workshop ICLON – Durkheim over religie en modernisering
Durkheim over religie en modernisering hand-out
1. Inleiding doel
-
Ondersteuning + lesplan bieden bij de bestudering van de tekst ‘Over secularisering’ van Emile Durkheim in Rede en religie (R&R)
-
Discussie over de mogelijkheden van de leesteksten in het algemeen en die van Durkheim in het bijzonder
opzet stellingen
-
Het hoge informatiegehalte van R&R gaat ten koste van de opbouw van gedachten en argumentaties.
-
De mogelijkheid om filosofische vaardigheden1 te ontwikkelen, wordt primair geboden door de leesteksten.
-
De leesteksten moeten de spil zijn van de bestudering van R&R.
-
De tekst van Durkheim is de eerste tekst om te lezen uit R&R (en moet dus worden losgeweekt uit hoofdstuk 4).
materiaal
-
Het religieuze leven
-
lesplan
-
tekstvragen bij ‘Over secularisering’
-
toetsvragen
2. Introductie Durkheim + overzicht Les formes élémentaires de la vie religieuse.
3. Vragen/discussie
1
Ik denk aan (filosofische) vaardigheden als tekstanalyse, creatief denken, argumenteren en discussiëren.
Daan Moolenaar
1
workshop ICLON – Durkheim over religie en modernisering
Het religieuze leven Zoals wij gezegd hebben, heeft men tot nu toe de religies slechts als een product van de individuele verbeelding gezien en men heeft haar geen andere ontstaansgrond toegeschreven dan de behoefte om te begrijpen, of het gevoel van het volmaakte. Robinson Crusoë op zijn eiland zou aldus zijn eigen religie gemaakt kunnen hebben. Emil Durkheim
Emile Durkheim – leven en werk Emile Durkheim werd op 15 april 1858 geboren te Epinal in de Vogezen (Elzas-Lotharingen). Hij was van joodse afkomst en zijn vader was, net als enkele van zijn voorvaders, rabbi. Durkheim studeerde (vooral) wijsbegeerte aan de École Normale Supérieure. Van 1882-1887 is Durkheim leraar in de filosofie aan verschillende middelbare scholen. Van 1887-1902 is Durkheim eerst docent en later ook hoogleraar (1896) in de sociale wetenschappen en de pedagogiek aan de universiteit van Bordeaux. In 1893 verschijnt De la division du travail social. In 1897 verschijnt de studie Le Suicide. Van 1902-1917 is Durkheim hoogleraar aan de Sorbonne. In 1912 verschijnt Les formes élémentaires de la vie religieuse. Durkheim overlijdt op 15 november 1917 te Parijs. Durkheim als grondlegger van de sociologie2 Samen met Saint-Simon (1760-1825) en Auguste Comte (1789-1857) kan Durkheim (18581917) gezien worden als grondlegger van de sociologie – onder de leus: ‘we moeten niet de mensheid door de mens verklaren, maar de mens door de mensheid.’Waar het werk van SaintSimon en Comte nog vooral programmatisch is, zien we bij Durkheim naast grondslagenonderzoek ook de eerste empirische sociologische studies. Centraal in Durkheims werk staat het verschijnsel sociale cohesie; nagenoeg elke studie van Durkheim draait, op specifieke wijze, om de vraag hoe we kunnen verklaren dat de samenleving een geïntegreerd geheel vormt. De sociologie als wetenschap van de samenleving heeft voor Durkheim ook uitdrukkelijk een praktische functie. Het thema van de sociale cohesie wordt daarom steeds uitdrukkelijk betrokken op de moderne samenleving en op de vraag wat precies de verschillen zijn een moderne en een pre-moderne samenleving. In zijn boek De la division du travail social (1893) onderzoekt Durkheim het verband tussen maatschappelijke solidariteit en het verschijnsel arbeidsdeling. De studie Le Suicide (1897) snijdt de thematiek van de sociale cohesie aan door te kijken naar de correlatie tussen zelfmoord en sociale integratie van het individu. In Les formes élémentaires de la vie religieuse (1912) benadert Durkheim het vraagstuk van de samenhang in de gemeenschap vanuit de religie. De sociologische uitgangspunten van Durkheim laten zich samenvatten in de term holistisch idealisme. Volgens Durkheim bestudeert de sociologie het geheel van de samenleving. Dit collectief is een zelfstandige werkelijkheid die bepalend is voor het individu; het geheel van de samenleving is kwalitatief anders en meer dan de delen en bepaalt de delen (holisme). Het collectief manifesteert zich als een reeks sociale feiten die een uiterlijke dwang uitoefent op het individu. Deze sociale feiten zijn niet zozeer demografische cijfers en dergelijke, maar regels en overtuigingen: het zijn de voorstellingen (idealisme) van het conscience collective, die de maatschappelijke samenhang bewerkstelligen. Les formes élémentaires de la vie religieuse. Le système totémique en Australie In 1912 verscheen Les formes élémentaires de la vie religieuse. Le système totémique en Australie. Door een studie te maken van de meest primitieve religie (elementaire religie) probeert Comte de universele bouwstenen van de religie bloot te leggen (elementen van de 2
