© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing.
ONTWIKKELING VAN HET IK TOT BEHEERSING
Inleiding Uit de reeksen van lezingen, die zijn gehouden over de ontwikkeling van het “ik” op velerlei terrein, zal het u zijn gebleken dat de behandeling zelve van het “ik” en de wijze waarop dit wordt gehanteerd, ook van beslissende invloed is voor zowel geestelijk als lichamelijk welzijn en daarnaast zeer zeker ook voor geestelijk bereiken en verdere bewustwording. Bij elke inwijding wordt als eis gesteld, dat de mens zichzelf leert kennen. Om echter jezelf te kennen moet je weten wat je bent en zelfs in staat zijn jezelf - althans grotendeels - te beheersen. In het komende jaar willen wij trachten de verschillende aspecten van het menselijk leven te behandelen - gezien uit de stof zowel als uit de geest - en daarbij de nadruk te leggen op de mogelijkheid van meesterschap over het “ik” en de erkenning van de ware tendensen in het “ik”. Daarbij zijn natuurlijk een aantal grondstellingen aan te halen. Wij kunnen ons b.v. moeilijk op deze avonden gaan bezighouden met begrippen als zonde. Eenvoudig gezegd: de enige maar dan ook werkelijk grote zonde, die wij zien in de mensheid, is dat wat hij pleegt te noemen “het recht van de sterkste”. Alles wat de harmonie in de wereld niet schaadt maar bevordert, wordt geacht goed te zijn voor zover het in overeenstemming is met het innerlijk van de mens. Daarnaast zullen wij begrippen krijgen als deugd, moraal. Ook hier zijn enkele beperkingen te maken. Over het algemeen zijn deze begrippen gegroeid uit de tijd. Voorbeelden kunt u te over vinden, als u zich wendt tot de klassieke literatuur. U kunt b.v. zien dat de opvattingen omtrent sexualiteit eerst werkelijk zijn gaan veranderen na de jaren 1650. Vóór die tijd werd dit probleem veel ronder en veel minder in benepenheid en schuldbesef beschouwd. Toch zijn de zeden van deze tijd en het begrip van moraliteit van de mens in deze jaren gebaseerd op een ten dele verbergen van sexualiteit, anderzijds een ietwat vreemd spel daarmee. U zult begrijpen, dat wij ons daarmee niet kunnen bezighouden. Dit zijn modeverschijnselen, die niets te maken hebben met het “ik” zelve. Daarnaast zullen wij op onze weg door de verschillende waarheden van de kosmos en de geheimen van de mens voortdurend contact krijgen met de innerlijke mens. De indeling daarvan is in vorige cursussen meermalen besproken en kan kort nog worden herhaald: geest, invloed van bovenbewustzijn, onderbewustzijn en waakbewustzijn. Tussen deze factoren spelen zich voortdurend wisselwerkingen af. Hierop zal voor zover nodig nadruk worden gelegd. Belangrijk is voor ons op het ogenblik in de eerste plaats echter de beheersing van de uitingen, zoals die in de stof voorkomen, de beheersing van de gedachteprocessen, die in de stof meestal overheersend zijn en daarnaast een aanduiding van de verschillen, die kunnen bestaan tussen het geestelijk “ik” en het stoffelijke “ik”. Dit alles tezamen gevat biedt ons reeds voldoende conflictstof om over te gaan tot vele verhitte debatten. Het is ons echter onmogelijk over elk punt van verschil te gaan debatteren. Dientengevolge zou voor deze reeks van lezingen het volgende moeten gelden: Zowel u toehoorder, als u lezer, zult zich de moeite moeten getroosten zelf te selecteren en uit de veelheid van gegevens voor uzelf te zoeken wat op uw eigen wezen en ogenblikkelijke toestand toepasselijk is. Tracht niet alle dingen gelijktijdig in praktijk te brengen. Dit is onmogelijk. Tracht niet alle gedachteprocessen gelijktijdig te volgen en geheel te ontwikkelen. Dit leidt tot verwarring. Begrijp, dat in het streven naar beheersing van het “ik” een zekere eenzijdigheid onvermijdelijk is, omdat wel een overwinning fase na fase kan plaatsvinden, maar een geheel 1
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. domineren van het “ik” alleen door een denkbeeld eenvoudig onmogelijk wordt gemaakt door de gewoonten, de maatschappij waarin de mens leeft en misschien ook de remanenten van vroeger geloof, die nog in zijn innerlijk verborgen zijn. Ik zou hiermede mijn inleiding willen besluiten en overgaan tot het eerste deel van onze lezingen.
EERSTE LES - HET BEGRIP BEHEERSING
Beheersing als zodanig bestaat in het bewust en overlegd handelen, waarbij elke handeling een doel moet hebben. Beheersing houdt niet in de ontkénning van een bepaald doel als b.v. zelfbevrediging. Dit is wel mogelijk maar niet noodzakelijk. Alle beheersing omvat verder, dat ook wanneer geen volledig overzicht omtrent verdere ontwikkelingen en gevolgen bestaat het “ik” bewust deze consequenties aanvaardt en in deze consequenties zelf zoveel mogelijk buigt in de richting, die door het “ik” wordt beheerst en begeerd. De beheersing, waarover ik hier in verband met het “ik” spreek, wordt geboren uit de wereldvoorstelling. Ieder van ons draagt in zich een wereldbeeld. Dit zal naar gelang van de grondreligie, die een bepaalde groepering of ras beheerst, kunnen verschillen. In al die gevallen zal het beeld zijn gebaseerd op een godheid, een relatie tussen godheid en mens, een doel van de schepping, een doel van het menselijk leven. Hierbij worden vaak feiten over het hoofd gezien. Toch is dit grondbeeld voor ons een noodzakelijk deel; want van hieruit alleen is een beheersen van het beleven mogelijk. Dit is n.l. onze grondeigenschap, de basis waarop wij bouwen: slechts uitgaande van dat, wat wij innerlijk aan de hand van ras, religieuze voor scholing en maatschappelijke vorm bezitten, kunnen wij uitbouwen. Elk verzet tegen deze grondvorm betekent een zo grote innerlijke strijd, een zo grote reeks van problemen en conflicten, dat wij daardoor voor ons zelf de werkelijke beheersing van het “ik” onmogelijk maken. Slechts de wereld, die wij ons voorstellen, kunnen wij ook beheersen. Zelfbeheersing is alleen mogelijk in het kader van de voorstelling, die wij ons van een goede wereld maken. De doorsnee-mens is niet slechts onbeheerst in zijn stoffelijke uiting maar daarnaast in zijn gedachtewereld. In de stoffelijke uiting kunnen wij de onbeheerste factoren splitsen in instincten (dus vaak uit erfelijke stoffelijke ervaring geboren), reacties, handelingen of ook onthoudingen. Wij zien daarnaast de door scholing verworven instincten, waarbij vele malen herhaalde ervaringen een vaste reflex hebben geschapen. Wij kunnen aan deze onbeheerste stoffelijke factoren niet zonder meer ontkomen. Het bestrijden daarvan heeft weinig zin. Zij zijn geboren uit de behoefte van de mensheid - niet slechts van ons eigen wezen - en helpen om het menselijk voertuig binnen een maatschappij of menselijke samenleving in stand te houden en ook in de wereld zoveel mogelijk te beschermen. De onbeheerste en instinctieve handelingen, die dus direct uit het lichaam voortkomen, zullen wij over het algemeen slechts dan gaan beheersen, indien daarvoor een werkelijke reden bestaat en wij een zeer nauwkeurig omschreven doel hebben. Eenvoudige beheersing zonder meer is niet voldoende. Wel b.v. een beheersen omdat men lichamelijk iets wenst te bereiken of door lichamelijke training tot een bepaalde geestelijke mogelijkheid wil doordringen. Dit zal overigens in verdere lezingen worden behandeld. Dan kennen wij de beheersing van de gedachte. De bewuste gedachte, die dus het regelmatige gedachteproces omvat dat u zelf kent in de direct toegankelijke herinnering, bouwt een wereldvoorstelling. Die wereldvoorstelling is niet alleen gebaseerd op eigen waarneming, maar verder op al hetgeen wordt geabsorbeerd. U absorbeert o.m. dramatiseringen door anderen. Romanlectuur, dichtkunst zowel als andere werken kunnen een zeer grote invloed hebben op uw eigen denkwijze. U absorbeert ook meningen. U wordt verder in hetgeen u absorbeert be2
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. paald door uw eigen waarnemingsvermogen, terwijl uw eigen lichamelijke voorkeuren eveneens het denkvermogen aanmerkelijk kunnen beïnvloeden. Zo staan wij met de onbeheerste gedachte voor de vraag: waar moeten wij beginnen? In vele oosterse processen kent men het z.g. “blank maken” van de gedachte. Maar een absolute uitschakeling van de gedachte kan eerst worden bereikt na zeer veel training. Het is een moeizaam proces en daarom zeker als beginfase niet zonder meer raadzaam. Wel lijkt het mij voor de beheersing van de gedachte belangrijk, dat wij ons realiseren wat de drijfveer is voor de gedachte. Ik wil hier enkele voorbeelden geven. Er is het begeren dat men een presentje zal ontvangen. Dit komt vaak voor. Later blijkt echter, dat het present op zichzelf slechts een symbool is. Het is het symbool van een aanvaard worden, van een genegenheid die anderen voor u koesteren of een respect dat zij tot uitdrukking brengen. Wanneer u deze begeerte dus ontleedt, zien wij daarachter een drijfveer. Deze drijfveer in het denken moet dan weer zijn gebaseerd op een gevoel van falen. Een mens, die zeker is van zijn eigenwaarde, verlangt slechts zelden daarvan een uitdrukkelijke bevestiging en zal over het algemeen weigeren langs een omweg (als b.v. het door mij geciteerde present) te komen tot een erkenning. Logisch is dus, dat wij in onze gedachteprocessen - vóór wij kunnen overgaan tot het beheersen daarvan - de motiveringen zullen moeten bestuderen. Al deze motiveringen, die uit het directe en bewuste gedachteleven voortkomen, staan dus in relatie met het onderbewuste. En het onderbewuste is voor de mens niet beheersbaar uit de stoffelijke rede. Verdergaande constateren wij dat dit onbeheersbare onderbewuste toch klaarblijkelijk kan worden beïnvloed. In stoffelijke vorm vinden wij een werkwijze voor de beheersing van het onderbewuste b.v. door middel van hypnose en de werking van suggestieve processen, die ook onderbewuste reacties blijken te kunnen veranderen. Daarnaast kennen wij in de verschillende therapieën die daarvoor zijn ontwikkeld, de waarde van het in het bewustzijn brengen van delen van het onderbewuste. Door een afreageren kan het eveneens worden ontlast. Deze stoffelijke technieken kunnen echter nooit het gehele onderbewustzijn overheersen. Het is ook voor degene, die geestelijk zeer bewust is, in de praktijk niet of slechts zeer ten dele mogelijk een volledige beheersing over het onderbewustzijn te gewinnen. Wel kan een gedeeltelijke beheersing worden bereikt. In het onderbewustzijn n.l. worden ook zeer zwakke impulsen en impressies vastgelegd, die het directe denken van de mens niet kunnen bereiken. Soortgelijke impulsen en impressies geeft de geest over het algemeen af. Als de geest in staat is haar eigen impressies voldoende scherp in het onderbewustzijn neer te leggen, kan zij hierdoor de reactie van het onderbewustzijn wijzigen. Dit staat in verband met geestelijke beheersing; uit de stof zeer moeilijk bereikbaar en slechts door middel van innerlijke oefeningen - waarop wij later ook terugkomen - toch uit de geest te bewerkstelligen. Het bovenbewustzijn is niet - zoals men vaak graag voorstelt - een contact met hogere werelden alleen. Kort herhalende wat reeds in andere cursussen naar voren werd gebracht, herinner ik u eraan dat alle bovenbewustzijn is samengesteld uit het totaal der gedachteinvloeden, die rond een bepaalde wereld aanwezig zijn, waarbij de sterkte van de gedachte en de veelheid van de factoren, die dezelfde gedachte koesteren, aansprakelijk zullen zijn voor de invloed, die via het bovenbewustzijn door deze gedachte op u kan worden verworven. Nabijheid kan mede een factor zijn, die de sterkte bepaalt. De geest heeft in het bovenbewustzijn over het algemeen een ongeveer gelijk zeggenschap als een individu; de meest verlichte geest kan misschien een zeggenschap hebben in het bovenbewustzijn van 1000 individuen; t.o.v. het totaal bewustzijn van de wereld is dit dus niet veel. Wij kunnen nooit het bovenbewustzijn beheersen; wij zijn niet in staat de wereld te beheersen. Wel kunnen wij onze eigen ontvankelijkheid voor bepaalde delen in het bovenbewustzijn opvoeren en onze ongevoeligheid voor andere daarin aanwezige factoren aanmerkelijk vergroten. Op deze wijze kan ook hier een beheersing worden verkregen. Ten laatste komen wij dan bij de geest. De geest in haar vele voertuigen onttrekt zich voor de mens aan een onmiddellijk kennen. De belevingen, die men met de geest of in de geest heeft, zijn over het algemeen zozeer gevoelsuitingen en zo zelden redelijk geheel vast te leggen of te verklaren, dat de doorsnee-mens niet kan denken aan zelfs een erkennen van de factoren 3
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. “geest” in het “ik” binnen de stoffelijke, redelijke vorm. Slechts het gevoel is hier belangrijk. Hieruit volgt dat een beheersing van de geest slechts kan worden verworven in geestelijke sferen en dat wij, zolang wij in een stoffelijk voertuig vertoeven, grotendeels voor de beheersing van de geest afhankelijk moeten zijn van hetgeen reeds vroeger werd bereikt. In dit korte overzicht van het begrip beheersing vinden wij tevens een korte omschrijving van het “ik” in verschillende factoren. Onthoud echter dat het “ik” voor de doorsnee-mens niet alléén bestaat uit de door mij genoemde factoren. Er bestaan identificaties met voorwerpen, met plaatsen, met bepaalde groepen of groeperingen, met bepaalde mensen, met bepaalde dieren. Heel vaak beseft men niet goed wat daar eigenlijk gebeurt en juist in verband met die beheersing zou ik u daarom graag ook het volgende willen voorleggen: Er zijn mensen, die een dier hebben - een paard, een hond, een kat, een kanarievogel, een goudvis - waarvan zij buitengewoon veel houden. Deze liefde echter wordt vaak zover gedreven, dat zo'n dier een extensie van het “ik” wordt. Men tracht zich in te denken in het dier men spreekt als het ware voor het dier - ook tot zichzelf - en antwoordt het dier van uit zichzelf. Hierdoor wordt dus een deel van de persoonlijkheid als het ware ondergebracht in een ander wezen. Dit kan alleen voor het eigen voorstellingsvermogen volledig gelden. Op dezelfde wijze zien wij soms ouders zich identificeren met hun kinderen. Opvallend is dat zij dan in de kinderen trachten de vervulling van hun eigen jeugdbehoeften, hun eigen jeugdverlangens te bereiken. Datgene wat zij heden als een tekort in eigen jeugd vinden, trachten zij de kinderen op te dringen, zonder daarbij te vragen, of dat voor die kinderen wel aanvaardbaar is. Zij zien immers - in het kind - zichzelven en trachten door hetgeen zij het kind geven al dan niet reële tekorten uit het verleden voor zichzelf te compenseren. Het zal u duidelijk zijn dat ook dit soort identificatie niet geheel aanvaardbaar is. Dan kennen wij verder personen, die zich met een plaats sterk identificeren of met b.v. een huis of met bepaalde voorwerpen. Er zijn mensen, die meer lijden onder het breken van één bepaald vaasje dan onder de dood van 10 medemensen. Want met dit vaasje schijnt hun een deel van het eigen “ik” te sterven. Ook dit is natuurlijk niet reëel, maar de feiten zijn er. En de praktijk wijst uit, dat dit zich identificeren met andere delen van het bestaan, andere voorwerpen, groeperingen e.d. veel verbreid is. Hierdoor heeft het “ik” a.h.w. een zekere aanwas gekregen. Als vroeger een zeilschip een paar reizen over de oceaan had gemaakt, dan moest het in het dok of op zijn minst in zoet water worden gebracht. Daarin zouden n.l. de mosselen en wormen, die zich hadden afgezet op de scheepsromp, sterven. Het zou voor de mens noodzakelijk zijn zo nu en dan werkelijk de relatie met zijn omgeving te verbreken en een korte tijd in een geheel ander milieu te vertoeven. Eerst dan zou die mens dus deze toevoegingen aan het “ik” weer wat objectiever gaan zien. Maar waar dit niet altijd mogelijk is, kunnen wij voor degenen, die beheersing van het “ik” nastreven, slechts een onderzoek van eigen wezen aanbevelen. Vraag u eens af in hoeverre dingen in uw omgeving, bepaalde mensen misschien, de plaats zijn gaan innemen van een deel van uzelf. Besef dat deze identificatie bewust zin kan hebben, maar dat zij - onbewust ervaren - betekent dat het “ik” steeds invloeden ondergaat, die niet de eigene zijn, die daardoor niet berekenbaar zijn en daardoor het onbeheerst zijn aanmerkelijk vergroten. Dit deel van onze lezingen wil ik dan besluiten met de volgende opmerkingen: Elk streven naar beheersing houdt een erkenning van onbeheerst zijn in. Het moeilijke hierbij is niet het streven naar de beheersing; dat is de meeste mensen aangeboren. Het moeilijke is het erkennen van die delen van het leven, waarin de beheersing noodzakelijk is. Het begrip tonen voor beheersing op juist die punten, die werkelijk - en waarlijk voor stof en geest gelijkelijk - van groot belang zijn. Daarnaast de moeilijkheid voor menig mens zijn onbeheerstheid op andere terreinen wel te erkennen, maar niet te bestrijden voordat een redelijke beheersing op belangrijke punten is gewonnen. Misschien mag ik ook hier weer een klein voorbeeld geven: Er is een schip op zee. Het stoot op de rotsen en het heeft een dertigtal lekken. Daarvan zijn er 27 onbelangrijk maar 3 ervan groot. Aangenomen dat de bemanning groot genoeg is om – gelijktijdig - de pompen te bemannen en toch iemand in het ruim te sturen, zo zal duidelijk 4
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. zijn, dat het belangrijk is de hoofdlekken te stoppen. In vele gevallen zal men de andere lekken zelfs desnoods verwaarlozen om aan dek over meer mankracht te kunnen beschikken op de momenten, dat het weer het noodzakelijk maakt. Een mens, die tracht alle onbeheerstheden gelijktijdig te bestrijden, zal in vele gevallen zijn materiaal (zijn wilskracht en zijn inzicht dus) verspillen aan het onbelangrijke en kleine en daardoor niet in staat zijn de grote lekken in zijn beheersing te dichten, waardoor hij als mens faalt en veelal ook geestelijk daarvan de consequenties moet ondergaan. Het streven naar beheersing dient te allen tijde overlegd en selectief te zijn; aandacht kan niet aan alle facetten worden besteed. Het besteden van aandacht aan een bepaald soort beheersing wordt mede gedicteerd door eigen leven, eigen geestelijke en stoffelijke behoeften. Hiermee wil ik overgaan tot het tweede deel van onze lezingen en hierin bespreken wij allereerst nogmaals het “ik”. Het “ik” is een variabele factor. Men zegt wel “ik”, maar het “ik” van 20 jaar geleden en van heden is geheel verschillend. De tijd, de ontwikkeling, de rijping van gedachte, verandering van mogelijkheden dragen ertoe bij hetgeen wij met “ik” in stoffelijke zin omschrijven voortdurend te veranderen. Soms is het “ik” van vroeger het tegendeel van het “ik” van heden. Laat ons dus wel beseffen, dat als wij spreken over het “ik” in een stoffelijke vorm, wij ons steeds moeten bezighouden met het “ik”, zoals het nu bestaat, niet het “ik” zoals wij ons dat zouden wensen in de toekomst of het “ik” zoals het was in het verleden. Degene, die met het “ik” wil werken, tot nadere kennis daarvan wil komen, moet zich realiseren dat wat hij heden is, uit het gebeuren van het verleden is geboren. Geen herinneringen ophalen, geen vergelijkingen met verleden tijd. Vergelijkingen alleen in het heden met hetgeen wat in u en buiten u bestaat. Alleen op die manier kunt u werkelijk beseffen wat u bent. Door de veranderingen, die het “ik” ondergaat en het je voortdurend op het nieuwe “ik” baseren, zal een juister beeld van de buitenwereld vanzelf ontstaan en zal de ontwikkeling die plaatsvindt niet alleen de beheersing van het “ik” in de hand werken, maar daarnaast het erkennen van de kosmos, die daarbuiten ligt. Zodra het “ik” volmaakt zelve in waarheid heeft erkend en de onbelangrijke, variabele factoren terzijde heeft gelegd, erkent het de scheppende Kracht zelve. In die erkenning van de scheppende Kracht zien wij de eeuwigheid; hier is het “ik” eeuwig, niet meer begrensd. Het vloeit over in deze grote Kracht en Werkelijkheid. Maar voor zichzelf is het een vaststaande waarde geworden en in het totaal van een gevormde schepping drukt het een vaste norm uit. Dit besef is noodzakelijk, indien wij met dat “ik” iets willen gaan doen. Nu weet ik, dat vooral in het westen de nadruk op het “ik” wel eens verkeerd wordt gelegd. “Wat zegt men ervan,” blijkt voor de definitie van het “ik” vaak belangrijker te zijn, dan “hoe ben ik daarin?” Dat is natuurlijk een enorme fout. Al datgene wat buiten ons is kan misschien vormen wijzigen, maar het kan nooit het “ik” zelf wijzigen. Wanneer men voor zichzelf de behoefte heeft veel te eten, dan kan de beleefdheid eisen dat men weinig eet, maar de gulzigheid zal blijven bestaan; en naar ik hoor resulteert dat heel vaak in tochten naar een keuken in het nachtelijk uur ofwel het openen van een ijskast, die de meest belangrijke bestanddelen voor het ontbijt plotseling verliest. Besef dus wel, vrienden, wij kunnen zeker niet stellen dat de uiterlijke norm beslissend is. Indien wij onze waardering van het “ik” baseren op een uiterlijke norm, zo zullen wij daardoor een soort korset scheppen. De paar heren, hier aanwezig, zijn waarschijnlijk niet geheel op de hoogte van de werking die zo'n marteltuig kan hebben, als het te nauw wordt ingesnoerd. Maar ik kan u verzekeren, dat als men een bepaalde dwang te sterk oplegt aan het lichaam, daaruit lichamelijk ongenoegen ontstaat en ten slotte zelfs een complete deformatie. Zo kan door het van buiten opgelegde ik-begrip het werkelijke “ik” vervormd en zelfs misvormd worden. Dit is voor ons niet begeerlijk. Het is voor ons niet belangrijk, dat het “ik” beantwoordt aan wat de wereld eist dat het zal zijn; het moet beantwoorden aan hetgeen het werkelijk is in de eeuwigheid. Voorbijgaande waarde van stoffelijke waardering kunnen daarop weinig invloed uitoefenen. Ook wanneer u zich - wat ongetwijfeld noodzakelijk is - in de uiterlijke wereld moet aanpassen, zou ik u daarom de raad willen geven: probeer niet uw “ik” om te vormen aan de hand van de maatstaven, die de wereld buiten u aanlegt. 5
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. Een groot gevaar, dat daaruit voortvloeit, wil ik u nog even noemen: De mens, die zich teveel baseert op de uiterlijke maatstaven van de wereld, zal over het algemeen dit aanvullen door een droomwereld te scheppen. Misschien klinkt het hatelijk maar zij, die uiterlijk het vroomst zijn, zondigen het meest in gedachte. Dat is een stelregel, die helaas waar is. Zij, die uiterlijk het minst worden beroerd door het materiële, zijn innerlijk het slachtoffer van dromen, die hen intenser daartoe dwingen dan een stoffelijke beleving ooit zou kunnen doen. Realiseer u dit. Het heeft geen zin om naast een normaal leven een wensdroom-leven te leiden. Dit wordt een tweeledige vervalsing van het “ik”. Aan de ene kant een geïdealiseerd “ik”, dat bereikt wat u zelf nooit kunt bereiken; dat durft wat u in feite nooit zult durven, dat wonderen volbrengt, waartoe u de kracht niet hebt; en een intellect bezit, dat - hoezeer het mij ook spijt - in feite uw deel niet is. Aan de andere kant een “ik”, dat volledig beantwoordt aan de stoffelijke normen, een automaat waaraan elke werkelijke zelfstandigheid is ontnomen. Deze beelden bij elkaar gevoegd geven een zodanige vertekening, dat van een beheersing van het “ik” geen sprake kan zijn en daarnaast zelfs een erkenning van het werkelijke “ik” onmogelijk is geworden. Daarmee zijn de belangrijkste doeleinden - van uit de geest gezien dan - van het stoffelijk leven volledig gewraakt, onnut verklaard. Het leven zelve wordt daardoor dus ook grotendeels onnut en zal misschien herhaald moeten worden. Het is dwaas op deze wijze te leven. Een mens, die zich vermeit in wensdromen en stoffelijk in tegenstelling daartoe leeft, moet zich afvragen: “Wat ben ik werkelijk?” Vraag u af wat u werkelijk begeert, wat u werkelijk durft. Het zal u blijken, dat uw wensdromen een overdrijving zijn van wat u werkelijk ooit zou kunnen en durven verlangen. Anderzijds zal u blijken, dat uw gedrag in feite zo onnatuurlijk is geworden, het pantser dat u zichzelf hebt aangemeten zo benauwend, dat - wanneer u delen daarvan aflegt - u niet onaanvaardbaar wordt voor uw maatschappij of wereld, maar integendeel als mens daarin betekenis kunt gewinnen. Dan is er natuurlijk ook nog dat grote Ego, het groot-kosmische-Ego zou ik haast zeggen. Ieder wezen dat bestaat vormt een lijn van het begin der schepping tot het einde der schepping. We nemen aan dat deze lijn eigenlijk een cirkel vorm heeft, maar dit is theorie. Belangrijk voor ons is echter de continuïteit. Het werkelijke Ik is continu. Het wordt niet bepaald door fasen, maar wordt in zijn geheel opgebouwd uit alles, wat in alle verschillende fasen aan werkelijk blijvende waarden tot stand komt. Dit houdt in, dat uw leven op zichzelf onbelangrijk is en dat de belangrijkheid, die het kan hebben voor het grote Ik, het werkelijke Ik, alleen kan voortkomen uit de wijze, waarop krachten, taken, mogelijkheden van dit werkelijke, grote Ik worden overgebracht in stoffelijke mentaliteit, in gevoelen, in daden. Slechts als uiting van het grote Ik krijgt het menselijk “ik” zijn inhoud en betekenis in kosmische zin. Al wat niet behoort tot de lijn van het kosmische Ik is ten slotte waardeloos en zal zelfs, als het wordt meegenomen naar andere sferen, teniet gaan, verloren geraken. Al datgene, wat in feitelijke overeenstemming is met het Ik (het grote Ik) is echter blijvend, betekent een nauwkeuriger kennen van dat Ik, een betere beschikking over de krachten en gaven van dit Ik en een beheersing van het “ik”, voor zover het in het ogenblik van leven tot uiting komt. Dit zal voor menigeen wat moeilijke materie zijn. Het is echter noodzakelijk om tot een zo korte en zo redelijk mogelijke formulering te komen. In mijn behandeling van het “ik”, heb ik allereerst getracht voor u uit te drukken wat het “ik” is uit een persoonlijk standpunt en de relaties, die er persoonlijk mee bestaan. Ik moet nu overgaan tot de beschrijving van het “ik” in kosmische zin: De kosmos bestaat uit een aantal vaste wetten. Elke ik-heid in kosmische zin betekent een demonstratie van deze wetten in vele verschillende vormen. De wijze, waarop de wetten binnen het “ik” worden gedemonstreerd, is vastgelegd. Er bestaat geen vrije wil in die zin, dat men een kosmische wet naar believen voor zichzelf werkzaam kan maken of uitschakelen. Het is ook niet zo, dat het grote Ik (het kosmische Ik) kan ontkomen aan ook maar één ervaring of ook maar één ervaring als vervulling van een kosmische wet kan toevoegen aan zijn bestaan. Het is wel mogelijk de volgorde, waarin deze ervaringen optreden, te wijzigen en deze voor het Ik zo harmonisch mogelijk te groeperen. Het werkelijke Ik is n.l. geschapen. Het 6
