CORRECTIESLEUTEL BIJ CASUS ‘HET ONTHAALGEZIN VAN MAMA LUT’ Juist / ? / Fout-vragen 1. Fout. De onderwaterbevalling is vooral een plaats van bevalling. Bij de zachte geboorte gaat het om de manier waarop er bevallen wordt, bijvoorbeeld gedempt licht en geluid, kindje meteen op moeders buik, met als doel de traumatische ervaring van de geboorte wat zachter te maken voor de baby. 2. Fout. Het risico op wiegendood is het hoogst bij kinderen tussen 1 maand en 1 jaar. 90% van de gevallen gebeurt voor de leeftijd van 6 maanden. Thomas is reeds 18 maanden. Het risico zal dus groter zijn bij de jongere baby’s bij Mama Lut. Ook bij Mathias is het risico groter indien hij passief zou meeroken (zijn mama rookt). 3. Fout. Het smeer op de huid van de baby (vernix) dient ter bescherming van de baby. Het wordt geleidelijk in de huid opgenomen, en bijgevolg wordt deze laag niet onmiddellijk weggewassen. Voor het berekenen van de ‘Apgar’-score moet de baby niet apart genomen worden, hij/zij kan bij de moeder blijven. 4. Juist. Lachen en huilen zijn de enige communicatiemiddelen van de baby, dus de enige middelen om in relatie te treden. Lachen is méér gericht op het relationele binden. Huilen is meestal ook om onbehagen en noden aan te geven. De verzorging die daaraan verbonden is, helpt wel de veilige hechting te realiseren. 5. Juist. Voorwerpen zijn bij baby’s die nog niet beschikken over objectpermanentie écht ‘weg’. Zo is papa’s gezicht achter een handdoek ‘weg’, het plezier is dan ook des te groter wanneer de handdoek wordt weggetrokken. 6. Fout. Robbe beschikt wel over een diepteperspectief. Hij blijft rondkruipen in de woonkamer en gaat niet via de trede naar de lager gelegen keuken. 7. Juist. Bij baby’s (zoals Hannelore) verloopt de groei asynchroon, dat wil zeggen dat de verschillende delen van het lichaam op een verschillend tempo groeien en groeispurten plaatsvinden op verschillende tijdstippen. 8. Fout. Jonge baby’s zoals Laura lachen en ‘praten’ met iedereen die hen positief benadert. Dit is een natuurlijke reactie. Social referencing treedt pas later op (rond 8 à 9 maanden) en wil zeggen dat de baby naar de gelaatsuitdrukking van anderen gaat kijken om een onduidelijke situatie beter te begrijpen. Bijvoorbeeld als ze merkt dat anderen lachen in een situatie die ze niet begrijpt, zal ze ook lachen. 9. Juist. Het stadium ‘vertrouwen versus wantrouwen’ is inderdaad kenmerkend voor de baby van 0 tot 18 maanden. Wel merken we dat Thomas (18 maanden) de overgang maakt naar het ‘autonomie versus schaamte/twijfel’-stadium, wat kenmerkend is voor de peuter. Thomas begint al alleen te eten, te helpen bij het
aan- en uitkleden, … Hij zou al graag alles zelfstandig doen, maar dit kan hij nog niet. Open vragen:
10. a. Liesbet, moeder van Mathias: roken, verlaagd geboortegewicht en lengte. b. Ziekte/infectie, schadelijke stoffen (bijvoorbeeld drugs, alcohol, medicijnen), stralingen, ongezonde/onevenwichtige voeding, rhesus-incompatibiliteit, leeftijd van de moeder, stress. c. Embryonale periode. Aangezien de embryonale fase een cruciale fase is voor de ontwikkeling van de vitale organen kunnen schadelijke omgevingsinvloeden vooral in deze fase blijvende afwijkingen teweegbrengen bij de ongeboren baby. Het voelen van bewegingen van de baby, zoals stampen, vindt plaats in de foetale periode. d. Roken kan leiden tot een vroeggeboorte (prematuriteit). Het voornaamste probleem bij vroeggeboorten is het onrijpe ademhalingsstelsel. De baby moet dan in de couveuse. 11. -