Ik heb voor onderstaande tekst dankbaar gebruik gemaakt van (Van Peperstraten 1999: 179-195)
Daan Moolenaar
2
workshop ICLON – Durkheim over religie en modernisering
religie). Durkheims sociologische studie is zo tegelijkertijd een cultureel-antropologisch onderzoek van het totemisme en een wijsgerige verhandeling over religie in het algemeen. Bovendien ontwikkelt Durkheim in zijn boek ook nog de stelling dat de belangrijkste denkcategorieën ontspringen aan de religie. Zodoende is Les formes élémentaires de la vie religieuse deels ook nog een studie die handelt over epistemologische kwesties (vanuit een kennissociologische invalshoek). Methode en object (1) De sociologie [...] heeft tot taak om, vóór alles, een actuele realiteit te verklaren, nl. de mens van nu. Als we de archaïsche religies tot studieobject hebben gekozen, dan is dit omdat ze ons meer geëigend voorkomt om ons de religieuze natuur van de mens te laten begrijpen; om ons dus een essentieel en permanent aspect van de mensheid te reveleren. (Durkheim 1991: 7) (2) Als wij er de voorkeur aan geven de primitieve religies te bestuderen, dan is dat enkel om methodische redenen. Vermits alle religies vergelijkbaar zijn, omdat ze noch min noch meer verschillende gedaantes zijn van één en hetzelfde basisfenomeen, moeten ze een aantal wezenskenmerken gemeenschappelijk hebben. [...] Aan de basis van alle geloofssystemen en van alle culten ligt noodzakelijk een aantal fundamentele voorstellingen en rituelen attitudes die, welke vorm ze ook mogen aannemen, overal dezelfde objectieve betekenis hebben en overal dezelfde functies vervullen. Het zijn deze permanente elementen die de inhoud uitmaken van het begrip religie als we het over de religie hebben. Welnu, hoe kunnen we die wezenskenmerken achterhalen? In elk geval niet door de meer ingewikkelde religies te observeren, want in complexe systemen is het vrij moeilijk om het essentiële van het bijkomstige te onderscheiden. In lagere samenlevingsvormen echter heerst een intellectuele en morele uniformiteit, die tot eenvoudige en stereotiepe gedragswijzen leidt. [...] De primitieve religies laten ons dus toe, de constitutieve elementen van religie te achterhalen. Daarenboven vergemakkelijken ze ook de verklaring van de religie. want daar de feiten er eenvoudiger zijn, zijn ook de verbanden tussen de feiten duidelijker. (Durkheim 1991: 8) (3) Wat ons dus interesseert, is: de oorsprong van de religie – niet als absoluut eerste begin (van geen enkele menselijke instelling is het historische begin aanwijsbaar), doch als oorzaak: van wát zijn wezenlijke vormen van het religieus denken en religieus handelen afhankelijk. (Durkheim 1991: 8)
De definitie van religie (4) Vrij verspreid is de opvatting dat het karakteristieke van de religie gelegen is in de notie van het bovennatuurlijke: de wereld van het mysterieuze, het onkenbare, het onbegrijpelijke. De idee van het bovennatuurlijke is echter maar zeer laat verschenen in de geschiedenis van de religie: ze speelt slechts in enkele ver ontwikkelde religies een aanzienlijke rol, terwijl ze vreemd is aan de zogenaamd primitieve volkeren. [...] Het bovennatuurlijke [...] veronderstelt immers de tegengestelde notie, waarvan ze de negatie is en die helemaal niets primitiefs heeft, nl. de notie van een natuurlijke orde. Slechts de recente ontwikkeling van de positieve wetenschappen reveleerde dat er een natuurlijke orde bestaat, d.w.z. dat de fenomenen van het universum onderling samenhangen volgens noodzakelijke verhoudingen, wetten genoemd. (Durkheim 1991: 12) (5) Een ander idee op grond waarvan men gepoogd heeft de religie te definiëren, is deze van een godheid. Als men dit begrip echter in een enge betekenis hanteert, worden ook hier een aantal fenomenen buiten beschouwing gelaten, die nochtans van religieuze aard zijn. (Durkheim 1991: 12)
Het sacrale en het profane
Daan Moolenaar
3
