Les 6
Mijn familie
Versie 1
April 2007
Joke Kalisvaart
Instruction Welcome to lesson 6 of this Dutch course. You can browse through this lesson using the blue buttons: brings you to the previous page brings you to the next page Please don’t use the scroll function of your mouse or the Page Up and Page Down buttons to go to the next page. This icon indicates that you can listen to a sound. When it is located in the upper left corner of the page, the sound should play automatically. If not, click the sound icon to start the sound. When it is located next to a sentence or word, you can click it to hear the sound. You can test the sound by clicking the sound icon on this page.
Instruction You can also use the buttons at the bottom of each page to navigate through the lesson. This button will take you to the first page of this course Here, you can listen to Dutch sentences or a short conversation Now, listen again, read along and view the English translation View the new words you learned in this lesson View grammar topics Practice your new knowledge
Introduction In this lesson Mirjam and Eva tell each other about their families. Enjoy!
Luisteren
Luisteren en Lezen Hallo Eva. Wil je een foto van mijn familie zien? Hi Eva. Do you want to see a picture of my family? Ja, graag! Yes please! Dit zijn mijn ouders These are my parents. Mijn vader kan goed koken. Hij is kok. My father cooks well. He’s a cook. Mijn moeder werkt niet. Ze zorgt voor de kinderen. My mother doesn’t work. She takes care of the children. Dit is mijn zusje. Ze is 15 en ze zit op school. This is my sister. She is 15 years old and she goes to school. Dit zijn mijn broertjes van 11. Ze zijn een tweeling. These are my little brothers of eleven years old. They are twins.
Luisteren en Lezen Dit zijn mijn grootouders. These are my grandparents. Heb jij ook een foto van jouw familie? Do you have a picture of your family too? Ja, kijk. Mijn familie is heel klein. Yes, look. My family is very small. Mijn vader is vrachtwagenchauffeur. My father is a truck driver Hij is vaak niet thuis. He’s often not at home. Mijn moeder werkt thuis. Ze schrijft boeken. My mother works at home. She writes books. Mijn oma woont ook bij ons. My grandmother also lives at our place.
Luisteren en Lezen Mijn opa is dood. My grandfather is dead. Ik heb geen broers of zussen. I don’t have any brothers or sisters. Maar ik heb wel een kat! But I do have a cat! Hebben jullie ook huisdieren? Do you have pets too? Ja, we hebben een hond. Yes, we have a dog.
Woorden 1 Nederlands
English
willen de foto (foto’s) de familie (families) graag de ouder (ouders) de vader (vaders) koken de kok (koks) de moeder (moeders) zorgen voor het kind (kinderen) de zus (zussen)
to want the picture Mevrouw Jansen helpt: The apostrophe in the plural the family of foto (and also in oma’s, gladly, with pleasure opa’s and paraplu’s) is the parent necessary to keep the vowel long. See also the father dutchgrammar.com to cook the cook the mother to take care of the child the sister
Woorden 2 Nederlands
English
op de school (scholen) de broer (broers) de tweeling (tweelingen) de grootouder (-ouders) jouw heel de vrachtwagenchauffeur(s) vaak thuis werken
at, on the school the brother Mevrouw Jansen helpt: the twins Please notice that – unlike the grandparentEnglish – the word ‘tweeling’ is a singular word that your indicates two people. So very ‘twee tweelingen’ = four the truck driver people. often (at) home to work
Woorden 3 Nederlands
English
schrijven de oma (oma’s) wonen bij de opa (opa’s) dood maar wel de kat het huisdier (huisdieren) de hond (honden)
to write the grandmother to live at the grandfather dead but the opposite of not the cat the pet the dog
Woorden 4 Numbers 11-20 11 elf
eleven
16
zestien
sixteen
12 twaalf
twelve
17
zeventien
seventeen
13 dertien
thirteen
18
achttien
eighteen
14 veertien fourteen
19
negentien
nineteen
15 vijftien
20
twintig
twenty
fifteen
11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Grammatica Diminutives De diminutive is used to make words smaller and it is very popular in Dutch. The diminutive is formed by adding –je to a noun. zus zusje sister little/younger sister kind kindje child little child Depending on de last letters of a word, sometimes -tje, -pje, -kje or –etje is added instead: broer broertje brother little/younger brother slang slangetje snake little snake oom oompje uncle little uncle Diminutives ALWAYS take ‘het’ as their article (and of course, their plurals are always ‘de-words’, like all plurals) and their plurals ALWAYS take –s. de koe het koetje the cow the little cow de koeien de koetjes the cows the little cows More on diminutives at dutchgrammar.com
Grammatica Kunnen & willen Two new irregular verbs for today: ‘kunnen’ (can) and ‘willen’ (want). kunnen ik kan je kan/kunt hij kan we kunnen jullie kunnen ze kunnen
willen ik je hij we jullie ze
wil wilt wil willen willen willen
As you can see, ‘kunnen’ has many things in common with mogen and the only irregularity in ‘willen’ is the missing ‘t’ for ‘hij’. ‘Willen’ is often combined with ‘graag’ to ask a polite question: Ik wil graag... I would like to...