Infectieziekte, chromosoomafwijking (miskraam) Misvorming baarmoeder, onvoldoende sluiting baarmoederhals, infecties (late miskraam) Bevruchte eicel buiten baarmoeder (buitenbaarmoederlijke zwangerschap)
12. a. Voetzool: Babinski-reflex, primair lopen en de grijpreflex. b. De Moro-reflex: handen op kussen duwen, naast hoofdje, zodanig dat het zakt en de baby schrikt (ogen sluiten, armen strekken en handen openen). De zuigreflex, met een papflesje en bijhorende zoekreflex, door strelen langs wang. c. Sommige reflexen helpen de baby zich te voorzien van voedsel (zoek- en zuigreflex) of beschermen hem/haar (Moro-reflex, schrikreflex, grijpreflex); van andere babyreacties is de functie onbekend (Babinski-reflex). Primaire lopen = voorbereiding op onafhankelijk voortbewegen. d. Neen, de babyreacties verdwijnen (in de regel tijdens het eerste levensjaar): ze verdwijnen geleidelijk aan wanneer je de reactie herhaaldelijk uitlokt of ze worden in het gerichte gedrag opgenomen. 13. a. De slaapperioden bij het kleine kindje variëren van 2 tot 10 uren. Dit ritme doet zich voor op elk willekeurig moment van de dag (dus ook ’s nachts). Geleidelijk aan volgen de slaapperioden steeds meer de dag/nacht-cyclus. b. Elsie heeft deze liedjes ook al kunnen gewaarworden als foetus. Immers, vanaf de zevende maand van de zwangerschap werken de zintuigen van de foetus vrijwel hetzelfde als die van een voldragen kind. 14. a. De pasgeborene ziet nog niet scherp, maar kan felle kleuren zien. Hij geeft de voorkeur aan waarnemingen van voorwerpen met grote contrasten. b. HOREN: Pasgeborenen hebben ook een voorkeur voor menselijke stemmen boven instrumentele muziek, hun eigen moedertaal boven vreemde talen,
stemmen van vrouwen boven die van mannen en de stem van hun moeder boven die van andere vrouwen. PROEVEN en RUIKEN: Wat de reuk- en de smaakzin betreft, kunnen we kort aanhalen dat deze jonge baby’s een voorkeur hebben voor zoete vloeistoffen en zoete geuren. VOELEN: Er zijn ook onderscheiden reacties op verschillende tastervaringen. Baby’s vinden het heerlijk als hun huid aangeraakt wordt en ze bijvoorbeeld tijdens het voeden of verschonen gestreeld worden en na het bad met olie gemasseerd worden. 15. a. De baby leert de wereld en zichzelf kennen en begrijpen (cognitieve ontwikkeling) door de dingen of zichzelf te bekijken, te betasten, te beluisteren, te proeven, te voelen en er vanalles mee te doen (bijvoorbeeld met het poppetje rammelen, gooien of ertegen slaan). Door ernaar te kijken, het vast te grijpen, eraan te zuigen neemt Laura dus kennis van het ‘nieuwe object’ (assimilatie). Als Laura haar bestaande manier van denken of haar gedrag aanpast als reactie op het kijken naar, vastgrijpen van en zuigen aan het poppetje, is er sprake van accommodatie (bijvoorbeeld Laura past haar manier van zuigen aan aan de specifieke eigenschappen van het poppetje). Assimilatie en accommodatie vormen samen het proces van adaptatie. Doordat het denken zich aanpast aan het poppetje en het poppetje zich inpast in het denken, ontstaat een nieuw evenwicht (equilibratie). b. Het kind neemt het ei vast, op dezelfde manier als hij andere voorwerpen vast neemt. Hij reikt er naar en grijpt het (assimilatie). Hij gebruikt echter te veel kracht en het voorwerp breekt. Dit is nieuw voor het kind, hij is verwonderd. Hij leert nu dat je een ei zachter moet vast nemen dan andere voorwerpen (accommodatie). 16. Hannelore: Sensori-motorisch stadium met als subfase: bewustzijn van relatie tussen eigen handeling en de effecten daarvan op de omgeving. Mathias: Sensori-motorisch stadium met als subfase: intentioneel handelen. 17.
a. Seksuele ontwikkeling b. Orale fase. c. Mond staat centraal.