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. vormt zich niet, het ís. Door een zo juist en zo harmonisch mogelijk ontwikkelen echter van een bewustzijn omtrent dit Ik wordt een voortdurend innerlijk evenwicht gewaarborgd. Wanneer alle ervaringen, die samenhangen met één wet, gelijktijdig tot uitdrukking komen, betekent dit een bevooroordeeld zijn, waardoor ervaringen met andere wetten pijnlijk worden. Men leert deze niet zo gauw en men zal dus niet zo snel deze ervaringen voor zichzelf kunnen interpreteren als een deel van het Ik. Dit betekent - kosmisch gezien - niet veel, want de ervaring blijft. Het meer tijdelijke “ik”, waarin de bewustwording plaatsvindt (dat deel dus, dat voor te vergaren lering en kennis omtrent het geheel a.h.w. in de stof of lagere sfeer wordt gezonden), zal dit ondergaan als een voortdurende repetitie van hetzelfde probleem, tot het is opgelost. Iemand, die in een stoffelijk leven daarom de ontwikkeling van het kosmische Ik wil bevorderen, zal goed doen voor zichzelf allereerst na te gaan, waarop in dit leven de nadruk is gevallen. Deze nadruk kan als volgt worden ontleed: Het kosmisch Ik in zijn uitdrukking van oorzaak en gevolg schept begincondities. Dit hangt samen met de atmosfeer, waarin u bent opgegroeid en verder met de lichamelijke vormen en eigenschappen, die u bezit. Oorzaak en gevolg dus vanuit de kosmos betekent het scheppen van een grondwaarde, waarmee je moet leven. Als deze buiten het normale ligt, kunt u er zeker van zijn dat uw leven juist voor het kosmische Ik als ervaring van oorzaak en gevolg een buitengewone betekenis heeft. Dan kennen wij verder één van de kosmische wetten, die op aarde ook heel vaak wordt ervaren, de z.g. wet van gelijkblijvende velden, die wij liever uitdrukken als de eeuwige kosmische harmonie; (althans in mijn afdeling van de geestelijke wereld). Ook hier kunt u voor uzelf vaststellen, of deze wet in uw leven belangrijk is en zo ja, op welke wijze. Wanneer deze wet dominerend is, zo blijkt dat u aan bepaalde proeven achtereenvolgens wordt onderworpen. Eigen activiteit, eigen wil worden in deze gevallen vaak beperkt en geremd, tot het “ik” heeft geleerd deze harmonisch te uiten. Remming van bijzondere intensiteit van leven treedt snel op. Gebeurt dit in het eerste deel van het leven, dan wordt aangenomen dat deze ervaring nog deel uitmaakt van een vorige bestaansfase. Het is het overbrengen van een bepaalde beleving, die voor het Kosmische Ik noodzakelijk is om harmonie te vinden, direct uitgedrukt in het begin van een stoffelijk leven. Het kan ook optreden op latere leeftijd. Het kan b.v. zijn, dat u geen remmingen op deze wijze hebt gekend of ervaren, niet de noodzaak tot rustig zijn, tot innerlijk evenwicht vinden vóór b.v. meer dan de helft van uw leven voorbij is volgens menselijke normen. In een dergelijk geval wordt aangenomen, dat in het stoffelijke leven een bepaalde fase voor het kosmische Ik reeds werd voltooid, zodat een nieuwe, fase is ingetreden. Ongeacht de onaangenaamheden, die men daarvan ervaart, zou ik zeggen dat het bewustzijn een schrede verder te komen, hiermee alweer een nieuw leven a.h.w. door te maken tijdens eenzelfde stoffelijke levensperiode, toch enigszins moedgevend is en ook inzicht geef in de behoeften aan harmonie en eenheid, die iemand moet scheppen. Nog een laatste wet wil ik bespreken en die noemen wij: de wet van vervloeiende krachten. Zij wordt niet vaak besproken, maar is in verband met het kosmische Ik zeer belangrijk. Het kosmische Ik wordt n.l. ook beschouwd als een deel van het totaal der scheppingskracht. Het zal in zichzelf voortdurend gelijke kracht bezitten, ongeacht de uitingen van die kracht op een ander vlak of binnen andere wezens. (Dus vergelijkend: Stel, dat het Ik een maat is van 1 liter. Al schenk ik 100 liter uit, zij zal steeds 1 liter blijven bevatten. Dus in deze zin bedoeld.) In uw leven zal soms blijken, dat u de kracht hebt voor anderen zorgen te dragen; dat u een intensiteit van leven en van beheersing vindt, waardoor het schijnbaar heel normaal is dat u voor anderen zorgen draagt en problemen oplost, alsof het een dagelijks iets zou zijn. Hierbij wordt over het algemeen dus een inschakeling van deze kracht verondersteld. Het zal niet altijd waar zijn in stoffelijke zin, maar laten we zeggen in 9 van de 10 gevallen zeker. Hieruit kunnen wij concluderen, dat het voor anderen dragen van lasten en zorgen geen benadeling van het “ik” kan inhouden. Het erkennen van het feit, dat het “ik” juist in het deelgenootschap met anderen op dit ogenblik zijn juiste uiting vindt, toont ons aan dat het kosmische Ik zijn 7
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. contact a.h.w. met het Goddelijke (dus met het omringende) aan het intensifiëren is om tot een nadere definitie van zijn werkelijke wezen te komen. Een zeer belangrijke bewustwordingsfase, die - wanneer zij optreedt - heel vaak in vlagen optreedt. Voor de mens wordt dit vaak uitgedrukt in fasen van 7 tot 8 jaren. U hebt 7 of 8 jaren, dat ineens iedereen zijn zorgen bij u brengt en dan krijgt u een periode van rust. U krijgt daar tussendoor misschien nog iets met een andere wet te maken en dan keert het weer terug. Dit optreden in fasen is een blijk, dat het “ik” een zekere stabiliteit vindt in de kosmos, als zodanig zeer belangrijk is voor de ontwikkeling van het geestelijke Ik en ongetwijfeld zeer bevredigend zelfs voor het gevoelsleven van het stoffelijke “ik”. Dit kosmische Ik is natuurlijk niet redelijk aan te tonen, te omschrijven of weer te geven. Wij kunnen echter wel stellen: Dit kosmische Ik kan zich voor ons het sterkst kenbaar maken in ons onvervalst gevoelsleven. Onvervalst gevoelsleven betekent: geen sentimenten, naar voren gebracht door irreële situaties en zelfdramatisering, maar eenvoudig het aanvoelen van andere krachten, waarvoor geen redelijke omschrijving op dit ogenblik bestaat. Dit houdt in, dat ook het gevoelsleven voor de ontwikkeling van het “ik” zeer belangrijk is en dat - zoals later zal blijken - het gevoelsleven een zeer belangrijke rol speelt bij problemen in het stoffelijke leven, als daar zijn: opvoeding, huwelijk, ouderdom etc. Daarnaast blijkt het van overweldigend belang te zijn voor een inwijding, waar mystiek beleven eigenlijk een bepaalde modulatie van het gevoelsleven betekent en mystiek in elke inwijdingsgang practisch onvermijdelijk blijkt. Hiermede heb ik ook dit tweede deel besloten. Korte artikelen in verband met beheersing Artikel 1. Een mens, die streeft naar beheersing van het “ik”, dient eerst te bepalen wat het meest moet worden beheerst. Belangrijk in beheersing zijn in volgorde: Eigenschappen, die het “ik” voortdurend in strijd brengen met de omgeving zonder feitelijke reden. Feitelijke reden te verstaan als: onrecht aan anderen begaan, dan wel het handhaven van bepaalde noodzakelijke rechten voor anderen. Al de eigenschappen, die - op zichzelf voor het “ik” niet belangrijk en eerder tot gewoonte geworden - anderen zouden kunnen ergeren of afstoten, dan wel de aandacht te veel op het “ik” zouden richten. De eigenschappen, die er ons toe brengen voortdurend met onszelven bezig te zijn, anderen niet aan te horen en niet te trachten anderen te begrijpend Het bestrijden van alle eenzijdigheid van denken. Zodra wij in onszelf een te dogmatische benadering van problemen waarnemen - ongeacht of zij van stoffelijke dan wel geestelijke geaardheid zijn - zullen wij moeten trachten te ontdekken, waarom wij dogmatisch zijn; en alleen al door deze erkenning zullen wij een al te sterk dogmatisch optreden reeds kunnen vermijden. Beroep op bijgeloof dient te worden bestreden. Zolang een bijgeloof als zodanig wordt gehanteerd, is het een onschuldige gewoonte. Zodra men voor zichzelve daar leiding in zoekt, is het een “te veel het onderbewustzijn aan het woord laten”, waarbij een te weinig aan redelijke controle optreedt. Dus geen onderbewustzijn te sterk de leiding in eigen leven laten nemen en beheersing van bijgelovige tendensen, waarbij men tekens zonder meer volgt. Wel kunnen tekens en symbolen worden gebruikt als punt van overweging, maar nimmer als definitieve aanduiding. Artikel 2. Leert ons de juiste wijze van ons te gedragen. Om voor onszelf harmonisch te zijn zullen wij rekening moeten houden met het feit, dat aan onze stoffelijke behoeften op een redelijk wijze tegemoet moet worden gekomen. Wij mogen echter deze nooit overdrijven. Het is volkomen foutief sentimentswaarden of mentale associaties met zuiver stoffelijke behoeften te verbinden. Geschiedt dit toch, dan treedt daaruit onmatigheid en onbeheerstheid sterker op de voorgrond. Het erkennen van stoffelijke behoeften op zichzelf echter is noodzakelijk; het daaraan tegemoet komen, voor zover dit lichamelijk inderdaad noodzakelijk blijkt, een plicht. 8
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. Artikel 3. Het is onmogelijk anderen te begrijpen en te bezien in hun werkelijke wezen en hun ware verhouding. Dit geldt zelfs voor degenen, die u het naast schijnen te staan. Wees daarom altijd mild in uw oordeel over anderen. Tracht uzelve voortdurend te overtuigen van het feit dat elke veroordeling, die u uitspreekt, een veroordeling is van eigen denken, eigen wezen. Tracht te voorkomen, dat ge uzelf te sterk veroordeelt. Artikel 4. Waar alle beheersing gelijkelijk belangrijk is, geldt voor de doorsnee-mens: Het is belangrijk regelmatig lichaamsbeweging te nemen. Het is belangrijk daarbij het bewegingstempo regelmatig te variëren en wel naar eigen wil. Training, zodat men lichamelijke functies op voor het eigen “ik” gewenste tempi en tijden kan volvoeren, is belangrijk. Beheers zoveel mogelijk uw ademhaling. Gebruik regelmatig uw ademhaling - vooral de diepe ademhaling - daar, waar u een omgeving hebt met behoorlijk zuurstof om u bloed te verrijken. Dit vergroot uw innerlijke evenwichtigheid en zal verdere beheersing - ook mentale aanmerkelijk vergemakkelijken. Onthoudt u zoveel mogelijk van onnodige chemicaliën in het lichaam. Alle chemische stoffen, ook alle uit dierlichamen gewonnen vreemde stoffen, die u in het eigen lichaam brengt en die niet slechts een zuiver voedende functie hebben, betekenen een verandering van innerlijke evenwichten. Normalerwijze is dit eerder gevaarlijk en schadelijk dan gunstig. Tracht in de plaats van geneesmiddelen de kracht van wil en gedachte te stellen. Bent u b.v. gewend aan veel slaapmiddelen, tracht de dosis te verminderen en ze voor de vermindering van dosis in de plaats een ogenblik van intense concentratie en meditatie over punten, die niets met slaap gemeen hebben. Het zal u blijken, dat u hierdoor en meesterschap over uzelve herwint en dat uw lichaam het uitvallen van een teveel aan vreemde stoffen dankbaar met een grotere gezondheid en grotere veerkracht zal belonen. Ook geestelijk is dit zeer belangrijk. Wees zo weinig mogelijk afhankelijk van kunstmiddelen. Tracht alle hulpmiddelen te vermijden, die niet direct natuurlijk zijn. Leef zo natuurlijk mogelijk. Schaam u niet voor uw natuurlijke functies. Begrijp, dat gij in deze vorm stoffelijk op de wereld zijt, omdat ge juist in deze vorm de juiste openbaring van het “IK” kunt zijn. En dat slechts in de eerlijke aanvaarding van wat ge nu op dit moment zijt, de mogelijkheid is gelegen tot voldoende beheersing, verdere bewustwording en ontwikkeling. Dit is het einde van deze eerste reeks van raadgevingen. NOOT: Blank maken van de gedachte: Het totaal afwezig doen zijn van elke reflexie van uiterlijke of innerlijke waarden in het gedachteleven, zodat het - op zichzelve - een gespannen vlak vormend dat indrukken van buiten kan ontvangen niet van uit het “ik” wordt geactiveerd. HET VORMEN VAN EEN WERELDBEELD Men neemt over het algemeen aan, dat de mens zijn wereldbeeld vormt aan de hand van alles, wat hij ziet en hoort. Maar dat is eigenlijk niet waar. Reeds vóór de geboorte ondergaat het wordende kind in de verschillende fasen een sterke invloed van het moederlichaam. Er is dus reeds sprake van een emotionele scholing vóór de feitelijke geboorte. Die emoties hebben op de vorming van het lichaam zowel als op de denkwijze van het latere kind reeds invloed. Als een kind opgroeit, staat het een beetje vreemd in de wereld. U moet niet vergeten dat een kind niet onmiddellijk ziet. Het went zich pas langzaam aan zien en meestal is het pas tegen de drie- á vierjarige leeftijd zover gekomen, dat het alles scherp in een brandpunt kan stellen. Dan ziet het niet alleen dichtbij maar ook veraf en realiseert het zich vormen. In die tijd zijn er rond het kind beschermende eenheden, t.w. de vader, de moeder, soms tantes of verzorgsters en dezen hebben allen een eigen wereldbeeld, een eigen visie. Die visie wordt t.o.v. het kind over het algemeen sterk bepaald in de eerste plaats door emoties, dus hun gevoelsverhouding tot het kind; in de tweede plaats door hun religieuze instelling. 9
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. Dit klinkt misschien een beetje vreemd, maar meer dan u denkt wordt - vooral t.o.v. het kind de gedachtegang van de mens door zijn eigen voorstelling van God en Diens wetten geregeerd. Het gevolg is dat het kind reeds, voordat het redelijk kan zien en met zijn gehoor ook redelijk gaat waarnemen en onderscheiden, a.h.w. een stempel krijgt opgedrongen, waar het practisch zijn gehele verdere leven niet vanaf komt. Het wereldbeeld van het kind heeft dus reeds een zekere eenzijdigheid gekregen in die periode. Verder spelen natuurlijk de eigen gevoelsreacties van het kind in de jeugd een grote rol. Ook deze scheppen een zeker vooroordeel. De grondwaarden zijn erfelijk. Voor de mens was b.v. vroeger het duister gevaarlijk; vandaar dat het doorsnee-kind bang is voor het donker. De doorsnee-mens was vroeger niet bang voor water. Het doorsnee-kind heeft dan ook geen vrees voor water. Dikwijls wel weer voor grote ruimten. Ook die ruimtevrees is te verklaren uit de oermens, die altijd iets in de buurt moest hebben waar hij zich kon verbergen, als er toevallig een ichthyosaurus, een mammoet of een ander lieflijk diertje voorbij kwam wandelen, dat gewoonlijk zo'n kleine menselijke versnapering niet wenste te ontgaan. Het kind heeft dus ook de oerangsten, die in de begintijd in het menselijk ras zijn ingegroeid. De wijze, waarop het kind over die angsten wordt heen geholpen, is ook weer sterk bepalend. Het kind, waarvan je weet dat het bang is in het donker en dat voor straf telkens in het donker wordt gezet, dat regelmatig op het duister wordt gewezen, omdat het moet tonen in het donker te durven gaan enz., zal in 9 van do 10 gevallen ongunstig reageren. Alles wat ook maar met donker wordt geassocieerd zal dan in het leven worden verworpen. Het gevolg is dus, dat er een selectief wereldbeeld ontstaat. Nu kan men verder opmerken, dat de doorsnee-mens bepaalde dingen bijzonder snel en scherp hoort, maar dat hij andere dingen eigenlijk nooit schijnt te horen. Voorts dat hij bepaalde dingen altijd ziet en andere nooit. Er zijn b.v. mannen, die één verandering in een gereedschapsetalage met één oogopslag zien; maar als hun vrouw helemaal in het nieuw is gestoken, zien zij dat niet, totdat de rekening komt. De belangstelling van de mens bepaalt voor een groot gedeelte wat hij uit zijn omgeving opneemt; en dat wil ook weer zeggen dat hij eenzijdig is in zijn wereldbeeld. Die eenzijdigheid dankt hij heel vaak aan zijn opvoeding, daarnaast aan die impressies van de eerste jeugd en zelfs aan die van de prénatale periode. Hiermede hebben we dan de mens zo ongeveer op een rijpe leeftijd geschetst. En dan gaan we ons afvragen: hoe komt hij aan dit wereldbeeld? Alles, waarvoor een mens bang is, tracht hij te verdringen. Hij weigert meestal gevaren te zien; of hij wordt door die gevaren beheerst en ziet ze overal. Hij ziet dus niet reëel, maar ziet datgene, wat zijn gedachte beheerst. Hetzelfde geldt voor de begeerten van een mens. Een mens, die door begeerte wordt beheerst, ziet ofwel het begeerde overal, of ziet overal dat het begeerde hem of haar wordt onthouden. Zo ziet de mens niet de werkelijkheid maar slechts die delen daarvan, welke door zijn belangstelling en denken worden beheerst. Het gevolg is, dat hij die wereld gaat beoordelen krachtens een eenzijdig beeld, dat hij door zijn eigen manier van denken, zien en horen heeft verkregen. Verder vult hij dit heel vaak aan met allerhande stellingen. Deze kunnen filosofisch of religieus zijn of in sommige gevallen z.g. wetenschappelijk. Werkelijk wetenschappelijk zijn ze nooit. Al deze stellingen dienen om die mens een zeker gevoel van superioriteit te geven, hem te rechtvaardigen of hem de meerdere te maken. Anderzijds heeft de mens er behoefte aan afhankelijk te zijn. Hij voelt dat hij alléén het leven niet aan kan en associeert zich daarom met een bepaalde groep, met een bepaalde God, met een bepaalde beschermgeest e.d. Of die nu echt zijn of niet, doet verder niets ter zake. Hij heeft het gevoel: hier heb ik iets, waar ik bij hoor en dat voor mij mede aansprakelijk is. Bovendien heeft hij de behoefte om méér te zijn dan zijn omgeving. En dat is ook logisch. Want in de begintijd van de mensheid was het recht van de sterkste de enige wet. Degene, die het slimst, het sterkst en het handigst was, had het voor het zeggen. En elke mens wil het graag voor het zeggen hebben. Zo tracht hij in die stellingen ook weer een soort meerwaardigheid uit te drukken. dat b.v. in uitverkiezingsleren. Leerstellingen als: “Wij zijn Gods uitverkorenen.” “Wij zijn het superras.” Of “Onze klasse (b.v. de klasse van academici heeft een tijd ze dit meende) is geroepen om de wereld te regeren en al die anderen niet.”
Wij vinden Maar ook: gehad, dat Door deze 10
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. stellingen begint die mens dus zijn wereld verkeerd te zien. Er zijn soms mensen, die in het geheel niet meer in staat zijn de waarden van een menselijk leven te begrijpen. Zij zien alleen de waarden van een vaststelling of van iets, dat volgens hun leer of hun idee moet worden bereikt. Ze offeren er alles aan op. Duidelijk is dus dat het wereldbeeld, dat in de mens ontstaat, a-priori de waarden van harmonie ontkent. Een mens ontkent - tenzij hij heel lang geleerd en gestudeerd heeft - de eeuwige samenhang, de harmonie en de evenwichtigheid, die het leven beheersen. Hij gaat de verschijnselen, die hij rond zich ziet, uitleggen om die onevenwichtigheid voor zichzelf weg te praten. Dus weer het verdringingsverschijnsel, waarover ik het zo even had. Het gevolg zal u heel duidelijk zijn. Laten we een eenvoudig voorbeeld nemen: We staan aan een tramhalte met z'n tienen op een rijtje. Mijnheer A. is zich van eigen meerwaardigheid bewust; en ervan overtuigd dat de anderen (het vulgus vulgarum enz.) altijd parasiteren en niet capabel zijn. Hij staat 3 minuten op de tram te wachten. Deze komt precies op tijd aan de halte, maar deze heer zegt: “De conducteur en de bestuurder hebben vast weer hier of daar zitten praten; want anders was de tram er eerder geweest. Als ik er ben, moet die tram er komen.” Hij stapt binnen, kijkt verder niet naar de anderen, klaagt hoogstens over het tarief en brengt de rest van zijn tijd door met mopperen over het feit, dat deze tram zich niet naar zijn voorstelling juist en vlug naar zijn halte beweegt. Deze mens is een eenzijdige, die alles naar zich toetrekt. Het gevolg is dat hij de waarde van alles, wat buiten hem ligt, ontkent of slechts noodgedwongen erkent, maar - áls het erkend is - zoveel mogelijk tracht er zich één mede te verklaren. Zulke mensen zijn geneigd tot dictatoriaal optreden en tot het verkondigen van allerhande vaak idiote stellingen, terwijl ze verwachten dat iedereen ze als waarheid zal aannemen. Zij kunnen geen weerwoord verdragen, hebben meestal een beperkt gevoel voor humor en een reuze mening van zichzelf. Hun ervaringen in het leven zijn meestal erg pijnlijk, want zij stoten overal voortdurend hun hoofd. Zij zien de hele wereld als een onrecht, waarmee God hen beproeft om hen in staat te stellen te bewijzen, hoeveel ze wel waard zijn. Naast mijnheer A. staat nr. 2. Nr. 2 heeft meer haast dan nr. 1, maar hij weet dat je nu eenmaal alle dingen op zijn tijd moet hebben. Hij staat met de handen in de zakken rustig een deuntje te fluiten of te wachten; desnoods neemt hij een “keesje” achter zijn kiezen of sabbelt aan een sigaar; hij voelt zich tamelijk goed. Het verkeer dat langs hem gaat interesseert hem, maar hij kijkt bij voorkeur naar bepaalde aspecten ervan, wat aan zijn belangstelling ligt. (Er zijn er die van elke auto het merk en het jaartal trachten vast te stellen, terwijl anderen met meer belangstelling de passerende dames bekijken. Ik spreek nu van de heren.) Op deze manier doodt nr. 2 de tijd. Als de tram komt, is dit voor hem eigenlijk een verrassing. Zoiets van: nu, daar is ze al. Hij stapt in, heeft voor een ieder een praatje en een zekere bonhomie, maar heeft geen vaste eigen mening. Het gevolg is, dat deze mens, als hij b.v. twee kranten leest, voortdurend in tweestrijd komt, omdat hij niet weet welke hoofdredacteur, nu het juiste hoofdartikel heeft geschreven. Vandaag is hij pro Chroetsjef, morgen pro Loemoemba, overmorgen pro Eisenhower. De voortdurende wisseling van standpunt brengt hem in moeilijkheden, want anderen verwachten van hem, dat hij inzicht heeft en niet alleen maar herkauwt. Deze man kán inderdaad bereiken. Hij zal heel vaak op eigen vakterrein buitengewoon kundig zijn. Maar voor de rest is hij oppervlakkig. Daardoor komt hij dikwijls niet tot de juiste menselijke relaties en verdringt zijn behoefte aan begrip bij anderen in wat men noemt: vrolijkheid zonder zin. U weet wel, die hela-hola-mond. Deze mens zal over het algemeen na de overgang constateren, dat de wereld in het geheel niet zo onredelijk is als hij heeft gedacht. Want ook hij heeft daarin geen redelijkheid kunnen erkennen; hij heeft de vaste wet niet achter de tegenstrijdigheden kunnen aanvoelen. De derde persoon is een dame. Zij is tamelijk met zichzelf bezig en denkt meer aan haar afspraakje en aan dat ene ding, dat ze nog moet kopen dan aan de tram. Als zij binnenstapt, doet ze dat wat onbehouwen; zij kijkt niet uit, botst tegen een ander aan en noemt hem een boerenkinkel. Zij beseft niet, dat er behalve haar gedachte en eigen belangen anderen zijn, die even belangrijk zijn. Zij beperkt zich tot een kleine kring. In die kleine kring heeft ze een goed inzicht. Intuïtief voelt ze aan wat daarin belangrijk is. In die kring heeft ze een rijk leven. Maar de invloeden, die van buiten op die kring inwerken, beseft ze niet en beschouwt ze meestal als een soort Nornen, schikgodinnen, die in het leven ingrijpen. Gevolg: Wanneer ze overgaat zal 11
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. ze enerzijds door haar harmonie met een klein deel van de wereld wel bewustzijn hebben opgedaan, maar anderzijds door haar onbegrip voor de grote tendensen, die voor haar onbelangrijk waren, tekort schieten. U ziet, het wereldbeeld van alle drie verschil zeer. Bij de 1e lag het gecentreerd in eigen opinie eerder dan in de feiten. Bij de 2e lag het in verklaringen, dus in woorden en alweer niet in feiten. Bij de 3e lag het in eigen kleine kring; was daar feitelijk, maar zonder besef voor de waarden er buiten. Nr. 4 is een oude dame. Ze is op bezoek geweest bij haar kleinkinderen. Zij heeft een grote tas, want ze heeft voor haar kinderen wat meegenomen. U weet hoe dat gaat. Voor haar schoondochter heeft ze een bonbonnetje gekocht, want het is toch wel een aardig meisje. In het begin had ze er bezwaar tegen, dat zij met haar zoon ging trouwen, maar dat is aardig bijgetrokken. Zij staat daar zo te kijken en ondanks het feit, dat ze eigenlijk wat onbeholpen is, heeft ze geleerd - vaak door schade en schande - dan anderen belangrijk zijn, zodat ze onwillekeurig ondanks haar eigen betrekkelijke gebrekkigheid anderen toch vóór laat gaan en probeer te helpen. Ze heeft een vriendelijk woord voor de conducteur en als er wordt gesproken over politiek, dan haalt ze haar schouders eens op, want, zegt ze, daarvan heeft ze geen verstand; maar van mensen wel. Ze is zó oud geworden, dat ze - althans voor het grootste gedeelte - langzamerhand los is gekomen van die werelden van angst en begeerte. Zij heeft de zaak een beetje aanvaard, er zich bij neergelegd. Zij heeft veel verloren en veel gewonnen. Daar staat ze. Ménsen zijn belangrijk. Zij blijkt aan het einde van haar leven een heel goed begrip te hebben voor harmonie. Wat zij nog niet heeft beseft is, dat zij deze harmonieën alleen van haar eigen standpunt heeft beoordeeld, zodat zij niet de werkelijke relaties in de wereld maar slechts die van de wereld tot haarzelf heeft vastgesteld. Naast haar staat een kind. Hij ziet de wereld vol van wonderen. Dat die tram rijdt, is op zichzelf een wonder. En hij zou niets beters kunnen bedenken dan om als de bestuurder daar aan de knoppen te staan draaien en te bellen en tingelen. En hij zou haast willen schelden op al die voetgangers, automobilisten en fietsers, die het verkeer in gevaar schijnen te brengen. Hij identificeert zich met de wagen en droomt. Een ogenblik later komt hij misschien voorbij een poppenkastvoorstelling of voorbij een paar jongelui met grote bromfietsen en onmiddellijk is hij dáármee één. Hij probeert met alle dingen één te zijn. Het is een jong kind. Laten we eens aannemen dat dit kind niet rijper wordt en overgaat. Door zijn gewoonte zich te identificeren neemt hij onmiddellijk en gemakkelijk alle geestelijke waarden aan. Maar hij heeft één ding nog niet geleerd, n.l. dat het niet voldoende is je één te voelen met de dingen, maar dat je hen en hun behoeften ook moet beschouwen en dienen, zonder daarbij alleen van je eigen standpunt uit te gaan. Zo ziet elke mens de wereld anders. Er staan er nog vijf. Laten we hen even laten wachten; misschien dat de volgende tram hen meeneemt. Want we zouden eeuwig kunnen doorgaan. Elke mens heeft zijn eigen gedachte; elke mens heeft zijn eigen wereld. En ik geloof niet dat er één mens is, wiens wereldbeeld werkelijk wáár is. Slechts degenen, die zich geheel losmaken van de wereld, zullen op den duur die wereld wél goed kunnen bezien. Maar ook zij hebben geen voldoende overzicht. Er kan worden gezegd, dat het wereldbeeld van de mens in 9 van de 10 gevallen grotendeels wordt bepaald door het woord. Het woord maakt een veel scherpere en diepere indruk wat het wereldbeeld betreft dan de visuele waarneming. Deze is wel vaak voor het waarnemen van feiten belangrijk maar niet voor het opnemen van meningen. Het wereldbeeld, verder beïnvloed dus door voornoemde factoren, zal over het algemeen eenzijdig zijn en dit is voor de ontwikkeling, die de geest in de stof zoekt, meestal ook noodzakelijk. Bovendien zal juist door de groei van het begrip voor de wereld wel een intenser begrip ontstaan voor alles, wat leeft en is. Maar het beeld van de wereld blijft beperkt tot het menselijk voorstellingsvermogen en dat wil weer zeggen, dat de beperking blijkt te bestaan uit hetgeen men heeft gezien en gehoord. Deze dingen kunnen in de gedachtewereld worden samengevoegd. Maar een beeld van God, zoals de doorsnee-mens zich dit stoffelijk voorstelt, is over het algemeen een samenstel van een goedige grootvader, een gewaardeerde priester, een geëerde onderwijzer, een staatsman
12
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. of geleerde die buitengewoon belangrijk leek plus enkele schilderijen, die hij heeft gezien en dan nog wat omschrijvingen, die hij hier of daar heeft gehoord. Ik geloof dat ik hiermede althans enigszins het ontstaan van het menselijk wereldbeeld en de mogelijke inhoud daarvan heb omschreven. Ik kan hierbij niet exact zijn. Exactheid zou betekenen, dat ik voor elke mens op de wereld een afzonderlijke ontwikkeling zou moeten schetsen. De genoemde factoren zijn echter practisch gemeenschappelijk en gelden dus haast voor iedereen. Onthoudt u één ding: het is niet belangrijk dat uw wereldbééld aan de waarheid beantwoordt, mits u leert de wereld zuiver aan te voelen voor zover zij met u in contact komt. Want het aanvoelen van de wereld is voor u belangrijk, omdat daarin de werkelijke en geestelijk geldende contacten worden gelegd. Al het andere is een voorstelling, die achterblijft en verbleekt, zodra u overgaat naar een andere wereld. DE RELATIE VAN MENS TOT MENS Als je als mens tegenover mens staat, is het alsof twee brandkasten elkaar ontmoeten. Je kunt zien, dat er een cijfercombinatie op zit, maar welke het is weet je niet precies. Bovenal weet je niet, of er wat in zit, want die protserige brandkast kan wel alleen schuldbekentenissen bergen en dat onaanzienlijke kastje kan vol zitten met diamanten. Dat weet je niet. Vandaar dat het contact tussen mens en mens aanvankelijk een soort spel wordt. Je weet niet precies wat je aan elkaar hebt. Zelfs als je elkaar beter leert kennen in vriendschap, in liefde, in sociale samengang, desnoods in het spelen of samenwerken in een vereniging, moet je ook wel begrijpen dat je een soort ontginnings- en ontdekkingstocht begint in terra incognita. Het is de onbekende wereld van het individu, waarin je binnendringt. Begrip vinden voor je medemens is heel erg moeilijk, als je van te voren begint met iets vast te stellen. Columbus heeft nooit precies Amerika kunnen begrijpen en het gevolg was dat een ander de naamgever werd: mijnheer Vespucci. Deze laatste was een beschrijver; hij kwam met open oog en constateerde. Columbus ging met een vooropgezet doel zijn tocht ondernemen en daarom meende hij ook Indië te hebben ontdekt. Dit ligt nóg in de naam West-Indië en zelfs in de naamgeving van vele eilanden. Een mens, die je ontmoet, kun je pas werkelijk leren kennen, als je je geen doel stelt bij de ontmoeting. Mens tegenover mens, die elkaar met een bepaald doel ontmoeten, zullen elkaar zelden of nooit verstaan. Het contact met je medemens moet als het even kan eerder het dolen zijn in een tuin. Een soort doolhof, waarin je nu eens voor een standbeeld komt te staan en dan weer tegenover een lachspiegel. Iets wat je accepteert. Je moet een ander kunnen ondergaan. Op het ogenblik dat je voorwaarden gaat stellen, gaat de brandkast dicht, dan valt er een deken is er niets te zeggen. Ik weet dat er mensen zijn, die menen dat ze een ander b.v. aan zijn oogopslag kunnen kennen. Misschien stelt het u teleur, als ik u zeg dat u in het oog meestal alleen uzelve terugvindt, als u er dicht genoeg bij komt. Verder vindt u in het oog heel weinig. Gelaatsuitdrukkingen zijn bedrieglijk. Zó bedrieglijk dat in de meeste gevallen het uiterlijk een van de meest misleidende factoren kan worden genoemd in de menselijke maatschappij. De man, die eruit ziet als een beroepsinbreker, blijkt een zeer respectabele bankdirecteur te zijn. Die vent met het gezicht van een oplichter blijkt een heel geziene prediker te zijn. En de man, die eruit ziet als een heilige, blijkt door Interpol in alle landen ter wereld te worden gezocht. Vergeet dat niet. Ga niet af op uiterlijk en zelfs niet op de direct kenbare reacties. Wanneer u contact hebt met mensen, probeer dan hen niet te kennen aan de manier, waarop zij zich voordoen. Laat u eerder leiden door uw gevoelsreactie; die is meestal zuiverder. Want terwijl u officieel er op let, of die blik nu wel open is en of de bouw van het voorhoofd edel is, of de gebaren van de handen misschien juist zijn, zult u in werkelijkheid ook waarnemen de kleine tekenen van spieren, die de gedachte verraden. Spieren reageren op gedachte. Je zou het een soort microreactie kunnen noemen, want ze is klein en haast onopvallend. Toch is het u mogelijk om - indien u zich daarop instelt en de mens dus niet met een vooroordeel of een poging tot beoordeling ondergaat - aan te voelen wat er in die mens leeft. Verwerp die mens 13