workshop ICLON – Durkheim over religie en modernisering (6) Proberen we nu zelf tot een definitie te komen. De religieuze fenomenen kunnen in twee fundamentele categorieën gerangschikt worden: de geloofsopvatting en de riten. Beginnen we bij de eerste categorie. (Durkheim 1991: 13) (7) Alle gekende geloofsopvattingen gaan uit van een ordening van de dingen in twee tegengestelde klassen: het sacrale en het profane. (D 1991: 13) (8) De sacrale zaken zijn deze die door de verbodsbepalingen beschermd en geïsoleerd worden; de profane zaken zijn deze waarop de verbodsbepalingen juist van toepassing zijn, en dus op afstand moeten blijven van de eerste genoemde categorie van dingen. Geloofsopvattingen zijn dan deze voorstellingen, die de aard van het sacrale formuleren, en die verder ook de banden uitdrukken die er bestaan: enerzijds, tussen de sacrale dingen onderling; anderzijds tussen de sacrale en profane dingen. De riten zijn dan gedragsregels die voorschrijven hoe de mens met de sacrale dingen moet omgaan. (Durkheim 1991: 14) (9) Deze definitie van religie is niet volledig, daar ze toepasselijk is op de magie zowel als op de religie. wat echter de religie onderscheidt van de magie, is dat het religieuze leven een welbepaalde groep als substraat heeft: de geloofsopvattingen zijn steeds gemeenschappelijk aan een collectiviteit die ze belijdt [in identieke praktijken] en krachtens deze belijdenis een eenheid vormt. [...] Een religie zónder Kerk bestaat niet. (Durkheim 1991: 14) (10) We komen aldus tot de volgende definitie: een religie is een samenhangend systeem van geloofsopvattingen en praktijken, die betrekking hebben op sacrale, d.w.z. doormiddel van verbodsbepalingen in afzondering geplaatste dingen, en die in éénzelfde morele gemeenschap, die men kerk noemt, alleen die ze aanhangen, vereren. (Durkheim 1991: 15)
Elementen van het religieuze leven (totemisme) Animisme en naturisme (11) Gewapend met deze definitie kunnen we nu op zoek gaan naar de elementaire religie die we willen bereiken. [...] Er bestaat om zo te zeggen géén religieus systeem – oud of recent – waarin niet als het ware twee types religie worden aangetroffen: één religie die de natuur tot object heeft (de grote kosmische krachten, de planten, de rotsen), en die men daarom naturisme noemt; een ander die spirituele wezens tot object heeft (geesten, goden, demonen) en die men daarom animisme noemt. (Durkheim 1991: 16) (12) We kunnen stellen dat het animisme de religie tot een systeem van hallucinaties herleidt. De geloofsopvattingen worden gezien als afgeleid van de zielsidee, maar deze idee zelf is volgens Tylor geconstrueerd aan de hand van droombeelden. [...] Deze consequentie van het animisme is er misschien nog de beste weerlegging van. Want dat zulke ideële systemen als de religies – die een zo belangrijke rol hebben gespeeld in de geschiedenis en te allen tijde de volkeren hun levensenergie zijn gaan putten – slechts de weefsels van de illusie zouden zijn, kan men onmogelijk erkennen. [...] Het moet voor de godsdienstwetenschap een principiële stellingname zijn dat religie niets uitdrukt dat niet in werkelijkheid bestaat (Durkheim 1991: 21) (13) De zwaarste kritiek op het naturisme is wel dat het niet in staat is, het onderscheid tussen het sacrale en het profane te verklaren. Men stelt als een axioma dat het natuurlijk spel der fysische krachten alles heeft wat nodig is om de idee van het sacrale op te roepen. Dit is evenwel niet zo. (Durkheim 1991: 25) (15) [Voor het naturisme en het animisme] moet de kiem van de tegenstelling tussen het profane en sacrale gezocht worden in de natuur, hetzij van de mens, hetzij van het universum. [...] Een ervaringsfeit kan ons [echter] niet op de idee brengen van iets dat als kenmerk heeft, dat het precies niét tot de ervaringswereld behoort. Noch de mens noch de natuur hebben uit zichzelf een sacraal karakter. Ze moeten derhalve hun sacraliteit van een andere bron betrekken. Dit houdt dus in dat er buiten het menselijk individu en buiten de fysische wereld nog een andere realiteit moet bestaan, die fundamenteler is, die ook primitiever is, en waarvan
Daan Moolenaar
4
workshop ICLON – Durkheim over religie en modernisering het animisme en het naturisme waarschijnlijk maar afgeleide vormen af particuliere aspecten zijn. Deze cultus bestaat; de etnografen noemden ze: het totemisme. (Durkheim 1991: 27)
