via banksparen of verzekeren te vormen bij een bank of verzekeraar. Het gaat hierbij om de kapitaalverzekering, de zuivere en de gerichte lijfrente. 244. Hoe ontstaat het fiscale voordeel bij de zuivere en gerichte lijfrente? Bij de gerichte en zuivere lijfrente ontstaat het fiscale voordeel door toepassing van de omkeerregel. 245. Wat is de omkeerregel? Bij de omkeerregel zijn de aanspraken onbelast en is de uitkering belast. Dit betekent dat de bedragen (lijfrentepremies) die worden gebruikt om de toekomstige uitkering te financieren niet tot het belastbare inkomen hoeven te worden gerekend. De fiscus stelt de heffing van belasting uit tot het moment van uitkeren. 246. Wat is het voordeel van de omkeerregel? De (mogelijke) voordelen van de omkeerregel zijn: • rendement over geld dat in feite van de fiscus is; • de toekomstige uitkeringen kunnen onder een lager belastingtarief vallen.

247. Wat speelt een rol bij de hoogte van de fiscale aftrekbaarheid van lijfrentepremies? Het zogenaamde aftreksysteem bepaalt in hoeverre lijfrentepremies aftrekbaar zijn op het belastbare inkomen. Tot 2001 gold het tranchesysteem.

TQL Pensioenen en lijfrentes

75

Aanvullende voorziening: Lijfrente 248. Is indexatie van een lijfrente-uitkering toegestaan? Indexatie van de uitkering is toegestaan onder bepaalde voorwaarden. 249. Wat zijn belangrijke kenmerken van een fiscaal gefacilieerde lijfrente? Een fiscaal gefacilieerde lijfrente heeft een onderhoudskarakter en is een periodieke uitkering met twee voorwaarden. In de eerste plaats moet de periodieke uitkering deel zijn van een uitkeringsreeks. Ten tweede moeten de lijfrentevormen allen betrekking hebben op de verzekeringnemer zelf of op een kring van personen rond de verzekeringnemer waarvoor deze een zekere zorgplicht heeft. Een lijfrente-uitkering moet dus een onzeker element bevatten: het overlijdensrisico. 250. Kan een lijfrente worden afgekocht? Een lijfrente mag niet worden afgekocht omdat dit in strijd is met het onderhoudskarakter. 251. Kan een lijfrente worden verpand? Een lijfrente mag niet worden verpand omdat dit in strijd is met het onderhoudskarakter. 252. Kan een lijfrente worden vervreemd? Een lijfrente mag niet worden vervreemd omdat dit in strijd is met het onderhoudskarakter. 253. Kan een lijfrente tot zekerheid worden overgedragen? Een lijfrente mag niet tot zekerheid worden overgedragen omdat dit in strijd is met het onderhoudskarakter. 254. Welke eis geldt ten aanzien van het overlijdensrisico? Er moet een risico van ongeveer één procent zijn dat de verzekerde tijdens de lijfrenteuitkeringsperiode overlijdt, te beoordelen door de verzekeraar bij het aangaan van de lijfrentevoorziening. 255. Wat voor soort verzekering komt in aanmerking voor een lijfrente? Een verzekering komt in aanmerking voor een lijfrente als deze als een echte onderhoudsvoorziening kan worden beschouwd. 256. Is een tijdelijke lijfrente mogelijk? Een tijdelijke lijfrente is onder bepaalde voorwaarden mogelijk.

