28 november 2009 © Nederlands Dagblad
Meningen T
echnische vooruitgang is zelden alleen maar een zegen, maar veelal tegelijk ook het tegendeel. De uitvinding van de boekdrukkunst bijvoorbeeld heeft ertoe bijgedragen dat het lezen van de Bijbel van een klerikaal privilege tot een zaak van het volk werd, maar ook dat er oceanen van geestelijke bagger over deze wereld zijn uitgestort. Hetzelfde geldt voor radio en televisie en in nog sterkere mate voor internet. Als het om de ‘vloek’ van dat laatste medium gaat, vallen steevast woorden als seks en porno, maar is er veelal minder aandacht voor een andere zijde van het web: interactiviteit. Audiovisuele media boden die optie al langer (een bekend voorbeeld is het programma Stand.nl), maar vooral door internet en email zijn de mogelijkheden van rechtstreekse interactie tussen zender en ontvanger tot ongekende proporties uitgegroeid. Ook hier geldt: dat is niet bij voorbaat negatief. Uit een bericht gisteren in deze krant bleek bijvoorbeeld dat sociale netwerksites als Hyves en Facebook niet, zoals algemeen werd aangenomen, tot surrogaatvriendschappen en daarmee per saldo tot vereenzaming leiden. En in het algemeen is de directheid van internet een vooruitgang die processen veel sneller kan laten verlopen dan vroeger. Maar de mogelijkheid tot interactie heeft anderzijds wel bijgedragen aan een klimaat waarvan de suggestie uitgaat, dat we niet alleen overal een mening over moeten hebben, maar die ook zo snel mogelijk moeten ventileren. De invloed daarvan beperkt zich niet tot het internetverkeer, maar is ook de omgang van mens tot mens in steeds sterkere mate gaan bepalen.
D
at geldt ook het kerkelijk verkeer. Predikanten klagen bijvoorbeeld dat ze de preekstoel nog niet af zijn, of de eerste kritische mailtjes over de preek stromen al binnen. Sommigen worden door de constante stroom digitale post zo gehinderd in hun reguliere taken, dat ze hun gemeente hebben meegedeeld voortaan niet meer op mailtjes te kunnen reageren. Het ingeburgerde gebruik van het verkleinwoord ‘mailtje’ geeft overigens al aan dat e-mail doorgaans niet het middel is om de geadresseerde goed doordachte teksten te doen toekomen. Meestal spat de vluchtigheid ervan af, terwijl het gebruiksgemak van het middel ook nog eens uitnodigt tot botheid, die bij een liveconfrontatie niet zo gemakkelijk geuit zou zijn.
V
an de ‘langzamere’ communicatiemiddelen van vroeger, zoals de brief, ging een zekere ‘weerhoudende’ werking uit. Nu die grotendeels is weggevallen, ligt hier Bijbels gezien een nieuwe uitdaging: we hoeven niet per se van alles iets te vinden en indien het uiten van een oordeel wel noodzakelijk is – daartoe kan wel degelijk een Bijbelse noodzaak zijn – , dan pas secundair. Want: ,,Een verstandig mens is karig met zijn woorden’’, en: ,,Wie antwoordt zonder eerst te luisteren, handelt dwaas’’ (Spreuken 17:27 en 18:13). PAB