Geloofsopvattingen en rituelen binnen het totemisme (16) Het woord ‘totem’ verscheen pas op het eind van de 18de eeuw in de etnografische literatuur. [...] In Amerika bleek al gauw dat het totemisme samenging met een welbepaalde sociale organisatie: déze namelijk, die gebaseerd is op de indeling van de gemeenschap in clans. (Durkheim 1991: 30) (17) Aan de basis van de Australische stammen vinden we een groep die in het gemeenschapsleven een dominerende plaats inneemt: de clan. Twee essentiële kenmerken zijn hem eigen. ten eerste, de individuen die de clan vormen, beschouwen elkaar als familie, niet omdat ze verenigd zijn door bloedverwantschap, maar alléén omdat ze dezelfde naam dragen. ten twee, de naam van de clan is deze van een soort van materiaal object waarmee de clan gelooft een bijzondere, i.c. een verwantschapsrelatie te hebben, namelijk zijn totem. De totem van de clan is tegelijk ook deze van elk lid van de clan. De objecten die tot totem dienen, zijn meestal dierensoorten. (Durkheim 1991: 30) (18) De totem is niet alleen een naam, het is een embleem, een echt blazoen, waarvan de analogie met het wapenblazoen dikwijls werd opgemerkt. (Durkheim 1991: 32) (19) De versieringen met de totem [op gebruiksvoorwerpen, totempalen en het lichaam] laten reeds aanvoelen dat de totem méér is dan een naam en een embleem. Inderdaad, de totem heeft een religieus karakter. Het is verhouding tot de totem dat alles wordt opgedeeld in sacrale en profane dingen. De totem zelf is hét type van het sacrale. (Durkheim 1991: 33) (20) Niet alleen de totembeelden zijn sacraal, er zijn ook reële wezens die omwille van hun relatie tot de totem het voorwerp van riten zijn, nl. de totemdieren (of planten) zelf en de leden van de clan. (Durkheim 1991: 36) (21) Welke plaats neemt nu de mens in in dat systeem van sacrale dingen? We zijn geneigd om de gewone gelovige te zien als een wezen dat essentieel profaan is. Doch zo dit al voor enige religie juist zou zijn, het is zeker niet waar voor het totemisme. [...] De reden voor deze persoonlijke heiligheid is dat de mens gelooft dat hij tezelfdertijd mens én dier (of plant) van de totemsoort is. Hij draagt de naam van dit dier, en de gelijkheid van naam gaat door voor een gelijkheid van natuur. Elk individu heeft dus een dubbele natuur. (Durkheim 1991: 36) (22) Alle gekende religies zijn in mindere of meerdere mate systemen van ideeën geweest over de totaliteit van de dingen; ideeën dus een wereldbeschouwing inhielden. Dit geldt ook voor het totemisme. Als dit aspect van het totemisme nogal eens over het hoofd werd gezien, dan is het omdat men zich de clan te eng heeft voorgesteld. Gewoonlijk ziet men er inderdaad maar een groep van menselijke wezens in. Als eenvoudig onderdeel van de stam, lijkt het alsof de clan – net als de stam – alleen maar uit mensen kan bestaan. Maar dit is een Europese wijze van redeneren. Voor de Australische inboorling maken alle dingen die tot het universum behoren, deel uit van de stam. (Durkheim 1991: 39) (23) Wij zagen dat van alle dingen die het totemisme als sacraal beschouwt, de beeltenis van de totem op de eerste plaats komt; daarna komen de dieren of de planten zelf waarvan de clan de naam draagt, en tenslotte de leden van de clan. De gelijksoortige gevoelens die deze verschillende soorten dingen bij de gelovige oproepen, komen noodzakelijk voor éénzelfde principe dat ze gemeenschappelijk is. het is aan dit principe dat in werkelijkheid de cultus gericht wordt. Met andere woorden, het totemisme is de religie van een onpersoonlijke en anonieme kracht die in elk van die wezens teruggevonden wordt, waarvan geen enkele ze volledig bezit, doch waaraan ze alle participeren. [...] Men zou kunnen zeggen dat ze, in zeer ruime zin van het woord, de god is die door elke totemcultus aanbeden wordt. Alléén, het is een onpersoonlijke god, zonder geschiedenis, immanent aan de wereld, diffuus aanwezig in een ontelbaar aantal dingen. Deze quasi goddelijke entiteit is inderdaad niet alleen in deze drie genoemde soorten dingen aanwezig, ze is alomtegenwoordig. alle dingen die tot de clan behoren, zijn heilig. (Durkheim 1991: 53)
Daan Moolenaar
5
workshop ICLON – Durkheim over religie en modernisering
