1. Joden tussen Berbers
9
1. Joden tussen Berbers
Voor-islamitisch Noord-Afrika De joden zijn, samen met de autochtone Berbers, de enige bevolkingsgroep die sinds de oudheid tot vandaag onafgebroken in Noord-Afrika heeft gewoond. Over het begin van de joodse aanwezigheid in Marokko bestaat geen eenduidigheid, aangezien er geen tastbare bewijzen voor gevonden zijn. Volgens de joodse overlevering zou hun aanwezigheid teruggaan tot vóór de vernietiging van de eerste tempel van Jeruzalem in de zesde eeuw (586) voor Christus. Tijdens de heerschappij van koning Salomo zouden joodse handelaars samen met Fenicische handelaars naar de handelsnederzetting Carthago getrokken zijn. Beiden waren uit Palestina afkomstig, hadden zich gespecialiseerd in de handel en waren sterk met elkaar verwant, zowel naar cultuur als taal1.
Illustratie 1.1: inscriptie in het Paleo-Hebreeuws (de voorloper van het huidige Hebreeuws) en in het Punische (Fenische) alfabet. Vermoed wordt dat het Paleo-Hebreeuws rond de tiende eeuw voor Christus uit het Punisch is ontstaan.
1 Het Fenicisch was sterk verwant aan het Hebreeuws. Beide zijn e Smitische talen.
10
Joodse stammen werkten nauw met Fenicische stammen samen, ondermeer op het gebied van de handel, zoals uit het Oude Testament blijkt: “Want de koning [Salomo] had in zee schepen van Tharsis [Carthago], met de schepen van Hiram [koning van de Feniciërs]. Deze schepen van Tharsis kwamen om de drie jaar terug, brengende goud en zilver, ivoor, apen en pauwen. Alzo werd de koning Salomo groter dan alle koningen ter wereld, in rijkdom en in wijsheid”.2 Uit het Oude Testament blijkt verder dat koning Salomo en koning Hiram goede vrienden waren. Zo zou koning Hiram een deel van de houtreserves van zijn land aan koning Salomo overgelaten hebben voor de bouw van de eerste tempel van Jeruzalem. Het is aannemelijk dat joodse handelaars samen met Fenicische handelaars vanaf de tiende eeuw voor Christus naar Carthago zijn getrokken en zich in verschillende handelsnederzettingen langs de Noord-Afrikaanse kust hebben gevestigd, en vervolgens in het binnenland, waar ze met de plaatselijke Berberbevolking handel dreven. De eerste tastbare bewijzen van joodse aanwezigheid in Marokko dateren echter uit de Romeinse tijd. In Volubilis, een oude Romeinse stad in de buurt van het huidige Meknès, werden door archeologen een bronzen kandelaar met zeven armen en een grafsteen met Hebreeuwse inscripties uit de vierde eeuw na Christus gevonden.
Illustratie 1.2: grafsteen met Hebreeuwse inscripties uit de vierde eeuw voor Christus, gevonden op de Romeinse site Volubilis, vlakbij de Marokkaanse stad Meknès 2 Boek der Koningen, I, 10: 22-23
11
Uit de Talmoed3 en uit de geschriften van christelijke kerkvaders4 blijkt dat er onder de Romeinse heerschappij een bloeiende joodse gemeenschap in Carthago leefde. De meeste van hen waren joden die na de verwoesting van de tweede Tempel van Jeruzalem in 70 na Christus uit Palestina gevlucht waren. Zij hadden zich goed aan de Romeinse maatschappij aangepast en konden hun godsdienst vrij beoefenen. Een deel van deze joden zouden in de daaropvolgende eeuwen waarschijnlijk de kuststeden (Carthago, Salé, Tanger,…) hebben verlaten om zich bij Berberstammen in het binnenland te voegen. Tegenwoordig wordt aangenomen dat er tijdens de Romeinse overheersing onder de plaatselijke Berberbevolking massale bekeringen tot het jodendom hebben plaatsgevonden5. In tegenstelling tot de christenen, die aanvankelijk vervolgd werden, konden de joden hun godsdienst steeds vrij beoefenen. Pas toen in de vierde eeuw de christelijke godsdienst tot staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk werd uitgeroepen, kwam er een tegenbeweging tegen het jodendom op gang. Noord-Afrikaanse kerkvaders zoals Sint-Augustinus van Hippo, probeerden de Berberbevolking voor het christendom te winnen. Omdat de Romeinse invloed in Noord-Afrika toen echter al sterk afgenomen was, bleef de christelijke invloed desondanks beperkt. Sommige Berberstammen namen christelijke elementen over, maar islamiseerden zich na de komst van de Arabieren volledig; anderen hielden er dan weer een geloofsovertuiging op na die was samengesteld uit christelijke elementen, aangevuld met joodse en/of animistische elementen.6