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. niet, omdat er iets in hem leeft dat niet helemaal bij u past. Probeer het anders te doen. Probeer die mens te ondergaan, hem te aanvaarden zoals hij is. Zoek in hem het lichte en het goede, dan komt de schaduw vanzelf naar voren. Aanvaard elke mens. Laat u ook nooit verleiden een bepaalde mens volkomen af te wijzen. Dat is dwaas. Er zijn omstandigheden, waarin men moet zeggen: “Ja, deze of gene vriend móét ik afwijzen. (Dat kan zelfs in de Orde voorkomen.) Maar dan is dat niet een veroordeling van die mens. Het is alleen de vaststelling: op dit ogenblik kan het niet. Per slot van rekening een baby, die meekomt naar een trouwplechtigheid, verstoort de plechtige illusie. Dit bestaat overal. Op zichzelf mag dat geen veroordeling zijn. Tracht zodra ge kunt een mens aan te voelen voor wat hij is, voor wat hij zoekt en voor wat hij wil. Dan zul je door je gevoelsreactie en je aanvaarding, die buiten het redelijke blijven, meer van die mens begrijpen. Je zult hem beter leren kennen. En dan zul je later met de rede een oordeel sprekend (wat nu eenmaal noodzakelijk is voor mensen onder elkaar), nimmer de vergissing maken de ander verkeerd te beoordelen. Leer eerst mensen aanvoelen, voordat je hen beoordeelt, ook als het gaat om zaken, ook als het gaat om vertrouwen schenken enz. Ga af op de indruk, die ze maken op uw gevoel. Reageer daarop. En ga dan met deze vaststelling - misschien van een soort sympathie, althans van een begrip - de stoffelijke feiten na en beoordeel deze. Beoordeel redelijk; uw houding wordt dan bepaald door aanvoelen. Op die manier zult u als mensen onder elkaar elkander beter begrijpen. U zult elkaar minder onderschatten. U zult vooral elkaar minder onrecht aandoen. Want geloof me de grote afstanden tussen de mensen worden meestal niet geboren uit handelingen en daden, maar uit een misverstand omtrent bedoelingen. Als u de mens de sympathie kunt geven die hij nodig heeft, als u de mens kunt laten begrijpen dat u innerlijk weet hoe hij is, dan kunt u verder nuchter, zakelijk redeneren, zonder dat het iets uitmaakt. Want de banden tussen mensen ligt niet alleen op het sociale of op het zakelijke vlak. Ze liggen hoofdzakelijk in het elkaar aanvoelen, in het elkaar op de een of andere haast onmerkbare wijze harmonisch begrijpen. Indien de maatschappij op deze basis wordt opgebouwd, zal zij een uitdrukking zijn van die harmonie en zal zelfs in de optredende geschillen, fouten en misstanden nimmer haat kweken, naar eerder een zekere aanvaarding en daardoor een langzame rechtvaardiging en egalisatie ook in de uiterlijke verschijnselen veroorzaken. DE PELGRIMSTOCHT NAAR DE WAARHEID Het leven is een pelgrimstocht, waarvan wij menen het doel niet te kennen. Toch, als wij doordringen in onszelf, beseffen wij dat wij naar één ding waarlijk verlangen: wij verlangen de waarheid te zien; het vaste, het onveranderlijke, het blijvende, dat ons niet kan teleurstellen, omdat wij het kennen. Ons hele leven met al zijn zoeken is niets anders dan een poging voor onszelf en voor de wereld die vaste waarde te vinden, welke geborgenheid betekent, maar ook voortdurend een vaste taak te hebben. Degenen, die een pelgrimstocht beginnen langs geestelijke weg, zoekend naar de esoterische kennis van het “ik” en naar het begrip voor oneindigheid en Godheid, zij voelen zich steeds weer te staan voor het onbegrijpelijke. Ook het “ik” is onbegrijpelijk. Ook het “ik” is een raadsel, een sfinx, die voortdurend raadselen opgeeft. En soms meen je het gebeente te zien liggen van al je streven en denken naast dit monsterlijke wezen, dat met zijn raadselen steeds weer ons de doortocht verspert naar een beter en groter land. Denk niet, dat ge daarin alleen zijt. Wij allen, stof en geest, zijn op een pelgrimstocht naar de waarheid, naar het eeuwige en onveranderlijke, het enig zekere, het enig evenwichtige en lichte. Ook wij vinden op ons pad de sfinx zoals gij. Alleen de vragen, die zij stelt, zijn misschien anders. Besef echter één ding: Ons pad naar de waarheid kunnen wij slechts dán gaan, als wij trachten de eenvoud te vinden. Niet in het zoeken naar torenhoge begrippen, opstapelingen van filosofieën, kunnen wij waarheid vinden. Onze verlossing ligt niet in de theorie, in de vergelijking met de vele onbekenden. Ze ligt voor ons in de vereenvoudiging van ons leven totdat wij de waarden daarvan althans enigszins kunnen beseffen. De waarheid 14
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. openbaart zich aan ons allen. En steeds weer geeft zij ons het antwoord voor die wrede sfinx, die als een wachter op de drempel ons de toegang tot betere werelden schijnt te versperren. Het antwoord op het raadsel is steeds eenvoudig. Voor u in uw leven is haar vraag meestal: “Mens, durft gij te zeggen dat gij rechtvaardig zijt?” En zegt ge “neen”, zo verwerpt zij u en verspert u de toegang. Zegt ge “ja”, dan openbaart gij in uzelf een leugen en zal zij u terugwijzen. Maar zegt ge: “Ik tracht recht te vinden in mijzelve” en hebt ge dat inderdaad in handelen en denken zoveel ge kunt gedaan, dan zal de sfinx u de toegang niet weigeren en de weg naar een volgende wereld is u vrij. De pelgrimstocht naar de waarheid bestaat hoofdzakelijk in de erkenning van onze beperkingen en van ons vermogen en van onze vrijheid. Denk niet, dat ons geestelijk pad kan worden geremd door de stoffelijke daad, tenzij deze daad voortkomt uit valse en verkeerde illusies. Denk niet, dat onze geestelijke voortgang kan worden geremd door een gedachte alleen, tenzij die gedachte tevens een daadwerkelijk ingrijpen betekent in een andere wereld en misschien ook een ingrijpen in onze eigen wereld en ons eigen “ik”. In die eenheid van daad en denken moeten wij trachten te beseffen, hoe wij staan t.o.v. het ware, dat wij niet kennen. Roem uzelve nooit; dat heeft geen zin. Maar verneder u ook nooit, want dat is evenzeer zinloos. Wanneer gij waarlijk wilt bidden tot uw God of waarlijk de eenvoud wilt vinden, zeg dan niet te veel woorden als zij, die menen kosmisch te bidden, als zij zeggen: “U, Eerste Oorzaak, zoek ik. Kom nader tot mij”; maar erken de eenvoud van de voorstelling. Indien ge uw God ziet als iets, wat dicht bij u staat, dan past u beter het Onze Vader. Indien ge beseft dat uw God in u leeft, zo zeg dit in uw gebed, zeg dit met uw wezen en met uw daden. Voor mij lijkt uit een menselijk standpunt het wachtwoord voor de drempelwachter in deze pelgrimstocht te zijn: Gij God, Gij Licht in mij, ik wil Uw Wezen - onbegrepen nog - aanvaarden. Gij God, Gij Licht in mij, geef mij de vrijheid om te zijn en leer mij toch Uw Wezen te erkennen. Gij God, Gij Licht in mij, gééf mij niet wat 'k begeer doch dat, wat ik behoef. En laat m' erkennen dat dit voldoende en genoeg is. Gij Licht in mij, Gij kunt mij niet de zin van dit mijn leven thans openbaren, want daarvoor ben ik niet rijp. Maar laat mij althans het zinvolle van mijn leven aanvaarden. Dat lijkt mij het gebed en de sleutel. Voor een pelgrim, die de tocht maakt naar de uiteindelijke waarheid is, mijne vrienden, één sleutel en één erkennen: Het licht is in ons en rónd ons; De kracht is in en rond ons. Niet aan óns is het te oordelen. Aan ons is het te aanvaarden. Maar bovenal te weten: niets kan zinloos zijn, want één zinloze daad en één zinloos bestaan zou de schepping vernietigen en zinloos maken. Zeg: Alles heeft zin, betekenis. Alles is voor mij licht en kracht; en aanvaard dit. Dan kunt ge misschien zeggen met hen, die eens het lied zongen aan de machtige Aton: “Hoe verre zijt Gij van mij, o machtige Aton, machtige kracht en licht. Gij wandelt langs de hemel en mijn oog kan u niet aanschouwen. Uw stralen beroeren de aarde. Zij zijn als zegenende handen op mijn voorhoofd. Zij geleiden mij op mijn gang, die in het graf en de Hal der Rechteren wordt tot openbaring van uw wezen.” Dit is de zin van ons leven. Dit is de sleutel van stof tot geest. Aanvaard uw God zo Hij ver is en onkenbaar. Aanvaard Zijn daden, Zijn kenbare kracht in u als Zijn teken. En weet in uzelve dat Hij zin geeft aan al het gebeuren en u voort geleidt tot een nieuwe stap en een nieuwe fase. 15
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 1 - Het begrip beheersing. En zo ge dan staat voor de drempel en geen ander woord meer weet; wanneer alle begrip en woorden u zijn ontvallen, zo zeg dan dit ene, dat de kern moet zijn van uw geloof: “Er is een liefdevolle God.” Al het andere zal u geworden.
16
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 2 - Ontwikkeling van het IK.
TWEEDE LES - ONTWIKKELING VAN HET IK
Nadat wij het “ik” en zijn verschillende mogelijkheden hebben bezien, dienen wij thans onze aandacht te richten op het ontwikkelen van dit “ik”. Want hoe belangrijk de beheersing van het “ik” voor elke verdere bewustwording ook moge zijn, wij zullen in dit “ik” een bepaald aantal factoren moeten kennen en ontwikkelen, voordat deze beheersing ons inderdaad kan voeren tot een contact met de werkelijkheid en gelijktijdig tot een meesterschap in de stof. De eigenschappen, die in het “ik” voor ons belangrijk zijn, behoren tot verschillende klassen. Allereerst is daar natuurlijk het denkvermogen. Het denkvermogen is belangrijk, omdat het de mogelijkheid geeft te formuleren, de mogelijkheid geeft toe te passen, de mogelijkheid verder geeft om stoffelijke samenhangen en geestelijke werkingen te doen samengaan. De tweede factor - al even belangrijk - is het doorléven. Het is onmogelijk alleen aan de hand van theoretische kennis oordelen te vellen. Zoals ik al reeds een vorige maal heb gezegd, is het onmogelijk in een te grote eenzijdigheid tot een waar bewustzijn te komen. Indien wij willen uitgaan van een bepaald bewustzijnspunt, waarop wij de beheersing van het “ik” en de ontwikkeling daarvan opbouwen, zo zullen wij dit punt moeten kennen en hebben ondergaan. Ten derde: de innerlijke verrijking. Innerlijke verrijking - een term die overigens tot de Hindoe-filosofie behoort - brengt de mens ertoe in zijn eigen wezen bepaalde mystieke belevingen door te maken. Hij verkrijgt hiertoe een zeer sterke binding van geest en stof, die niet alleen de harmonie bevordert maar ook tevens de zinrijkheid van zijn streven. Ten vierde: zeer belangrijk is voor ons - althans in dit verband - de gevoelswereld. De gevoelswereld van de mens drukt zuiverder dan hij redelijk of mentaal tot stand kan brengen zijn totale wezen uit in directe relatie tot zijn omgeving. Het zal duidelijk zijn, dat het erkennen van deze relatie bij een beheersing noodzakelijk is. Zonder deze kennis zou enerzijds zinloze beheersing worden betracht, terwijl men anderzijds aan zinrijke beheersingsmogelijkheden zou voorbij gaan. Op ons pad naar kennis zullen wij verder trachten in ons “ik” bepaalde waarden te leren beseffen en te leren gebruiken, die in vele gevallen paranormaal worden genoemd. Hierover hebt u overigens reeds scholing kunnen ontvangen. Deze paranormale eigenschappen zijn voor de beheersing alleen dan belangrijk, als zij voortvloeien uit een gesteld doel. Dus nimmer zal het paranormale doel in zichzelf zijn, maar ter bereiking van een doel kan het paranormale wél noodzakelijk zijn. Ik wil trachten u enig inzicht te geven in de verschillende door mij genoemde waarden. Daarbij ga ik deze avond niet zo systematisch te werk als een vorige maal, maar ik zou wel een beroep willen doen op uw innerlijke kracht. De samenwerking tussen leraar en leerling ligt voor een zeer groot deel niet in het onderwijzen en onderwijs ontvangen, maar in de gemeenschap en eenheid van denken. Dit maakt het noodzakelijk, dat ik mijn systeem van onderricht voor hedenavond iets wijzig. Een zoeker naar kennis zal zich moeten bepalen tot één hoofdpunt. Wij kunnen niet in drie richtingen tegelijk gaan. Wij kunnen met ons lichaam slechts één richting tegelijk inslaan, ongeacht hoe complex de beweging ook is die daartoe aanleiding is. Zo is het ook bij ons streven. Wanneer wij kennis verlangen, moeten wij allereerst vaststellen in welke richting wij willen gaan. Wij moeten begrijpen, dat deze richting voor ons de hoofdtoon vormt van een bepaalde periode van ons leven. Naast deze hoofdtoon echter zullen wij trachten a.h.w. het landschap dat ons voorbij vliegt, de samenhangen die rond ons zijn, eveneens in ons op te nemen. Hieruit volgt dat elke kennis, gericht op een bepaald doel, moet worden omringd door een reeks van gegevens, die weliswaar met het doel samenhangen, maar daarmee niet onmiddellijk in verbinding behoeven te staan. Ik wil u hiervan een duidelijk voorbeeld geven.
17
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 2 - Ontwikkeling van het IK. Uw wezen gaat uit naar b.v. het doel: openbaring. U zou in de magische spiegel van Ptah willen schouwen, hoe de toekomst ligt, waar uw weg is; u zou in het Eeuwige Gerechtshof de rollen van het leven willen lezen. Gij richt u dus in dit geval op het bovennatuurlijke. De kracht van de ziel wordt uitgestort, voortgestuwd en voortgejaagd en zij dringt inderdaad door in het paranormale. Zij ziet inderdaad een spiegel van de Schepper. Zij erkent haar wezen en haar doel. Maar indien zij daarin slechts zichzelve zoekt, zal zij dit doel door een gebrek aan samenhangen voor zichzelf nimmer kunnen herkennen. Want wat innerlijk wordt beleefd, wat het eigen levensdoel is, hangt niet direct samen met het onmiddellijk gebeuren. Slechts indien het gebeuren, dat daar omheen ligt, eveneens wordt gekend, krijgt het visioen zin, krijgt de kennis van eigen vroeger leven of van eigen voortbestaan, een vaste vorm, welke hanteerbaar wordt. En bruikbaar moeten deze dingen zijn. Ge zult begrijpen, dat het voor ons dus zeer belangrijk is ons juist te richten en ons toch niet te eenzijdig te verdiepen in een te scherp zoeken. Degene, die zich een doel stelt, heeft natuurlijk vele mogelijkheden. Maar alle mogelijkheden kunnen worden samengevat in het volgende beeld: Al wat van mijzelf uitgaat, omschrijf een parabolische baan. Het keert dus tot zijn doel terug na een bepaalde buiging. Over het algemeen kennen wij vele belangrijke punten, die ons leven beheersen. Deze gaan uit van de kern van het “ik” en beschrijven lussen als bloembladeren. Deze bloembladeren geven echter niet aan, hoe dat wat van ons uitgaat ook tot ons terugkeert. Schijnbaar gelijk zullen de werkingen in de wereld buiten ons (het momentum, de energie dus, de doorslagkracht) de betekenis wijzigen, welke door ons innerlijk wezen is uitgesproken. Wat wij doen keert tot ons terug. Als wij nu weten wat wij willen, laten wij het aan andere eeuwen en andere werelden over om de krans van bladeren te vormen, die noodzakelijk is om het “ik” in zijn volheid te openbaren. Wij zijn ermee tevreden voor onszelf één blad tegelijk te ontwikkelen en zullen in die ontwikkeling trachten deze momenten (dus deze beïnvloeding door de buitenwereld) te erkennen en zelfs in zoverre te regelen, dat het “ik” altijd is aangepast aan de terugkeer van de gebeurtenis. Dit moge voor u in het westen misschien zonderling klinken, maar het is belangrijk. Wanneer ik wetenschap of kennis zoek, dan werk ik met het mentaal gebied, met het bewustzijn. In dit bewustzijn kan ik een voorstelling maken en deze voorstelling omzetten in de daad. Dit laatste is noodzakelijk, omdat ik slechts zó de verworven kennis voor mijzelf kan bevestigen. Nu wordt deze daad dus uitgezonden. Ik mag er echter niet mee volstaan deze ván mij uit te doen gaan. Ik moet ook beseffen van wáár haar ervaring tot mij wederkeert. Ik moet begrijpen in hoeveel gebieden buiten mij en groter dan het deel, dat in mijn eigen wezen wordt beroerd, de werking zich zal uitbreiden. Op deze wijze kan dus iemand een eenvoudig feit leren uit een encyclopedie. Laat ons zeggen: de vervaardiging van garens. Als hij deze kennis gebruikt om een garen te keuren, zal hij daardoor op de kwaliteit der garens een misschien zeer kleine maar toch werkelijke invloed uitoefenen. Als hij ze vervaardigt, zal hij daardoor deze kennis eveneens de wereld insturen. Nu is het keuren van minder grote betekenis voor de buitenwereld dan de vervaardiging. Wanneer ik een daad baseer op kennis en ik gebruik haar tot onder ook, is de daaruit voortvloeiende parabool klein. Gebruik ik haar voor het scheppen van een daad, dan is de parabool groter. Voor mij is zij dan over het algemeen ook meer waardevol. Naast de kennis geldt ook de ontwikkeling van onze eigenschappen. Het is eenvoudig te zeggen: Ik wil een paranormale eigenschap ontwikkelen. En het is mij bekend, dat velen trachten op enigerlei wijze de occulte wereld binnen te dringen om uit deze wereld der geheimen voor zich een bijzonder weten te putten. Maar de wereld van het occulte is als een uitgerekte rubberband. Wanneer ge komt en niet reeds de beheersing bezit, zo gaat het u als een steen. Ge stoot tegen het rubber aan (tegen het occulte), gij beweegt u achter het vlak van het occulte, maar gij doordringt de wereld van het occulte niet. Zij beïnvloedt u en werpt u terug, zonder dat ge beseft hoe of waarom. Daarom moet elke poging min of meer paranormale gaven te ontwikkelen gebaseerd zijn op iets, dat wij kennen, iets waarin wij een zeker meesterschap hebben verworven. 18
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 2 - Ontwikkeling van het IK. Gij zult voor uzelf misschien gaarne willen weten, hoe gij b.v. de gebieden van onder- en bovenbewustzijn zoudt kunnen benaderen en doordringen. Gij zult gaarne willen weten, hoe gij van daaruit met de grotere wereld, de onveranderlijke wereld van het kosmisch Ik, in verbinding kunt treden. Dit is n.l. zeer belangrijk en is voor de beheersing van het “ik” een essentieel deel van de gehele bewustwordingsfase. Toch zult gij b.v. in het onderbewustzijn niet kunnen doordringen, zolang gij nog enig schuldgevoel kent, en ge oneerlijkheid, enige ontduiking van werkelijk bestaande verplichtingen. Gij zult nooit en te nimmer de wereld van het onderbewuste kunnen verwezenlijken, voor gij vrij zijt van innerlijke tegenstrijdigheid. De beheersing moet de mens dus voeren tot een zeer sterke innerlijke harmonie. Deze harmonie, die hij in zichzelve heeft gewekt, openbaart hem de gebieden, die men onderbewustzijn pleegt te noemen. Hij zal daaruit meer en meer oude herinneringen kunnen putten. Zijn geheugen wordt niet - volgens menselijke norm - beter, maar meeromvattend. Als op bevel is men in staat om elk detail uit het verleden terug te lezen. Men kan misschien niet onmiddellijk zeggen wat men reeds heeft doorgemaakt en gezien; maar wanneer dit noodzakelijk is, spreekt het onmiddellijk bewust mede. Een onharmonisch mens zal een groot deel van die vroegere ervaringen en bewustwordingen niet kúnnen aanvaarden. Zij brengen hem in een ondraaglijke situatie. Als gevolg daarvan is hij onbeheerst. Want hij kan die situatie niet op juiste wijze waarderen. Hij handelt in vele gevallen op halve gegevens en weet dus nooit van te voren, waaróm hij zó handelt en wát precies het gevolg zal zijn. Zo is het voor hem onmogelijk vast te stellen wat dit uiteindelijk voor zijn werkelijk ego aan bewustwording betekent. Voor het betreden van onderbewuste gebieden is uitdrukkelijk grote innerlijke rust en harmonie nodig, het vermijden van elk zelfbedrog en een innerlijk weten omtrent waarheid. Ik noemde daarnaast het gebied van het bovenbewuste en ik meen dat ook dit u voldoende interesseert om daaraan enig commentaar te verbinden. De wereld van het bovenbewuste is gebaseerd op invloeden, die niet uit uw onmiddellijk “ik” (uw huidig “ik”) voortkomen. Integendeel, het huidig “ik” bevindt zich met een groot aantal andere ik-heden in de tijdstroom, in hetzelfde moment tijd. Gij zij a.h.w. in een capsule opgesloten, die b.v. een periode van 40 tot 100 jaar omsluit. Zolang gij gebonden blijft aan de stof en de vormkennende sferen, blijft gij aan dit moment tijd geketend. Het bovenbewustzijn zal dus bestaan uit al hetgeen binnen dit tijdsmoment deze periode a.h.w. - aan werkelijk gedachteleven op aarde bestaat. Dit houdt ook in: al het geestelijk bewustzijn, dat binnen die tijd op aarde actief is geworden, doch slechts voor zover het in die tijd óók werkzaam was. Dus nooit al het bewustzijn of een totale gedachtewereld, maar altijd dát deel dat geopenbaard wordt. Ge zult begrijpen, dat daarvoor in de eerste plaats gevoeligheid nodig is. Die gevoeligheid bezitten de meeste mensen wel. Zij ontvangen regelmatig indrukken van buitenaf; zij zijn echter niet in staat om uit het collectief menselijk en geestelijk denken binnen de tijdscapsule (binnen het tijdsmoment) de eigen impulsen en gedachte af te zonderen. Vandaar dat ook hier een zekere beheersing noodzakelijk is. De beheersing is dus in dit geval het vermogen om eigen gedachte zo sterk af te vlakken, dat zij slechts een basis of een achtergrond vormen voor invloeden, die van buitenaf worden afgedrukt. Hier werken geest en geestelijke factoren sterk aan mee. Zo sterk soms, dat ge meent dat dit toch uit uw bewustzijn komt en het u moeilijk lijkt het onderbewustzijn hier geheel uit te schakelen. De methode is als volgt: Leer wederom uzelf beheersen, tot ge volkomen rustig zijt. Harmonie is hier niet absoluut noodzakelijk, want de invloed die gij ontvangt is geen harmonische invloed. Zij is het grootst-gemiddelde van het totaal van wereldse tegenstrijdigheden. Zodra gij rustig zijt, laat gij de problemen en ook de antwoorden op u toestromen. Gij zijt passief en in deze volledige passiviteit laat ge u doordringen door dit ander deel van het bewustzijn. Er ontstaan ideeën, die u wezens vreemd zijn. Er ontstaan impulsen en gedachte, die al evenmin onmiddellijk uit uw eigen wezen voortkomen. Wanneer gij nu klaar zijt met opnemen (en ge neemt dit op als een spons, gij neemt veel meer in u op, dan ge ooit zoudt 19
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 2 - Ontwikkeling van het IK. kunnen verwerken), gaat ge dit langzaam, zeer langzaam naar buiten brengen. Langzaam, al naar de behoefte bestaat, worden de bovenbewuste waarden afgegeven aan het bewustzijn. En omdat zij niet wezenseigen zijn maar wezensvreemd, kunnen zij voor een groot gedeelte als zodanig worden erkend. Deze invloeden worden vooral dan kenbaar, wanneer zij gedurende een bepaald moment onmiddellijk op het “ik” inwerken. Het bovenbewustzijn pleegt op de mens ongeveer 2 á 300 afzonderlijke impulsen gelijktijdig af te drukken. Een deel daarvan - iets meer dan de helft - is van geestelijke aard. De andere zijn zuiver materiële ideeën, behoeften en impulsen. Gij kunt dus uitgaan van het feit: wanneer en bepaalde bovenbewuste tendens sterk optreedt, dan word ik mij bewust wat ik heb opgenomen. Ik erken dit nu als een bovenbewuste beïnvloeding en erken tevens dat dit uit het bovenbewustzijn tot mij doordrong en mij ook op dit ogenblik beïnvloedt; ik kan mij daardoor verdedigen of mijzelf overgeven aan dat, wat op dit ogenblik uit de wereld werkt, zolang dit een bevordering van mijn eigen doel betekent. Ten slotte wil ik nog iets zeggen over de wereld van het gevoel. Gevoel of emotie is voor de mens oorspronkelijk dierlijk. Er bestaat in u geen enkele emotie, die - zolang zij in een menselijk lichaam wordt ervaren - niet tevens dierlijke elementen bevat. Wanneer wij deze gevoelswereld echter ervaren, wanneer de innerlijke wereld dus tot ons spreekt, dan geven wij daarin uiting aan het totaal van het “ik”. Het onder- en bovenbewustzijn werken mee aan het tot stand komen van de emotie. Eigen doel, eigen geestelijk streven zowel als eigen stoffelijke conditie en mogelijkheden zijn eveneens deel van de emotie. Daarom kan worden gesteld, dat de emotie op zichzelf een zeer belangrijke samenvatting geeft van het menselijk leven. Onbeheerst is echter de emotie als een orkaan. Zij teistert het land, zweept de zeeën op en verslindt veel van hetgeen ons waardevol was. Zolang wij echter meester zijn over de daad, die uit de emotie voortkomt en leren deze eerst redelijk te overwegen, zal de emotie ons een aanwijzing zijn van alles, wat in ons leeft. In plaats van de kale kust is er een sterke muur van persoonlijk bewustzijn gebouwd. De golven slaan zich ertegen te pletter; de wind strijkt erover heen en kan het land, dat er achter ligt, niet beroeren. De kennis van deze krachten echter stelt ons in staat onze handelingen juister af te stemmen op het “ik”. Een mystiek beleven voert ons tevens naar een ander terrein van deze lering omtrent de beheersing van het “ik”. Mystiek beleven wil zeggen: innerlijk worden opgenomen in de grote geheimen. Opgenomen in geheimen, die niet onmiddellijk kenbaar worden uitgedrukt, maar die het “ik” meeslepen in een steeds fellere droom, waarin voortdurend meer werkelijke elementen een rol gaan spelen. De mystiek is de droombeleving van de werkelijkheid voor iemand, die wakend die werkelijkheid niet kan ondergaan. Maar voor de mystiek is een zelfverloochening nodig. De mens, die in de mystiek iets zoekt voor zichzelf en zijn wereld, iets zoekt voor al hetgeen hem als mens interesseert, zal daarin nooit en te nimmer een werkelijk beeld kunnen vinden. Voor hem is het een zelfbegoocheling, een roes van zelfverheffing, die hem misschien soms tot geestelijke hoogten en licht kan dragen, maar hem dan - als Icarus' vleugels, gehecht met was, die smelt voor de waarheid - hard neerslaat in een leven, dat dan zoveel te bitterder en duisterder lijkt. De ware mysticus leert zijn vlucht beheerst te ondergaan. Hij baseert zijn beheersing op een absolute verloochening van het “ik”, een verloochening zelfs van de associatie van het “ik” met hetgeen hij doormaakt. Hij is als een stofje, dat danst in een straal van het kosmisch licht. Een wezen, dat door ongekende krachten wordt samengevoegd tot een ogenblikkelijke glinstering en - zichzelf blijvend - tegelijk met de glorie van de lichtstraal en de lichtende dans vervliegt, kennend en wetend dat dit zijn mogelijkheid is. Gij ziet, het is voor ons belangrijk in dit “ik” bewustzijn te kweken en bewustwording tot stand te brengen. In mijn vorige les heb ik u erop gewezen, dat er zeer vele mogelijkheden voor het “ik” bestaan om zich a.h.w los te maken. Ik heb u aangetoond in hoeveel verschillende delen dit wezen kan worden gesplitst; en dat elke splitsing een deel “ik” overlaat, dat werkelijk is. Bedenk nu, dat de mystiek een begin kan zijn van het verwerven van kennis.