(24) Deze notie van religieuze macht is verder ook belangrijk voor de geschiedenis van het wetenschappelijke denken, want ze is de eerste vorm van de notie van kracht. (Durkheim 1991: 57) (25) De notie van kracht is dus van religieuze oorsprong. het is aan de religie dat de eerst de filosofie, vervolgens de wetenschap haar ontleend heeft. Auguste Comte [...] besloot daaruit dat deze idee vroeg of laat uit de wetenschap moest verdwijnen, want gegeven haar mystieke oorsprong, wilde hij er geen objectieve waarde aan toekennen. Wij zullen integendeel aantonen dat de religieuze krachten wel degelijk reëel zijn, hoe imperfect de symbolen ook wezen waarmee deze krachten worden voorgesteld. hetzelfde geldt dus voor de notie van kracht in het algemeen. (Durkheim 1991: 57) (26) Enerzijds is de totem de uiterlijke en waarneembare vorm van wat we het totemprincipe hebben genoemd, de god van de clan. Anderzijds is de totem ook het symbool van de clan zelf [...] Als de totem dus tegelijk het symbool is van god en van gemeenschap, betekent dat dan niet dat god en gemeenschap één zijn? Hoe zou het embleem van de groep het beeld kunnen geworden zijn van deze quasi-goddelijkheid, indien de groep en de goddelijkheid twee aparte werkelijkheden waren? De god van de clan, het totemprincipe, kan niet anders zijn dan de clan zelf, maar dan beelden voorgesteld onder de vorm van een diersoort of plantensoort die tot totem dient. (Durkheim 1991: 58) (27) Hoe is zo’n apotheose mogelijk geweest, en waarom heeft ze op die manier plaatsgevonden? (Durkheim 1991: 58) (28) Zonder twijfel heeft een samenleving alles wat nodig is om in de geesten de sensatie van het goddelijke op te roepen; want een gemeenschap is voor haar leden wat een god is voor zijn getrouwen. Een god is op de eerste plaats een wezen dat de mens zich voorstelt als superieur ten opzichte van hemzelf, en waarvan hij afhankelijk is. [...] Welnu, ook de gemeenschap roept in ons de gevoelens op van een bestendige afhankelijkheid. Omdat ze een eigen aard heeft, verschillen van onze individuele natuur, streeft ze haar eigen doeleinden na. Omdat ze deze echter alléén maar kan bereiken via onze bemiddeling, vordert ze dwingend onze medewerking. (Durkheim 1991: 60) (29) Een god is echter niet alleen een autoriteit waarvan we afhankelijk zijn; hij is ook een bron van kracht. De mens die zijn god gehoorzaamd heeft, en die daarom gelooft, hem aan zijn zijde te hebben, treedt de wereld met vertrouwen tegemoet: hij voelt zich sterker. Zo ook versterkt de gemeenschap ons. Omdat ze niet buiten het individuele bewustzijn kan, penetreert ze ons en organiseert ze zich in ons. Ze wordt aldus een integraal deel van onszelf, en daardoor verheft ze ons boven zichzelf. (Durkheim 1991: 60)
De oorsprong van religie De religieuze bijeenkomst – collectieve ‘effervescence’ 3 (30) In de Australische gemeenschappen vinden we een eigenaardig verschijnsel dat ons beter nog doet inzien hoe de notie van het sacrale ontstaan is. het gemeenschapsleven doorloopt er namelijk alternatief twee fasen. In de eerste fase is de bevolking verspreid in kleine groepen die zich bezighouden met louter economische activiteiten. Elke familie leeft dan in haar eigen hoekje, jagend, vissend, voedsel garend. In de tweede fase concentreren zich die groepen op bepaalde plaatsen, voor een periode die varieert van meerdere dagen tot meerdere maanden. [...] In de eerste fase [is het leven] vrij monotoon, weinig passioneel. Maar in de tweede fase vernadert alles. En omdat de primitief slechts zeer gebrekkig zijn emoties en passies rationeel controleert, en het loutere feit van zich te verenigen uitzonderlijk existerend werkt, groeien deze bijeenkomsten uit de meest wilde scènes die met geen woorden te omschrijven zijn. [...] In zulke toestand van exaltatie herkent de mens zichzelf niet meer. Hij voelt zich gedomineerd door een uitwendige kracht die hem abnormaal doet handelen en denken, en hij gelooft een 3
Dit is een terminus technicus die de normale betekenissen van bruisen, gisting en onstuimigheid in zich bergt, maar in de context van Durkheims boek waarschijnlijk het best vertaald kan worden met massa-exaltatie – om het negatieve woord massahysterie te vermijden. Daan Moolenaar
6
workshop ICLON – Durkheim over religie en modernisering nieuw wezen geworden te zijn. En omdat ze allemaal zo roepen en schreeuwen, dansen en gesticuleren, gebeurt alles alsof hij werkelijk in een andere wereld is terecht gekomen, in een milieu dat vol buitengewoon intense krachten is, die hem metamorfoseren. Deze overtuigen hem ervan dat er effectief twee onvergelijkbare, heterogene werelden bestaan, de profane en de sacrale wereld. [...] Het is dus blijkbaar in deze onstuimige sociale milieus en uit deze onstuimigheid zelf dat de idee van het religieuze geboren is. (Durkheim 1991: 62) (31) De vorming van een ideaal is dus geen onherleidbaar feit, dat ontsnapt aan de wetenschap; het is iets dat afhangt van bepaalde condities die door observatie achterhaald kunnen worden: het is een natuurlijk product van het samenleven. (Durkheim 1991: 133)