3 Zo maakt de Talmoed melding van enkele wijzen uit Babylon die tussen de tweede en de vierde eeuw in Carthago leefden, onder wie rabbi Isaac en rabbi Hanan. Dit duidt op een intensieve uitwisseling tussen de joodse gemeenschappen van Babylon en Noord-Afrika. Uit vragen aan rabbi Isaac en rabbi Hanan blijkt de interesse van de Noord-Afrikaanse joden voor de Halacha, het geheel van de joodse gedragsregels (Zie de Talmoed van Babylon: Babba Kamma, 114b, Ketoebot, 27b en Berakoth, 29a). 4 De bekendste van hen was Sint-Augustinus van Hippo (354-430 n.Chr.), een Noord-Afrikaanse Berber die door de Romeinse heersers tot bisschop in Algerije was benoemd. Hij schreef een aantal toonaangevende werken (ondermeer het beroemde De Stad Gods), waarin het joden dom als een gevaarlijke concurrent voor het christendom wordt beschouwd, en vormde hierdoor de grondlegger van de theologie van het Verus Israël ('het ware Israël'). Volgens deze theologie was 'het ware Israël' (het uitverkoren volk) voortaan voor de christenen, nadat God zich van de joden had afgekeerd (wat ondermeer uit de diaspora van de joden bleek). 5 zie in dit verband Marcel Simon, Verus Israël, A Study of the Relations Between Christians and Jews in the Roman Empire:135-425, Oxford 1996 6 Uit recente studies blijkt namelijk dat deze geloofsovertuiging die een combinatie vormde van elementen uit verschillende godsdiensten, of syncretisme, in deze tijd gebruikelijk was en zeer vaak voorkwam (zie in dit verband eveneens Marcel Simon,1996).
12
Ook in de gebieden die buiten de invloedssfeer van de Romeinen vielen, zouden zich joden hebben gevestigd. In de Touat, een deel van de westelijke Sahara dat nu tot Algerije behoort, zou een joods vorstendom zijn gesticht door joden afkomstig uit Cyrenaïca (in het huidige Lybië). Zij zouden Cyrenaïca ontvlucht zijn nadat ze in 115 na Christus in opstand waren gekomen tegen hun Romeinse overheersers, met een bloedige nederlaag voor de joden tot gevolg. Diegenen die erin geslaagd waren te vluchten, zouden na een lange tocht een toevlucht hebben gevonden in het zuidwesten van Algerije, vlakbij het huidige Marokko. In tegenstelling tot de joden die zich in de loop van de eerste eeuwen na Christus (tijdens de Romeinse heerschappij) in de kustgebieden van Noord-Afrika vestigden, leefden de in het binnenland wonende en uit Cyrenaïca gevluchte joden in nauwe coëxistentie met de plaatselijke Berberbevolking. In de Touat, een waterrijk gebied ten zuidoosten van het huidige Marokko, maakten zij een begin met een ingenieus irrigatiesysteem, de foggaras, dat zij van hun vroegere Griekse heersers van Cyrenaïca hadden overgenomen.7 Toen de moslims in de achtste eeuw tot in het westelijke gedeelte van Noord-Afrika doorstootten, ontdekten zij er talrijke joodse gemeenschappen die met de Berberbevolking samenleefden. Het relaas van deze veroveringstocht wordt gedaan door de Arabische historicus Al-Bakri Abu Ubayd in zijn beroemde werk Description de l'Afrique Septentrionale. In dit boek worden ondermeer de joodse Berberstammen van het Aurèsgebergte (in het huidige Algerije) beschreven, die onder leiding van een vrouw een leger tegen de Arabische veroveraars vormden. Deze vrouw, die Kahina8 werd genaamd en een joodse Berberprinses was, zal de geschiedenis ingaan als het symbool van de heftige weerstand die de Berbers tijdens de achtste eeuw tegen de Arabische verovering leverden.