20
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 2 - Ontwikkeling van het IK. Als ik mijn gedachte laat uitgaan en uit deze gedachte een web weef, dan blijkt het dat deze gedachte mij soms voeren tot ver achter de horizon van eigen bewustzijn. Ze kunnen mij meeslepen tot die wereld, waar geen ander zijn meer wordt erkend buiten het bestaan. Zij kunnen mij de vreemdste en wonderlijkste dromen doen dromen. Dromen kunnen nooit werkelijk bedrog zijn en toch zijn zij nooit werkelijkheid, zoals men ze ziet. Ik ben één met u; en gij droomt dit op uw eigen wijze, maar ge kunt niet beseffen wat die eenheid is. Een deel van mijn denken dat in het uwe berust, een deel van uw denken dat door het mijne wordt opgenomen, dit is een mystieke eenheid, dit is een mystiek samengaan, dat zich onafhankelijk maakt van het rad van leven en dat niet beïnvloed kan worden door een hof van hemelse rechters. Het is kosmisch en behoort tot het kosmisch Ik, het grote Ik, waarin men werkelijk leeft. Op deze wijze is het mogelijk om veel te bereiken. Als leraar zend ik mijn geest uit tot u. Als leerling ontvangt ge iets van mijn geest en gij geeft mij daarvoor iets terug..... verwarring misschien, uw vraag, uw begrijpen en uw vreugde. Deze eenheid is onverbrekelijk. Vandaar dat waar een werkelijke verhouding leraar/leerling bestaat deze kosmisch wordt. Deze mystiek nu - want dit is mystiek - is de feitelijke kern van iedere bereiking en van de gehele ontwikkeling van het “ik”. Tenslotte zijn wij als “ik” gelijkblijvend aan kracht. Wij kunnen onszelf niet veranderen en wat wij kosmisch zijn zullen wij blijven. Maar....wij kunnen met elkaar een eenheid vormen, die ons bewustzijn wijzigt, de beleving anders en groter maakt. Eenheid van denken, eenheid van innerlijk zoeken en streven is de belangrijke weg. Menselijke gevoelens kunnen soms een verwijdering betekenen. Maar er bestaan gevoelens, die altijd een binding blijven in deze mystieke zin. Wij kennen ze als het medeleven: het mét een ander samen beleven. Wij kennen ze als naastenliefde: het “ik” weerspiegeld zien in een ander. Wij kennen ze als gezamenlijk dragen, waaruit blijkt dat men zelve de last van anderen als de zijne ziet. Deze dingen zijn zeer belangrijk. Juist voor de realisatie van dit “ik” in het eigen wezen en de uitbreiding ervan zijn deze dingen, hoe mystiek zij mogen zijn, van onschatbare waarde. Laat ons echter terugkeren tot de praktijk. Indien gij wilt leren omtrent al hetgeen het “ik” verder kan brengen en ontwikkelen, zult ge moeten onthouden: Ten eerste: niets kan mij verder brengen, tenzij ik mijzelve daarin kan verliezen. Als ik een studie begin, moet die studie een deel van mijn wezen worden. Als ik een boek lees, moet ik mijzelve in dit boek kunnen verliezen. Als ik een lezing hoor, moet ik innerlijk een eenheid kunnen ervaren, waardoor de woorden, die als klanken oprijzen en aan mij voorbij trekken, in mij een betekenis krijgen. Slechts datgene, wat aan mij verwant is, kan mij langs de verstandelijke weg verder helpen. Vreemd genoeg liggen hier dus gevoel en verstand onmiddellijk naast elkaar en is elke mentale bewustwording gebonden aan een associatie, die op gevoelswaarden of onderbewuste waarden berust. Ten tweede: alle kennis, die voor mij belangrijk is, zal mij worden gegeven. Op het ogenblik, dat in het “ik” een behoefte bestaat aan bepaalde kennis en ontwikkeling en deze voor het “ik” dus werkelijk noodzakelijk is geworden, zal de wereld zelve zich zo plooien, dat zij de mogelijkheid tot deze bewustwording, deze realisatie, biedt. Wij behoeven niet aan te nemen, dat alles ons wordt thuisgebracht, dat het bij ons wordt binnengedragen; maar wij behoeven niet eens zo intens te zoeken om te vinden wat voor ons noodzakelijk is. Hieruit volgt: wat de wereld ons op een ogenblik als lering biedt, is voor de verstandelijke ontwikkeling op dat ogenblik gewenst en begeerd. Vooropgesteld dat wij daarin kunnen opgaan, zullen wij al hetgeen ons wordt geleerd en geboden moeten aanvaarden en wij zullen trachten dit te ondergaan. Ten derde: al wat ik uitzend keert tot mij terug. Al wat ik uitzend keert eenmaal wérkelijk tot mij terug. Zolang het buiten mij bestaat, zal te allen tijde een deel van die kracht (of zo ge wilt: de werking van die kracht in de buitenwereld) tot het “ik” terugkeren en innerlijk ervaarbaar zijn. Wanneer mijn streven naar een bepaald bewustzijn rond mij strijd wekt en deze boven mijn macht van beheersing gaat, zal ik mij moeten terugtrekken. Ik moet mijn daad compenseren door een andere, opdat ik daardoor rond mij de nodige vrede wek en de mogelijkheid tot zelfbeheersing herwin. 21
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 2 - Ontwikkeling van het IK. Ten vierde: volgt de kwestie van gevoel en paranormale ontwikkeling. Onthoud dit: Al wat in het gevoelsleven ontstaat, ongeacht het feit dat het in strijd kan zijn met alle aanvaarde gewoonten en gebruiken van uw wereld, is een weerspiegeling van een behoefte, die in u leeft. Op het ogenblik, dat in u zo'n gevoel rijst, zult ge niet trachten dit onmiddellijk om te zetten in bevrediging, maar ge zult eerder trachten te erkennen welke waarde mede daarin is gelegen. In vele gevallen zult ge tot uw verbazing ontdekken, dat bepaalde geestelijke krachten en waarden een veel grotere rol in het gevoel speelden, dan u meende. In de tweede plaats: Wanneer u iets ervaart, dat het gevoelsleven schokt, zult ge u onmiddellijk moeten afvragen: Hoe kan ik dit neutraliseren? Ben ik meester? Want slechts indien wij beheerst kunnen blijven, zullen wij juist die schokken in het gevoelsleven kunnen benutten om bewuster en meer harmonisch te worden. Is dit niet het geval, dan kunnen wij slechts door een afweer, door het opbouwen van onverschilligheid of - indien noodzakelijk het afreageren van het teveel aan emotie op een wijze, die ons zo min mogelijk met anderen in strijd brengt, trachten de beheersing te herwinnen. Het gehele gevoelsleven is buitengewoon kostbaar, maar kan alleen dan worden aanvaard, wanneer wij geen slaaf van de emotie zijn, maar het meester blijven. Elke paranormale openbaring, welke in verband staat met het occulte en magische werkingen vertoont, is voor de mens in de stof iets, wat niet onmiddellijk verklaard kan of mag worden. Laat deze verschijnselen, tot gij in u zelve de bekwaamheid tot beheersing van het verschijnsel hebt verworven, zoveel mogelijk rusten. Indien zij u door anderen worden geboden, onderga ze dan als een weldaad. Indien zij u niet worden geboden, wacht dan af. Verlang niet naar het paranormale, zolang gij daarover geen meester kunt zijn. Voor innerlijke harmonie is - zeker i.v.m. geestelijke krachten - zelfbeheersing een van de meest kostbare gaven, een gave die vaak door veel lijden moet worden veroverd. Indien gij dit alles beseft en kunt verwerken, kan ik overgaan tot het tweede deel van mijn lezing. De kwestie van bewustwording kan op zovele wijzen worden gesteld, dat het onmogelijk is voor een ieder de juiste weg of mogelijkheid aan te wijzen. Er gelden echter bepaalde regels. Die regels lijken vele mensen in de stof haast dwaas. Toch wil ik ze hier allereerst in de vorm van artikelen voor u neerleggen. Wanneer gij een bepaalde taak op u neemt, Artikel 1: overweeg haar dan goed. Maar als gij haar overwogen hebt, vertrouw dan op uzelf, op de God waarin gij gelooft en op de krachten die achter u staan. Aarzel niet en handel, wetende dat waar gij overdacht hebt aanvaard - de vervulling van deze taak of opdracht voor u te allen tijde een verdere openbaring van het ware “ik” zal betekenen, een vergroting van harmonie met de wereld en het scheppen van omstandigheden en toestanden, die voor anderen in die wereld noodzakelijk zijn. Voor elke bewustwording - en zeker voor de vergroting van bewustzijn rond het Artikel 2.: “ik” - is schuldgevoel een van de grootste demonen. Voel u nooit schuldig; erken uw fouten en verbeter ze. Wanneer een fout in het verleden is vastgesteld, noteer die en leg deze in u vast. Zodra de mogelijkheid zich voordoet een compensatie te scheppen, schep die dan. Spreek echter niet over schuld of verleden. Leef in het heden en volbreng in het heden alles, wat u vrede geeft met uzelf, wat uw harmonie met de kosmos vergroot en waardoor het evenwicht in uw eigen leven volgens eigen bewustzijn zich scherper openbaart. Artikel 3.: Zoeken in de wereld is overbodig voor allen, die streven. Streven is beter dan zoeken. Want hij, die streeft, vindt op zijn weg al hetgeen noodzakelijk is om zijn streven te voleinden. Beschrijf nimmer de weg, langs welke gij het doel wilt bereiken. Aanvaard alle middelen u daartoe gegeven. Indien gij het doel hebt gesteld, zal u het bewustzijn en het vermogen worden geschonken om die taak goed te vervullen. Dit geldt echter niet voor beperkte stoffelijke zaken en taken, die met het “ik” samenhangen.
22
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 2 - Ontwikkeling van het IK. Artikel 4.: Leven wil vóór alles zeggen: ervaren, bewust zijn en handelen. Een betere bewustwording van het ik” kan nooit worden verkregen door daadloosheid. Een verdere bewustwording kan nooit worden verkregen door bespiegeling alleen. Stel voor uzelf vast; het doel, dat ik mij heb gesteld en de mogelijkheden, die ik vind in mijn ogenblikkelijke wereld, zijn de hoofdzaak. Door daarmede te werken schep ik automatisch voor mijzelf al, wat voor mij nodig is en verkrijg automatisch de volledige harmonie, die begeerlijk is en mij tot een verdere bereiking voert. Zie nimmer op tegen al wat occult, geheim Artikel 5.: of paranormaal wordt genoemd. Respecteer uw meester, maar vereer hem niet. Erken en aanbid uw God, maar wees niet Zijn slaaf. Gij zijt. Uw zijn, als deel van het kosmisch geheel, is even belangrijk als dat van ieder ander. Gij zijt even belangrijk als de door u erkénde openbaring Gods. De grote openbaring Gods valt buiten uw bewustzijn. Ga altijd rechtuit. Streef voor uzelf. Vrees de boze en het boze niet. Vrees niet, dat gij het goede van u zult afstoten. Zolang gij zelfstandig en oprecht gaat, handelt en denkt en daarbij niet in strijd komt met uzelf, zult gij alle krachten kennen als dienaren. Geen enkel wonderlijk resultaat of gebeuren kan u de mindere maken van een ander, want gij bezit in uzelf misschien meer, ofschoon gij dit niet erkent. Zij, die naar beheersing en bewustwording Artikel 6.: streven, dienen zich als hoofdregel te stellen: niets ontken ik, niets beken ik, alles bén ik. Wie ontkent en afwijst, wijst een deel van zichzelf af. Zijn bewustzijn n.l. omtrent hetgeen hij erkent of ontkent leeft in hem. Hij, die erkent, neemt de beperking van zijn eigen wezen en weten aan als waarheid. Hieruit volgt waan. Gij zijt alles, al wat rond u is, al wat in u is, al wat gij eens zult zijn. Al deze dingen leven in u, zij worden uit u geopenbaard en brengen u de volledige bewustwording van al het zijnde. Dit laatste moet worden erkend om de nodige bewustwording en groei van het “ik” mogelijk te maken. Uit deze artikelen blijkt, dat het streven naar een groter bewustzijn voor het “ik” belangrijk is, zodra men de beheersing daarvan mede als doel stelt. Het grootste bewustzijn, dat niet wordt beheerst, is chaotisch en kan nooit de kosmos aanvaarden, die harmonisch is. Maar wanneer het “ik” zichzelf voortdurend uitbreidt, wanneer het voortdurend - en bij voorkeur langs een bepaalde weg - ernaar streeft meer kennis te verkrijgen, meer aan te voelen, meer te beleven, zal het door het kiezen van die weg alleen reeds zichzelf aanmerkelijk vergroten. Door de beperking van ons streven hebben wij de mogelijkheid van beheersing. Ik wijs op hetgeen wij een vorige maal hebben gezegd: Tracht niet alle dingen tegelijk te beheersen want dit is onmogelijk. Beheers één ding tegelijk, maar dan zo volledig mogelijk. Gij, mijne vrienden, zoekt naar een praktische weg van bewustwording. Ik geef u deze praktische weg in de volgende proeven: Eerste proef: Tracht - al is het maar voor één ogenblik - uzelf - volledig te vergeten. Vergeet wat gij zijt, man of vrouw vergeet wat gij zijt op deze wereld, arm of rijk, dom of verstandig. Vergeet alle dingen buiten het zijn. Tracht dit te bereiken. Tracht dit te ondergaan. Aanwijzingen voor het volbrengen van deze proef: deze proef kan alleen worden afgelegd op een ogenblik, dat men zich redelijk goed gevoelt en een zekere vrede met zichzelf heeft. Wanneer men in deze toestand verkeert, is het verstandig zich van licht en geluid af te sluiten. Men kan dit desnoods doen door de ogen te bedekken en de oren tijdelijk af te sluiten. (Wees voorzichtig dat u dit niet al te goed doet, anders hebt u medische hulp nodig om de afsluiting te verwijderen.) Wanneer gij zo volledig mogelijk zijt afgesloten, leg u dan zo rustig mogelijk neer. Tracht door voor uzelf te zeggen: “dit wil ik niet zijn” de voor u belangrijkste delen van uw ogenblikkelijk leven één voor één af te snijden. Zij moeten erkend worden vóór zij verworpen kunnen worden. Wanneer gij dit alles op een grote hoop naast u hebt gesteld, blijft voor u alleen nog over een soort “ik ben” en “wat ben ik?” Probeer dan een ogenblik de gedachte stil te zetten en u zult ervaren, hoe duizenden impressies tegelijk op u afstormen. In dit ogenblik moogt u zich daarmee niet bezig houden. Dan is een zeer belangrijke stap gedaan op het pad naar bewustwording.
23
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 2 - Ontwikkeling van het IK. Tweede proef: Zet uzelve neer en tracht daarbij zoveel mogelijk harmonisch te zijn en ook de levensstromen te richten. Hierbij moet gij trachten u voor te stellen dat gij doordringt in een kleine wereld. Bouw uzelf een droom op van het innerlijk van een waterdruppel of van de vreemde werelden binnen het atoom, als gij dit kunt. Tracht die kleine wereld binnen te gaan en u daarvan deel te voelen. Als ge dit hebt gedaan en daarin voor één ogenblik slaagt, dan hebt ge in uzelf bepaalde harmonische elementen van de microkosmos ontdekt, de kleinere en voor u onzienlijke wereld en ge zult deze te al en tijde met uzelf blijven vereenzelvigen. Deze indruk blijft. Zij zal via het onderbewustzijn en bepaalde harmonische afstemmingen - ook via bovenbewustzijn of geest - het voor u mogelijk maken meer met het kleine leven rekening te houden en daarover een grotere beheersing te verwerven. Te volgen methode: Het best luistert men naar rustige muziek en ligt of zit ontspannen in gedempt licht. Gebruik geen alcoholica en bij voorkeur niet al te veel stimulerende dranken als b.v. de geliefde koffie. Probeer voor uzelf een droom op te bouwen. Steun deze desnoods door het bezien van platen of het lezen van een klein artikel. Het is niet belangrijk dat wat gij u voorstelt werkelijk is, maar dat gij u één gaat voelen met het kleine. Zie de vreemde dieren in de waterdruppel rond u even groot of groter dan gij zelf zijt. Stel u deze in grote wouden voor. Voel de spanning van de oppervlakte van een druppel, die ge niet kunt doorbreken. Kortom, bouw u een droom op, waarin gij microscopisch klein zijt. Probeer aan te voelen, dat dit werkelijk is. Wanneer dit voor een ogenblik bereikt is, is het reeds voldoende. Dit dient om een bepaalde innerlijke afstemming te verkrijgen. Derde proef: deze kan het best worden genomen, wanneer u de nachtelijke hemel kunt zien of wanneer u in staat bent u daarvan en voorstelling te maken b.v. uit sterrenkaarten e.d. Wederom, zet u ontspannen neer. Bij voorkeur in gedempt licht. Muziek als begeleiding zou ik u niet aanbevelen, tenzij zij wordt gebruikt om licht gedruis of geluid uit de omgeving te overstemmen. Hebt ge het zover gebracht, stel u dan de sterrenhemel voor of beschouw haar, zo ge dit kunt. Probeer u voor te stellen dat ge groter en groter wordt. Probeer a.h.w. een ogenblik de maan te beroeren als een kind een bal en verder te groeien tot rond u de sterren staan als lichtende schijven. Wederom, de voorstelling is belangrijk, de realiteit ervan nog niet. Tracht u één te voelen met deze grote wereld, tot gij zijt als een geest, die zelve ster is door een lichtende schijf die hij hanteert. Tracht met de sterren te gaan. Zie de aarde een ogenblik onder u wervelen en keer terug. Het volbrengen van deze oefening werd ten dele reeds omschreven en berust dus wederom op suggestieve waarden. Deze suggestieve meditatie vorm is erop gericht ook een afstemming op het hogere, het grotere te verkrijgen. Wanneer aldus een afstemming zowel op de micro- als op de macrokosmos is verkregen, volgt hieruit - vooral bij herhaling van de oefeningen - een sterker gevoel van eenheid met het totaal van het zijnde. Hierdoor zal o.m. via onder- en bovenbewustzijn, maar ook wel degelijk via de geest (het contact met de geest) voor u een meer harmonisch beeld ontstaan. Gij krijgt een gevoel, of gij uw wereld beter begrijpt en kent. Dit maakt het u mogelijk juister te handelen en geeft u meer redenen tot beheersing, waar dit noodzakelijk is. Dergelijke proefnemingen, vrienden, beveel ik u niet aan voor de grap. Het zijn oefeningen, die aan menig leerling in het oosten worden voorgelegd. Het zijn beginoefeningen en zij zijn zodanig ingericht, dat ze voor u allen wel ongeveer te volbrengen zijn. Het is een droom, die gij bouwt. Probeer niet de werkelijkheid op te bouwen. Misschien zult gij daartoe eens in staat zijn, nu nog niet. Bouw u rustig een droom, maar tracht u in die droom één te voelen met de wereld, die ge opbouwt. Hierdoor vindt ge de juiste instelling en de juiste afstemming. Instelling en afstemming zijn nodig. Afstemming om de juiste harmonieën te kunnen bereiken, die voor het “ik” noodzakelijk zijn; instelling om eigen kracht te kunnen voegen bij de krachten rond het “ik” en zo de bewuste beheersing te kunnen bevorderen. Ik meen, dat ik u met deze les voor heden genoeg heb gegeven. VOOROORDEEL Uit de eerste les blijkt, dat het “ik” - kosmisch zijnde - volmaakt is geschapen. Het beleeft dus wel, maar kosmisch gezien zijn deze belevingen gebonden aan de eigenschappen van de 24
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 2 - Ontwikkeling van het IK. schepping zelf. Nu stellen wij, dat de eigenschappen van de schepping de wetten van de Schepper zijn, omdat zij onveranderlijk blijven en te allen tijde hetzelfde zijn. De kwestie van eenzijdigheid, of vooroordeel kan soms ontstaan, als wij in ons beleven van het werkelijk “ik” het kosmisch IK - ertoe overgaan om slechts één kant te ontwikkelen of slechts één kant te zien. Ik zal trachten dit duidelijker te maken. Wij leven onder bepaalde wetten. Nu is er één wet, die voor elke mens altijd geldt en dat is de wet van oorzaak en gevolg. Daarentegen kan soms b.v. de wet van compensatie binnen een bepaald leven niet tot uiting komen. Wanneer wij bepaalde wetten dus niet en andere daarentegen zeer sterk beleven, zullen wij geneigd zijn ons wezen geheel te richten op die wetten, welke wij hebben erkend. Dit is heel begrijpelijk, maar daardoor laten wij andere zijde van ons wezen buiten beschouwing. Want elke wet is een zijde van ons leven. U zou dit kunnen vereenvoudigen, als u in plaats van over kosmische wetten of over een kosmisch Ik zou gaan spreken, over een eenvoudig mens met zijn menselijke eigenschappen. Zeg, dat iemand wordt geboren met een grote aanleg voor muziek, zomede een grote wiskundige begaafdheid en daarnaast b.v. met een scheppend talent op literair gebied. Dat zijn dan drie eigenschappen, welke deze mens bezit. Als hij nu echter één van die eigenschappen boven alles stelt, dan zien wij - als hij volwassen is - in hem b.v. het beeld van de mathematicus, die ongetwijfeld voor zijn genoegen wat musiceert, maar tevens probeert zijn mathematische structuren en inzichten in de muziek tot uitdrukking te brengen. Hij schrijft misschien wel eens een artikel, maar alleen over mathematische onderwerpen. Want de wiskunde is zijn eigenlijk leven en al het andere beschouwt hij als daaraan ondergeschikt. Daardoor komt hij ook niet tot het leveren van een werkelijk schone muzikale prestatie. Hij kan het scheppen of herscheppen in de muziek niet zo volledig beleven als wenselijk zou zijn. Hij is ook niet in staat de problemen, die in hemzelf leven, in een roman zo tot uiting te brengen, dat andere er iets aan hebben. Zelf ziet hij dit echter niet in en hij meent, dat hij uitgaande van de mathematica - de enig juiste weg kiest. Het gevolg is dat hij in dat leven bepaalde dingen minder goed doet, dan hij zou kunnen doen en dat zijn aandacht niet gericht is op het totaal van zijn begaafdheden maar op een enkel facet daarvan en dat hij met zichzelf in strijd zal komen, omdat hij anderzijds toch de behoefte hééft om muzikaal of literair te scheppen. Als we dit voorbeeld nu weer herleiden tot het kosmisch Ik, dan kunnen wij zeggen: Dit kosmisch ego wordt geboren met alle eigenschappen die het ooit zal kunnen bezitten. Het openbaart in een leven soms echter slechts één eigenschap. Het gaat dus naar de wereld om te leren en begint daar heel rustig te zeggen: Ik moet leren verdraagzaam te zijn, ik moet leren geduld te hebben, ik moet hier leren oorzaak en gevolg beter te begrijpen, ik moet grotere harmonie scheppen, ik moet loskomen van te grote gebondenheid aan de massa, of ik moet gevoel krijgen voor de totaliteit van de mensheid enz.. Dat wil zeggen dat al die andere aspecten, die in die mens - kosmisch gezien - besloten liggen, buiten beschouwing blijven. Maar die mens wordt ook beïnvloed door de geest. Het is niet alleen zijn stoffelijk wezen of zijn ene incarnatie, zijn ene wereld, die zijn “ik” uitmaakt. Het gevolg is, dat hij eenzijdig is. Even eenzijdig of nog eenzijdiger dan de mathematicus uit mijn voorbeeld. Door deze eenzijdigheid echter zal hij - en vaak gedurende lange tijd - een vooroordeel hebben tegen alle andere eigenschappen, die bij hem behoren. Hij zal menen dat alles tot verdraagzaamheid of harmonie of iets anders herleid moet worden en niet beseffen, dat elk deel harmonisch mét het andere moet groeien, omdat nu eenmaal de ziel in zijn volmaakte vorm misschien het best vergeleken kan worden met een sneeuwkristal, dat buitengewoon samengesteld is, tegelijk buitengewoon symmetrisch en in deze symmetrie de uitdrukking is van een bepaalde volmaaktheid. De stelling omtrent vooroordeel, zoals wij die in de eerste les van cursus 1 hebben geformuleerd, betekent niet meer of minder dan dat als wij uitgaan van slechts één bepaald standpunt, dit wél de grondslag kan zijn van een stoffelijk leven, maar dat het niettemin een eenzijdigheid is, waardoor andere, even waardevolle aspecten worden verworpen, die evenzeer tot het wezen en het leven behoren. Hieruit ontstaat een niet te rechtvaardigen vooroordeel, dat ongetwijfeld door meer pijnlijke omstandigheden en ervaringen zal moeten worden 25
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 2 - Ontwikkeling van het IK. overwonnen, omdat wij slechts in een harmonische en a.h.w. symmetrische ontwikkeling kosmisch tot ons recht kunnen komen. INNERLIJKE VRIJHEID Wanneer een mens vrijheid zoekt, moeten wij voorop stellen dat hij een bepaald iets zoekt, wat hij als vrijheid omschrijft. Dit is tenminste zo in de stof. Maar in het innerlijk leven is het anders. Bestaat er in het uiterlijk leven een grote reeks begrenzingen als b.v. wetten, opvattingen en maatschappelijke verhoudingen, zo zijn deze in het innerlijk leven niet of bijna niet aanwezig. Wat is het dan wat ons innerlijk bindt? Voor een groot gedeelte ons onvermogen om zelf redelijk te denken en afstand te doen van hetgeen wij in een uiterlijke wereld beleven. Een mens wordt grootgebracht met bepaalde begrippen, met bepaalde leerstellingen, met een bepaald geloof, b.v. met het idee dat hij geen spruitjes mag eten, omdat het zondag is. Hij zal dan nooit op zondag spruitjes willen eten, omdat dit zondig is; en daarin schuilt de fout. U mag rustig de maatschappelijke maatregelen of normen erkennen. Maar innerlijk vrij zijn betekent, dat je althans innerlijk de regels overboord gooit. Innerlijk bestaat er maar één ding: het contact, dat je kunt krijgen met God, met de wereld, met de kosmos. Dat is hetgeen waar alles om draait en elke poging esoterisch of zelfs exoterisch te stijgen tot een nieuwe vorm van bewustzijn draait uit op het zoeken naar die harmonie. Zolang je je vastklampt aan bepaalde dingen - van binnen uit dus - bega je de grote fout jezelf ketenen aan te leggen, waar dit niet noodzakelijk is. Je gedachte moeten zich vrijelijk kunnen bezig houden met onderwerpen, die laten we zeggen - in de maatschappij niet mogen worden besproken, of waarmee men in de maatschappij last zou kunnen krijgen. Men moet innerlijk in staat zijn om nuchtere kritiek uit te oefenen, zowel met gevoel, beleven als met het verstand op al wat men heeft geleerd, wat ons is voorgeschoteld. Men moet n.l. een eigen wereldbeeld hebben. Innerlijke vrijheid betekent dus in feite het verwerpen van de uiterlijke banden, zodra je je terugtrekt in de binnenkamer van je eigen wezen, in je eigen psyche. Hoe dit vrijmaken te bewerkstelligen? Ik zou in de eerste plaats zeggen: kijk goed uit wat je uiterlijk doet en wat je innerlijk gelooft. Voordat je n.l. aan een bevrijding van het innerlijk kunt beginnen, moet je eerst vaststellen, in hoeverre je innerlijke wereld en je uiterlijke wereld met elkaar in overeenstemming zijn. Wanneer het je blijkt dat je uiterlijk om de een of andere reden niet aan een innerlijke aanvaarding kúnt beantwoorden, moet er ergens iets fout zijn. Dat kan aan u liggen of aan de wet of aan de wereld, maar die fout moet worden vastgesteld. Wanneer wij dit hebben gedaan, redeneren wij verder. Wij gaan dan zeggen: “Wat is nu voor mij hier bruikbaar? Waarom maak ik deze fout?” Het antwoord daarop wordt vaak heel vlot gegeven, b.v.: “Zonder dat zou ik in de wereld niet vooruit kunnen komen.” Dan is het redelijk wederwoord: “Wanneer mijn doel is in de wereld vooruit te komen, mag ik mijzelf niet binden aan concepten, die mij daarbij in de weg staan. En wanneer ik dit tóch wil doen, omdat ze voor mij innerlijk wáár zijn, moet ik derhalve de uiterlijke vorm daarbij aanpassen.” Dit proces met zijn moeilijkheden breng ons een stap verder. Wij zijn n.l. nu niet meer gebonden aan tegenstrijdigheden, maar hebben deze overboord gegooid. Wij hebben onszelf innerlijk en uiterlijk zo harmonisch mogelijk gemaakt. Dan gaan we punt 2. overdenken: Hoe kan ik verder komen? Wat zijn mijn wensen, dromen en gedachte? Niet alleen omtrent de hogere geestelijke wereld, maar ook als ik ze nu eens stoffelijk zou kunnen uitleven. En dan blijkt ons, dat deze b.v. kunnen zijn: liefde, rijkdom, gezondheid, geestelijk licht, geestelijke kracht, enz. Dat verlangen heeft weer een grond, een reden. Als ik die reden kan erkennen, dan blijkt dat ik b.v. geld wil hebben, omdat ik geen vertrouwen heb in mijzelf en in de wereld. Alles wat er toe leid dat ik mij innerlijk niet zeker voel moet worden herzien, totdat ik het gevoel krijg dat ik wél zeker ben. Ook zo word ik weer vrij. Dan ga ik mijzelf verder afvragen: waarom aarzel ik? Wat is de reden van mijn aarzeling? In 9 van de 10 gevallen zult u ontdekken, dat u bevreesd bent een figuur te slaan; met andere woorden dat u innerlijk aan anderen een bepaalde houding toekent, een bepaalde 26
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 2 - Ontwikkeling van het IK. gedachtegang, een bepaalde reactie. Ook dit is foutief. Dat kúnt u niet met zekerheid doen. Dientengevolge moet u trachten ook dit van u af te werpen. Zo gaat u al het overbodige, dat uw voorstellingsleven en uw innerlijk leven a.h.w. beperkt, langzaam en voorzichtig naar buiten projecteren. Dat mogen dan uiterlijkheden blijven, maar innerlijk mag ons dat niet hinderen. Je wordt zo vanzelf psychisch vrij, d.w.z. in het totaal van stoffelijke en geestelijke waarden, welke tezamen de persoonlijkheid vormen. Hebben wij dit bereikt, dan gaan wij zoeken naar de kráchten, die in ons leven. Dus dán eerst. Eerst vrij baan maken. De kracht, die in ons leeft, kan soms een droom zijn. Soms is ze een weten omtrent een innerlijke roeping of het aanvoelen van een kracht, een steun of een hulp. Wij hebben meestal op deze te weinig acht geslagen. Wij laten haar overweldigen door buiten ons liggende omstandigheden, de eigen lichamelijke toestand en al wat hierbij hoort. Wij proberen nu die kracht in ons innerlijk leven zo scherp mogelijk te zien en te definiëren. Wat blijkt? Door nu de uiterlijke omstandigheden te verwerpen kunnen wij in onszelf iets gaan aankweken, dat in feite tot de zending van de geest op aarde behoort. Zo wordt de geest vrij en alles, waarin die geest zich onmiddellijk kan uitleven (als bewustzijn, onder- en bovenbewustzijn enz.) deelt in die vrijheid. Grotere vrijheid kan een mens in de stof niet verwerven. Wordt men echter van de stof bevrijd, dan blijkt dat geestelijke vrijheid nog veel meer behelst. Wij zijn n.l. gewend bepaalde vormen en normen te associëren met bepaalde krachten en verschijnselen. In de geest moet je dan ook nog leren, dat deze dingen niet noodzakelijk met elkaar verknoopt zijn. Wij zien dan dat een bepaalde kracht duizend vormen kan aannemen en toch dezelfde kracht blijft. Wij leren de krácht te aanvaarden en niet meer de vorm. Ook dit betekent een vrijmaking van de geest, die nu boven de vormenwerelden uitstijgt en een veel rijker veld van ervaring vindt. Gaan wij nog een stap verder, dan blijkt ons dat in ons krachten leven, die volledig gelijk zijn aan hetgeen buiten ons geopenbaard wordt. Wij gaan dan de kracht in ons en dat wat wij buiten ons zien als eenheid beschouwen. Daarin vinden wij voor het eerst de vrijheid van de kosmos. Dit tweede gedeelte is minder belangrijk dan het eerste, dat is duidelijk. Voor ú althans. Want jezelf geestelijk vrijmaken betekent in de eerste plaats alle ongerechtigheden a.h.w. in jezelf en je eigen leven trachten te verklaren of zo te ontleden dat je zegt: Van binnen ben ik niet belast door een voortdurend weerkerend schuldbewustzijn. Ik ben niet meer belast met vooroordelen, die in feite niet tot mijn wezen behoren. Ik ben niet meer belast door de noodzaak een bepaalde geloofsvisie te aanvaarden, omdat ik dat nu eenmaal uiterlijk doe. Ik voel dat ik innerlijk verder kan gaan. Zo schept u de mogelijkheid uw innerlijk wezen verder te ontplooien en zult u op den duur veelal daardoor ook een groter stoffelijke vrijheid verwerven. De belangrijkste regel voor alle bevrijding is n.l. deze: Je moet jezelf zijn zo goed je kunt en voor zover je kunt, ten koste van alles, uitgezonderd anderen. Je moogt nooit jezelf zijn en anderen daarvan de lasten laten dragen. Bij anderen moet je je aanpassen. Zodra het echter jezelf betreft en het om jezelf gaat, moet je weten wat je wérkelijk wilt. Niet wat je denkt of wat je voor een ogenblik droomt, maar wat je werkelijk wilt. En dit zo harmonisch mogelijk uiten en innerlijk beleven. Wie deze vrijheid heeft gewonnen, heeft een grote stap voorwaarts gedaan op het geestelijk pad, maar tevens voor zichzelf stoffelijke vrede en stoffelijk geluk verzekerd en een eenvoudige en over het algemeen buitengewoon prettige overgang. Kortom, al datgene waarvan de mensen dromen en waarom ze bidden, maar wat ze zo zelden bereiken, omdat ze tegen zichzelf leugenaars blijven of zich innerlijk voortdurend blijven meubileren met gedachte, beelden enz., die niet bij hun wezen passen.