TQL Pensioenen en lijfrentes

76

Aanvullende voorziening: Lijfrentevormen 257. Welke vorm kan een lijfrente hebben? Een lijfrente kan de vorm hebben van: een zuivere lijfrente, een gerichte lijfrente en een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. 258. Wat is een zuivere lijfrente? Bij een zuivere lijfrente staan de toekomstige lijfrentetermijnen bij aanvang van de lijfrenteovereenkomst al vast. 259. Wat is een nadeel van een zuivere lijfrente? Een nadeel van de zuivere lijfrente is dat alle factoren bij de aanvang van het contract al vast staan waardoor het een weinig flexibel instrument is. 260. Wanneer moet een zuivere lijfrente-uitkering starten? Een zuivere lijfrente-uitkering kan direct ingaan of zijn uitgesteld tot een overeengekomen ingangsdatum: dus de direct ingaande zuivere lijfrente en de uitgestelde zuivere lijfrente. 261. Wat is een gerichte lijfrente? Bij een gerichte lijfrente staat bij aanvang van de lijfrenteovereenkomst de hoogte van de toekomstige termijnen nog niet exact vast. 262. Wat is een fiscaal gefacilieerde lijfrente? Een fiscaal gefacilieerde lijfrente is een lijfrente waarbij de betaalde premies tot een bepaald bedrag aftrekbaar zijn van het inkomen. Hoewel de toekomstige lijfrente uitkeringen wel belastbaar zijn, wordt er een fiscaal voordeel behaald in vorm van uitstel van belastingbetaling. 263. Is een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule fiscaal gefacilieerd? Een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule is sinds 1 januari 1992 niet meer fiscaal gefacilieerd. 264. Komen alle lijfrentevormen in aanmerking voor premieaftrek van het inkomen? Alleen nadrukkelijk in de wet behandelde lijfrentesoorten kunnen leiden tot fiscale premieaftrek van het belastbare inkomen. 265. Is de gerichte lijfrente fiscaal gefacilieerd? Een gerichte lijfrente is fiscaal gefacilieerd als de lijfrente voldoet aan de in de wet behandelde soorten. 266. Welke lijfrentesoorten worden in de wet behandeld? De in de wet behandelde lijfrentesoorten zijn: de oudedagslijfrente, de tijdelijke oudedagslijfrente, de overbruggingslijfrente ( de financiering hiervan is met ingang van 1 januari 2006 niet meer toegestaan), de nabestaandenlijfrente en de lijfrente voor meerderjarige invalide kinderen.

TQL Pensioenen en lijfrentes

77

267. Wie is de verzekeringsnemer bij een oudedagslijfrente? De verzekeringsnemer bij een oudedagslijfrente is de belastingplichtige zelf. 268. Wie is de verzekerde bij een oudedagslijfrente? De verzekerde bij een oudedagslijfrente is eveneens de belastingplichtige. 269. Wie is de begunstigde bij een oudedagslijfrente? De begunstigde is de belastingplichtige. 270. Wat is de ingangsdatum van een oudedagslijfrente? De ingangsdatum van de oudedagslijfrente is vrij te bepalen door de verzekerde. De lijfrentetermijnen dienen uiterlijk in te gaan in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 70 jaar bereikt. 271. Wat is de uitkeringsduur van een oudedagslijfrente? Een oudedagslijfrente kenmerkt zich door het levenslange karakter van de uitkering bij een verzekeraar. Bij banksparen bedraagt de uitkeringsduur van een oudedagslijfrente maximaal 20 jaar. 272. Wat is de ingangsdatum van een tijdelijke oudedagslijfrente? De ingangsdatum van de tijdelijke oudedagslijfrente wordt bepaald door de eerste en vroegste pensioneringsdatum van de belastingplichtige. Bij het ontbreken van een pensioneringsdatum kan de tijdelijke oudedagslijfrente pas ingaan op de 65-jarige leeftijd van de belastingplichtige, doch uiterlijk in het jaar waarin hij/zij de leeftijd van 70 jaar bereikt. Als er wel een pensioneringsdatum is kan de ingangsdatum eerder of later dan 65 jaar zijn. 273. Hoe lang moet een tijdelijke oudedagslijfrente duren na ingang? Een tijdelijke oudedagslijfrente moet minimaal 5 jaar duren na ingangsdatum, tenzij de begunstigde eerder overlijdt. Een tijdelijke oudedagslijfrente bedraagt in 2008 maximaal € 19.761 per jaar (in 2007 € 19.468). 274. Waarvoor is een tijdelijk oudedagslijfrente goed te gebruiken? Een tijdelijk oudedagslijfrente is goed te gebruiken in combinatie met een oudedagslijfrente om zo aan te sluiten bij het bestedingsbehoefte van de gepensioneerde.