7 Het sy steem van de foggaras, een irrigatiesy steem gebaseerd op ondergrondse kanalen in de woestijn gebouwd, waarvan de Touat er 950 telt, is oorspronkelijk afkomstig uit Perziëen zou door de joden van C rene (die het van hun Griekse heersers overgenomen hadden) naar de Touat y gebracht zijn.(L .C .Briggs, Living Tribes of the Sahara, o L nden 1960, p. 11-12). 8Deze eretitel - die zoveel betekent als 'profetes' of waarzegster' - zou ze van de Arabieren hebben gekregen. Volgens anderen zou de naam a Khina een afgeleide zijn van de joodse naam Cohen.
13
De joodse Berbers
Joodse legendes stellen dat de joodse aanwezigheid in Marokko verband houdt met de oorsprong van het jodendom. Volgens het Oude Testament leefden in Palestina oorspronkelijk twaalf joodse stammen. Toen in 721 voor Christus de Assyriërs het koninkrijk Israël verwoestten, verspreidden tien van de twaalf joodse stammen zich over de hele wereld. De twee overgebleven stammen Benjamin en Juda liggen aan de grondslag van het huidige jodendom en creërden de godsdienst waarin slechts één God, Jahweh, erkend wordt. De tien andere stammen, die gezamenlijk met de naam Efraïm aangeduid worden, werden echter nooit meer teruggevonden. Mogelijk hebben zij in de Fenicische nederzetting Carthago een toevlucht gevonden. Toen de Feniciërs immers meer dan honderd jaar later door Nabukodonosor aangevallen werden en de twee overblijvende stammen, Juda en Benjamin, in ballingschap gingen, werd hen volgens het Oude Testament9 aangeraden om naar nederzettingen aan de Noord-Afrikaanse kust te vluchten. Men vermoedt dat de eerste gevluchte joden, leden van de tien verdwenen stammen, reeds in de Fenicische nederzetting Carthago een toevlucht hadden gevonden.
Illustratie 1.3: één van de grafstenen met Hebreeuwse inscripties op de joodse begraafplaats van Ifrane of Oufrane (Anti-Atlas), die volgens de joodse overlevering meer dan tweeduizend jaar oud zouden zijn 9 Isaac 23:1-18
14
Later zouden afstammelingen van deze joden uit de Fenicische nederzettingen naar veiliger en afgelegen plaatsen in het Noord-Afrikaanse binnenland getrokken zijn, zoals het Atlasgebergte, waar zij zich met de Berberbevolking vermengden. Deze hypothese komt overeen met een archeologische vondst in het plaatsje Ifrane in de Anti-Atlas, dat volgens de joodse overlevering de eerste joodse nederzetting van Marokko zou geweest zijn10. Bij de talloze grafstenen met Hebreeuwse inscripties die in het stadje zijn gevonden, bevond zich een exemplaar met de inscriptie “rabbi Yoessoef bar Mimoen”. Het woord bar (wat zoveel als 'zoon' betekent) stamt uit het Aramees, de officiële taal van de joden van Palestina én de taal van het Midden-Oosten vóór de komst van de islam.
10 Volgens deze legende zou de naam Ifrane afkomstig zijn van E fraïm, de verzamelnaam voor de tien verdwenen stammen van Israël.
15
Cultuur en levenswijze van de joodse Berbers
De meeste joodse families leefden in lemen huizen met aarden vloer en oefenden de traditionele ambachten en beroepen van de Berbers uit, zoals schilder, kleermaker en smid. De vrouwen waren - naast de huishoudelijke taken - vaak ook verantwoordelijk voor andere taken, zoals de vervaardiging van arganaolie (in het zuidwesten van Marokko)11, en verschillende textielambachten zoals wol spinnen, weven en naaien. De ambachtslui beschikten slechts over zeer eenvoudig gereedschap: “De schilder […] strijkt een dikke laag kalk op de muren met een gewone bezem en met grove halen. […] De leerlooier maalt de granaatappelschors [voor de verfstof] met de hand in een stenen kom.”12 Enkele families waren actief in de sector van de olijven-, vijgen- en druiventeelt -voor de productie van olie, wijn en mahja.13
Illustratie 1.4: joods gezin in Ouarzazate, een oase ten zuiden van het Atlasgebergte, 1949, Foto Elias Harrus 11 De arganaboom is een boomsoort die in zeer droge (woestijnachtige) gebieden kan overleven en die enkel in het zuidwesten (Souss) van Marokko voorkomt. Uit de vruchten van deze boom wordt de kostbare arganaolie gewonnen. Deze olie, wordt door de berbervrouwen geroemd omwille van haar helende eigenschappen (voor de huid en het haar), en wordt daarnaast ook in de keuken gebruikt. 12 iPerre lFamand,
n U lah e M n e ay p sb rb e re è
,P arijs 1934, p. 42.