27
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK.
DERDE LES - KRACHTEN IN HET IK
In de mens zijn twee krachten. Zij slingeren zich als slangen langs de ruggengraat. Zij vormen gezamenlijk het totaal van de levenskracht, het totaal van het menselijk vermogen, zolang de menselijke geest in het menselijk lichaam verblijft. Wij onderscheiden deze krachten in: de kracht van vuur of licht en de kracht van leven of eenheid. De kracht van vuur of licht, ook wel eens kundalini-vuur genoemd, is te gebruiken om in het “ik” buitengewone kwaliteiten van stoffelijke geaardheid te ontwikkelen. Met kundalinivuur kunnen wij o.m. grote stimulansen geven aan het totaal van de menselijke organen. Wij kunnen de hersenen actiever doen worden; wij kunnen ze met zoveel activiteit en zoveel kracht doordrenken dat zij in staat zijn hun totale inhoud aan ons bewustzijn terug te geven. Helaas kunnen wij een dergelijke prestatie slechts een korte tijd volhouden. Wegens de concentratie, welke voor het opwekken van het kundalini-vuur noodzakelijk is en ook de concentratie op meer abstracte waarden, als regeling van ademhaling en lichaamsstromen, kunnen wij meestal niet komen tot het direct gebruiken van alle capaciteiten, die dit vuur ons zou kunnen verlenen. Ook in de oude tijd heeft men daarover reeds veel nagedacht en is men tot het gebruik van bepaalde technieken gekomen. Deze technieken zijn toegepast om het “ik” (althans wanneer de mens zich van zichzelf bewust is) zo te ontwikkelen en te ontplooien, dat hij zonder grote concentratie te allen tijde over een deel van deze kracht de beschikking kan hebben. U zult begrijpen, dat een dergelijke kracht niet zonder meer door iedereen en ten volle kan worden opgewekt. Toch wijs ik u er op, dat voor elk uwer practisch, de mogelijkheid bestaat dit te volbrengen. Daarbij mogen wij geen gebruik maken van voor de leek gevaarlijke yogaoefeningen. Dit zou voor velen tot mislukkingen en zelfs ongevallen kunnen leiden. Wat wij echter wel doen is dit: 1. Wij ontspannen ons wederom en stellen ons in op harmonie, zoals dit in de vorige les is omschreven bij oefening 1. Dan trachten wij door een geregelde ademhaling - waarbij de uitademing zo diep mogelijk is (de inademing interesseert ons niet) - onszelf in een zeker ritme a.h.w. te laten wiegen. Wij denken hierbij aan dat deel van het lichaam, waar de primitieve mens een stuk staart als appendix droeg. Wij trachten daar bij de aanzet van de staartwervel gloed te gevoelen. In de praktijk blijkt, dat deze gloed zich iets hoger openbaart. Het is over het algemeen een milde warmte, geen werkelijke gloed en ook geen vlammen die langs de ruggengraat opstijgen. Deze warmte zullen wij telkenmale weer trachten op te wekken. Regelmatig. Wij stellen hieraan geen bepaalde voorwaarde. Dit zou verkeerd zijn. Het zou het ons onmogelijk maken deze kracht regelmatig op te wekken. Op den duur zal u blijken, dat de warmte zich - ook zonder concentratie of voorstelling uwerzijds - tot ongeveer lendenhoogte, verheft. Er ontstaat hier een plaats, waar u een zeer aangenaam warm gevoel krijgt; en deze bijna tintelende warmte schijnt door een deel van uw lichaam te gaan. Wanneer u dit hebt bereikt, behoeft u niet verder te gaan en is het voldoende deze oefening voortdurend te herhalen, laat ons zeggen eens per 2 á 3 dagen. Hierdoor komt voor de mens een grote hoeveelheid zenuwkracht beschikbaar. Deze zenuwkracht wordt o.a. gebruikt voor bepaalde organen en voor de hersenen. Wanneer wij deze oefeningen enige tijd hebben gedaan, zullen wij merken dat het denken gemakkelijker gaat. Ook blijkt, dat de gedachtegang meer logisch is en bepaald meer harmonie in zich draagt met al hetgeen rond ons is. De mens, die minderwaardigheidsgevoelens heeft, zal deze - zoals in de vorige lessen reeds werd gezegd - moeten trachten te overwinnen; want deze kunnen een belemmering zijn. Wanneer u nu voelt, dat deze kracht uw denken verscherpt, kunt u bepaalde geheugenoefeningen beginnen. De eenvoudigste daarvan is de associatieoefening. Neem een willekeurig beeld, voorval of voorwerp. Tracht u alles te herinneren wat daarmede vroeger in uw leven in verband stond. Wanneer u dit een paar maal hebt gedaan, zult u 28
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. ontdekken, dat de herinnering zich zeer ver uitstrekt en soms zelfs schijnt door te dringen in de korte periode, dat u leefde vóór de geboorte en misschien in het geestelijk leven, dat daaraan vooraf ging. Houdt u met die herinneringen uit het verleden niet te veel bezig; dit is een oefening. Door deze oefening wordt een groot gedeelte van uw bewustzijn - en zeker van uw denkvermogen - zozeer gestimuleerd, dat u niet alleen al uw herinneringen en kennis practisch voortdurend als paraat moogt beschouwen, maar dat u tevens een steeds kleiner deel van uw eigen denken aan het onderbewustzijn overlaat. 2. Bewuster leven houdt in, dat wij kunnen zorgen voor een voortdurend beter, zuiverder en harmonischer leven. Want als ik mijn eigen beweegredenen besef, kan ik daaruit en uit mijn kennis de conclusies trekken om zo te leven als voor mij noodzakelijk is. Als noodzakelijk wordt voor de mens in dit opzicht geacht: Vrijheid van denken, dus ondogmatisch. Besef van eigen persoonlijkheid, ook zoals deze stoffelijk op de omgeving is gebaseerd. Het inzicht, dat er contacten bestaan tussen u en andere mensen en het gebruikmaken daarvan. (Hierbij komt telepathische begaafdheid op de voorgrond.) Het beheersen van de ademhaling (zoals reeds is geleerd) en het gebruiken van de kracht scheppen tezamen voor ons de mogelijkheid in een toestand van verhoogde sensitiviteit a.h.w. sneller in de wereld te reageren en sneller uit die wereld kennis te putten. De gemiddelde leessnelheid kan b.v. alleen al op deze wijze en zonder verdere training, vervijf- tot verzesvoudigd worden. Mét training kan dit tempo nog aanmerkelijk worden verhoogd. 3. Het feit, dat wij de beschikking hebben over kracht (een zenuw- en levenskracht), die alle organen kan stimuleren, maakt het ons mogelijk tekorten waarvan wij ons bewust zijn zeer snel en doelmatig aan te vullen. Wanneer wij ergens pijn bespeuren of wanneer wij ons onaangenaam of zwak gevoelen, dan is het voldoende deze kracht op die lichaamsdelen te richten, zonder daarbij ook maar enige fout van te voren aan te duiden. Het resultaat zal zijn, dat wij door de verhoogde levenskracht in staat zullen zijn de pijnen te verdrijven, kwalen te overwinnen, onszelf ongevoelig te maken voor van buitenaf komende storingen, zowel als voor door anderen veroorzaakt lijden. Wij krijgen de algehele beheersing over onszelf. 4. De kracht, die wij op deze wijze uit dit levensvuur putten, kan ook gebruikt worden om onze eigen uitstraling of aura aanmerkelijk te versterken. Deze versterking zal men zich niet in een bepaalde kleur of tint mogen voorstellen, want zij is slechts een versterking van de bestaande uitstraling, meer niet. Deze uitstraling krijgt hierdoor een semi-physiek effect en zou door meer geschoolden kunnen worden gebruikt o.m. voor het afwijzen van vuil, water, vuur en aarde. Zij zou eventueel zelf kunnen worden gebruikt tegen mensen, die niet met het “ik” harmonisch zijn. Deze worden daardoor automatisch afgewezen. Wat de tweede of donkere slang betreft, die - zoals ik u reeds zeide - in ons leeft, zij is een symbool van eenheid. En ik denk hierbij zeker niet in de eerste plaats aan de sexuele contacten of sexuele eenheid, die er soms door kunnen worden uitgedrukt. Deze zwarte invloed is niet demonisch, ofschoon zij voor óns vaak demonisch schijnt, want wij zijn gericht op het lichte. Onthoud echter, dat licht ook in de mens niet zonder duister en duister niet zonder licht bestaat. Uw “ik” bestaat uit twee delen. Zij worden uitgedrukt in de twee slangen, die zich omhoog kronkelen in uw wezen. Beide zijn niets anders dan lichtschichten van de kosmos. Wanneer één daarvan ons donker toeschijnt, dan is dit omdat zij in haar oorsprong zozeer naar de oermaterie en de oergeest toe streeft, dat voor ons - die in een vormenwereld leven en die de sterren willen zien uitzaaien over het Al - dit “schijnbaar Niet” onaanvaardbaar is. De kracht, welke hierin schuilt, is echter een volledige oerkracht. Zij kan niet worden gebruikt om onszelf te versterken. Het vuur kan dit; dat is positief. Maar de wereld, die rond ons bestaat - zowel nu in de stof als later in de geest - is grotendeels oerkracht en oervorm, die slechts tijdelijk door ons voorstellingsvermogen, door onze persoonlijke gedachte en invloed worden gevormd of gewijzigd. Alles wat buiten ons ligt, is echter harmonisch met die duistere slang. Onthoudt u dat. 29
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. Wij kunnen de kracht hiervan gebruiken om tot harmonie met alle waarden te komen, die geen zuiver persoonlijke wil hebben op ons eigen vlak of niveau. Voor het opwekken van deze duistere kracht gebruiken wij uit de aard der zaak enigszins andere methoden. Inspanning treedt in de plaats van ontspanning. Lichaamsoefeningen, die vermoeien, hard werken en voortdurende en geforceerd, snelle bezigheden in de buitenlucht, voor zover het lichaam dit kan verdragen, zijn hierbij zeer nuttig. Wij mogen ons hier niet ontspannen, wij moeten ons inspannen. Door de inspanning n.l. vergeten wij alles behalve de stoffelijke contacten en resultaten. De mens zal de hieruit voortvloeiende eenheid in zichzelf aanvoelen als een soort uitputting; er ontstaat een soort onverschilligheid. Het is deze onverschilligheid, waarvan wij uitgaan. Eerst wanneer wij deze noodzakelijke vermoeidheid voelen, kunnen wij ons richten op het contact met het “schijnbaar Niet”. Wij gaan op in de gedachtegang van een kosmos zonder vorm of wezen. Het Al is amorf. Wij trachten te rusten. Er wordt een zekere prikkelende kilte in ons merkbaar. Deze kilte is eigenaardig genoeg zeer begrensd en vaak niet groter dan een gulden. Is eenheid voor u geestelijk een stimulans, die warmte geeft, die u innerlijk verhit, doet branden als een kaars a.h.w., zo is dit iets, wat u op een bepaalde plaats zo afkoelt, dat die plaats bijna dood schijnt te zijn. Zij ligt eigenaardig genoeg ook bij de ruggengraat en kan verschuiven; bij de beginneling ligt zij wederom bij aanzet van het staartbeen en bij de ver-gevorderden tot ongeveer bij de aanzet van de nekwervel. Het is niet aan te bevelen zonder goede leiding door te gaan, want dit is voor degene, die niet vergevorderd is in het beheersen van het levensvuur, zeer gevaarlijk. Indien wij deze eenheid ervaren, ontstaat echter ook de passiviteit, die nodig is voor contact met geesten (zoals ik ben dus); met bepaalde goden (geesten, die voeren en leiding geven); bepaalde demonen (geesten, die alleen als geest leven, maar niet in uw wereld werkzaam zijn. Zij behoren tot een nevenwereld.) Al dezen zijn voor ons bruikbaar. Zij kunnen ons kennis verschaffen. Zij kunnen ons inleiden in een rijk, waarin wij nieuwe macht verwerven. Het is echter af te raden te veel te doen aan de zwarte slang zonder eerst de eerste slang te beheersen, de slang van het levend vuur, het kundalini-vuur dus. Probeer alleen de eerste en laagste impuls van koude te wekken; en ga eerst verder, wanneer ge de vlam kunt laten gaan langs de gehele ruggengraat. Dit betekent, dat voor een groot gedeelte van hetgeen ik nu ga zeggen u verder moet gaan dan in deze les werd aangeduid. Ik zal u echter eerst duidelijk maken wat kan gebeuren, als u alleen dit punt van koude, dit idee van chaos, weet op te wekken. U kunt daarin volledig deel worden van het totale bewustzijn rond u. Dit is n.l. in wezen chaotisch, een afdruk van oerkracht, oermaterie, oergeest. Deze afdruk wordt in u gewekt. U bent zelf een gevormd principe. U hebt zelf een bepaald bewustzijn, een bepaalde inhoud. U weerkaatst deze in gedachte. Zo kunt u contact krijgen zowel met uw eigen mensheid (het bovenbewustzijn ofwel het bewustzijn van de wereld) als met het geestelijk bewustzijn van de meest verschillende werelden en sferen, ongeacht of deze op de uwe gelijken of niet. Tracht nooit deze als stem te vernemen. Laat ze in u groeien als gedachte. Een gedachte, op de juiste wijze ontvangen uit dit harmonisch begrip met de oerkracht, groeit als een plant. Eerst langzaam en ongezien, ontwikkelt zij zich steeds sneller, tot zij zich ontvouwt en ons een volledig en afgerond geheel toont. Er is nooit sprake van een onvolledigheid van raadgevingen of besef. Steeds is het geheel afgerond. U gelieve dit te onthouden! Wij kunnen natuurlijk verdergaan. Als u in staat bent deze kracht voldoende te beheersen, dan zal het u mogelijk zijn b.v. als medium te fungeren. U bent dan niet slechts een onbeheerst medium, u bent een volkomen beheerst medium. U weet precies wat u doet, waar u begint en aan welke kracht u zich overgeeft. U weet precies wanneer u de verbinding kunt verbreken en moet verbreken en waar u vrijelijk een ander zijn taak kan laten volbrengen. U kunt in deze omstandigheden zien. U kunt zien door middel van andere krachten (dus mediamiek) maar op eigen wens; u kunt dit evenzeer doen door uzelf te projecteren in de ongevormde kosmos en daaruit de associaties uit de ogenblikkelijke toestand tot u te laten komen. U bent verder in staat door deze kracht - indien zij goed wordt gebruikt en beheerst - de elementen te 30
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. beheersen. Het beheersen der elementen, mijne vrienden, is niet zo moeilijk als u denkt. Als wij weten wat vuur is, kan vuur ons niet deren. Indien ik vuur ben met het vuur, ga ik ongedeerd dóór het vuur. Want vlammen worden niet door vlammen verteerd. Indien ik water ben met het water, zal het mij niet verstikken of meeslepen. Een druppel water is te midden van de oneindigheid van druppels steeds zichzelve en kan, indien zij bewust is, haar eigen baan kiezen, zelfs tegen elke stroming en elk getij in. Met aarde is het precies hetzelfde. Een korrel aarde heeft een eigen leven. Dit eigen leven kan zij volledig behouden. Zij kan - als zij er de tijd voor neemt - bepalen, of zij op de bodem van de zee zal liggen of op de hoogste top van een berg zal blijven. Alles gaat uit van het oerwezen. Gij zijt niet aantastbaar door de aarde. De aarde kan u niet doden, indien u één bent met de aarde. Zij voedt u. Zij geeft u datgene, wat de zuurstof vervangt, die u nodig hebt. Zo kunt ge alle elementen beheersen, tot zelfs de lucht. En dit alles via de duistere of tweede slang, die ons in directe harmonie, brengt met de groot-kosmische krachten, die geboren zijn uit oerkracht, oermaterie en eerste vorming of oergeest. Wij gaan nu echter een schrede verder, want in onszelf sluimeren niet alleen deze krachten. Deze krachten, die vaak ongebruikt blijven, dat geef ik gaarne toe, vormen het hoofdbestanddeel van het menselijk leven. Zij zijn zeker tevens de volledige uitingsmogelijkheid van de geest. In het menselijk lichaam, dat gevormd is, bevinden zich verder nog de volgende krachtbronnen: In de eerste plaats ontstaat uit het “ik” de vorming van licht of bewustzijn. Al het bewustzijn, dat in u leeft, is harmonisch met al het gelijke bewustzijn. Zo kan bewustzijn gebruikt worden als een kracht, mits wij innerlijke harmonie kennen. Als wij in onszelf - al is het voor nog zo'n kort ogenblik - vredig en in harmonie zijn met de wereld, dan zal al wat in ons bewustzijn ligt in de wereld kunnen worden uitgestraald. In de vorige les heb ik geleerd dat al, wat door u wordt uitgestraald, tot u terugkeert. Maar wat terugkeert is verrijkt met wat buiten u bestaat. Zo versterkt u al uw eigen vermogens en bewustzijn alleen al door in een toestand van harmonie uw bewustzijn in de wereld uit te zenden. Dit doet men als volgt: Ik heb een bepaalde gedachte. Desnoods een enkel woord. Terwijl ik rustig ben en mijzelf beheers, laat ik dit woord uitgaan in de wereld. Het keert tot mij terug verrijkt met vele associaties, mijn harmonie is dan tijdelijk verstoord. Door alle associaties te verwerken wordt er een beeld voor mij opgebouwd, complexer, grootser en meer omvattend, dan ik het zelf zou kunnen scheppen. Een meditatievorm voor ver-gevorderden is dan ook het uitzenden van het woord “God” in eindeloze herhaling. God vindt overal Zijn echo en alleen door het op deze wijze uitzenden van het woord “God” zal zelfs het menselijk bewustzijn de volledige schepping in zich kunnen bevatten. Er zijn er maar weinigen, die dit kunnen. Maar ongetwijfeld bestaat er in uw leven, in uw eigen denken iets, wat voor u zeer belangrijk meditatie, is. Het kan zijn liefde. Het kan zijn harmonie of verdraagzaamheid. Het kan zelfs een probleem zijn: is dit geoorloofd of niet? Zend uw gedachte uit in de wereld. U krijgt dan niet een eenzijdig antwoord maar een uit het Al komende belichting, waarin alle voor u belangrijke aspecten van het probleem worden beschenen. Door het overzicht is het u mogelijk te handelen en bewust te reageren. Naast het bewustzijn leeft in ons verder nog een kracht, die ik moeilijk kan aanduiden. Men noemt haar soms geest, soms verbinding met de geest, soms zilveren of gouden koord. Uit de levenskracht, die in de mens bestaat plus de kracht van de geest, die in die mens leeft, wordt n.l. een verbinding geweven. Dit gebeurt volkomen natuurlijk en geschiedt kort nadat het kind is ontstaan, U zult begrijpen, dat deze verbinding, die gehandhaafd blijft zolang het leven bestaat en de eigenschappen van geest en stof in zich draagt, practisch onverbreekbaar is en zich kan wijzigen in elke verlangde vorm. In de magie worden deze krachten ook gebruikt om uit zichzelf bepaalde figuren voort te brengen. De z.g. toverleeuwen, waarvan men soms spreekt, als het over bepaalde goede kluizenaars gaat, de z.g. monsterlegers, waarvan zelfs in de Oepanishads voor een ogenblik sprake is, komen op deze wijze vaak uit de mens voort. Wanneer wij deze menging van 31
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. menselijk zijn en geestelijk wezen met onze gedachte vullen, kan zij voor ons elke vorm aannemen. Deze vorm is onverwoestbaar, zolang het leven in de stof blijft gehandhaafd. Het leven in de stof kan echter niet worden aangetast (en dat is zeer belangrijk) door de vorm, die men in het koord heeft gelegd, tenzij men deze vorm bewust van het gevaar blijft handhaven. De realisatie van gevaar neemt meestal deze vorm terug. Hieruit volgt dat wij hier dus iets hebben, wat wij als voertuig voor onze gedachte kunnen gebruiken en ze op deze wijze uitzenden. Wij kunnen hieruit een volledig reëel dubbel projecteren dat niet meer etherisch, is volledig menselijk. Alleen dit vraagt oefening en rust. Voor de leek, degene die op dit pad begint, is dit natuurlijk niet direct bruikbaar. Wat, kan hij echter wel doen? Een mens wordt door bepaalde dromen belaagd. Mensen in uw omgeving voelen de dreiging van geesten, van demonen rond zich. Gij neemt uw eigen kracht en denken; gij bouwt nu in uw gedachte - zo sterk als u kunt - een wachter. (De tempelwachters van Indië b.v. werden op deze wijze gebouwd.) Gij geeft deze wachter een opdracht. n.l. als gevaar van aantasting van uw leven bestaat al het demonische, al het kwade af te weren. Dit geschiedt, door eenvoudig uw gedachte te projecteren, nadat deze scherp zijn gevormd waarbij gij uw stof en uw geest betrekt, zult gij uzelf kunnen beveiligen. U kunt meester worden tot zelfs over uw droomwereld. U zult althans voor een groot gedeelte met uitzondering van de lichtende krachten - uw eigen milieu kunnen reinigen en zuiveren van elke geestelijke invloed. Ook dit is voor het meesterschap zeer belangrijk. U ziet er zijn zeer vele krachten in de mens en in het menselijk lichaam. Het gebruik ervan oefening. Het vraagt een voortdurend zoeken naar volmaaktheid. Waar de meeste mensen zich wel bewust zijn van deze krachten, maar deze niet in het dag- of waakbewustzijn kunnen overbrengen, is het voor ons zeer belangrijk, dat wij allereerst toegang vinden tot het onderbewustzijn. Ik gaf u reeds een methode om dit onderbewustzijn langzaam maar zeker in het bewustzijn over te brengen. Zelfs wanneer dat niet mogelijk is, zal elke concentratie op een probleem, gevolgd door een absolute ontspanning, reeds uit het onderbewustzijn de gewenste impulsen wekken. Elke mens, die weet wat onderbewustzijn is en begrijpt, dat elke impuls in zijn wezen ook in dit onderbewustzijn werkzaam is, kan - zij het niet altijd en geheel volledig - wel degelijk een gemiddelde beheersing van het onderbewustzijn tot stand brengen. Door u hierop te beroepen kunt u alle reeds genoemde eigenschappen en kwaliteiten verwerven. Nu stelt men in zeer vele landen - en m.i. niet ten onrechte: De mens, die leeft en wil heersen, zal moeten leven in overeenstemming met de heerschappij, die hij nastreeft. Indien gij de maatschappij wilt beheersen, zult gij u geheel aan die maatschappij moeten wijden en niets voor uzelf vragen. Dan zult ge dit meesterschap verwerven; dan zult ge die macht verkrijgen en uitoefenen. Als gij beheersing over uzelve verlangt, zult ge in alle dingen en te allen tijde bewust moeten zijn. Hierdoor komt men tot een reeks van leefregels. Deze leefregels, teruggebracht tot eenvoudige en voor het westen aanvaardbare vormen, luiden als volgt: Artikel 1. Gij zult beseffen, dat man nimmer meer is dan vrouw en vrouw nimmer meer is dan man, doch dat beiden elkander voortdurend behoeven. Elke verwantschap moet gebaseerd zijn op de geestelijke inhoud. Eerst dan heeft een stoffelijke bevestiging werkelijk nut. Huwen wil zeggen: geestelijk één worden. Het ware huwelijk, de geestelijke éénwording, is voor elke bewuste het grote machtsmiddel, waardoor hij tot beheersing van zichzelve komt, een begrip van de wereld krijgt en zal doordringen in de gebieden der geheimen. (Of zoals gij het misschien uitdrukt “het occulte”.) Artikel 2. In alle leven zult gij nimmer een ander beheersen. Indien het uw taak is een ander te leiden en tot een bepaald doel te voeren, dan zult ge dit doen in overeenstemming met zijn wezen en uw eigen wezen daarbij niet laten domineren. Alleen zo zult gij vrij blijven van anderen. Alleen zo zult gij uw innerlijke eenheid kunnen behouden, meester blijven over uzelve en ten goede kunnen werken voor uzelve en voor anderen. Daarom: heers nimmer over slaaf, vriend of kind, op een wijze die in overeenstemming is met uw wezen, maar erken steeds het wezen, dat in hen schuil gaat.