Grammatica Compound nouns The Dutch love to put nouns (and sometimes also verbs and adjectives) together to form new, sometimes very long, nouns. You’ve already seen some of these compound nouns: huisdier, grootouder, tuinslang, vrachtwagenchauffeur The word ‘vrachtwagenchauffeur’ even consists of three separate nouns: vracht + wagen = vrachtwagen vrachtwagen + chauffeur = vrachtwagenchauffeur cargo + wagon = truck truck + driver = truck driver Compound nouns are usually written as one word. This sometimes results in rather long words. The last word of the compound noun determines its gender.
Grammatica The possessive The possessive is used to say that a person owns something. mijn je (jouw) uw zijn haar zijn ons / onze jullie hun
my your (informal, unstressed and stressed) your (formal) his her its our your (plural) their
‘Your’ (singural) is the only possessive that has a stessed (jouw) and an unstressed (je) form in Dutch. ‘Ons/onze’ behaves like an adjective: ons broertje (het broertje) onze oma (de oma)
Oefening 1a About the story
Heeft Mirjam een huisdier? Nee, Mirjam heeft geen huisdier. Ja, Mirjam heeft een kat. Ja, Mirjam heeft een hond.
Oefening 1a About the story
Heeft Mirjam een huisdier? Nee, Mirjam heeft geen huisdier. Ja, Mirjam heeft een kat. Ja, Mirjam heeft een hond. FOUT! Use the ‘previous-button’ to try again.
Oefening 1a About the story
Heeft Mirjam een huisdier? Nee, Mirjam heeft geen huisdier. Ja, Mirjam heeft een kat. Ja, Mirjam heeft een hond. NEE! Use the ‘previous-button’ to try again.
Oefening 1a About the story
Heeft Mirjam een huisdier? Nee, Mirjam heeft geen huisdier. Ja, Mirjam heeft een kat. Ja, Mirjam heeft een hond. PRIMA! You can move on to the next question.
Oefening 1b About the story
Is de vader van Eva vaak thuis? Ja, de vader van Eva werkt thuis. Nee, de vader van Eva is niet vaak thuis. De vader van Eva is dood.
Oefening 1b About the story
Is de vader van Eva vaak thuis? Ja, de vader van Eva werkt thuis. Nee, de vader van Eva is niet vaak thuis. De vader van Eva is dood. NIET GOED! Use the ‘previous-button’ to try again.
Oefening 1b About the story
Is de vader van Eva vaak thuis? Ja, de vader van Eva werkt thuis. Nee, de vader van Eva is niet vaak thuis. De vader van Eva is dood. OK! You can move on to the next question.
Oefening 1b About the story
Is de vader van Eva vaak thuis? Ja, de vader van Eva werkt thuis. Nee, de vader van Eva is niet vaak thuis. De vader van Eva is dood. ACH! Use the ‘previous-button’ to try again.