De specifieke rituelen (32) Het is inderdaad door de cultus dat de religie de mens boven zichzelf verheft. De cultus is niet alleen een systeem van tekens waardoor het geloof naar buiten toe vertaald wordt; hij is het geheel van middelen waardoor geloof gecreëerd wordt en periodiek gerecreëerd wordt. (Durkheim 1991: 131) (33) We noemen de negatieve cultus het geheel van riten die tot doel hebben, door middel van onthoudingen de afzondering der sacrale dingen te verwezenlijken. Ze schrijven de gelovige geen effectieve prestaties voor, maar verbieden bepaalde handelswijzen. Ze nemen dus allemaal de vorm aan van het verbod of, zoals dat in de etnografie wordt genoemd, van het taboe. (Durkheim 1991: 94) (34) Het ascetisme dient echter niet enkel religieuze doeleinden, het heeft een aanzienlijke sociale functie. religieuze belangen zijn maar de symbolisering van sociale en morele belangen. De samenleving vraagt namelijk voortdurend opoffering van ons. [...] Er is dus een ascetisme dat inherent is aan ieder sociaal leven en daarom deel uitmaakt van iedere cultuur. (Durkheim 1991: 96) (35) De mens heeft plichten tegenover de religieuze krachten nooit alleen maar negatief gedefinieerd; hij heeft zich, integendeel, altijd ook voorgesteld dat hij er positieve en bilaterale relaties mee had. Het geheel van riten die deze positieve relaties regelen en organiseren, is wat we de positieve cultus noemen. (Durkheim 1991: 101) (36) We begrijpen nu ook waarom de positieve cultus periodiek is: het ritme waaraan het religieuze leven gehoorzaamt, drukt het ritme van het sociale leven uit, en vloeit daar ook uit voort. De gemeenschap kan haar zelfbewustzijn maar verlevendigen als ze vergadert. (Durkheim 1991: 102)
De functie van religie Religie symboliseert en vereert de samenleving en schept cohesie in de samenleving (37) De religie is vóór alles een systeem van opvattingen waarmee de mens zich zijn gemeenschap en zijn relaties met die gemeenschap voorstelt. En hoe metaforisch en symbolisch deze voorstellingswijze ook moge zijn, ze is er daarom niet minder raak om. Integendeel, het essentiële dat erdoor moet worden uitgedrukt, ligt erin vertaald: de eeuwige waarheid dat er buiten ons iets bestaat dat groter is dan onszelf, en waarmee we communiceren. Men kan daarom bij voorbaat zeker van zijn dat de cultuspraktijken geen loze gebeurtenissen zijn. Doordat ze de banden moeten verstevigen die de gelovige met de goden hebben, verstevigen ze in werkelijkheid de banden die het individu met zijn gemeenschap heeft. want god is maar de uitdrukking van de gemeenschap. (Durkheim 1991: 66) (38) Het zal wel overbodig zijn te wijzen op de belangrijke rol die het embleem vervult als uitdrukking van de eenheid van de groep. Daarom alleen al moet het gebruik van emblematische symbolen zich vlug veralgemeend hebben, eenmaal de notie van het embleem zich gevormd had. Maar méér nog: deze notie is zelf aan het gemeenschapsleven moeten ontspringen; het embleem is immers niet alleen een handig procedé waarmee de gemeenschap
Daan Moolenaar
7
workshop ICLON – Durkheim over religie en modernisering haar zelfbewustzijn versterkt, het dient om dit zelfbewustzijn tot stand te brengen. (Durkheim 1991: 67) (39) Zonder symbolen zou het sociaal bewustzijn overigens maar een precair bestaan leiden. Zeer sterk als groep verenigd is, zou het vlug tot een langzaam vervagende herinnering verworden, een maal de samenkomst voorbij is. Als echter de bewegingen waarmee de collectieve gevoelens worden uitgedrukt, ingeschreven raken bij de dingen die beklijven, worden ze zelf ook duurzaam. Is het emblematische dus nodig om de samenleving toe te laten zich van zichzelf bewust te worden, het is niet minder onmisbaar om de continuïteit van dit bewustzijn te verzekeren. (Durkheim 1991: 67) (40) Onder al zijn aspecten en op alle momenten van zijn geschiedenis is dus het sociale leven slechts mogelijk dank zij een uitgebreide symboliek. (Durkheim 1991: 67)
Literatuur (Van Peperstraten 1999) (Durkheim 1991)
F. van Peperstraten, Samenleving ter discussie. Een inleiding in de sociale filosofie, Coutinho, 1999. L. Vanderkerckhove (red. en vert.), Durkheim - De elementaire vormen van het religieuze leven, Acco, 1991. H.P.M. Goddijn, De sociologie van Emile Durkheim, J.H. de Bussy, 1969.