TQL Pensioenen en lijfrentes

78

Aanvullende voorziening : Overbruggingslijfrente 275. Aan wie moet een overbruggingslijfrente toekomen? Een overbruggingslijfrente moet toekomen aan de belastingplichtige premiebetaler. 276. Wat is de ingangsdatum van een overbruggingslijfrente? De ingangsdatum van de overbruggingslijfrente is vrij te bepalen door de verzekerde. 277. Wat is de einddatum van een overbruggingslijfrente? De einddatum van een overbruggingslijfrente is de vroegste pensioneringsdatum, maar uiterlijk op 65-jarige leeftijd of als de gerechtigde eerder overlijdt. 278. Is de overbruggingslijfrente gemaximeerd? Ja, de uitkering uit hoofde van een overbruggingslijfrente bedraagt in 2008 maximaal € 63.288 per jaar (in 2007 eveneens € 63.288). 279. Waarvoor wordt de overbruggingslijfrente meestal gebruikt? De overbruggingslijfrente wordt meestal gebruikt om de periode te overbruggen tussen de datum waarop de belastingplichtige stopt met werken en de pensioneringsdatum, dus een soort privé-voorziening voor vervroegde uittreding. 280. Wat is de toekomst van de overbruggingslijfrente? Met ingang van 1 januari 2006 is de mogelijkheid van het afsluiten van een overbruggingslijfrente afgeschaft. Deze maatregel past in het verlengde van het ontmoedigen van het eerder stoppen met werken. 281. Wat gebeurt er met na 31 december 2005 betaalde premies? De premies mogen niet meer worden aangewend voor een overbruggingslijfrente. Gebeurt dat toch dan voldoet de verzekering niet meer aan de in de Wet IB 2001 gestelde voorwaarden. De premie wordt dan aangemerkt als een negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen en belast met inkomstenbelasting. Tevens zal revisierente in rekening worden gebracht die in beginsel 20% bedraagt. 282. Wat gebeurt er met de tot 1 januari 2006 betaalde lijfrentepremies? De overbruggingslijfrente verdwijnt niet geheel. Het lijfrentekapitaal waarvoor tot 1 januari 2006 premies zijn betaald, mag worden aangewend voor een overbruggingslijfrente.

TQL Pensioenen en lijfrentes

79

Aanvullende voorziening: Nabestaandenlijfrente 283. Wanneer gaat een nabestaandenlijfrente in? Een nabestaandenlijfrente gaat in nadat de belastingplichtige of de (gewezen) partner / echtgenoot overlijdt. 284. Waarvan hangt de duur van de uitkering van de nabestaandenlijfrente af? De duur van de uitkering van de nabestaandenlijfrente hangt af van het leven van de gerechtigde. 285. Bestaan er beperkingen bij de nabestaandenlijfrente voor bepaalde gerechtigden? Voor bepaalde gerechtigden bestaan er beperkingen voor de lijfrente. Zo is voor bloed- en aanverwanten bepaald dat de nabestaandenlijfrente moet stoppen bij overlijden of uiterlijk als de begunstigde 30 jaar wordt. 286. Wie zijn aanverwanten? Aanverwanten zijn de bloedverwanten van de partner/echtgenoot van een persoon. 287. Is het mogelijk om op het leven van de echtgenoot een nabestaandenlijfrente af te sluiten? Het afsluiten van een nabestaandenlijfrente door de belastingplichtige zelf op het leven van de partner/echtgenoot is mogelijk. 288. Moet een nabestaandenlijfrente levenslang duren? Een nabestaandenlijfrente kan tijdelijk of levenslang duren. 289. Kan een nabestaandenlijfrente worden omgezet in een andere lijfrentevorm? Een nabestaandenlijfrente kan zonder fiscale gevolgen niet worden omgezet in een andere lijfrentevorm.

TQL Pensioenen en lijfrentes

80

Aanvullende voorziening: Lijfrente voor meerderjarige invalide kinderen 290. Aan wie komt een lijfrente voor meerderjarige, invalide kinderen toe? Een lijfrente voor meerderjarige, invalide kinderen komt toe aan een eigen invalide kind. De lijfrente gaat in bij meerderjarigheid van het desbetreffende kind en loopt levenslang. 291. Hoeveel premieaftrek is toegestaan voor een lijfrente voor meerderjarige, invalide kinderen? Er geldt geen beperking in de hoogte van de premieaftrek voor een lijfrente voor meerderjarige, invalide kinderen. 292. Moet het kind al invalide zijn op het moment van premiebetaling? Het kind hoeft op het moment van premiebetaling nog niet invalide te zijn, maar moet dit naar verwachting wel zijn als de uitkeringen aan het kind beginnen.

