ik zag bij de pottenbakker hoe op hel draaiend rad de klei als een sierlijk bloempje groeide in 't zonlichl der schone mei. met zachte, handige vingeren vormde hij een zuiver rond, tot door 't geduldig werken een prachlige vaas onlstond. hij gat haar de schoonste kleuren, als gloed van de avondzon; straks zou ze levend water gaan scheppen uit de bron. maar ach, wal droevig ervaren! een barst in 't vormsel sloop! daar brak de vaas aan scherven. vervlogen was al zijn hoop! maar zie met wat tedere liefde zoekt hij stuk voor stuk uit 't zand; 't gebrook'ne wordt gereinigd door 's meesters eigen hand. hij maakl de vaas nog eens over. en vrolijk straalt zijn oog; daar prijkt ze in zachte kleuren, schoon als de regehboog. toen hoorde ik tot mij zeggen: kind, ik weel hoe bittere pijn 't ontdekken zijner zwakheid voor 't mensenhart kan zijn. maar leg weer met nieuw vertrouwen uw handen in de mijn'.