Jezus Christus

  • Uploaded by: Vic Mortelmans
  • 0
  • 0
  • April 2020
  • PDF

This document was uploaded by user and they confirmed that they have the permission to share it. If you are author or own the copyright of this book, please report to us by using this DMCA report form. Report DMCA


Overview

Download & View Jezus Christus as PDF for free.

More details

  • Words: 3,899
  • Pages: 32
Jezus wordt geboren

Lc 2 [6] Terwijl ze daar waren kwam voor haar de tijd dat ze moest bevallen, [7] en ze baarde een zoon, haar eerstgeborene; ze wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een voerbak, omdat er geen plaats voor hen was in het gastenverblijf*. [8] Er* waren daar in de buurt herders, die in het veld overnachtten om de wacht te houden bij hun kudde. [9] Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en de heerlijkheid van de Heer omstraalde hen. Ze schrokken hevig. [10] Maar de engel zei: ‘Schrik niet, want ik heb een goede boodschap voor u, een grote vreugde voor* het hele volk. [11] Vandaag is in de stad van David uw redder geboren; Hij is de Messias, de Heer. [12] Dit is het teken voor u: u zult een kind vinden dat in doeken is gewikkeld en in een voerbak ligt.’ [13] Plotseling was er bij de engel een heel leger uit de hemel; ze loofden God met de woorden: [14] ‘Glorie aan God in de hoogste hemel, en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij een welgevallen heeft.’

Lc 2 [6] Terwijl ze daar waren kwam voor haar de tijd dat ze moest bevallen, [7] en ze baarde een zoon, haar eerstgeborene; ze wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een voerbak, omdat er geen plaats voor hen was in het gastenverblijf*. [8] Er* waren daar in de buurt herders, die in het veld overnachtten om de wacht te houden bij hun kudde. [9] Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en de heerlijkheid van de Heer omstraalde hen. Ze schrokken hevig. [10] Maar de engel zei: ‘Schrik niet, want ik heb een goede boodschap voor u, een grote vreugde voor* het hele volk. [11] Vandaag is in de stad van David uw redder geboren; Hij is de Messias, de Heer. [12] Dit is het teken voor u: u zult een kind vinden dat in doeken is gewikkeld en in een voerbak ligt.’ [13] Plotseling was er bij de engel een heel leger uit de hemel; ze loofden God met de woorden: [14] ‘Glorie aan God in de hoogste hemel, en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij een welgevallen heeft.’

Mt2 [13] Toen ze de wijk genomen hadden, verscheen aan Jozef in een droom een engel van de Heer, die zei: ‘Sta op, neem het kind en zijn moeder mee en vlucht naar Egypte, en blijf daar tot ik u waarschuw. Want Herodes staat het kind naar het leven.’ [14] Hij stond op en nam nog die nacht met het kind en zijn moeder de wijk naar Egypte, [15] en bleef daar tot de dood van Herodes, opdat vervuld zou worden wat door de Heer bij monde van de profeet gezegd is: Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen.

Mt 2 [16] Toen Herodes zag dat hij door de magiërs misleid was, werd hij woedend. Hij liet in Betlehem en heel de omgeving alle jongetjes van twee jaar en jonger ombrengen, overeenkomstig de tijd die hij van de magiërs had gehoord. [17] Toen werd vervuld wat bij monde van de profeet Jeremia gezegd is: [18] In Rama werd een stem gehoord, een hevig gejammer en geklaag. Rachel jammert om haar kinderen, en ze wil niet getroost worden, want ze zijn er niet meer.

Jezus leert en doet wonderen

Lc2 [46] Hij zat in de tempel midden tussen de rabbi’s, luisterde naar hen en stelde hun vragen. [47] Allen die Hem hoorden, stonden versteld van zijn inzicht en zijn antwoorden. [48] Toen ze Hem daar zagen, waren ze zeer ontdaan. Zijn moeder zei: ‘Kind, hoe kon je ons dit aandoen? Wat waren je vader* en ik ongerust toen we je kwijt waren.’ [49] Hij zei tegen hen: ‘Waarom hebben jullie mij gezocht? Wisten jullie niet dat ik bij mijn Vader* moest zijn?’