Oefening 1c About the story
Wie kan goed koken? De vader van Mirjam. De moeder van Mirjam. De vader van Eva.
Oefening 1c About the story
Wie kan goed koken? De vader van Mirjam. De moeder van Mirjam. De vader van Eva. JA! You can move on to the next question.
Oefening 1c About the story
Wie kan goed koken? De vader van Mirjam. De moeder van Mirjam. De vader van Eva. JAMMER! Use the ‘previous-button’ to try again.
Oefening 1c About the story
Wie kan goed koken? De vader van Mirjam. De moeder van Mirjam. De vader van Eva. FOUT! Use the ‘previous-button’ to try again.
Oefening 1d About the story
Wie is dit? Dit is de opa van Eva. Dit is de oma van Eva. Dit is de oma van Mirjam.
Oefening 1d About the story
Wie is dit? Dit is de opa van Eva. Dit is de oma van Eva. Dit is de oma van Mirjam. NEE! Use the ‘previous-button’ to try again.
Oefening 1d About the story
Wie is dit? Dit is de opa van Eva. Dit is de oma van Eva. Dit is de oma van Mirjam. GEWELDIG! You can move on to the next exercise.
Oefening 1d About the story
Wie is dit? Dit is de opa van Eva. Dit is de oma van Eva. Dit is de oma van Mirjam. HELAAS! Use the ‘previous-button’ to try again.
Oefening 2a Connect the Dutch words with the English meanings. zorgen voor
to want
werken
to cook
willen kunnen schrijven
to see to work to take care of
koken
to can
wonen
to live
zien
to write
Oefening 2a Connect the Dutch words with the English meanings. zorgen voor
to want
werken
to cook
willen kunnen schrijven
to see to work to take care of
koken
to can
wonen
to live
zien
to write
Oefening 2a Connect the Dutch words with the English meanings. zorgen voor
to want
werken
to cook
willen kunnen schrijven
to see to work to take care of
koken
to can
wonen
to live
zien
to write
Oefening 2a Connect the Dutch words with the English meanings. zorgen voor
to want
werken
to cook
willen kunnen schrijven
to see to work to take care of
koken
to can
wonen
to live
zien
to write
Oefening 2a Connect the Dutch words with the English meanings. zorgen voor
to want
werken
to cook
willen kunnen schrijven
to see to work to take care of
koken
to can
wonen
to live
zien
to write
Oefening 2a Connect the Dutch words with the English meanings. zorgen voor
to want
werken
to cook
willen kunnen schrijven
to see to work to take care of
koken
to can
wonen
to live
zien
to write
Oefening 2a Connect the Dutch words with the English meanings. zorgen voor
to want
werken
to cook
willen kunnen schrijven
to see to work to take care of
koken
to can
wonen
to live
zien
to write
Oefening 2a Connect the Dutch words with the English meanings. zorgen voor
to want
werken
to cook
willen kunnen schrijven
to see to work to take care of
koken
to can
wonen
to live
zien
to write
Oefening 2a Connect the Dutch words with the English meanings. zorgen voor
to want
werken
to cook
willen kunnen schrijven
to see to work to take care of
koken
to can
wonen
to live
zien
to write
Oefening 2a Connect the Dutch words with the English meanings. zorgen voor
to want
werken
to cook
willen kunnen schrijven
to see to work to take care of
koken
to can
wonen
to live
zien
to write
Oefening 2b Connect the Dutch words with the English meanings. graag op
at home very
heel
gladly
vaak
the opposite of not
thuis
at, on
dood
but
maar
dead
wel
often
Oefening 2b Connect the Dutch words with the English meanings. graag op
at home very
heel
gladly
vaak
the opposite of not
thuis
at, on
dood
but
maar
dead
wel
often
Oefening 2b Connect the Dutch words with the English meanings. graag op
at home very
heel
gladly
vaak
the opposite of not
thuis
at, on
dood
but
maar
dead
wel
often
Oefening 2b Connect the Dutch words with the English meanings. graag op
at home very
heel
gladly
vaak
the opposite of not