TQL Pensioenen en lijfrentes

81

Aanvullende voorziening: Aftrek premies 293. Volgens welk systeem is de aftrek voor lijfrentepremies opgezet? Het gehele systeem is opgezet met de gedachte dat iedere belastingplichtige in staat moet worden gesteld een adequate oudedagsvoorziening op te bouwen. In de aftreksystematiek is de trend van individualisering duidelijk waarneembaar. Een ongetoetste lijfrentepremieaftrek is niet mogelijk. 294. Welke mogelijkheden kent het aftreksysteem? Er zijn vier mogelijkheden: • • • •

de jaarruimte; de reserveringsruimte (inhaaljaarruimte); de omzetting van de FOR; de omzetting van de stakingswinst.

295. Wat staat centraal in de aftreksystematiek? De hoogte van het persoonlijke inkomen staat centraal in de aftreksystematiek. 296. Wie kan gebruik maken van de jaarruimte? Elke belastingplichtige tot 65 jaar kan gebruik maken van de jaarruimte. 297. Waartoe dient de jaarruimte? De jaarruimte biedt aftrekmogelijkheid voor premiebetalingen die dienen ter compensatie van een pensioentekort in het kalenderjaar. 298. Waarvan is de hoogte van de jaarruimteaftrek afhankelijk? De hoogte van de jaarruimteaftrek in een belastingjaar komt voort uit de volgende formule: 17% (PG = premiegrondslag, maximaal in 2008 €104.806) – 7,5A(factor A) –F – V. Onder factor A wordt verstaan de waardeaangroei van het pensioen in een pensioenregeling. Het geeft de aangroei van het pensioen in enig jaar weer, omdat iemand weer een jaar langer aan de pensioenregeling heeft deelgenomen en het pensioen daardoor verder is opgebouwd. De letter F is de eventuele (netto) toename van de Fiscale Oudedags Reserve (FOR) bij ondernemers. De letter V betreft de spaarpremie die op basis van de spaarloonregeling als vrijwillige betaling van een pensioenregeling wordt aangewend. De jaarruimte bedraagt in 2008 maximaal € 17.817 (in 2007 € 25.663).

TQL Pensioenen en lijfrentes

82

299. Hoe wordt factor A vastgesteld? Bij een pensioen op basis van diensttijd/salarisregeling wordt factor A met een vast percentage berekend, bijvoorbeeld 1,75% van de pensioengrondslag. In een beschikbarepremieregeling zal aan de hand van een tabel moeten worden berekend welke pensioenaangroei voortvloeit uit de beschikbare premie.De aan een kalenderjaar in een beschikbarepremieregeling toe te rekenen pensioenaangroeikan worden berekend door de op het kalenderjaar betrekking hebbende premie(s) te vermenigvuldigen met de volgende factor:

Leeftijd belastingplichtige

Factor

15 jaar of ouder, doch jonger dan 20 jaar

0,36

20 jaar of ouder, doch jonger dan 25 jaar

0,30

25 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar

0,25

30 jaar of ouder, doch jonger dan 35 jaar

0,21

35 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar

0,17

40 jaar of ouder, doch jonger dan 45 jaar

0,14

45 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar

0,12

50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar

0,10

55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar

0,08

60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar

0,07

Met ingang van het belastingjaar 2003 is besloten dat voor het bepalen van het pensioentekort de pensioenaangroei van het jaar voorafgaand aan het belastingjaar dient te worden gehanteerd. Een probleem dient zich aan voor die belastingplichtigen die bijvoorbeeld door verandering van werkgever of door het starten van een onderneming in een bepaald jaar geen pensioen opbouwen maar voor het bepalen van een pensioentekort nog wel rekening moeten houden met de pensioenaangroei in het jaar voorafgaand aan het betreffende belastingjaar. De kans bestaat dat door die pensioenaangroei een aftrek voor een lijfrentevoorziening in dat belastingjaar niet mogelijk is. 300. Hoe wordt de premiegrondslag vastgesteld? De premiegrondslag is de som van de in een jaar genoten winst uit onderneming (vóór mutaties van de FOR en de ondernemersaftrek), het belastbaar loon (bijvoorbeeld een