Lc 4 [40] Bij zonsondergang brachten allen hun zieken, die aan allerlei kwalen leden, naar Hem toe. Hij legde hun een voor een de handen op en genas hen. [41] Uit veel mensen gingen ook demonen weg, die krijsten: ‘U bent de Zoon van God.’ Hij bestrafte hen en stond hun niet toe te spreken, omdat ze wisten dat Hij de Messias was.

Mt 5 [3] ‘Gelukkig die arm van geest* zijn, want hun behoort het koninkrijk der hemelen. [4] Gelukkig die verdriet hebben, want zij zullen getroost worden. [5] Gelukkig die zachtmoedig* zijn, want zij zullen het land erven. [6] Gelukkig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid*, want zij zullen verzadigd worden. [7] Gelukkig die barmhartig zijn, want zij zullen barmhartigheid ondervinden. [8] Gelukkig die zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien. [9] Gelukkig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden. [10] Gelukkig die vervolgd worden vanwege de gerechtigheid, want hun behoort het koninkrijk der hemelen. [11] Gelukkig zijn jullie, als ze jullie uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. [12] Wees blij en juich, want in de hemel wacht jullie een rijke beloning. Zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.

Lc 8 [22] Op een dag stapte Hij met zijn leerlingen in een boot en zei tegen hen: ‘Laten we naar de overkant van het meer gaan.’ Ze staken van wal, [23] en tijdens de overtocht viel Hij in slaap. Toen barstte er op het meer een storm los. De boot maakte water en zij raakten in nood. [24] Ze maakten Hem wakker en riepen: ‘Meester, Meester! Wij vergaan!’ Hij stond op en bestrafte de wind en het woeste water. Ze bedaarden, en het werd stil. [25] Hij zei : ‘Waar is jullie vertrouwen*?’ Met schrik en verbazing zeiden ze tegen elkaar: ‘Wie is dat toch, dat zelfs wind en water naar zijn bevelen luisteren?’

Mc 6 [45] Meteen daarna dwong Hij zijn leerlingen om aan boord te gaan en alvast over te steken naar Betsaïda; dan zou Hij intussen de menigte wegsturen. [46] Toen Hij afscheid van hen genomen had, ging Hij de berg op om te bidden. [47] Het was al avond toen de boot midden op het meer was, en Hij alleen aan land. [48] Hij zag hoe ze zich afbeulden met roeien, want ze hadden de wind tegen, en tegen* het einde van de nacht ging Hij lopend over het meer naar hen toe. Hij wilde hun voorbijgaan. [49] Toen ze Hem op het meer zagen lopen, dachten ze dat het een spook was, en ze begonnen te schreeuwen. [50] Want allemaal zagen ze Hem en ze raakten in paniek. Meteen begon Hij met hen te spreken: ‘Rustig maar, Ik ben het. Wees niet bang.’ [51] En Hij stapte bij hen in de boot*, en de wind ging liggen. Ze raakten helemaal buiten zichzelf, [52] want ze hadden van de broden niets begrepen; hun hart was versteend.

Lc 15 [11] Hij zei: ‘Iemand* had twee zonen. [12] De* jongste zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij mijn deel van de erfenis.” En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. [13] Niet lang daarna vertrok de jongste zoon met al zijn bezit naar een ver land, waar hij het verkwistte in een losbandig leven. [14] Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een zware hongersnood over dat land en ook hij begon gebrek te lijden. [15] Hij zwierf rond tot hij in dienst trad bij een van de inwoners van dat land; die stuurde hem het veld in om varkens* te hoeden. [16] Graag had hij zijn honger gestild met het voer* dat de varkens aten, maar niemand gaf hem wat. [17] Toen kwam hij tot zichzelf en zei: “Zoveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, en ik verga hier van de honger! [18] Ik ga terug naar mijn vader. Ik zal hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; [19] ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten, behandel me als een van uw dagloners.” [20] En hij ging terug naar zijn vader. Toen hij nog ver van huis was, zag zijn vader hem al en werd ontroerd; snel liep hij op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem. [21] “Vader,” zei de zoon tegsssen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten.” [22] Maar de vader zei tegen zijn slaven: “Haal vlug de mooiste kleren en trek ze hem aan, doe een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. [23] Haal het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, [24] want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.” En het feest begon.