Daan Moolenaar Insula College, Dordrecht
[email protected] www.insulacollege.nl (vakken/filosofie)
Daan Moolenaar
8
workshop ICLON – Durkheim over religie en modernisering
Lesplan van 2-3 lessen over Durkheim les 1 A. Klassikaal gesprek naar aanleiding van de volgende vragen: 1. Wat is religie? Bedenk een definitie. 2. Bedenk drie manieren waarop je religie kunt bestuderen. Formuleer bij elke onderzoeksmethode een nadeel. 3. Is religie een verschijnsel dat je kunt verklaren? Wat zou in dit verband moeten worden verstaan onder verklaren? 4. Is de poging een verklaring van religie te geven een bedreiging voor religie? B. Inleiding op Les formes élémentaires de la vie religieuse aan de hand van een selectie van tekstfragmenten + tekstvragen + klassikaal gesprek. huiswerk:
lezen: Emile Durkheim – Over secularisering (R&R p. 162-170) maken: de tekstvragen
les 2 A. Mogelijkheid voor vragen over de tekst + behandeling tekstvragen + korte uitleg over de kernpunten. B. Discussie over enkele van de volgende vragen en stellingen: 1. Heeft het begrip heilig betekenis voor jou? Zijn er in jouw leven heilige zaken aan te wijzen? Zo ja, wat maakt ze heilig? 2. Heeft Nederland als natie geloofsopvattingen en symbolen waarin zij haar zelfbewustzijn heeft? Heeft Nederland als natie rituelen waarmee zij de cohesie in de samenleving bewerkstelligt? 2. Is er een corresponderende gemeenschap bij de grote religies in Nederland. Zo ja, welke zijn dit dan. Zo niet, wat zegt dit (in het licht van Durkheims theorie) over deze religies? 3. Er is een verband tussen Durkheims religieuze vergaderingen met hun onstuimige karakter en (massale) bijeenkomsten in de jongerencultuur (concerten, festivals, dancefeesten). 4. Er zijn in onze moderne cultuur totemistische religieuze uitingen aan te wijzen. 5. Zou er volgens jou een moderne religie gebaseerd op wetenschap mogelijk zijn? Zo ja, hoe zou die eruit zien? Zo nee, wat zijn de bezwaren? 6. Welke rol speelt religie in de sociale cohesie van een multiculturele samenleving? huiswerk:
lezen: introductietekst over Durkheims sociologie maken: drie vragen formuleren (inleveren) die je hebt over Durkheim.
les 3 A. Afsluiting Durkheim aan de hand van vragen van leerlingen. B. Introductie nieuw onderwerp.
Daan Moolenaar
9
workshop ICLON – Durkheim over religie en modernisering
Émile Durkheim – Over secularisering vragen bij de leestekst in R&R (p. 162-170) Alinea 1 1. Wat is er volgens Durkheim eeuwig aan godsdienst? Met andere woorden: wat is Durkheims opvatting van religie? 2. Aan het eind van de alinea stelt Durkheim een retorische vraag. Geef deze vraag in eigen woorden. Bedenk een kritiekpunt op Durkheims ‘stelling’. Alinea 2 3. Vat kort in eigen woorden samen wat Durkheim in deze alinea zegt. Alinea 3 4. Waarin komen de ideeën van Comte en Durkheim overeen? 5. Welk probleem signaleert Durkheim in het idee van Comte? 6. In welke zin blijft er volgens Durkheim altijd geloof? Alinea 4 7. Welke twee “systemen” onderscheidt Durkheim binnen de religie? 8. Welke vraag stelt Durkheim zichzelf in het licht van het voorafgaande? Probeer de vraag in eigen woorden weer te geven. Alinea 5 9. Durkheim begint met een definitie van religie die hij later zal ontkrachten. Welke definitie is dit? 10. Hoe verklaart Durkheim deze visie op religieuze kennis? 11. Wat is het argument tegen speciale religieuze kennis? 12. Durkheim geeft eigenlijk twee argumenten voor de eenheid van religieuze en wetenschappelijke kennis. Welke twee zijn dit? 13. Waarom wordt religieus denken door de wetenschap verdrongen? Alinea 6 14. Wat is volgens Durkheim de (geschakeerde) houding van het christendom ten opzichte van wetenschap? 15. Hoe verklaart Durkheim deze verhouding? Alinea 7 16. Welk conflict bestaat er volgens Durkheim tussen godsdienst en wetenschap? Ga na welk conflict er niet is en welk conflict wel? Alinea 8 17. Waarom zal religie (echter) niet verdwijnen? Alinea 9 18. Welke rol kan/moet wetenschap nu wel en niet vervullen binnen de religie? 19. Leg in eigen woorden uit welke synthese tussen religie en wetenschap Durkheim voorspelt. 20. Evalueer dit idee van Durkheim. Wat vind je er sterk aan? Wat zijn de problemen van dit standpunt? 21. Noem een aantal opvallende kenmerken van Durkheims visie op religie.