TQL Pensioenen en lijfrentes

83

dienstbetrekking), het belastbaar inkomen uit overige werkzaamheden (bijvoorbeeld freelance werkzaamheden en belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen (bijvoorbeeld een alimentatie). 301. Wat wordt op de premiegrondslag in mindering gebracht? Hierop wordt een AOW-franchise in mindering gebracht. De franchise bedraagt 10/7 maal de zelfstandigen AOW-uitkering voor een gehuwde of samenwonende met een partner die ouder is dan 65 jaar. De AOW-franchise bedraagt in 2008 € 11.155 (2007: € 10.990 ). 302. Hoe hoog is de maximale premiegrondslag na aftrek van de AOW-franchise? De maximale premiegrondslag bedraagt in 2008 € 104.806 ! (2007: € 150.957 ). Voorbeeldberekening lijfrentepremieaftrek werknemer De premiegrondslag (=jaarsalaris) bedraagt € 50.000 De pensioenaangroei bedraagt 1,75% van de pensioengrondslag. De in het voorbeeld aangenomen pensioengrondslag is € 25.000 De pensioenaangroei bedraagt dan € 437,50 Er is geen spaarloonpremie als vrijwillige betaling aangewend. De berekening wordt nu als volgt: 17%(50.000 -/- 11.155) -/- 7,5 x 437,50 (factor A) = 17%(38.845) -/- 3.281 = 6.604 -/- 3.281 = 3.323 De lijfrentepremieaftrek bedraagt dus € 3.323 Voorbeeldberekening lijfrentepremieaftrek zelfstandig ondernemer De premiegrondslag (=jaarinkomen) bedraagt € 80.000 Er is geen pensioenaangroei. De toename van de FOR bedraagt € 9.600 De berekening wordt nu als volgt: 17%(80.000 -/- 11.155) -/- 9.600 (letter F) = 17%(68.845) -/- 9.600 = 2.104 De lijfrentepremieaftrek bedraagt dus € 2.132. 303. Wat is de reserveringsruimte? De reserveringsruimte of inhaaljaarruimte biedt alsnog de mogelijkheid om premies op grond van de jaarruimte die niet in de voorgaande jaren zijn afgetrokken, in mindering te brengen. De reserveringsruimte bedraagt in het jaar van aftrek ten hoogste 17% van de premiegrondslag met een maximum in 2008 van € 6.590 (in 2007 € 6.492). Voor de belastingplichtige die op 1 januari 2008 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt het maximumbedrag van € 6.590 (€ 6.492) verhoogd tot € 13.016 (in 2007 €12.823).

TQL Pensioenen en lijfrentes

84

304. Om welke premies gaat het? Het gaat daarbij om premies die in een periode van zeven jaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar niet zijn afgetrokken. Daarbij wordt het tekort uit het oudste jaar het eerst opgevuld. Voor de in jaar 1 niet afgetrokken jaarruimte kan uiterlijk in jaar 8 premieaftrek plaatsvinden. In jaar 9 vervalt de mogelijkheid hiertoe. 305. Wat houdt de omzetting van de FOR in? Het is de mogelijkheid voor een belastingplichtige al tijdens de ondernemingsuitoefening om (een deel van) de FOR om te zetten in een recht op lijfrente tijdens of bij beëindiging van de ondernemingsactiviteiten. De afneming van de FOR is progressief belast doch daar staat de aftrek van de lijfrentepremie tegenover. De verkregen lijfrente dient wel een gefacilieerde onderhoudsvoorziening te zijn. De dotatie Oudedagsreserve (12% van de winst) bedraagt in 2008 maximaal € 11.396 (in 2007: € 11.227. 306. Welke mogelijkheid heeft de ondernemer bij de omzetting van een stakingswinst? De ondernemer heeft de mogelijkheid (een deel van) de stakingswinst om te zetten in een gefacilieerde lijfrentevoorziening. De extra lijfrentepremieaftrek bij stakende ondernemers is als volgt:

In 2008

In 2007

60 jaar of ouder

€ 417.974

€ 411.698

meer dan 45%

€ 417.974

€ 411.698

€ 417.974

€ 411.698

€ 208.942

€ 205.854

direct ingaand

€ 208.942

€ 205.854

overige gevallen

€ 104.476

€ 102.932

arbeidsongeschikt bij overlijden van de ondernemer 50 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar

TQL Pensioenen en lijfrentes

85

Aanvullende voorziening: Lijfrente 2001 307. Wat is de definitie van een lijfrente volgens de Wet inkomstenbelasting 2001? De definitie van een lijfrente in het nieuwe belastingstelsel is: ‘een aanspraak volgens een overeenkomst van levensverzekering (artikel 3.6.8) op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, welke aanspraak niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of formeel feitelijk tot voorwerp van zekerheid kan dienen, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, vierde lid, Invorderingswet 1990. Onder een lijfrente wordt mede verstaan een aanspraak op winstuitkeringen voorzover die uitkeringen verband houden met een lijfrente.’ 308. Welke ruimte biedt de Wet inkomstenbelasting 2001 voor individuele pensioenvoorzieningen? Volgens de wet mag een oudedagsvoorziening worden opgebouwd van maximaal 70% van het (eind)loon op 65-jarige leeftijd. Binnen deze grenzen is er ruimte voor de aftrek van premies voor een (tijdelijke) oudedagslijfrente, een nabestaandenlijfrente. De opbouw voor een overbruggingslijfrente was nog tot 1 januari 2006 mogelijk.

TQL Pensioenen en lijfrentes

86

Kapitaalverzekering 309. Wat is een kapitaalverzekering? Een kapitaalverzekering is een verzekering die een bedrag ineens uitkeert, hetzij bij in leven van een verzekerde op een vooraf overeengekomen einddatum, hetzij bij (eerder) overlijden. 310. Wat is een vereiste bij een kapitaalverzekering? Een vereiste is dat er een verzekeringselement aanwezig moet zijn. Het komt erop neer dat de verzekeraar een verplichting aangaat die verzekeringnemer het uitzicht geeft op een substantieel hogere uitkering dan zijn inleg. Er is dus een kans op voordeel voor de verzekeringnemer. 311. Welk onderscheid kan er in een kapitaalverzekering worden gemaakt? Er kan een onderscheid worden gemaakt in: • kapitaalverzekering eigen woning (KEW) box 1; • kapitaalverzekering box 3.

312. Welke voorwaarden gelden voor een kapitaalverzekering eigen woning? Er geldt een bandbreedte van 1:10. Dit houdt in dat de hoogste premie niet groter mag zijn dan het tienvoud van de laagste premie. Voorbeeld: Indien de laagste premie € 1.500 bedraagt dan mag de hoogste premie niet meer bedragen dan € 15.000. 313. Welke vrijstellingen gelden voor verzekeringen die op of na 1 januari 2001 zijn afgesloten? Voor verzekeringen die op of na 1 januari 2001 zijn afgesloten gelden de volgende vrijstellingen: • duur korter dan 15 jaar: vrijstelling nihil; • duur vanaf 15 jaar t/m 19 jaar: vrijstelling € 32.900 (in 2007: € 32.500) per belastingplichtige éénmaal per leven; • duur vanaf 20 jaar t/m 30 jaar: vrijstelling € 145.000 (in 2006: € 143.000) per belastingplichtige éénmaal per leven.

314. Welk recht is op 31 december 2000 op reeds bestaande kapitaalverzekeringen van toepassing? Voor per 31 december 2000 bestaande verzekeringen is een overgangsrecht van verschillende fiscale regimes van toepassing.

TQL Pensioenen en lijfrentes

87

315. Op welke uitkeringen zijn de kapitaalvrijstellingen van toepassing? De kapitaalvrijstellingen zijn zowel van toepassing op een uitkering bij leven als bij overlijden van de belastingplichtige. Hierbij mag de (restant)vrijstelling van de overleden partner worden gebruikt tot maximaal de uitkering ten gevolge van het overlijden van die partner. Voorbeeld vrijstelling bij overlijden: Een KEW komt tot uitkering na het overlijden van een belastingplichtige. De uitkering bedraagt € 100.000. De duur van de verzekering is 25 jaar. Er geldt een vrijstelling voor het volledige bedrag ad € 100.000. Voor de overblijvende partner blijft nog een restantvrijstelling over van € 45.000. Indien de partner komt te overlijden geldt er dus een maximale vrijstelling van € 145.000 plus € 45.000 is € 190.000. Bij een uitkering bij overlijden ad € 150.000 geldt een maximale vrijstelling van € 150.000. Het restant van de vrijstelling vervalt. Indien de overlijdensuitkering € 200.000 bedraagt, is de maximale vrijstelling € 190.000. Het restantbedrag van € 10.000 is progressief belast. Voorbeeld vrijstelling bij leven: Een in 2008 afgesloten KEW komt tot uitkering in 2033. De uitkering bedraagt € 300.000. De jaarpremie bedraagt € 5.000. Aangenomen wordt dat de vrijstelling van € 145.000 in 2033 is aangegroeid tot € 270.000. De vrijstelling wordt namelijk jaarlijks met de inflatiecorrectie geïndexeerd. Het belaste rentebestanddeel bedraagt dan: Uitkering -/- Vrijstelling x Uitkering -/- Premie ------------------------------------------------------------ = Uitkering 300.000 -/- 270.000 x 300.000 -/- 125.000 ------------------------------------------------------------ = Uitkering 30.000 x 175.000 ----------------------- = 17.500 300.000 316. Hoe is het rentebestanddeel belast? Het rentebestanddeel is als inkomen uit werk en woning progressief belast.