32
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. Artikel 3. In de mens leeft een wereld van begeerte. Vele begeerten kunnen door begrip worden overwonnen. Andere begeerten echter niet. Begeerten, die door begrip niet kunnen worden overwonnen, kunnen slechts door de praktijk worden overwonnen. Daarom, indien uw begeren onblusbaar is, blus dan uw begeren door u daaraan over te geven. Het is beter in dronkenschap te gaan, dan uit honger naar wijn niet te kunnen streven. Dit klinkt voor een westerling misschien dwaas. Daarom wil ik aan dit artikel meer commentaar verbinden. Het is zeer logisch, dat wij een bepaalde honger in ons voelen. Deze honger kan soms zijn naar voedsel, soms naar vermaak of licht, soms naar wijn, soms naar eenzaamheid. Deze begeerten zijn heel vaak geboren uit ons eigen voorstellingsleven. Wanneer dit het geval is, dan kunnen wij - zeker het gebruik van voornoemde technieken - deze voor een groot deel beheersen. Wij kunnen ze omvormen tot iets, dat voor ons bruikbaar is. Maar het blijkt, dat er in elke mens bepaalde begeerten zijn, die niet kunnen worden onderdrukt, die niet geheel kunnen worden verklaard of beredeneerd. Men neemt in het oosten aan (en voor een groot deel onderschrijf ik dit), dat dergelijke ervaringen, ongeacht het aangename of onaangename karakter ervan, noodzakelijk zijn voor de aanvullende ontwikkeling van de geest, zodat deze in een voller bewustzijn de eenheid met de schepping kan vinden. Het is duidelijk, dat - wanneer een dergelijke honger bestaat - wij haar niet volledig mogen onderdrukken. Integendeel, wij moeten trachten daaraan zover tegemoet te komen, dat deze honger overwonnen kán worden. Heel vaak is daarvoor een enkel toegeven voldoende. Dit toegeven moet natuurlijk zo geschieden, dat ge daarbij de achting voor uzelve niet verliest. Besef dat wel! De mens, die zichzelve niet acht, heeft alle beheersing verloren. Voor hem is alle macht teloor gegaan, hij wordt de slaaf van de schepping in plaats van de heerser. Het oosten bedoelt hier zeker niet mee: libertinisme. Het bedoelt daarmee slechts dat daar, waar geen overwinning mogelijk is, de praktijk (dus de rechtstreekse aanval) de enige oplossing kan geven. Ik weet uit ervaring, dat dit meestal het geval is. Artikel 4. Indien gij uzelve wilt beheersen en meester zijn over uzelve, zo zult gij nimmer mogen ontkennen. Gij moogt soms wel ontzeggen of meermalen ontzeggen, maar nooit altijd. Hij, die volledig ontzegt, erkent slaaf te zijn. Hij is niet meer de slaaf van hetgeen hij vreest en daardoor ontkent, maar nu van zijn eigen vrees. Dit is een tweeledig slaaf zijn en daarom verwerpelijk. Meesterschap wordt bereikt door een bewust beheersen en een bewust kiezen. Artikel 5. Alle harmonie van de kosmos vindt haar uitdrukking in alle werelden en sferen. Ik behoor tot één van die werelden of sferen volgens mijn eigen bewustzijn. Daarom kan ik deel zijn van de kosmos. Ik kán dit echter slechts zijn, indien ik mijzelve zover beheers, dat ik mijn wereld nimmer zie als de voornaamste, de enige of iets wat ondergeschikt is. Mijn wereld mag voor mij te allen tijde slechts zijn: een enkel facet van het levende; een op zichzelf belangwekkend en noodzakelijk verschijnsel. Een droom waaruit ik zal ontwaken, een droom die ik nog eens zal beleven, indien dit noodzakelijk is. Als ik de waan van de huidige vorm niet zoek noch de noodzaak van de huidige vorm ontken, zal ik meester blijven over mijzelf en over mijn wereld en bewust harmonisch kunnen zijn met het totaal van de kosmos. Onze weg naar beheersing van het “ik” is altijd ook een weg van het experiment. Niet een ieder kan elk experiment volbrengen. Maar dit kan men eerst vaststellen, nadat men de poging heeft gewaagd. Het is voor een ieder, die streeft naar de beheersing van het “ik”, belangrijk dat hij ook experimenten doet, dat hij tracht zichzelf te kennen en zijn eenheid met microkosmos en macrokosmos te ervaren. De eenheid met het zijnde zelfs zonder zich in het bijzonder tot een deel van de schepping te wenden innerlijk te ondergaan. Een drietal experimenten in die richting heb ik u een vorige maal voorgelegd. Nu verstout ik mij als goeroe u wederom enkele proeven voor te leggen. Eerste experiment: Zet u neer, zo ontspannen mogelijk. Beschouw iets wat leeft, bij voorkeur een plant. Geen gesneden bloemen; deze leven niet, zij zijn stervende. Tracht die plant in u te laten doorwerken, tot zij alles rond u uitschakelt. Zijn de ogen vermoeid, sluit ze. Laat uw gedachte in die plant ingaan. Tracht als deze plant te voelen warmte en koude, welbehagen en onbehagen, zonder werkelijk te zien. Tracht als die plant gevoelig te zijn voor elke gedachteuitstraling rond u, zonder ooit één gedachte te kunnen ontcijferen in woorden of begrippen. 33
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. Tracht deze toestand enige tijd vol te houden. Wanneer u deze toestand eindelijk los moet laten (hij laat ú los, als u hem tracht vast te houden), dan wendt u zich tot deze plant. Stel u in op het grootste ervaren van welbehagen, dat u gedurende deze proef heb ondervonden. Zet dit in gedachte om op onverschillig welke wijze en richt dit sterk op de plant. Geef vervolgens de plant een weinig vocht en - indien dit is toegestaan - ook enig vocht op het blad. Richt uw aandacht er weer op. (Laat dus weer dezelfde gedachte uitstromen.) Rust. Na enkele uren (desnoods een dag, maar niet langer dan 72 uren na dit eerste deel van de proef) zult u als volgt handelen: U gaat nu bewust naar de plant toe. U beschouwt haar wederom, maar tracht nu niet één met haar te zijn, maar de uitstraling van de plant op te vangen. Wanneer u enkele malen op deze wijze vocht hebt gegeven, gedachte hebt uitgestraald en eenheid hebt gevoeld, dan zult u ontdekken, dat de plant u antwoord geeft. Het is alsof de plant - zelfs misschien door een enkele langzame bladbeweging - op u reageert. Deze reactie maakt u duidelijk, dat u een zekere eenheid met de plantenwereld hebt bereikt. Hebt u dit met één plant verkregen, dan zal u blijken dat u met vele andere planten precies hetzelfde kunt doen. U dringt door in de wereld van het plantaardige en kunt via het plantaardige op den duur leren de taal van de elementalen te verstaan, die voor mensen onzichtbaar zijn. Belangrijk is bij dit experiment: doe het, wanneer u tijd heb. Doe het, wanneer u zich fris gevoelt, dus niet na een avond van studie. Doe bij voorkeur een dergelijke proef kort, nadat u in de buitenlucht bent geweest en niet in een oververhitte kamer. Zorg voor een gematigde temperatuur. Verder: Wanneer u de proef hebt beëindigd, was dan even de handen en de slapen. Dat heeft bepaalde voordelen, waardoor u gemakkelijke het contact zult blijven behouden, wanneer het noodzakelijk is en gelijktijdig niet te zeer zult worden beïnvloed door het plantenleven rond u. Tweede experiment: Wanneer u met de plant één bent geweest, tracht u dan te richten op iets dat leeft. Voor dat levende kunt u nemen een vogel, als u tenminste een vogel ziet, die u regelmatig kunt beschouwen. De beschouwingsperiode voor de vogel moet onafgebroken 7 tot 10 minuten zijn. De vogel mag zich wel bewegen. Probeer u voor te stellen, hoe die vogel zich op dat ogenblik voelt. (of wanneer u dat liever doet, een hond, een kat, een paard, een koe, een schaap.) Wanneer u meent voldoende eenheid van gevoelens te krijgen, tracht dan deze vogel u voor te stellen in de vlucht; de kat of hond in lopen of spelen. In het begin krijgt u daarop geen reactie. Maar als u dit enkele malen hebt herhaald, zult u tot uw verbazing ontdekken, dat uw gedachte aan vliegen de vogel doet vliegen; uw gedachte aan lopen uw hond, kat, paard etc. doet gaan, doet bewegen. U krijgt dus een zekere beheersing over het dierlijk leven. Maar u zult dan ook leren uw eigen bewustzijn zozeer aan het dier te koppelen, dat u mét het dier a.h.w. bepaalde bewegingen kunt meemaken. Tracht echter niet door de ogen van een dier te zien. Er is een te groot verschil tussen het beeld van het dierenoog en uw eigen oog. Het direct ontvangen van visuele prikkels van het dier zou een zeer grote vervorming van uw wereld betekenen en daardoor waarschijnlijk het verbreken van de eenheid. Tracht van een dier eerder de gevoelens, de emoties te ondergaan. Hieruit volgt een zekere eenheid met het dierlijk leven. Het experiment, meermalen herhaald, stelt u in staat elk vreemd dier vredig jegens u te stemmen, ook het wilde dier. Ge zult het dier, dat ge zo kent, niet vrezen; gij zult weten, dat gij zo nodig de meester ervan kunt zijn. Maar ge zult gelijktijdig beseffen, dat ge door gedeelde ervaring eerder vrienden behoort te zijn. Deze methode, welke langs verschillende wegen van meditatie en contemplatie soms wordt bereikt, heeft voor zeer vele z.g. heilige mannen het leven met ongelijksoortige dieren mogelijk gemaakt. U leest daarover in uw eigen Bijbel van mensen, die leven met raven, met leeuwen in de woestijn enz. Het beheersen van slangen, zoals in het oosten geschiedt, gebeurt op dezelfde wijze. Te leren leven met het dierlijke in de natuur is een zeer belangrijk iets. Derde experiment: Stel u in op een beeld of een foto van een mens. Kies daarvoor bij voorkeur een levend mens, die u niet bekend is. Een grof beeld of een grove foto is voldoende, mits het bepaalde 34
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. kentekenen van die mens weergeeft. Stel u daarop in met volledige concentratie. Sluit alles buiten. Tracht niet over de persoon te denken, maar ontleed a.h.w. diens vormen en diens gelaat. Het ontleden van een gelaat is goed, maar beter is het, als het beeld volledig is. (Volle lengte.) Wanneer u dit hebt, gedaan en dus meent precies te weten, hoe die figuur of persoon er uit ziet, moet ge trachten de ogen te sluiten en u deze persoon voor te stellen. Het zal u blijken, dat hij of zij in vele gevallen in uw voorstelling handelend optreedt, vaak ook tot u of anderen spreekt, die ge niet kunt zien. Door dit meermalen te herhalen, bij voorkeur met verschillende beelden of foto's (dus niet steeds van dezelfde persoon om niet in zijn levensvrijheid in te dringen), zullen wij leren ons door een korte concentratie in het leven van anderen in te schakelen. Het eerste, dat wij daaruit gewinnen, zijn emoties. Daarna kunnen wij er echter een gevoel voor hun denken uit verkrijgen en in beperkte mate het gesproken woord, hoewel wij nooit in staat zullen zijn precies de uiting en de gedachte van elkaar te scheiden. Het is ons hierdoor mogelijk, mensen, die wij ontmoeten aan te voelen en te begrijpen en onze gedachte in hen te leggen, ook als onze talen verschillen. Deze drie experimenten vragen elk voor zich een lange tijd van oefening. Zij worden u dan ook niet gegeven, opdat ge deze in de korte tijd van één of enkele maanden geheel zult beheersen, maar om u - in verband met deze cursus en haar inhoud - in staat te stellen door bepaalde experimenten verder meester te worden over uzelf. En door het meesterschap over uzelf en de kracht in uzelf langzaam maar zeker een bewust handelend en reagerend deel van het Al te worden. Deze experimenten en oefeningen kunt u jarenlang herhalen. Zij zullen u langzaam maar zeker steeds beter gelukken. Zij zullen u steeds intenser deel maken van het Al en u in staat stellen uw taak daarin op de meest juiste wijze te vervullen. TERUGBLIK IN HET IK Elke mens, die op de aarde wordt geboren, zal vóór deze incarnatie vele andere bestaansvormen hebben gekend. Het is ook zeer wel mogelijk, dat hij reeds in vroegere tijden een menselijk lichaam heeft gehad en dus als mens op aarde leefde. Velen op aarde willen gaarne terugzien in het verleden. Zij zouden gaarne willen weten, of zij het misschien waren, die handel dreven in Babylon, dansten voor de goden in Egypte, filosofeerden met de wijsgeren in Griekenland of zelfs in de Stoa met filosofen een gelijkwaardig gesprek konden voeren. Dit zoeken in het verleden is eigenlijk een uitdrukking van ontevredenheid met het heden en in vele gevallen een minderwaardigheidsbesef. Want waarom zou de mens naar het verleden terug willen zien? Indien wij in het “ik” naar het verleden terugzien, zullen wij daar zeker geen in incarnaties en geen opeenstapeling van historische en andere feiten vinden. Integendeel. Wat wij wel in het “ik” vinden is een reeks complexe waarden, die het verloop van ons leven a.h.w. voor ons uitstippelen. Wij vinden daar de geestelijke tekortkomingen. De fouten, waardoor wij op bepaalde stoffelijke gebeurtenissen en verschijnselen te veel nadruk leggen. Wij vinden daarin ook ongetwijfeld bereikingen als een begrip, dat het ons mogelijk maakt de kleuren in de lucht te zien en te genieten van de natuur zelve, of ons in muziek uit te leven, misschien zelfs te schilderen en te scheppen. Wij vinden in onszelf de mogelijkheid tot beschouwing, de mogelijkheid door te dringen in begrip van onszelf en onszelf te verstaan. Deze dingen zijn dan ook niet het gevolg van één leven. Zij zijn wel degelijk uit het verleden meegekomen. Want elke gang, die een mensenziel gaat, is er één van ontwikkeling. De geest, het bewustzijndragende van de persoonlijkheid, ontplooit zich meer en meer; en elke fase in de stof en in de geest zal die geest iets leren. Zij beseft meer en meer wat haar eigenlijke plaats in de schepping is. Op het ogenblik dat een ziel dan ook op aarde wordt geboren, zal zij met zich brengen het totale geestelijke bewustzijn, dat uit haar verleden is ontstaan. Zij zal elke behoefte vervullen, die uit dit verleden in haar werd geboren. Zij brengt met zich alle gaven en mogelijkheden, die het verleden haar reeds schonk en zal deze in het huidig leven kunnen gebruiken. De terugblik naar het verleden in het “ik” betekent niets anders dan de erkenning van dat, wat je bent. Daar hebben Rome, Babylon of oudere steden niets mee van doen. Het is alleen de reeks van eigenschappen, die gij nu bezit. Daarmede zijt ge uit de 35
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. geestelijke sferen gekomen. Met een bepaald doel voor ogen, met een zekere honger, een zekere behoefte in u. Zo hebt ge dit leven gekozen om daarin rijker te worden, vooral van geest. Wanneer wij dus willen spreken van terugblik in het “ik”, dan is dit geen zien in tijd maar een zoeken naar onze ware persoonlijkheid. De terugblik is niets anders dan het constateren: Zover zijn wij gegroeid. Dit leeft nu in ons. Dit zijn onze mogelijkheden. Zo staan wij tegenover wereld en medemensen. En heel vaak zal, wanneer ge doordringt in het “ik”, het verleden zich aan u kenbaar maken in dromen. Beelden van een volmaaktheid, die nog niet is verwerkelijkt. Uw eigen voorstelling van een hemel, van een perfecte wereld. En deze zijn geboren uit uw vroeger leven. Deze zijn uit vroegere fasen van bestaan langzaam maar zeker gerijpt om nu als openbarstende zaadknoppen aan uw eigen leven een bepaalde bedoeling te geven en u te leren uw daden te richten. Wanneer ge dan verder wilt teruggaan in dat “ik”, dan vindt ge ergens een geheimzinnige kern, een kracht die ge niet kunt omschrijven en een toestand van onbewustzijn. En dan spreekt ge over de hogere sferen. Maar is het niet tevens het verleden? Want toen het eerste woord werd gesproken en het eerste licht uitging in de kosmos, toen waart gij één met die grote Kracht. En gij zijt uitgegaan in het duister. Ge hebt gespeeld met het licht, gij hebt gezocht naar een bewustzijn. En ten slotte hebt ge vermoeid tot uzelf gezegd: Zie, ik ben. Zo zijt ge verder gegaan. En nu keert ge terug. Alles wat ván God af tot dit stoffelijk doel heeft gevoerd, alles wat uit het menselijk doel voortvloeit en ons weer brengt tot het Goddelijke, is gelijk. Onze terugblik in het verleden is tevens een vooruit-zien in de toekomst. Deze dingen zijn één. Dat wat ik was, zal ik zijn. Dat wat ik geweest ben, word ik. Dit geldt altijd weer. Natuurlijk verandert er veel in ons. Wat wij eens waren, onbewust of ongewild, zullen wij nu doelbewust zoeken en volbewust ervaren en ondergaan. Maar het was in het verleden en het zal zijn in de toekomst. Daarom zou ik hun, die willen terugblikken in het “ik”, de raad willen geven: zoek niet te veel naar wat ge zijt geweest. Misschien dat dit alles u een enkele maal een verklaring kan zijn voor wat ge nu doormaakt: het hoe en waarom. Maar dat gebeurt zelden. Dat wat ge doormaakt, het hoe en het waarom van het heden, zult ge echter altijd kunnen verklaren uit uw eigen wezen. Zoek niet naar de verleden tijd, zoek naar uw persoonlijke werkelijkheid. Laat uw terugblik in het “ik” worden tot een inzicht in het eigen “ik”. Dit omvat verleden en toekomst tegelijk. Dit maakt u bewuster, sterker en doet u sneller teruggaan tot die toestand uit het verleden, die elk voor zich begeert: de eenheid met God in de voleinding der dagen.
GEESTELIJKE OVERHEERSING BIJ INCARNATIE
Wanneer wij in de geest leven, is het niet zeker, dat wij altijd zullen vertoeven in een sfeer, die onmiddellijk aan de stoffelijke grenst. Het is eigenlijk zeer gelukkig, dat wij dus hogere geestelijke mogelijkheden hebben. Want daardoor kunnen wij geestelijk vaak onnoemelijk veel leren en worden van de treurige taak ontheven dit alles b.v. in een stofwereld te ondergaan. Nu zullen wij echter ontdekken, dat - wanneer wij gaan incarneren - wij daartoe toch alle nodige voertuigen moeten opbouwen; dus ook de voertuigen, die behoren tot een sfeer, die onmiddellijk aan de aarde grenst. Een geest, die dit doet, zal van zijn eigen bewustzijnssfeer (de sfeer, waarin hij dus thuis hoort) een voertuig voor een lagere sfeer bouwen en daarin kort vertoeven, tot hij voldoende energie heeft gevormd om weer naar een lagere sfeer te gaan. Op deze wijze, omhult hij zich met steeds meer voertuigen, totdat het astraal voertuig geheel is opgebouwd en men met dit astraal vermogen een stoffelijk lichaam in wording kan 36
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. aanvaarden. Het is dus duidelijk, dat het hoogste bewustzijn, dat wij op het ogenblik bezitten dat wij een voertuig moeten kiezen, daarbij de hoofdrol speelt. Want vergeet niet: in ons zijn mogelijkerwijze nog vele sferen geborgen. Maar de wereld, waarin wij leven - of dit nu een wereld is van licht of duister - zal altijd overheersen. Het bewustzijn, dat wij daarin hebben verworven, bepaalt onze keus. Ik wil hiervan een voorbeeld geven. En ik doe dit in een vergelijking, Wij hebben twee personen A en B. A vertoeft in een wereld van louter licht en wel licht in de meest verschillende kleuren. B vertoeft daarentegen in een vormwereld als b.v. Zomerland. Wanneer A incarneert, zal hij zich allereerst een voertuig moeten scheppen, waardoor een lagere trilling kan worden ervaren (ten opzichte van licht ongeveer klank). Daarna zal hij verdergaan en afdalen tot wat wij noemen de hoogste sfeer van Zomerland, waarbij dus een persoonlijk bestaan wordt gevoerd, maar gedachte hoofdzaak zijn en vormuitdrukking weinig of niet bestaat. Is hij hier tot rust gekomen, dan kiest hij zich vanzelf de lagere voertuigen en daalt af tot de stof. Maar het doel, de richting waarin hij gaat, wordt bepaald door deze kleursfeer. Deze domineert. En nu ziet hij hierin de noodzaak, om b.v. - het is maar een vergelijking - een kleur violet te leren ondergaan. Want dit violet ontsnapt hem steeds. Die taal spreekt in zijn wereld nog niet. Dit ontbreekt aan zijn geluk en daarom keert hij tot de stofwereld terug. Nu kan dit violet b.v. worden uitgedrukt in lijden. Voor de incarnerende geest - ongeacht de voertuigen, die zij rond zich heeft verzameld - is er echter van lijden geen sprake, doch slechts van een tekort in eigen wereld. Zo stelt zij: Al wat op aarde het begrip violet uitdrukt, wil ik beleven. Dat is duidelijk. Zij kiest nu een voertuig, wat volgens de mensen ongelukkig is. Laat ons stellen, dat dit voertuig b.v. zwaar erfelijk belast is en daardoor misschien misvormd is. Of dat het op enigerlei wijze door milieu enz. enz. een leven wacht van louter armoede, ellende en ziekte. Voor een mens lijkt dan een dergelijke keuze dwaas, maar voor deze geest is het één grote rijkdom. Want alle ervaringen van lijden, van onvervuld blijven, van ongeluk, die hierin zijn begrepen, vormen een begrip voor de kleur violet. Het is een taal, die zij erbij leert. En zo kiest zij heel nuchter een leven, dat elke mens zou verwerpen. Bij B staat de zaak enigszins anders. Hij leeft in een vormenwereld. In die vormenwereld droomt hij van grootse tuinen, van spiegelende vijvers en verre bergen. Hij droomt van witte huizen, grootse villa's, schoon beeldhouwwerk, zingende en dansende mensen. En ook deze gaat zich een voertuig kiezen om te incarneren. Voor hem is de behoefte alleen hiervan méér te ervaren. Hij is nog niet verder gekomen. Hij heeft nog niet begrepen, dat lering - door deze waarden verkregen - voor hem het enige is. Zo zal hij b.v. trachten te incaneren, waar een gezond lichaam kan worden verwacht, in een familie die b.v. aan de Riviera een grote villa bezit; in een buurt waarin feesten zijn. Zo wordt het kind daar geboren en leeft nu inderdaad met lachen, dansen en zingen in rijkdom. De mensen zeggen: Wat is deze mens gelukkig. Maar wat is nu het eindresultaat? A heeft inderdaad a.h.w. een nieuwe taal geleerd. Zijn wereld is uitgebreid en nu hij de totale scala van licht in kleuren kan beleven en beheersen, vloeien deze samen en treedt hij binnen in de wereld van het Witte Licht. De andere echter heeft slechts op aarde datgene gezocht, wat hij in de sferen reeds bezat. Wanneer hij terugkeert, is zijn wereld leeg. Hij vindt daar niets nieuws en er treedt al heel snel verveling op. Zo zal B dán moeten kiezen om te leren. Waaruit voorvloeit dat hij waarschijnlijk een volgende maal zal trachten op aarde kennis te verwerven, ofwel onmiddellijk hernieuwd te incarneren en hernieuwd volgens menselijk inzicht buitengewoon prettig te leven maar wederom geen schrede voorwaarts te doen. A is hier wel degelijk degene, die de beste keuze heeft gedaan. Toch zou het onverstandig zijn om B een verwijt te maken van verkeerde keus. Want B had blijkbaar geen voldoende geestelijk bewustzijn om de lering, die ook in Zomerland wordt gegeven, volledig te verwerken. Hij bleef hangen aan het uiterlijke. Zijn sfeer was er nog één van uiterlijkheden. En door deze gedomineerd deed hij met zijn incarnatie op aarde eigenlijk een verkeerde keus. Want hij had geen problemen, kon niet wijzer worden en ging dus onder. Het kan nu echter voorkomen dat B wordt geholpen, wat bij A niet zo snel het geval zal zijn. Nu wordt B geholpen door iemand, die weet dat hij lijden nodig heeft, of dat hij moet leren (b.v. léren te 37