thuis
at, on
dood
but
maar
dead
wel
often
Oefening 2b Connect the Dutch words with the English meanings. graag op
at home very
heel
gladly
vaak
the opposite of not
thuis
at, on
dood
but
maar
dead
wel
often
Oefening 2b Connect the Dutch words with the English meanings. graag op
at home very
heel
gladly
vaak
the opposite of not
thuis
at, on
dood
but
maar
dead
wel
often
Oefening 2b Connect the Dutch words with the English meanings. graag op
at home very
heel
gladly
vaak
the opposite of not
thuis
at, on
dood
but
maar
dead
wel
often
Oefening 2b Connect the Dutch words with the English meanings. graag op
at home very
heel
gladly
vaak
the opposite of not
thuis
at, on
dood
but
maar
dead
wel
often
Oefening 2b Connect the Dutch words with the English meanings. graag op
at home very
heel
gladly
vaak
the opposite of not
thuis
at, on
dood
but
maar
dead
wel
often
Oefening 2b Connect the Dutch words with the English meanings. graag op
at home very
heel
gladly
vaak
the opposite of not
thuis
at, on
dood
but
maar
dead
wel
often
Oefening 3a Fill in the right verb form - Willen Take a ‘pen’ (Ctrl + p) and fill in the right form of the verb ‘willen’ in the white space behind the sentence. Or just write it down using a real pen and a piece of paper. Than turn back to arrow (Ctrl + a) and click the question mark button to reveal the correct answers. The program will ask you if you want to save ink when you close the file. Choose ‘ignore’ if you want to try again later.
Het meisje wil ........ een hond. een hond. De koeien willen ....... gras eten. gras eten. Zij ....... haarfamilie familieniet nietzien. zien. wil haar Bah, regen! Ik ....... datde dezon zongaat gaatschijnen! schijnen! wil dat Mirjam en Eva ........ willeneen eenhuisdier huisdier De kinderen willen ........ niet nietnaar naarschool. school. niet eten. De tweeling wil ........ niet eten. wil graag koken. Oma ........ graag koken.
Oefening 3b Fill in the right verb form - Kunnen Take a ‘pen’ (Ctrl + p) and fill in the right form of the verb ’kunnen’ in the white space behind the sentence. Or just write it down using a real pen and a piece of paper. Than turn back to arrow (Ctrl + a) and click the question mark button to reveal the correct answers. The program will ask you if you want to save ink when you close the file. Choose ‘ignore’ if you want to try again later.
....... Kan jullie opa goed koken? niet werken. Jij ....... kunt/kan niet werken. niet piano piano spelen. spelen. Oma ....... kan niet Honden ....... geen grasgras eten. kunnen geen eten. Opa en oma ....... nietniet goed rennen. kunnen goed rennen. Mijn moeder ........ goeddansen. dansen. kan goed niet schrijven. schrijven. Ons broertje ....... kan niet ....... springen. springen. De tweeling kan
Oefening 3c Fill in the right possessive Take a ‘pen’ (Ctrl + p) and fill in the right possesive in the white space behind the sentence. Or just write it down using a real pen and a piece of paper. Than turn back to arrow (Ctrl + a) and click the question mark button to reveal the correct answers. The program will ask you if you want to save ink when you close the file. Choose ‘ignore’ if you want to try again later.
Mijn ....... moeder schrijft een boek. [my] Onze ....... hond hondisiszwart. zwart.[our] [our] Is jouw ....... opa opadood? dood?[your [your(singular)] (singular)] Mevrouw, is dit uw .......paraplu? paraplu?[your [your(singular)] (singular)] Dit is ons ....... konijn.[our] konijn.[our] Is dit jullie ....... zusje? zusje?[your [your(plural)] (plural)] Hun ....... vader is kok. [their] Zijn ....... moeder moeder heeft heeft geen geen broers. broers. [his] [his]
Einde Congratulations! You’ve reached the end of lesson five.