13 De productie van wijn en m ah ja , de brandewijn, was officieel verboden en werd dus bij de joodse families thuis vervaardigd. Hiertoe werd een mengsel van druivendroesem, dadels, rozijnen en vijgen gedistilleerd, dat vervolgens met anijs werd geparfumeerd.
16
Zowel wat de kledij, de cultuur als de sieraden betreft, waren de tradities van de joodse Berbers nauw verweven met die van de Berbers. Beiden leefden immers lang in Marokko voor de islam er zijn intrede deed. De joden praatten de Berbertaal van de regio waar ze leefden.14 Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat joodse familienamen vaak het voorvoegsel Aït ('stam') droegen, of ingeleid werden door de typische Tamazight-voorvoegsels O en U ('zoon van') zoals Ouaknin (Tamazight voor 'zoon van Jakob') en Ohana ('zoon van de genade'). De joden namen de kledij over van de regio waar ze leefden. Aan de kledingstijl en de sieraden kon men dan ook aflezen of ze bij een bepaalde Berberstam hoorden en of ze uit een regio kwamen die dicht bij de Sahara, dan wel in het hooggebergte lag. Zo droegen de joodse mannen in de ksars15 en de oases van Marokko (de Tafilalt en het oosten van Marokko, de zogenaamde Pre-Sahara) een eenvoudig witte tuniek (de islan), en de vrouwen een wit of gekleurd stuk stof (izar) dat ze over hun lichaam drapeerden en met sierbroches (fibula's) vastmaakten. De feestkledij in deze regio bestond uit een met zijde bestikt gewaad (derra) en een bijpassend mutsje (bnieka).
14 In Marokko worden drie Berbertalen onderscheiden: het Tamazight (dat in de Midden-Atlas en delen van de Hoge Atlas wordt gesproken), het Tasjelhit (in de Anti-Atlas, de Soussregio en delen van de Hoge Atlas) en het Tarifit (in het Rifgebergte en de oostelijke gebieden langs de Middelandse Zee). Deze talen werden ook door de joodse Berbers gesproken die in de Hoge, de Midden-Atlas, de Soussvallei, de zuidelijke oases (pre-Sahara) en het Rifgebergte leefden. 15 E en ksar is een door hoge verdedigingswallen omringde vesting met hoektorens, waarbinnen zich de huizen van de inwoners van het dorp bevinden. Het is een traditionele architectuurvorm die typisch is voor de leefgemeenschappen aan de rand van de Sahara.
17
Illustratie 1.5: joodse meisjes in Oujda en joodse vrouw uit de Pre-Sahara in de izar, het typische Berbergewaad, dat vastgemaakt wordt met twee sierspelden (fibula) die door een ketting verbonden zijn. 18
Illustratie 1.6: derra en bnieka (mutsje) uit katoen, bestikt met zijdedraad (Tafilalt, Dahan-Hirsch collectie)
Sommige sieraden (zoals de halsketting kelnak) waren vervaardigd aan de hand van technieken die uit Centraal-Afrika afkomstig waren.
Illustratie 1.7: kelnak uit de Tafilalt, een oase in het zuidoosten van Marokko. De zilveren schijven zijn gemaakt volgens een techniek die uit Centraal-Afrika afkomstig is (De Tafilalt was een belangrijk handelscentrum op de route die Centraal-Afrika met het noorden verbond). De zilverdraad werd spiraalvormig om een staaf gewikkeld, zodat er een opening in het midden open bleef. Vervolgens werden twee schijven aan elkaar vastgemaakt door middel van banden zilver die door de middenopening werden gehaald (Dahan-Hirsch collectie). 19