Daan Moolenaar
10
workshop ICLON – Durkheim over religie en modernisering
Voorbeeld 1 Binnen de sociologie spreekt mens soms van de secularisatiethese. Deze these houdt in dat naarmate een samenleving moderner wordt de betekenis van religie in die samenleving in twee opzichten afneemt: (1) maatschappelijk, waarbij religieuze instituten in de samenleving minder invloed krijgen, en (2) individueel, waarbij een verwereldlijking of humanisering van de persoonlijke zingeving en levensbeschouwing religie minder belangrijk maakt. Sommige sociologen menen dat religie een onbelangrijk onderdeel van de moderne samenleving wordt en gaandeweg zelfs verdwijnt. Vaak ziet men als motor achter deze ontwikkelingen de moderne wetenschap. Émile Durkheim – een van de grondleggers van de sociologie – ziet ook een seculariseringsproces, maar ziet religie noch als onbelangrijk, noch als iets dat verdwijnt. (a) Welk conflict bestaat er volgens Durkheim tussen godsdienst en wetenschap? Aanwijzing: ga na welk conflict er niet is, en welk conflict wel? [4p] (b) Waarom meent Durkheim dat religie niet zal verdwijnen? [2p] (c) Is onderstaande stelling juist of onjuist? Beargumenteer je antwoord. [3p] Bij Durkheim verdwijnt het onderscheid tussen religieuze rituelen en niet-religieuze rituelen.
Voorbeeld 2 In 2006 verscheen een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) getiteld Geloven in het publieke domein: verkenningen van een dubbele transformatie. Dit rapport handelt o.a. over de opleving van religie in Nederland: Secularisering en terugkeer van religie Het is van maatschappelijk belang en betekenis dat religie in onze maatschappij is ‘teruggekeerd’. Om het thema van de terugkeer van religie in onze maatschappij theoretisch te kunnen duiden, moeten we allereerst aandacht geven aan het begrip ‘secularisatie’. Door de secularisatiegedachte worden we namelijk geconfronteerd met het zelfbeeld van de moderne samenleving, dat is een samenleving waarin volgens vele onderzoekers religie geen enkele, laat staan een belangrijke, plaats meer inneemt. Dat we onszelf zien als een geseculariseerde samenleving werd onlangs nog eens duidelijk toen NRC Handelsblad schreef dat het rijtje ‘Verlichting, moderne samenleving, secularisatie’ ons met ‘de Nederlandse paplepel is ingegoten’. Het gedachtegoed dat onder de naam ‘secularisering’, ‘secularisatie’ of ‘seculariseringsthese’ bekendstaat, vormt sinds het begin van de sociologie in de 19de eeuw – bij Auguste Comte, Émile Durkheim en Max Weber – een van de centrale leerstukken van de (godsdienst)sociologie en is sindsdien een vanzelfsprekend bestanddeel van de westerse common sense geworden. (WWR, rapport 13, p. 28)
Hoewel secularisatie binnen de moderne samenleving misschien common sense is, worden secularisering en moderniteit zeker niet als een neutraal gegeven beschouwd. Sommigen zien in de moderne samenleving namelijk een triomf, terwijl anderen in de moderne, geseculariseerde samenleving vooral een gevaar zien. Bekijk onderstaande stellingen over secularisatie en moderniteit: I. Communitaristen zien grote gevaren in de moderne samenleving en pleiten daarom voor een religieus conservatisme. II. De terugkeer van religie weerlegt Émile Durkheims stelling dat er secularisatie plaatsvindt in de moderne samenleving.
Geef van elk van bovenstaande stellingen aan of deze juist/onjuist is. Beargumenteer je antwoord uitvoerig. [6p]
Daan Moolenaar
11