Lc 16 [19] Er was een rijk man, die gekleed ging in purper en het fijnste linnen, en elke dag uitbundig feestvierde. [20] Aan zijn poort lag een zekere Lazarus; hij was arm en zat onder de zweren. [21] Hij had graag zijn honger gestild met wat er van de tafel van de rijke op de grond viel, maar nee, de honden kwamen en likten aan zijn zweren. [22] Toen kwam de arme te sterven; de engelen droegen hem in de schoot* van Abraham. Ook de rijke stierf, en werd begraven. [23] In het dodenrijk sloeg hij gekweld door pijn zijn ogen op en zag van verre Abraham met Lazarus in zijn schoot. [24] “Vader Abraham,” riep hij, “heb medelijden met me; stuur Lazarus om de toppen van zijn vingers nat te maken met water, en er mijn tong mee te verkoelen, want ik lijd hevig in dit vuur.” [25] Maar Abraham zei: “Kind, vergeet niet dat jij het heel je leven goed hebt gehad en Lazarus altijd slecht; nu wordt hij hier getroost, en jij lijdt pijn. [26] Bovendien, er gaapt tussen ons en jullie een diepe kloof; al zou iemand van hier naar jullie willen oversteken, hij zou het niet kunnen; evenmin kan iemand van daar naar ons komen.” [27] Maar de rijke zei: “Dan, vader, vraag ik u hem naar mijn ouderlijk huis te sturen, [28] want ik heb nog vijf broers. Laat hij hen gaan waarschuwen, zodat zij niet eveneens terechtkomen in dit oord van pijn.” [29] Maar Abraham zei: “Ze hebben Mozes* en de Profeten; daar moeten ze naar luisteren.” [30] Maar hij zei: “Nee, vader Abraham, als iemand van de doden naar hen toe komt, dan zullen zij zich bekeren.” [31] Maar Abraham antwoordde: “Als ze niet naar Mozes en de Profeten luisteren, dan zullen ze zich ook niet laten overtuigen als iemand uit de doden opstaat.” ’

Lc 18 [9] De volgende gelijkenis vertelde Hij met het oog op mensen die overtuigd zijn van hun eigen rechtvaardigheid en neerzien op alle anderen: [10] ‘Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden, de een was een farizeeër*, de ander een tollenaar. [11] De farizeeër ging daar staan en sprak in zijn gebed over zichzelf: “God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen, hebzuchtig, onrechtvaardig en overspelig, of zoals die tollenaar daar! [12] Ik vast tweemaal per week en geef een tiende weg van al mijn inkomsten.” [13] De tollenaar daarentegen, die op een afstand bleef staan, durfde zelfs zijn ogen niet naar de hemel op te slaan. Hij sloeg zich vol berouw op de borst en zei: “O God, genade voor een arme zondaar!” [14] Ik verzeker jullie dat deze man gerechtvaardigd naar huis ging, en de ander niet. Want ieder die zich verheft zal vernederd worden, maar wie zich vernedert zal verheven worden.’

Joh 4 [5] Zo kwam Hij bij de Samaritaanse stad Sichar, die in de buurt ligt van het stuk grond* dat Jakob aan zijn zoon Jozef had gegeven, [6] en waar zich de Jakobsbron bevindt. Jezus, die afgemat was van de tocht, was bij de bron gaan zitten. Het was ongeveer het zesde* uur. [7] Een* Samaritaanse vrouw kwam water putten. Jezus sprak haar aan: ‘Geef Mij wat te drinken.’ [8] Zijn leerlingen waren eten gaan kopen in de stad. [9] De Samaritaanse vrouw antwoordde: ‘Hoe kunt U als Jood te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse?’ Joden* willen namelijk met Samaritanen niets te maken hebben. [10] Jezus hernam: ‘Als u de gave van God kende, als u wist wie het is die tegen u zegt: geef Mij te drinken, dan had u Hem erom gevraagd en Hij had u levend* water gegeven.’ [11] ‘Maar heer,’ zei de vrouw, ‘U hebt niet eens een emmer en het is een diepe put. Waar wilt U dat levende water dan vandaan halen? [12] Of bent u soms groter dan onze vader Jakob, die ons de put heeft nagelaten en er zelf uit gedronken heeft, evenals zijn kinderen en zijn kudden?’ [13] Jezus antwoordde: ‘Iedereen die drinkt van dit water, krijgt weer dorst, [14] maar wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel: het water dat Ik hem zal geven, zal in hem opborrelen als een bron van