TQL Pensioenen en lijfrentes

88

317. Op welke verzekeringen is een overgangsrecht van verschillende fiscale regimes van toepassing? Het gaat hier om de volgende verzekeringen: • het per 1 januari 1992 gelde regime voor bestaande kapitaalverzekeringen, wanneer ook gesloten. De verzekeringen vallen onder het Brede-Herwaarderingsregime; • het laatstelijk per 31 december 1991 geldende regime voor bestaande kapitaalverzekeringen, gesloten vóór 1 januari 1992 waarvan het verzekerd kapitaal nadien niet is verhoogd. De verzekeringen vallen onder het pre-Brede-Herwaarderingsregime; • het vóór 1 september 1977 geldende regime van art 78a van de Wet IB 1964.

318. Welke verzekeringen vallen in box 3? De verzekeringen die in box 3 vallen zijn: • de begrafenisverzekering; • overige kapitaalverzekeringen.

319. Wat is een begrafenisverzekering? Het is een verzekering die uitsluitend bij overlijden van de verzekerde uitkeert. De uitkering kan zowel in geld als in natura voor de verzorging van de uitvaart luiden. 320. Welke vrijstelling geldt voor de begrafenisverzekering? De vrijstelling is als volgt: • er geldt een vrijstelling van € 6.590 (in 2007: € 6.492) indien de som van alle begrafenisverzekeringen niet meer bedraagt dan genoemde vrijstelling; • indien de som van alle begrafenisuitkeringen meer bedraagt dan € 6.590, wordt de gehele waarde in de heffing betrokken. Het bedrag van de vrijstelling wordt jaarlijks met de inflatiecorrectie geïndexeerd. 321. Welke verzekeringen kunnen vallen onder de overige kapitaalverzekeringen? Dat kunnen zowel kapitaalverzekeringen bij leven en overlijden zijn die op de overeengekomen einddatum of bij vooroverlijden een garantie bieden in euro's, als wel kapitaalverzekeringen die op basis van beleggingen zijn afgesloten. 322. Hoe worden deze verzekeringen gewaardeerd voor de belastingaangifte in box 3? Deze verzekeringen worden voor hun waarde in het economisch verkeer in aanmerking genomen. De belasting bedraagt 30% over een fictief rendement van 4% over het te belasten vermogen (vermogensrendementsheffing). Over de waarde van de verzekering geldt dus een belasting van maximaal 1,2%.

TQL Pensioenen en lijfrentes

89

323. Welke vrijstelling geldt voor de overige kapitaalverzekeringen? Voor de overige kapitaalverzekeringen in box 3 geldt per belastingplichtige een vrijstelling van € 20.315 (in 2007: € 20.014). Per minderjarig kind geldt een kindertoeslag van € 2.715 (in 2007: € 2.674).

TQL Pensioenen en lijfrentes

90

Over de auteur A.W. Borghoff

Arthur Borghoff is pensioenconsultant en vennoot van Integraal Pensioen Advies. Arthur Borghoff is sinds 1969 werkzaam op het gebied van pensioenen en andere toekomstvoorzieningen. Hij begon zijn loopbaan als actuarieel rekenaar bij een verzekeraar. Daar doorliep hij vele stadia in binnen- en buitendienst. Bij een makelaar in assurantiën deed hij verdere ervaring op. In september 1992 startte hij zijn eigen adviespraktijk. Borghoff publiceerde voor Elsevier en Kluwer en verzorgde pensioencursussen voor diverse opleidingsinstituten.

TQL Pensioenen en lijfrentes

91

Related Documents