o gij mijn troost, mijn zoet verlangen; mijn jezus, helper in mijn smart. mijn ziel begeert u aan te hangen, o, neem uw intrek in mijn hart. gij lust des hemels, heil der aarde, voor wien 'k aanbiddend nederkniel. gij god-mens nooit geroemd naar waarde; gij morgenster, verlicht mijn zi~l. och mocht mijn hart de kribbe wezen waarin het heilig godskind ligt. dan werd ik van.' mijn smart genezen, dan had ik kracht tot elke plicht. dan werd mij troost en moed gegeven, verdreven d'angst, gestild de pijn. ach heer! wanneer g'in mij zult leven moet g'eerst in mij geboren zijn. o, geef gehoor aan mijn verlangen vervull'm'uw komst met zaligheid. ik wil in ootmoed u ontvangen; mijn hart en ziel, zij zijn bereid. ik leg gedachten, wil en zinnen, o, heiland, aan uw voeten neer. ik wil u dienen, u beminnen, o, neem bij mij uw intrek, heer!