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. werken of léren te denken). En nu zal deze hem dus helpen en zeggen: “Zie, daar in die villa moet je zijn. Zie, dat beantwoordt volkomen aan wat jij je droomt.” Maar wanneer die ziel is geïncarneerd en het kind is opgegroeid - misschien 12 of 14 jaar is dan blijkt plotseling dat de vader failliet gaat. De villa is weg, de hardheid van het leven begint. Zo léért het kind dan en kan dus een volgende maal het onderricht in de vormhoudende sferen aanvaarden en misschien vandaar naar een minder vormkennende sfeer overgaan, of in elk geval bij een hernieuwde incarnatie meer bewust kiezen. Uit dit vergelijkend voorbeeld kunnen wij lering trekken. En wel in de eerste plaats, dat bij elke incarnatie op aarde het stoffelijke lot en het stoffelijk voertuig gekozen wordt in overeenstemming met de wensen en inzichten van het hoogst bewuste geestelijke voertuig. Dit is de kern van het “ik”. Alle bereikingen, geestelijk en stoffelijk, worden door deze kern voorgeschreven, zelfs wanneer de mens zich tijdens zijn stoffelijk bestaan niet van die kern bewust is. In de tweede plaats kunnen wij uit het voorbeeld van B de conclusie trekken, dat wanneer een geest zelve niet bewust is, zij door een hoger-bewuste kan worden geholpen. Daarbij blijkt echter, dat haar keuze altijd tijdens de incarnatie in overeenstemming moet zijn met haar eigen voorstelling of wens. Zij zal daarbij echter - dank zij het groter inzicht, dat de helper heeft - zo worden geleid, dat niet aan haar verwachtingen wordt voldaan. De derde conclusie: Lijden, ongeluk, allerhande onaangenaamheden in de wereld, kunnen zeer waardevol zijn. Maar het is niet hoofdzakelijk alleen dit, wat waarde heeft. Want indien A de behoefte zou hebben gehad om b.v. het rode goud van een volmaakte liefde te beleven, dan zou hij zeer waarschijnlijk rijker zijn geïncarneerd en met zijn rijkdom onnoemelijk veel goed hebben gedaan. Het hoogste voertuig bepaalt: maar wij zijn niet gebonden aan een bepaalde rang of stand in het leven. Het gaat de geest steeds om de ervaring, die zij kan opdoen, de verwerkelijking van haar eigen gedachte. Naast deze conclusies zou ik nog het volgende willen citeren: De dode, die weerkeert en zijn leven verwisselt voor de dood van de stof, kiest zijn lot altijd zelf. Omdat hij volgens zijn bewustzijn kiest, zal zijn begrip van het leven bepalen in hoeverre hij het gewenste tijdens het stoffelijk leven inderdaad zal verwerkelijken. De gebondenheid, die de geest ertoe brengt het stoffelijk leven een “dood” te noemen of een “gevangenis”, maakt het hem onmogelijk tijdens het stoffelijk leven van de weg, die hij heeft gekozen, af te wijken. Hij kan wel innerlijk veel veranderen, maar hij zal nooit zijn gehele levenslot of doel kunnen wijzigen. Uit dit citaat volgt dan weer, dat wij dus verkeerde keuzen kunnen doen en heel vaak worden geleid door oppervlakkige beschouwingen, waardoor het essentiële van het stoffelijk bestaan in een bepaald milieu of met bepaalde mogelijkheden ons ontgaat. In plaats van hierover te treuren zullen wij er ons echter ook over mogen verheugen. Want al datgene, wat niet in overeenstemming is met ons begeren, maar ons ertoe brengt onze begeerten juister en meer passend voor ons wezen te bepalen, brengt ons tot een hoger geestelijk inzicht, de mogelijkheid verder in geestelijke sferen door te dringen en een hoger voertuig bewust te maken. Hieruit volgt weer dat - indien wij moeten incarneren - wij meer overlegd, met meer inzicht en dus juister het voertuig, de omstandigheden en de tijd zullen kiezen, die ons zo snel mogelijk naar de vervolmaking van ons eigen wezen zullen voeren. Ten laatste: U zult allen uit het voorgaande hebben beseft, dat geen mens op aarde volkomen in staat is de redenen van zijn eigen incarnatie na te gaan. Want in het menselijk bewustzijn dringt het hoogste geestelijke voertuig ten hoogste door als een emotie, maar nimmer als een gevormde gedachte. Er is een te groot verschil in uitdrukking en beleving tussen het hoogst bewuste geestelijke voertuig en de stofvorm, waarin de mens op aarde leeft. Elke mens kan echter weten, of hij goed leeft. Je leeft goed, als je naast de innerlijke onrust en honger, die nu eenmaal alle mensen eigen is, zo nu en dan de bevrediging voelt goed te doen, een taak goed te volbrengen. Kort gezegd: Innerlijk geluk en innerlijke rijkdom, vaak mede stoffelijk tot uitdrukking gekomen, zijn voor ons voortdurend aanwijzingen, dat wij het 38
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. innerlijke pad juist volgen en volgens het hoogst geestelijke voertuig (het hoogst geestelijke bewustzijn in ons) leven, handelen en werken. Dit gevoel is in staat zeer vele onaangename gebeurtenissen in de stof voor ons onbelangrijk te doen zijn en vele kleine gebeurtenissen, die voor anderen slechts onbetekenende meevallers zijn, voor ons te maken tot een bron van werkelijk stralend geluk, stralende levenskracht en in zich steeds grotere warmte. INNERLIJKE SYMBOLEN Het is bekend, dat wij in de droombeleving een bepaalde reeks symbolen regelmatig zien terugkeren. Wanneer wij ons wenden tot de psychiaters, de onderzoekers van de verborgen mens, als b.v. Freud, dan krijgen deze symbolen alle een vaste betekenis. Persoonlijk meen ik, dat dit niet geheel juist is. Toch blijkt er een soort innerlijke geheime taal te bestaan, die zich b.v. uit in de droomwereld maar ook in de voorkeur voor bepaalde voorwerpen of bepaalde kleuren. Een reeks innerlijke symbolen, die het de mens mogelijk maakt zichzelf beter te leren kennen; een soort stenografie van de ziel, waardoor - zelfs binnen de beperkingen van de stof - de kosmische waarden, die in hem leven, kunnen worden uitgedrukt. De symbolen kunnen allereerst worden onderscheiden in mannelijke en vrouwelijke symbolen. Zeer zeker zijn deze niet afhankelijk van de sexe van de dromer of de denker. Maar er bestaan nu eenmaal twee functies in elke mens, n.l. die van de strijdende of gevende, en die van de ontvangende of barende. De vrouwelijke factor blijkt buitengewoon belangrijk in symbolen, die met onze behoefte tot scheppen samenhangen. Wanneer wij menen, dat wij in de wereld weinig betekenen, zullen wij regelmatig het vrouwelijk symbool gebruiken, dat meestal een cirkelvorm heeft of althans een holte vertoont, waardoor het zich aanpast bij de menselijke voorstelling van de meest belangrijke vrouwelijke functie. Hiermee trachten wij dus voor onszelf duidelijk te maken, dat wij de behoefte hebben tot scheppen; wij deugen niet in onze wereld; er is meer in ons, dan wij aan die wereld mogen openbaren. Opvallend is verder, dat de normale mens deze symbolen kan onderscheiden bij eenvoudige voorwerpen. Wij zien b.v. huisraad; en dan heel vaak potten, pannen, kannetjes, bloempotten, vazen etc. Deze drukken een behoefte uit die eigenlijk op stoffelijk niveau ligt. Dit behoeft niet een sexueel niveau te zijn, maar het ligt in elk geval in uw eigen wereld. Een ontevredenheid b.v. in eigen bestaan. Daarnaast kennen wij een tweede reeks. Deze toont zich in gestalten. De gestalten kunnen lichtend zijn of donker, maar zij hebben één kenteken: zij zijn ofwel zeer vaag van vorm en hebben dan een sprekend gelaat; of hun vorm is zeer duidelijk, maar het gelaat is a.h.w. gesluierd. Hierdoor drukt de dromer of denker in het symbool de behoefte uit dat, wat in hem leeft, te baren. Hij draagt in zich een werkelijkheid, waarvan hij slechts een deel beseft; maar hij voelt dat er meer in hem leeft. Dit moet hij uiten. Hij moet a.h.w. een muur van onbegrip doorbreken, opdat hij op een nieuwe en vrijere wijze in het leven kan staan. De derde reeks symbolen is misschien wel de meest vreemde, omdat wij hier niet te maken hebben met één klasse van figuren maar met verscheidene, die echter tot één reeks van begrippen behoren. Voorbeelden hiervan zijn klaarblijkelijk: Jezus; b.v. een kruis; een heilig symbool; dat kan zelfs een Egyptisch kruis zijn of een Boeddhabeeld. Dan kennen wij licht in verschillende kleuren, heel vaak uitgedrukt als een bundeling, soms ook als een deken van wit of gouden licht, die zich uitspreidt over hetgeen wij kort tevoren in onze omgeving dachten te zien. Hier erkennen wij, dat in ons een grote kracht aanwezig is. Wij voelen, dat wij deze kracht ook in het huidige leven kunnen openbaren. Wij weten echter niet hoe. Ons zoeken naar de weg wordt in deze symbolen uitgedrukt. Wij zoeken nog een openbaring, een ingrijpen van hogere kracht. De vierde en laatste symbolen reeks heeft feitelijk zoveel mogelijkheden, dat ik ze niet alle kan omschrijven. Maar er is één kenteken: Er is altijd een element, dat zich uitstort. Hieronder vallen: beken, een zee, bomen die in de wind waaien, een graanveld dat deint. Er kan ook in voorkomen licht, dat neerstraalt op de wereld of op een persoon. Er kan in voorkomen een soort projectie van opeenvolgende figuren, die echter steeds edeler en schoner worden. Hier symboliseren wij voor onszelf de behoefte om de kracht, die in ons leeft en die wij reeds gebruiken, te ontdoen van de hinderpalen, die zij nu ondervindt. U zou zeggen: in dit laatste
39
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. geval symboliseert de mens voor zichzelf dus zijn innerlijk wezen, dat uit de huidige mens in volle vrijheid en volle kracht moet ontstaan. Het mannelijk element heeft natuurlijk ook zijn eigen reeksen. Ook deze komen bij beide sexen voor en - indien wij de sexuele symboliek even uitschakelen - bij beide sexen precies evenveel. Want er is in dit opzicht geen werkelijk verschil tussen man en vrouw. Zij delen dezelfde symbolenreeksen, ook wanneer hun keuze daarvan misschien wel door hun eigen geslacht en leven zal worden beïnvloed. Eerste reeks: pilaren, bezems, stokken, sabels, zwaarden, kanonnen, geweren, pijpen, schoorstenen, kerktorens hebben alle een enigszins phallische inslag. Zij tonen, dat wij aanvoelen in het stoffelijk leven op de een of andere wijze ontevreden te zijn. Wij voelen innerlijk aan, dat wij meer zouden moeten doormaken, dan wij eigenlijk doen. Het is een soort zelfverwijt op symbolische wijze uitgedrukt. Ik ben in de wereld niet agressief genoeg; ik zoek niet genoeg het beleven; ik vlucht te veel voor datgene, wat het leven mij als mogelijkheid biedt. Het is duidelijk, dat hierdoor de geest (dus het innerlijk wezen) aan de mens kan tonen, dat hij tekort schiet. Veelal worden die dingen weggeredeneerd. Maar toch is het een zeer typisch verschijnsel, dat dus de uitdrukking is van een tekort en wel speciaal van een tekort in eigen daadkracht. De tweede groep symbolen, die wij hier vinden, is - ik mag haast zeggen - beweeglijker. Voorbeelden: wij zien dieren, maar vaak agressief. Een jagende hond; een steigerend paard; een krijgsman met wapens; een ster die verschiet en zich dus snel beweegt en meestal naar ons toe. Deze reeks symbolen geeft aan, dat wijzelf bepaalde krachten, die in ons leven, intensiever willen gebruiken. Wij zijn dan meestal - soms uit stoffelijk belang, soms ook uit angst - niet in staat onze vermogens en krachten precies zó te gebruiken, als wij voelen dat noodzakelijk is. Dit geldt vooral, wanneer wij bepaalde geestelijke gaven hebben, die wij misbruiken of niet durven gebruiken. Wij geven voor onszelven aan, dat wij onze geestelijke mogelijkheden niet benutten en daardoor een tekort aan geestelijke ervaringen opdoen. De derde reeks bestaat ook uit licht. Hier vinden wij veelal lichtende zuilen maar ook lichtende raderen. In enkele gevallen ook dansende lichtvlekken. Deze lichtende zuilen kunnen worden onderscheiden in vaste en bewegende, terwijl de raderen zich soms voordoen als zonnen, soms als wielen met spaken en heel vaak de oude figuren, die Indië b.v. kent (de oude runen, als gedeeld zonnerad, de swastika met naar links omgebogen haken, de soe-swastika met naar rechts omgebogen haken, enz.) dus navolgen. Hiervan kan worden gezegd, dat in ons de mogelijkheid bestaat tot contact met of tot het ontvangen ván geestelijke krachten en deze door te geven. Wij zijn wederom geremd, wij uiten ons niet sterk genoeg. Wij zouden in de wereld meer van onszelf moeten geven. Wij weten, dat we het bezitten, maar er ligt ergens een rem. In dergelijke gevallen zou het droomsymbool dus de aanleiding kunnen zijn tot het gebruikmaken van bepaalde experimenten, het doen van oefeningen, het zoeken naar een nieuwe geestelijke rijkdom en alles, wat erbij hoort. Want wij moeten leren de krachten, die in ons bestaan, op de juiste wijze te gebruiken als een wapen tegen al hetgeen in de wereld niet past voor ons innerlijk wezen. En dat is meestal alles wat disharmonisch, alles wat chaotisch is. Ook hierin bestaat een vierde reeks. Deze vierde reeks is wederom zeer veelsoortig, evenals de vierde reeks in het vrouwelijk element. De eigenaardigheid is hierbij, dat het bewegend element toch behouden blijft. Wij dromen van jagende wolken; wij zien hele kudden trekken; wij zien optochten; wij zien menigten die zich bewegen. Daarnaast zien wij b.v. ook reeksen van lichtzuilen, waaruit figuren worden geboren. Een typisch verschijnsel dus. Zo'n lichtzuil schijnt steeds weer figuren voort te brengen van veelsoortige gestalten, die als een soort leger handelen en wegtrekken. Wij zien in andere gevallen ook - en dat is wel een zeer eigenaardig symbool - de gehele sterrenhemel, waarbij de sterren zich buitengewoon snel rond hun as wentelen. (Een soort planetariumverschijnsel.) In enkele, maar slechts zeer weinige gevallen treedt ook een vaak bijna verblindend lichtende figuur op, die een boodschap brengt of een taak oplegt. In deze reeks vinden wij de uitdrukking van kosmische kracht en 40
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. kosmische eenheid. Wij behoren tot een bepaalde groepering, wij behoren tot een bepaald deel van het Al en hebben daarmee reeds een volledige eenheid bereikt. Wij moeten die eenheid nu uitdrukken (dus het is wederom het naar buiten brengen van iets) en wij moeten zoveel mogelijk helpen deze eenheid op aarde te verwerkelijken. Dit kan dus aanleiding zijn tot sociaal werk, maar evengoed tot groot-geestelijk werk als b.v. dat van de leden van de Witte Broederschap. U ziet, er zijn dus bepaalde klassen van symbolen te vinden, die inderdaad een geestelijke inhoud bezitten. Het symbool, waarvan wij dromen, het symbool dat ons steeds in gedachte komt, heeft dikwijls een zeer grote en belangrijke betekenis, mits wij het begrijpen. Daarom mogen wij nooit vergeten, dat alles wat op deze wijze als symbool in ons ontstaat, de uitdrukking is van een behoefte (bij de vrouwelijke) of van een in gebreke blijven (bij de mannelijke). De erkenning van behoefte zal ons tot streven voeren; de erkenning van in gebreke te blijven brengt ons tot plichtsvervulling. De symbolen zijn natuurlijk niet altijd gehéél te vertalen. De doorsneemens is over het algemeen niet in staat precies te weten wat het symbool voor hem betekent, maar hij kan ongetwijfeld de enkele, door mij vermelde klassen gebruiken om althans ongeveer vast te stellen, waarmee hij te maken heeft. Het mannelijk aspect of het vrouwelijk aspect zijn dan ook eenvoudig genoeg te onderscheiden. Het gevolg is, dat practisch iedereen alleen aan de hand van de gegeven voorbeelden in staat zal zijn te zien in hoeverre zijn eigen leven niet juist is of onvolledig. Bij de beheersing van het “ik” behoort m.i. wel degelijk ook een zekere beheersing van het lot. En dit lot kunnen wij het best en het meest juist regeren, wanneer wij alles, wat in ons als mogelijkheid ligt, verwerkelijken; wanneer wij alles, wat wij in ons als noodzakelijk voelen, verwerven. Elke mens op aarde heeft het stoffelijk leven gekozen om geestelijk beter en volmaakter te worden. De boodschap, die de geest hem in deze symboliek geeft, mag door hem wel degelijk worden beschouwd als een zeer eenvoudige en snelle methode om - aan de hand van hetgeen door de geest wordt verlangd en bestemd - een zo groot mogelijk resultaat in een zo kort mogelijk stoffelijk bestaan te bereiken. Noot. In verband met de psychologie en vooral ook de psychiatrie zij nog het volgende opgemerkt: Er is natuurlijk voor het genezen van neurosen, psychosen e.d. een wat verdergaande en nauwkeuriger ontleding van de symbolen noodzakelijk, als hier in kort bestek kon worden gegeven. Toch is de indeling als zodanig voldoende om een inzicht te geven in de geestelijke achtergronden, die ongetwijfeld bij de vele negatieve en positieve punten, die wij uit de patiënt en zijn symbolen kunnen lezen, te verklaren. Wij mogen nimmer vergeten, dat elk droomsymbool, elke psychotische en/of neurotische afwijking, die wij ontdekken, niet alleen zuiver materiële waarden of wereldbegrippen uitdrukken. Altijd is hiermede een bepaald geestelijk element verweven. Juist daardoor wordt de analyse vaak onnodig bemoeilijkt. Want ofschoon wij de symboliek van beide sexen in beide sexen aantreffen en slechts de verbeelding ietwat door eigen milieu en omgeving kan worden beheerst, zo zal het geestelijk aspect, dat wij vinden, zeer zeker directe conclusies toelaten omtrent de eigenlijke tekorten en de daaruit dikwijls voortvloeiende overcompensaties van de patiënt. Zo is dit niet alleen voor zelfanalyse maar wel degelijk ook voor de techniek der psychiatrie en psychologie van belang. Men mag nimmer vergeten, dat in elke mens naast het aan de oppervlakte liggende (het stoffelijke en het mentale dus) ook de verborgen waarden van bovenbewuste en geestelijke werkingen een grote rol spelen. Slechts indien men de ziel van de mens en de daaruit voortvloeiende verschillende lagen van geest en bewustzijn erkent, zal men in staat zijn snelle en goede resultaten te bereiken. Ik hoop met deze noot duidelijk te hebben gemaakt, dat het door mij gestelde dus praktische waarde heeft op velerlei gebied en zeker een nadere beschouwing waard is. VERBEELDINGSKRACHT Verbeeldingskracht is het vermogen je vele dingen voor te stellen. In jezelf werelden op te bouwen, die voor de buitenwereld niet werkelijk zijn. Jezelf te zien in toestanden, die nog niet 41
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. bestaan, maar misschien mogelijk zouden zijn. De mens meent, dat dit alleen het wilde spel van de gedachte is. Maar is er iets in ons, mens of geest, dat niet reeds bestaat in de schepping? God is eeuwig en alomvattend, almachtig. Hij is alle dingen en niets kan zijn zonder Hem. Niets van dat wat door ons wordt beseft bestaat niet reeds als volmaaktheid in Hem. Door onze verbeeldingskracht trekken wij bepaalde delen van Gods schepping naar ons toe, waarvoor wij niet rijp zijn of die ons niet passen. Wij trachten een wereld te scheppen, die niet een werkelijke wereld is, niet onze wereld. In die verbeeldingskracht zijn wij vaak bevreesd, omdat wij voor hetgeen wij scheppen angst hebben. Toch staat er geschreven, dat “God de mens schiep naar Zijn beeld en gelijkenis”. Dit houdt in, dat God de mens liefheeft. God is het Denken, God is de Kracht, God is het Scheppende. Dan moet ook de mens zijn het denken, de kracht en het scheppende. Nu zijt ge misschien nog gebonden aan de wereld rond u. Nu nog moet ge het kruis dragen voor anderen. Nu nog moet ge door het lijden uzelf veredelen en tot een kracht voor anderen worden. Nu nog moet ge putten uit de beperking van vreugde en het onbesef van de toekomst. Maar ééns zult ge zijn Gods beeld en gelijkenis. Eens zal die verbeeldingskracht veranderen in een scheppingsvermogen. Dan zult ge in u scheppen een wereld. Een wereld met planten en mensen en dieren; een hemel met sterren en met een zon, die stralend staat en de dag schept, of ondergaand de rust van de nacht mogelijk maakt. Zo zult ge scheppen in plaats van slechts te verbeelden. Wat is zal leven. In al wat ge schept zult ge zelve leven. Maar zeg mij: Zo Gods wereld een grootse en een liefdevolle wereld is, waarin sferen en werelden samenvloeien tot een oneindig akkoord, tot een kosmische klank, die ons verdooft en doet duizelen in haar volle schoonheid, hoe zal het dan zijn als gij uw wereld schept? Zult gij uw schepselen de vrijheid laten om langs de wetten van uw wezen en uw schepping zelven te zoeken naar de eenheid met u en door u met de grote Godheid? Hoe zult gij zijn, wanneer uw verbeeldingskracht wordt tot schepping? Toch zullen wij zijn Gods beeld en gelijkenis. Want onze God is een grote God. Onze God is een machtige God, maar Hij is bovenal een liefdevolle God. Omdat - wanneer wij hunkeren naar Hem en Zijn kracht en Zijn wezen, ook als wij Zijn naam niet kennen - Hij in ons is en mét ons is door alle sferen, alle tijd en ons nooit alleen laat. Wij noemen deze kracht van onze God: Kristos, Christus. Liefdevolle openbaring van het volle wezen Gods. Niet slechts eenmaal en in één mens, maar te allen tijde en in álle mensen, die het willen aanvaarden. Onze God is een liefdevolle God. Zullen wij dan niet putten uit Zijn liefde? Kracht putten uit Zijn kracht? Zullen wij niet trachten één te zijn met Hem op onze wijze, door ons leven en denken? Zullen wij niet zelfs de beelden, die in ons geschapen worden en die wij door onze verbeeldingskracht stellen in ons, of als schijn buiten ons in de wereld, met die kracht van liefde moeten doordringen? Alleen dan zal onze God waarlijk zijn voor ons in alle sferen, in alle werelden, in alle beleven het liefdevolle Licht zelf, dat ons omhult en draagt. Alleen dan zullen wij - scheppende volgens Zijn wil - met ons wezen dat deel is van Zijn wezen, kunnen geven liefde en inhoud in het microkosmisch zijn, dat mensen niet beseffen en waarvan de geest aarzelend droomt. Ons is de taak gegeven eens te scheppen. Eens. Maar nu reeds is het onze plicht om de liefdekracht Gods, de vreugde van het goddelijk Licht, de eenheid met de werkelijke God te ondergaan, wanneer wij kunnen. Daarvoor te werken, te leven en te streven. Tot wij weten: Geen grens bestaat er meer tussen ons en de Kracht, die ons voortbracht. Eén zijn wij, en uit deze eenheid gelijk in alle dingen. Gelijk met Hem, één met Hem, tot uit Zijn wil de schepping dooft en wij in het versterven van de schepping de volmaaktheid van Zijn gedachte met ons dragen als een juweel van licht, dat nimmer te doven valt. De Schepper geeft uit Zijn liefde, uit Zijn wezen voor degene, die dit beseft, de kracht, niet alleen om leed te dragen maar om leed te stelpen. Hij geeft het inzicht, niet alleen om tot weten te komen maar om door wijsheid ook anderen weten te brengen. Hij geeft ons bovenal het begrip van onze taak, waardoor wij - tegenover anderen Zijn wil vervullende - de kosmische taak en de goddelijke Gedachte in ons dragen als het zegel van Zijn goedkeuring, als een vreugde en een licht door alle dagen en alle bestaan.
42
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 3 - Krachten in het IK. Dat, vrienden, is mijn overweging. En daarmede moet ik afscheid van u nemen. Want uiterlijkheden kennen niet de eenheid, die bestaat voor hen, die het innerlijk weten omtrent de Eenheid bezitten. Afscheid neem ik van u in deze vorm maar niet in werkelijk wezen, indien in u de liefde leeft tot de Schepper. Vrienden, in deze vorm dan, goedenavond. Een lichte avond en een vreugdevolle kracht in het leven.
43
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing.