Jezus lijdt

Lc 19 [36] En waar Hij reed, spreidden ze hun kleren op de weg. [37] Hij kwam steeds dichter bij de stad. Waar de weg de Olijfberg afgaat begonnen al zijn leerlingen vrolijk en uit volle borst God te prijzen om alle machtige daden die ze hadden gezien. [38] Ze riepen: ‘Gezegend is de koning, die komt in de naam van de Heer! In de hemel vrede, glorie in de hoogste hemel!’ [39] Enkele farizeeën in de menigte zeiden tegen Hem: ‘Meester, wijs uw leerlingen terecht.’ [40] Hij antwoordde: ‘Ik zeg u, als zij zwijgen, zullen de stenen schreeuwen.’

Mc 14 [17] Toen de avond gevallen was, kwam Hij met de twaalf. [18] Toen ze aan tafel waren gegaan, zei Jezus onder het eten: ‘Ik verzeker jullie, een van jullie, die nu met Mij eet, zal Mij overleveren.’ [19] Zij werden bedroefd en de een na de ander zei tegen Hem: ‘Ik toch niet?’ [20] Maar Hij zei hun: ‘Een van de twaalf, die met Mij zijn hand in de schaal doopt. [21] De Mensenzoon gaat wel heen zoals over Hem geschreven staat, maar wee die mens, door wie de Mensenzoon overgeleverd wordt. Het zou beter voor die mens zijn, als hij niet geboren was.’ [22] Tijdens de maaltijd nam Hij een brood*, sprak de zegenbede uit, brak het brood, gaf het hun en zei: ‘Neem het, dit is mijn lichaam.’ [23] Ook nam Hij een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun die beker; ze dronken er allen uit. [24] En Hij zei hun: ‘Dit is mijn bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten. [25] Ik verzeker jullie, Ik zal niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot de dag waarop Ik de nieuwe oogst zal drinken in het koninkrijk van God.’

Mc 14 [35] Hij ging een eindje verder en wierp zich op de grond. Hij bad dat dit uur, als het mogelijk was, aan Hem voorbij zou gaan. [36] ‘Abba, Vader,’ bad Hij, ‘U kunt alles. Neem deze beker van Mij weg. Maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt.’ [37] Hij ging terug en vond hen in slaap, en Hij zei tegen Petrus: ‘Simon, slaap je? Kon je niet één uur wakker blijven? [38] Blijf wakker en bid dat jullie in de beproeving niet bezwijken. De geest is wel van goede wil, maar het vlees is zwak.’ [39] Hij ging weer bidden met dezelfde woorden. [40] Toen Hij weer terugkwam, vond Hij hen wederom in slaap, want hun ogen waren zwaar, en ze wisten niet wat ze Hem moesten antwoorden. [41] Hij kwam voor de derde keer en zei tegen hen: ‘Slaap nu maar rustig verder. Het is voorbij. Het uur is gekomen; nu wordt de Mensenzoon overgeleverd in de handen van de zondaars. [42] Sta op, laten we gaan. Kijk, hij die Mij overlevert, komt eraan.’