18.
a. Laura: Rondkijken, bewegen met armpjes en beentjes. Hannelore: Zelfstandig zitten (en tot zitten komen), grijpen, rug- naar buiklig en omgekeerd. Robbe: Kruipen Mathias: Kruipen, optrekken tot staan, alleen staan, stappen met grip, tanggreep. Evelien: zelfstandig stappen, bukken van stand- tot hurkzit, klimmen/klauteren, tekenen.
Thomas: zelfstandig stappen en lopen, trap oplopen (met hulp), zelfstandig(er) eten, dansen. b. Kijken, grijpen, zitten, kruipen, lopen. c. Helpen bij het eten (Evelien, Thomas) en bij het aankleden (Thomas). Drinken uit een beker in plaats van een fles (Robbe), zoeken naar verstopte voorwerpen (Mathias), enzovoort. 19.
a. Krabbels op een blad. b. Krabbelstadium. Neen, de kinderen jonger dan 1 jaar beschikken nog niet over de juiste grijpmogelijkheden. Evelien en Thomas zijn de enige kinderen bij Mama Lut, die tekenen.
20.
a. Laura: Vocaliseren, tussen 6 weken en 7 maanden, enkel geluidjes. Hannelore: Vocaliseren Robbe: Brabbelen, tussen 8 maanden en 1 jaar, herhaling van lettergrepen. Mathias: Brabbelen Evelien: Betekenisvol taalgebruik (= begrijpbare woordjes), vanaf 1 jaar. Thomas: Betekenisvol taalgebruik, éénwoordzinnen b. Dier zeggen en Evelien doet het geluid na. Mathias begrijpt al heel wat woordjes, zoals ‘neen’, ‘koek’, enzovoort. Ook Robbe kijkt op wanneer zijn naam uitgesproken wordt.
21. Op basis van de informatie uit de casus kunnen we besluiten dat iedereen van de kinderen min of meer een goede hechting heeft, ook met Mama Lut. De kinderen voelen zich goed in hun vel, ze spelen onbezorgd en vragen niet om overdreven veel aandacht (bijvoorbeeld niet alleen durven spelen, constant huilen, enzovoort). Ook de vreemdenangst bij bijvoorbeeld Robbe getuigt van een veilige hechting met zijn ouders (zie volgende vraag). 22.
a. Tot 6 à 8 maanden lachen, brabbelen en huilen baby’s naar/bij iedereen. Vanaf deze leeftijd worden ze selectief in hun relaties en krijgen ze een voorkeur voor de gehechtheidsfiguren, bijvoorbeeld mama, papa, Mama Lut, oma en opa. Tijdens de vreemdenangst is dit fenomeen op zijn hoogtepunt. Tijdens de angst zal de baby proberen de gehechtheidsfiguur dicht bij zich te houden. b. Floep die is er om de herinnering aan zijn ouders en zijn thuis levendig te houden, vandaar ook dat Floep troost biedt. c. Floep is wat men noemt een transitioneel object, ze zijn een soort tijdelijke vervanging van de gehechtheidsfiguren.
23. Kinderen spelen veel en graag, dat blijkt ook bij de baby. a. Bewegingsspelletjes, bijvoorbeeld op loopfietsje, bewegen met armpjes en beentjes, handjes-draaien, enzovoort, maar ook boekjes lezen, geluidjes nabootsen. b. Laura: Beweging - motorische ontwikkeling Hannelore: Kiekeboe - cognitieve ontwikkeling
Robbe: Spelen, babbelen - taalontwikkeling Mathias: Prentenboeken - cognitieve ontwikkeling, verkenning van de werkelijkheid Evelien: Dierengeluiden nabootsen cognitieve ontwikkeling, taalontwikkeling Thomas: Blokkentoren maken - motorische ontwikkeling