[47] Hij was nog niet uitgesproken of Judas kwam eraan, een van de twaalf, en hij had een grote bende bij zich met zwaarden en knuppels, gestuurd door de hogepriesters en oudsten van het volk. [48] Hij die Hem overleverde, had een teken met hen afgesproken: ‘Degene die ik zal kussen, die is het. Grijp Hem.’ [49] Hij ging recht op Jezus af en zei: ‘Gegroet, rabbi*!’, en kuste Hem. [50] Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, ben je daarvoor hier!’ Toen kwamen ze dichterbij, grepen Jezus en overmeesterden Hem.

Joh 18 [33] Toen ging Pilatus het pretorium weer binnen en riep Jezus bij zich. ‘Bent U de koning van de Joden?’ vroeg hij. [34] Jezus antwoordde*: ‘Bent u daar zelf op gekomen of hebben anderen u over Mij verteld?’ [35] ‘Ben ik soms een Jood?’ zei Pilatus. ‘Uw eigen volk, uw hogepriesters, hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt U gedaan?’ [36] Jezus antwoordde: ‘Mijn koningschap* is niet van deze wereld. Als mijn koningschap van deze wereld was, zouden mijn dienaars er wel voor gevochten hebben dat Ik niet aan de Joden werd overgeleverd. Mijn koningschap is echter niet van deze wereld.’ [37] ‘U bent dus toch koning?’ zei Pilatus. ‘Ja’, zei Jezus, ‘Ik ben koning: met geen andere bestemming ben Ik geboren en in de wereld gekomen dan om te getuigen van de waarheid. Iedereen die uit* de waarheid is, luistert naar mijn stem.’ [38] ‘Waarheid?’ zei Pilatus. ‘Wat* is waarheid?’ [38] Na deze woorden kwam hij weer naar buiten en zei tegen de Joden: ‘Ik acht Hem volstrekt onschuldig. [39] Maar u bent gewend dat ik ter gelegenheid van het paasfeest iemand vrijlaat. Zal Ik dus de koning van de Joden vrijlaten?’ [40] ‘Nee, Hem niet,’ riepen ze terug, ‘maar Barabbas!’ Barabbas was een bandiet. - Joh 19 [1] Pilatus gelastte toen Jezus te geselen. [2] De soldaten vlochten een krans van doorns, zetten die op zijn hoofd en wierpen Hem een purperrode mantel om de schouders. [3] Daarna kwamen ze om de beurt naar Hem toe en zeiden: ‘Gegroet, koning van de Joden!’ En ze gaven Hem klappen in het gezicht.

Ze leidden Hem weg om Hem te kruisigen. [32] Toen ze de stad uitgingen, kwamen ze een man uit Cyrene tegen die Simon heette. Hem dwongen ze zijn kruis te dragen.

Lc 23 [33] Toen ze op het zogeheten Schedelveld* kwamen, sloegen ze Hem daar aan het kruis, en ook die twee misdadigers, de een rechts en de ander links van Hem. [39] Eén van de misdadigers die daar hingen zei smalend tegen Hem: ‘Ben jij de Messias? Red dan jezelf en ons erbij!’ [40] Maar de ander wees hem terecht: ‘Heb zelfs jij geen ontzag voor God, nu jij ook deze straf ondergaat? [41] In ons geval is dat terecht, want wij krijgen ons verdiende loon. Maar Hij heeft niets verkeerds gedaan.’ [42] Daarop zei hij: ‘Jezus, vergeet mij niet wanneer U in uw koninkrijk komt.’ [43] Hij zei tegen hem: ‘Ik beloof je, vandaag nog zul je bij Mij zijn in het paradijs.’

Jezus sterft

Mt 27 [50] Maar Jezus schreeuwde opnieuw luidkeels en gaf de geest. [51] Op dat ogenblik scheurde het voorhangsel in de tempel van boven tot beneden in tweeën. De aarde beefde, de rotsen spleten uit elkaar, [52] de graven gingen open en de lichamen van veel heiligen die ontslapen waren, werden tot leven gewekt. [54] Toen de centurio en zijn mannen, die bij Jezus de wacht hielden, de aardbeving zagen en wat er allemaal gebeurde, werden ze vreselijk bang. Ze zeiden: ‘Werkelijk, Hij was de Zoon van God.’

Lc 23 [50] Nu was daar een zekere Jozef, een lid van de raad, een goed en rechtvaardig man, [51] die niet had ingestemd met hun plannen en praktijken. Hij was afkomstig uit de Joodse stad Arimatea en leefde in de verwachting van het koninkrijk van God. [52] Hij vervoegde zich bij Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus. [53] Hij haalde het van het kruis, wikkelde het in linnen en legde Hem in een graf dat in de rotsen was uitgehouwen, en waarin nog niemand lag.

Jezus verrijst

Mc 16 [1] Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria* van Magdala, Maria van Jakobus, en Salome kruiden om Hem te gaan zalven. [2] In alle vroegte op de eerste dag van de week gingen ze na zonsopgang naar het graf. [3] Ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie zal voor ons de steen bij de ingang van het graf wegrollen?’ [4] Toen ze opkeken, zagen ze dat de steen weggerold was; hij was overigens buitengewoon groot. [5] Toen ze het graf binnengingen, zagen ze rechts een jongeman zitten met een wit kleed om, en ze schrokken hevig. [6] Maar hij zei hun: ‘Schrik niet. U zoekt Jezus van Nazaret, die gekruisigd is. Hij is tot leven gewekt, Hij is niet hier. Kijk, hier is de plaats waar ze Hem neergelegd hadden. [7] Maar ga tegen zijn leerlingen en tegen Petrus* zeggen: “Hij gaat u voor naar Galilea. Daar zult u Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.” ’ [8] Ze vluchtten naar buiten, van het graf weg, bevend van angst en buiten zichzelf. Ze zeiden niemand iets, want ze waren bang*.

Lc 24 [13] Juist op die dag waren twee van hen op weg naar het dorp Emmaüs*, dat zestig stadiën van Jeruzalem ligt. [14] Ze spraken met elkaar over alles wat voorgevallen was. [15] Terwijl ze met elkaar in discussie waren, voegde Jezus zelf zich bij hen en liep met hen mee. [16] Maar hun ogen waren niet bij machte Hem te herkennen. [28] Toen ze bij het dorp kwamen waar ze moesten zijn, deed Hij alsof Hij verder wilde gaan. [29] Maar met aandrang vroegen ze: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt al ten einde.’ Toen ging Hij mee naar binnen om bij hen te blijven. [30] Eenmaal met hen aan tafel nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun. [31] Nu gingen hun de ogen open en ze herkenden Hem, maar meteen was Hij uit hun gezicht verdwenen. [32] Ze zeiden tegen elkaar: ‘Was het niet hartverwarmend zoals Hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons opende?’ [33] Meteen stonden ze van tafel op en gingen terug naar Jeruzalem; daar vonden ze de elf en hun metgezellen bijeen. [34] Die zeiden: ‘Waarachtig, de Heer is opgewekt, aan Simon is Hij verschenen.’ [35] Toen vertelden zij wat er onderweg was gebeurd en hoe ze Hem hadden herkend bij het breken* van het brood.

Lc 24 [50] Toen bracht Hij hen buiten de stad tot bij Betanië*. Daar hief Hij zijn handen en zegende hen. [51] En terwijl Hij hen zegende, ging Hij van hen heen en* werd Hij in de hemel opgenomen. [52] Zij vielen voor Hem op de knieën en keerden daarna in grote vreugde terug naar Jeruzalem. [53] Zij bleven voortdurend in de tempel* en prezen God.

Hnd 2 [1] Toen de dag* van Pinksteren aanbrak, waren zij allen op één plaats bijeen. [2] Plotseling kwam er uit de hemel een geraas alsof er een hevige wind opstak, en het vulde heel het huis* waar zij waren. [3] Er verschenen hun vurige tongen*, die zich verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten. [4] Zij raakten allen vol van heilige Geest en begonnen te spreken* in vreemde talen, zoals de Geest hun ingaf.

Related Documents

Jezus Christus
April 2020 11
Jezus, Jezus
April 2020 13
Jezus
November 2019 16
Jezus
December 2019 13
Christus Vincit.pdf
December 2019 15

More Documents from ""