VIERDE LES - DE VRAAG DER BEHEERSING
Eerste deel Wanneer wij het woord beheersing gebruiken, dan is dit voor ons te allen tijde een probleem, omdat beheersing voor ons niet altijd wenselijk blijkt. De grote moeilijkheid is daarbij wel gelegen in onze persoonlijke ontwikkeling, waarin immers zuiver stoffelijke elementen een rol spelen zowel als de condities en mogelijkheden in een wereld, waarin wij op dat moment bestaan, plus onze innerlijke en geestelijke behoeften. Wij moeten uitgaan van het standpunt, dat de werkelijke beheersing van het “ik” alleen mogelijk is bij een volkomen harmonisch en egaal ontwikkelen van de persoonlijkheid, ook in dat deel of dat punt, waarop wij ons uiten. Dat is voor u de stoffelijke wereld. Bij beheersing denkt men stoffelijk over het algemeen aan wat wij ons ontzeggen (onthouding); men denkt verder aan afkeuring en verwerping. Men meent dat de beheersing alleen noodzakelijk is bij wat men noemt “ten kwade”. Dit brengt echter problemen met zich mede, omdat een eenzijdig gerichte beheersing altijd een onevenwichtigheid in ons leven doet ontstaan. Wij verlangen dat, onze innerlijke ontwikkeling harmonisch en evenwichtig is. Alle gaven, die wij langs experimentele weg door het volgen van voorschriften voor onszelf kunnen verwerkelijken, ook reeds in het stoffelijk milieu, zullen door onevenwichtigheid van de eigen persoonlijkheid in gevaar komen en i.p.v. een zegen voor ons een bedreiging betekenen. Zo rijst deze avond allereerst de vraag: Waar is beheersing noodzakelijk en hoe ver moet deze beheersing gaan? Dan moet ik stellen, dat in de jeugdjaren beheersing de mens van bovenaf wordt opgelegd. Deze van buiten komende beheersing is voor hem een voortdurende bron van conflicten. Zij draagt bij tot de vorming van zijn persoonlijkheid in zijn maatschappij of zijn stam. Zij kan echter nooit de persoonlijkheid zelve voldoende veranderen. Als de beheersing alleen van buiten komt, zal zij - vooral bij de volwassene, die verder wil streven - eerder schadelijk dan goed zijn. Alle beperking van buiten mag dus worden verworpen, onverschillig of zij zich richt tegen goed of kwaad. Wij moeten verder rekening houden met het feit, dat in de mens juist wegens de beheersing, die hem in zijn jeugdjaren van buitenaf werd opgelegd in zeer grote mate verzet leeft tegen alles, wat heerschappij en beheersing heet. Hieruit volgt dat daar, waar beheersing definitief wordt opgelegd, het gehele wezen en gedachteleven daartegen op komt en dus in feite tracht de beheersingsmogelijkheid ongedaan te maken. Al het verbodene is attractief. Wij moeten dus zeggen: Elke beheersing moet uit mijzelf komen en moet gebaseerd zijn op een innerlijke overtuiging. Eerst wanneer ik innerlijk aanvoel, dat deze beheersing nuttig, mogelijk of noodzakelijk is, zal ik in mijzelve de kracht kunnen vinden om mij te beperken. Elke mens zal stoffelijk aan het behoefte-element beantwoorden. Een beheersing, die dit uitschakelt, blijkt een ontwrichting van de persoonlijkheid te zijn. Zij is onaanvaardbaar. Elke beheersing, die slechts het hoogst noodzakelijke aan het lichaam toestaat en daarbij de grootst mogelijke speelruimte laat aan de geest, is wel aanvaardbaar, omdat zij stoffelijke ontwrichting en moeilijkheden voorkomt, maar gelijktijdig een zo bewust en bezonken mogelijk handelen op elk vlak - van het zuiver materiële tot het hoog-geestelijke toe - openlaat. Ik heb de opmerking gemaakt, dat een beheersing alleen van het kwade onevenwichtig is. Ik wil trachten u dit duidelijk te maken: Het totaal van de schepping komt voort uit Brahma's adem. Er is dus een kracht uitgegaan, die misschien kan worden onderverdeeld in drie afzonderlijke factoren, die wij voortdurend in steeds wisselende verhoudingen rond ons zien. Elk van die factoren werkt op ons in. Wij kunnen ons aan geen enkele werking onttrekken, onverschillig of wij deze demonisch noemen of goddelijk. Ontkennen wij één van deze werkingen, dan zullen wij juist door de schijnbare beheersing daarvan de kracht van deze werking in onszelf zozeer versterken, dat zij ten slotte een beïnvloeding betekent van elke 44
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. handeling en elke daad. Verder blijkt, dat als een deel van de goddelijke openbaring (de schepping dus in al haar facetten) wordt verworpen, de mens onbewust de nadruk gaat leggen op dat, wat hij verworpen heeft. Negatief streven is voor ons onaanvaardbaar. Daarom zullen wij niet alleen het slechte trachten te beheersen maar ook het goede. In de tweede plaats zou ik ook nog willen opmerken, dat - waar het oordeel goed of kwaad veranderlijk is en volledig afhankelijk blijkt te zijn van de menselijke instelling, het menselijk bewustzijn, het bereikte niveau en de sociale structuur van zijn omgeving - mag worden gesteld, dat waar goed en kwaad veranderlijke waarden zijn, zij voor de geestelijke bewustwording nimmer als maatstaf kunnen worden gehanteerd. Voor de innerlijke ontwikkeling zijn wisselende maatstaven onbruikbaar. Ons innerlijk wezen is eeuwig en onveranderlijk. Wij trachten te streven ons van dit wezen bewust te worden. Alle eigenschappen, die dit werkelijke wezen bezit, trachten wij te wekken en te ontplooien. Dat wij daarbij soms even een schijnbare onevenwichtigheid scheppen, is duidelijk. Wij trachten n.l. een onevenwichtigheid b.v. in de materie te scheppen om daar een geestelijke kracht als tegenwicht tegenover te doen ontstaan. Ons doel is steeds weer harmonie; en wel een harmonie, die binnen afzienbare tijd kan worden geopenbaard. De vraag, waar beheersing noodzakelijk is, kan eenvoudig worden beantwoord. Een zeer groot gedeelte van uw lichamelijke levensprocessen is in meer of mindere mate aan de wil onderworpen of kan door de wil worden beheerst. Het is belangrijk, dat wij een zo groot mogelijk deel daarvan beheersen. Hoe meer wij meester zijn over alles, wat belangrijk is als de bloedsomloop, de ademhaling, de zenuwkracht, de reactie, ja, zelfs over spanning en ontspanning, hoe zuiverder wij het instrument “lichaam” zullen kunnen afstemmen op de behoeften, die wij als geheel (stoffelijk en geestelijk) hebben. Ten eerste mag dus worden gesteld, dat lichamelijke beheersing en de oefening tot lichamelijke beheersing belangrijk en noodzakelijk zijn. Ten tweede blijkt echter, dat de wil zelf kan worden beïnvloed door gedachtebeelden. Daar waar het denkvermogen van de mens bepaalde beelden schept, die niet in overeenstemming zijn met zijn stoffelijke vermogens of werkelijkheid, zal hij zich toch genoopt gevoelen deze te verwerkelijken. Al of niet met het gebruik van schijnredenen zal hij inderdaad het gedachtebeeld omzetten in een stoffelijke mogelijkheid. Als wij lichamelijk evenwichtig willen zijn, is het niet voldoende alleen het lichaam te beheersen, maar is ook de beheersing van de gedachte daartoe noodzakelijk. Bij het beheersen der gedachte gaan vele mensen uit van een beheersing van de denkbeelden. Dat is een praktische onmogelijkheid. Slechts na zeer lange training kan een mens, gedurende de tijd dat hij zich daarop volledig concentreert, zijn gedachteprocessen geheel beheersen. Zodra hij echter aan het dagelijks leven deelneemt, zal hij niet in staat zijn alle in hem optredende associaties en reacties na te gaan. Het denken kan niet beheerst worden in de gedachte als zodanig. Wel kan het denkpatroon worden gewijzigd en kunnen wij door voortdurend te refereren aan voor ons belangrijke waarden het associatief patroon van onze gedachte veranderen. Het is daardoor mogelijk om een eenvoudige menselijke drang (ik denk hier b.v. aan sexualiteit, aan eetlust, aan strijdvaardigheid of angst) juist door deze associatieve methode om te zetten in een geestelijke waarde op hoger vlak. Dan zal dus alles, wat gewoonlijk slechts een sexuele reactie geeft, tevens een hoger geestelijke werking veroorzaken en daarmee het evenwicht scheppen. Alles wat honger betekent, betekent tevens de absorptie van geestelijke krachten en schept zo evenwicht. Alles wat strijdvaardigheid betekent, is tevens de aanvaarding van het kosmisch patroon en de zich daarin steeds afspelende strijd om evenwicht tussen schijnbaar tegengestelde krachten. Daardoor wordt de strijd in feite een zoeken naar evenwicht. En zelfs de angst, die de ontkenning is van een deel van de schepping, kan in ons als tegenbeeld oproepen de volmaaktheid van die schepping, waardoor angst zelf wordt gedelgd en het “ik” harmonisch blijft. 45
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. Deze punten zijn van buitengewoon groot belang. Hoe meer de mens leert zijn associaties bij het denken op de juiste wijze om te zetten, hoe meer hij leert b.v. ergernis te vervangen door een rationeel denken, hoe meer hij leert zijn toorn om te buigen in een zoeken naar de juiste wijze van beleven (het herstellen eventueel van aangedaan onrecht), hoe zuiverder en evenwichtiger niet slechts zijn gedachteleven is, maar hoe harmonischer hij ook zijn stoffelijk leven kan beheersen en hoe doelmatiger hij zijn stoffelijk voertuig gebruikt. Het is duidelijk, dat de vraag van de beheersing hiermede slechts ten dele is behandeld. Want de mens heeft niet alleen te maken met zijn gedachte en met zijn lichaam. Deze beide zijn en de meer bewuste realiseert zich dit al zeer snel - niets anders dan een middel om innerlijk bestaande waarden, die een mens niet rationeel kan omschrijven en die wij geest of ziel noemen, tot uiting te brengen. De vraag is hier: Op welke wijze wordt het geestelijk evenwicht gezocht en gevonden? Ik wil u daarvan een voorbeeld geven. Stel boven elkander 7 lichten en zeg: Dit zijn de 7 voertuigen, waarin de ziel zich openbaart. Vervolgens zult u rond elk van die lichten een kartonnen hoes zetten en in deze kartonnen hoes maakt u slechts enkele sneden. U zult in een lagere lamp nooit insnijdingen maken, die niet reeds boven aanwezig zijn; u moogt echter de sneden op zichzelf groter maken. Het zal u blijken, dat een vreemde licht- en schaduwwerking ontstaat, die in sommige gevallen - omdat wij immers de sneden niet symmetrisch hebben aangebracht - een zeer onregelmatige verdeling geeft van licht en schaduw. (Een nadere uitleg.) U neemt dus een kartonnen koker en zet daarin een lamp. U hebt in die koker hier en daar in de lengte een snede gemaakt, zodat licht kan uittreden. Wanneer u kijkt, ziet u dus licht uitstralen. Dit is dus niet overal even sterk. Hier zitten b.v. 3 sneden en daar 1. Hier zijn 2 grote vlakken schaduw, daar gestreepte vlakken licht en ginds een enkel vlak licht. Wanneer wij naar beneden toe gaan, kunnen wij dus wel in de vlakken, waarin licht is, het aantal sneden vergroten of de openingen verder uitsnijden (dus een klein reepje wegnemen), maar wij kunnen niet in de blinde vlakken die boven waren nu sneden aanbrengen. Kunt u zich dit voorstellen? U kunt dan zien, dat naarmate u lager komt het licht op de verlichte delen van de lamp intenser wordt. U ziet daar dus meer licht. U ziet echter ook, dat de schaduwwerking daardoor eveneens intenser wordt en wel zo, dat boven de schaduwen het diepst zijn (het minste direct licht), terwijl beneden de schaduwen wat vager, wat grauwer zijn. Probeert u het anders nog eens uit te tekenen, dan ziet u misschien wat wordt bedoeld. Nu is elk geestelijk voertuig van de mens in feite kracht, energie. Deze energie heb ik hier dus met een lamp vergeleken. Die energie moet zich volledig evenwichtig uiten; d.w.z. zij moet rondom stralend zijn, rondom contact hebben met de kosmos, zonder één enkele blinde plek. Wanneer dit contact niet bestaat, zal het wezen van het licht daardoor niet geschaad worden. Wel zal het licht, dat aan een enkele zijde uittreedt, misschien feller zijn dan het bij een evenredige verdeling van licht zou worden. Nu blijkt dan, dat wij beneden bij het laagste voertuig dus de grootste mogelijkheden hebben op die terreinen, waarop reeds in de kern een bewustzijn, een licht, een contact met de kosmos is ontstaan. Naarmate wij verder naar beneden komen, blijkt verder dat de uitingsmogelijkheid en dus de ervaringsmogelijkheid groter wordt. Wij kunnen echter nooit het gehele evenwicht onmiddellijk herstellen. Nu kan de geest echter in het laagste voertuig deze onevenwichtigheid erkennen. Hier treedt dus zelfkennis op. Deze zelfkennis kan worden gebruikt om innerlijk, zonder beïnvloeding dus van ons contact met de kosmos, de hoogste krachten in eigen wezen te activeren. Dan kan daardoor een ontvangstmogelijkheid ontstaan in het hoogste voertuig, die zeer miniem is. Daar begint dan een nieuwe impuls, die het totaal van het innerlijk wezen betreft en in elk voertuig een nieuwe ervaringsmogelijkheid geeft. Naarmate meer wordt beleefd in een bepaalde sfeer, zal de opening zich dáár uitbreiden. Het licht, dat wij rond onze lampen zien, wordt daardoor evenwichtiger, de schaduwpartijen onbelangrijker. Elke schaduwpartij noemen wij onbewustzijn, elk licht noemen wij bewustzijn. Indien wij onszelf willen beheersen, kunnen wij onmogelijk bewustzijn én onbewustzijn beheersen. Het is ons niet mogelijk in een enkel ogenblik alle hinderpalen te verwijderen, tenzij wij onszelven geheel ontkennen. Deze absolute 46
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. zelfnegatie is voor practisch geen enkel schepsel geheel aanvaardbaar, zodat deze weg slechts door een enkeling kan worden gegaan, meestal eerst nadat reeds een grote harmonie van bewustzijn is verkregen. Wij kunnen echter wel door de beheersing, die wij op het laagste vlak hebben, trachten juist datgene, wat ons geestelijk het meest ontbreekt aan te vullen. Ons streven in de stof betekent niet, dat de geestelijke voertuigen daartoe onmiddellijk ontwaken, maar dat in de kérn van ons wezen een nieuw kosmisch contact tot stand komt, dat achtereenvolgens in alle voertuigen, behorend bij een sfeer, wordt geopenbaard en in elk daarvan een onmiddellijke activiteit begint. De conclusie, die hieruit voortvloeit, is deze: Wij moeten als wij ons beheersen altijd uitgaan van het laagste voertuig, dat wij bezitten en waarin wij bewust handelen. Hierdoor kan men n.l. op de eenvoudigste wijze, wegens een gemakkelijker overzicht d.i. een gemakkelijker ervaren, de eigen onvolmaaktheden erkennen. Onze beheersing is nu deze: Wij mogen niet alle onvolmaaktheden, die wij in onszelf erkennen, gelijktijdig aantasten. Dit maakt het onmogelijk de impuls naar het werkelijke en innerlijke wezen door te geven. Maar elke erkende onvolmaaktheid, die wij in overeenstemming met wat omtrent stofbeheersing reeds is gezegd met de volle intensiteit van ons wezen kunnen aantasten, betekent het gelijktijdig ontwaken van een nieuwe activiteit in elk geestelijk voertuig. Wij kunnen dus uit de lagere sfeer, waarin wij bestaan, de harmonische verhoudingen van elk geestelijk voertuig afzonderlijk vergroten en zo voor onszelf de ontwikkelingsmogelijkheid, zomede de mogelijkheid uit de kosmos krachten te onttrekken, eveneens uitbreiden. Hier wordt beheersing dus niet alleen meer een instrument om meester te zijn over onszelven, maar de beheersing wordt meester van het kosmisch contact. In de plaats van maya (de waan, het omhulsel dat onze lampen omgeeft) ontstaat meer en meer het contact met de werkelijkheid. Wij zijn niet in staat om ooit geestelijk of stoffelijk de kosmische werkelijkheid te beheersen. Maar elk deel van de waan of van de waanwereld, waarin wij zijn gevangen, is voor ons beheersbaar. Dit houdt in, dat elke begoocheling beheerst kan worden, mits wij haar erkennen op laag vlak, ons gehele wezen inzetten tot erkenning van de waarheid daarachter en dan uit het hoogste wezen, dat in ons schuilt (het hoogste voertuig) de volledige mogelijkheid krijgen om deze waarheid niet slechts b.v. op aarde enigszins te benaderen maar innerlijk op elk bestaand vlak te beleven. Zo wordt de beheersing het instrument van onze kosmische bewustwording; en dit maakt haar buitengewoon belangrijk en bovendien ook zeer attractief. Altijd wanneer wij overgaan tot het beheersen van ons wezen of een deel daarvan, zullen wij daarvoor iets terug krijgen. Datgene wat wij voor onze beheersing ontvangen, is - mits de beheersing oprecht geschiedt en dus niet met het doel om b.v. stoffelijk of magisch iets te verwerkelijken - een onveranderlijke waarde, die door elk leven en in elk voertuig gelijk blijft, in elk voertuig en in elk leven gelijkelijk hanteerbaar is en nooit en te nimmer aan ons leven of wezen kan worden ontnomen. Zo schept de beheersing ons een weg tot de volmaking, waarbij sprake is van een groei, die zich eventueel in noodzakelijke reïncarnaties voltrekt. Ik meen hiermede reeds de nadruk te hebben gelegd op het belangrijke van beheersing en hetgeen daardoor geestelijk kan geschieden. Nu echter leven wij behalve materieel, wanneer wij in de stof leven, ook geestelijk. Elk wezen op aarde - van het simpelste met het geringste bewustzijn af tot de mens toe - kent een tweeledig leven. Het eerste leven is een stoffelijk leven en wordt door het stoffelijk bewustzijn ervaren. Het tweede is een geestelijk leven, dat zich slechts als een flits, b.v. door droomervaringen, kan openbaren. Het is echter een volledig continu bestaan, dat parallel loopt aan het stoffelijke. U leeft dus gelijktijdig in een stoffelijke wereld en in een geestelijke. Wat uw ervaren betreft, zou door de geest mogen worden gezegd: Zolang u stoffelijk bewust bent, droomt u geestelijk. Wanneer u geestelijk ontwaakt echter, slaapt u stoffelijk. In enkele gevallen blijkt degene, die voldoende beheersing heeft over zijn wezen, de gave te verkrijgen deze werelden tijdelijk te versmelten. Zij beoordelen dan echter toch dikwijls het verworvene aan de hand van een stoffelijke maatstaf. Dit is onmogelijk. Het is niet mogelijk geestelijke en stoffelijke werelden op grond van het stoffelijk en verstandelijk gekende te beoordelen en toch een beheersing in beide werelden te behouden en verder waarheid in beide werelden te vinden. 47
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. Wij stellen nu: Al datgene, wat tijdens het stoffelijk bestaan in de geest wordt volbracht, wordt mede geactiveerd door het z.g. droomleven wat voor de geest eigenlijk een soort onderbewustzijn wordt. Dit droomleven bepaalt wat men geestelijk opbouwt. De eenvoudige voorstelling van een mens, die zich alvast in de sferen een huis bouwt, wordt hiermede verklaard en blijkt - zij het meer symbolisch - inderdaad zin te hebben. Alles wat wij in de geest willen verwerkelijken volgens ons stoffelijk begrip, kunnen wij tot stand brengen door bewust handelend en levend ons daarop te richten. Elk nastreven van een geestelijk doel op aarde ongeacht hoe, resulteert in het overbrengen van deze impuls in een geestelijke wereld, waarin u dan a.h.w. uw tweede bestaan voert. Dit heeft echter enkele bezwaren. Op het ogenblik n.l. dat wij onze stoffelijke beheersing, ons stoffelijk evenwicht en stoffelijke harmonie met ons geestelijk streven in gevaar brengen, blijkt het dat wij het tegengestelde bereiken van wat wij willen. De impuls, die wij aan de geest overbrengen, is dan niet meer een stuwende, een scheppende, maar komt eerder overeen met een onbestemde vrees, een angst, een nachtmerrie. Elke onevenwichtige projectie naar de geest ontaardt daar in haar tegendeel. Wij kunnen dus de geest niet onmiddellijk beheersen. Wij kunnen wel altijd uit de laagste sfeer het daarboven gelegen bewustzijnspeil, dat een tweede leven inhoudt, beïnvloeden. Omgekeerd zal de geest ook haar eigen voorstellingen hebben en trachten de stof te beïnvloeden. Hierin geldt dan dat alles, wat deze geest evenwichtig en bewust doet, als een zeer sterke drang in de mens ontstaat, hem heel vaak tijdens het ontwaken reeds overvalt en hem vele dagen bijblijft. Indien de impuls stoffelijk niet wordt begrepen, krijgen wij te maken met b.v. de repeterende droom, die geen voorspellende waarde, maar alleen een symbolische betekenis heeft. Zo kan de geest het hare bijdragen tot het richten van het stoffelijk leven en wij zullen, als wij werkelijk beheerst door het leven willen gaan, hieraan onze aandacht moeten wijden. Alle hogere geestelijke voertuigen zijn uit een stoffelijk standpunt onbeheersbaar. Beheersing daarvan is alleen mogelijk door bereiking. Alles wat bereikt wordt op het laagste niveau en geprojecteerd wordt naar het hoogste niveau, zal elk tussenliggend niveau, elke tussenliggende sfeer of wereld beroeren en daarin de mogelijkheden van het “ik” wijzigen. Tweede deel Dit deel houdt zich bezig met de krachten, die onze beheersing kunnen richten en beïnvloeden. Elke beheersing heeft een doel. Wanneer een beheersing doelloos is, is zij in feite een onnodige belasting van het wezen. Het is volkomen dwaas en in strijd met het eigen geestelijk en stoffelijk welzijn tot handelingen en daden over te gaan, als daartoe geen werkelijke aanleiding bestaat. Rustig zijn, gelaten zijn en slechts het noodzakelijke, maar dit dan ook beheerst en goed volbrengen, is dus wel de eerste leefregel. Ik sprak u echter reeds over het milieu en de wereld, die ook een grote invloed hebben. Zolang ik deze buiten beschouwing laat, is de stelling simpel en eenvoudig. Schakel ik echter de omgeving en het milieu in, dan blijkt dat ik met mijn lampenvoorstelling niet ver kom. Want nu krijg ik te maken met licht, dat mij kan beïnvloeden. Er zijn schaduwen, die mijn licht dreigen te verduisteren. Er ontstaat nu in deze tijd de volgende situatie: Het licht, dat op de wereld tot uiting komt, is in intensiteit gemiddeld gelijk aan het 5e voertuig van de menselijke geest. Impulsen, die gelijk zijn aan het hoogste voertuig, komen zelden voor. Daarom kan niet onmiddellijk een zodanige bewustwording uit de geest worden verwacht, zonder dat voor de mens daarbij het stoffelijk wezen als intermediair optreedt. Maar het bewustzijn in dit licht houdt wel in alle potenties, die behoren tot het 5e vlak; zij houdt verder in alle mogelijkheden tot het verwerven van krachten, alle erkenningen en elke drang tot beheersing, evenwichtigheid en harmonie, die gewoonlijk op dit 5e vlak voor ons kan bestaan bij een practisch, harmonisch bewustzijn. (Let wel, een practisch, harmonisch bewustzijn; dus iets, wat niet iedereen bezit.) Die groot-geestelijke kracht schept wat wij noemen revolutionaire waarden. Voor de wereld betekent dit o.m. dat bepaalde misstanden worden geforceerd, zoals men een gezwel forceert, opdat het zal doorbreken. Het houdt in, dat andere toestanden, die tot nu toe redelijk werden
48
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. aanvaard, plotseling in een onredelijk vlak worden gebracht, zodat wij ook hier verschuivingen krijgen. Wanneer dit in de wereld rond u gebeurt, dan zult u daardoor ongetwijfeld worden beroerd. Het zal uw eigen beheersing vaak kunnen schaden en het zal soms uw instelling tegenover de wereld aanmerkelijk kunnen wijzigen. Aangezien echter beheersing van het “ik” een zeer belangrijke factor is, mogen wij ons door dergelijke werkingen niet uit het spoor laten brengen. Zo zullen wij ons eerst moeten realiseren: wat kan een geestelijke kracht, die van buiten komt, op deze wereld betekenen? Haar werkelijke invloed ligt op het gebied van levenskracht, zenuwkracht, astrale manifestatie en mentale gebieden van de geest. Hierin komt zij het sterkst tot uiting. Dat zij zich zuiver stoffelijk en onmiddellijk manifesteert, komt zelden of niet voor. Wij behoeven dus in onze lichamelijke regime geen rekening met deze kracht te houden. Wat dit betreft, zullen wij verder normaal moeten trachten zo beheerst mogelijk te leven. (Alles volgens de omschreven redenen en voorschriften, die ik u in het eerste deel heb genoemd.) Waar echter het gedachteleven zelf o.m. het astrale gebied kan beïnvloeden, dus wisselwerking kent met het astraal gebied, terwijl de parallelwereld, waarin de geest haar eigen bestaan voert, practisch gelijk is aan de mentale wereld, die door dit licht wordt beïnvloed, zo kan worden gesteld: Bij het erkennen van dit licht en van het feit, dat het in ons beroering en omwentelingen tot stand zal brengen, zullen wij moeten trachten de schaduwzijden van eigen wezen, die nu scherper tot uiting komen, zo goed mogelijk te overzien en daartegen beheerst te handelen, zodat wij door de juiste ervaringen ook hier zelf licht zijn en dus ook de geestelijke krachten en het geestelijk licht kunnen ontvangen. Dit is zoveel te belangrijker, omdat een dergelijke lichtende kracht - en zeker in de mate, waarin zij op het ogenblik uw wereld beroert - niet slechts als vermogen optreedt of als levenskracht, maar tevens grote werelden van weten bevat. Daarom is toegankelijkheid tot het kosmisch geheugen maar ook het door harmonie ontvangen van kernwaarden uit andere wezens en persoonlijkheden in uw eigen wereld of in nabij gelegen sferen in dit licht normaal. Wij moeten ons dus neerleggen bij de zekerheid, dat wij zeer sterk door anderen zullen worden beïnvloed. Zodra wij deze beïnvloeding stoffelijk te sterk uiten, in tegenstelling met wat wij als beheersing voor onszelf noodzakelijk achten, zullen wij schade lijden. Het is noodzakelijk stoffelijk goed beheerst te zijn. In het gedachteleven mogen wij wel degelijk elke ervaring opnemen, die ons door dit licht wordt gegeven, maar wij zullen haar wederom in een regime moeten onderbrengen en dit regime moet gelijk zijn aan de gedachtebeheersing, waarvan ik u sprak. Ook alles wat het licht ons brengt, moet juist worden geassocieerd. Onze wijze van associëren moet dus gericht blijven op hetgeen wij goed achten. Wij kunnen ervan verzekerd zijn, dat als onze maatstaven zich langzaam wijzigen, dit in de wijze van associëren tot uiting komt, zonder speciale bemoeiingen onzerzijds. Op deze wijze kan door gedachtebeheersing in de stof, waardoor de situatie, waarin wij onze daden beheersen, ongewijzigd blijft, een zo goed en gunstig mogelijk gebruik van kosmische kracht ontstaan. Tevens mag worden opgemerkt, dat de contacten met de kosmische werkelijkheid intenser worden en dus het aantal vaststaande waarden in ons groter. De mens drukt dit meestal uit als een groeiende innerlijke zekerheid, die voortdurend door stoffelijke bewijzen gestaafd wordt. Derde deel Hierin wil ik mij richten op de stoffelijke omgeving om daarin kort enkele factoren, waarbij beheersing noodzakelijk is, nader aan te stippen. Wij vinden dan in het materiële als eerste en belangrijkste beweegreden de drang tot zelfbehoud. Een drang tot zelfbehoud kan (vergelijkt u het met vorige lessen) enigszins beheerst worden, indien wij beseffen dat wij in feite onvergankelijk zijn en dat hetgeen wij willen behouden dus niet ons wezen is maar alleen een ogenblikkelijke positie. De beheersing van deze drang tot zelfbehoud betekent, dat wij voortdurend in staat zijn ons eigen wezen op enigszins juiste wijze te waarderen. Wanneer wij beseffen, dat wij voor de medemens van weinig belang zijn en een ander als van groot belang erkennen, zullen wij ons automatisch 49
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. voor die ander opofferen. Schijnbaar is dit dwaas, omdat opoffering op zichzelf geen zin heeft. Zij is in dit geval echter een zelfbevestiging, waarbij datgene, wat reëel in de kosmos bestaat in de persoon voor wie wij ons opofferen, voor ons hernieuwd kenbaar wordt. Wij worden daarvan deel en zullen alles, wat daarmede in verband staat verwerven en kunnen absorberen. Onze geestelijke waarde in onze geestelijke parallelwereld wordt groter en onze actieradius en mogelijkheid evenwichtig te zijn breiden zich aanmerkelijk uit. Dan krijgen wij de beheersing in opvoeding. Wanneer u door anderen wordt opgevoed, is voor u wel de meest belangrijke beheersing: tracht steeds te begrijpen waar het om gaat; behoudt u steeds uw eigen oordeel voor; en slechts daar, waar het gaat om een dogma of een niet bewezen stelling, zult u eerst deze aanvaarden en daarna trachten proefondervindelijk vast te stellen in hoeverre een dergelijke stelling zin heeft. Alles wat ons als onderricht wordt gegeven (dus ook alles wat ik u als uw goeroe aan onderricht geef), staat volledig voor ú open, moet volledig door ú worden verwerkt, beoordeeld en gesorteerd. Zoek in al hetgeen u wordt geleerd steeds naar datgene, wat voor uzelf de grootst mogelijke innerlijke rust en innerlijk evenwicht geeft. Laat al het andere terzijde en zoek eventueel later die gegevens na, wanneer blijkt dat u daaraan behoefte hebt. Als u een ander moet opvoeden, dan zult u steeds dit moeten onthouden: De machtspositie die wij innemen, het gezag waarmee wij spreken impliceert niet, dat wij de persoonlijkheid van een ander kunnen boetseren. Wij hebben niet het recht een ander geheel te dwingen volgens ons eigen patroon. Wij hebben echter de verplichting naar ons beste inzicht en weten die persoon alles voor te leggen wat o.i. juist is, Zolang wij niet in staat zijn die persoon met grote zekerheid te behoeden voor alle kwaad gedurende zijn gehele bestaan, zullen wij verplicht zijn hem de consequenties van zijn eigen handelingen te laten ondervinden en slechts dáár in te grijpen, waar een lange vernietigende werking zou optreden. Dus b.v.: laat een kind zich rustig eens aan de kachel branden, maar zorg dat het niet te erg wordt. Laat een jong mens desnoods rustig in conflict komen met de justitie, als hij na een waarschuwing toch in een bepaalde houding wil volharden, maar zorg ervoor dat hij daarbij niet te zwaar wordt gestraft, dat het feit niet te ernstig wordt. Vrijheid laten en gelijktijdig toch een beperkte verantwoordelijkheid blijven dragen, zolang u dit mogelijk is, is de kern van alle onderrichting. Wat betreft het persoonlijk leven op sexueel gebied, kan worden gesteld. Ofschoon het sexuele op zichzelf onbelangrijk is, voor zover het een zuiver stoffelijke functie is en alleen voor het scheppen van nieuwe voertuigen bestemd zou zijn, mag worden opgemerkt, dat het door de gedachteassociaties daarmede verbonden een geheel ander karakter krijgt en eigenlijk eerder een uitdrukking van een bewustzijnstoestand behoort te zijn dan een zuiver dierlijke actie. Als gij u van hogere waarden bewust wordt, zult u de stoffelijke actie achterwege laten en slechts daar, waar een geestelijke bevestiging aanwezig is en zéker aanwezig is, trachten om - indien u natuurlijk anderen daarmee niet zult kwetsen - dit ook eventueel stoffelijk te verwerkelijken. Overmaat hierbij is altijd schadelijk. Een zekere mate van sexueel contact is voor de meeste mensen onvermijdelijk en noodzakelijk. Maar indien wij onze krachten hieraan niet te veel spenderen, blijkt het mogelijk een groot gedeelte door de genoemde gedachtetraining om te buigen naar meer actieve en belangrijker factoren van ons leven. Leer dus sexualiteit in dit verband alleen te zien als een eenvoudige dierlijke functie, die onbelangrijk is en die door ons die beheersing zoeken terzijde wordt gelaten, tenzij een directe lichamelijke nood ons dwingt. En laten we ook niet te gemakkelijk zeggen, dat een lichamelijke nood ons dwingt, maar laten we eerst alles proberen om de krachten die aanwezig zijn over te dragen, te sublimeren tot een hoger vlak. Wat betreft een huwelijk, wat hierbij natuurlijk ook ter sprake komt, kan ik alleen dit opmerken: Wanneer men een huwelijk aangaat, is er sprake van een contract. Het contract is deel van uw stoffelijke wereld en hangt direct samen met het eerlijkheidsbesef in die wereld. Het schenden van een contract schept oneerlijkheid en daarmede ook de neiging tot oneerlijkheid tegenover jezelve. Hier is dus al zuiver op mentale overwegingen een reden aanwezig om voorzichtig te zijn met het sluiten van een huwelijk en zo men daartoe overgaat, 50
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. dit te doen met de inzet van uw gehele wezen en persoonlijkheid. Belangrijk is ook hier weer in de eerste plaats de geestelijke band en in de tweede plaats de stoffelijke. Slechts als wij in staat zijn door geestelijk contact en beheersing van ons denken tot een juist stoffelijk contact te komen, bestaat voor een echtpaar de mogelijkheid de juiste kinderen voort te brengen; d.w.z. geesten, die voor de wereld betekenis hebben, grote mogelijkheden krijgen en een redelijk harmonisch voertuig bezitten. Dit behoort bij de verantwoordelijkheid, die m.i. hiermede is verbonden. Beheersing op dit gebied is aan te raden. Gevaarlijk is het afgaan op lichte prikkels en het zonder meer zoeken van avontuur. Op zichzelf zou dit niet schadelijk zijn, als men zich aan de invloeden op het gedachteleven zou kunnen onttrekken. Maar de mens wordt dan door zijn gedachteleven te vaak afgeleid in een verkeerde richting. Hij verliest zijn evenwichtigheid en innerlijke harmonie en als gevolg daarvan zal hij zeer eenzijdig leven, met alle gevolgen van dien, ook voor zijn later geestelijk bestaan. Wat betreft maatschappelijke contacten en samenleving, dienen wij in de maatschappij altijd rekening te houden met het volgende: Practisch alle mensen, die in uw leven belangrijk zijn, zijn op de een of andere wijze geestelijk met u verbonden. Er bestaat een zeer grote mogelijkheid, dat een aantal van degenen met wie u stoffelijk in contact bent in uw geestelijke wereld (de parallelwereld, waarover ik sprak) eveneens met u in contact is, zodat in heel veel gevallen de stoffelijke reacties op elkaar een uiting kunnen zijn van iets, wat geestelijk feitelijk bestaat. Hierbij is het voor ons belangrijk, dat wij ons stoffelijk voortdurend zo beheerst mogelijk t.o.v. elkaar gedragen en een gezamenlijke harmonie bevorderen waar ons dit mogelijk, is. Blijkt het ons niet mogelijk de harmonie met anderen te bevorderen, dan zullen wij ons van die mensen terugtrekken. Slechts daardoor kunnen wij voorkomen, dat actieve storingen ontstaan, die ook in de geestelijke voertuigen werkzaam zijn. Het streven naar harmonie met de medemens betekent tevens een uitbreiding van begripsvermogen. Hieruit vloeit voor de doorsnee-mens voort een zeker medeleven met de mensheid of een deel daarvan. Dit is een harmonische invloed, die - mits intens genoeg beleefd - zich in het hoogste geestelijke voertuig openbaart en daar een aanvulling betekent, die eventuele onevenwichtigheden daar uit de weg kan ruimen. Dus de mensen, die rond u zijn, moet u beschouwen als een deel van uw lot; niet als iets, waaraan u bepaalde taken zonder meer heeft, maar als iets, waarmede een voortdurende wisselwerking bestaat. Altijd zult u trachten voor uzelf het goede, het kosmische naar voren te brengen, het beste uit uw wezen a.h.w. aan die anderen te geven om zo ook geestelijk hetzelfde resultaat te verkrijgen en tevens - door voor die anderen in uzelf begrip te kweken en ik zou haast zeggen het medegevoel te ontwikkelen - ook geestelijk met de kosmische waarheid een zuiverder contact te verwerven. Alle contacten, die hiertoe niet dienen en kúnnen dienen, alle relaties op zakelijk en ander terrein, die onbelangrijk zijn voor onze emoties, ons vermogen een mens te helpen en wat dies meer zij, zullen wij zo kort en eenvoudig mogelijk houden. Slechts waar wij innerlijk een geestelijk contact erkennen, zullen wij een toenadering tot stand brengen. Dat is de beste wijze om te komen tot een geselecteerd maatschappelijk leven, dat voortdurend impulsen voor verdere bewustwording en krachtsontplooiing bevat. Dan wil ik opmerken: de kwestie ziekte. Ziekte zal bij een volledige beheersing van het lichaam practisch onmogelijk zijn. De onbeheerstheid van de mensheid, de daardoor geschapen gebrekkige voertuigen en de onvoldoende scholing van een groot deel van de mensheid op het gebied der beheersing, voeren echter tot onnoemelijk veel ziekteverschijnselen, waarvan ook velen, die het goede pad trachten te betreden, het slachtoffer zullen worden. Bedenk, dat een ziekte een aanduiding is van onevenwichtigheid. Indien u niet in staat bent met uw wil deze onevenwichtigheid te neutraliseren of op te heffen, zult u moeten zoeken naar een geestelijk tegenwicht. Is een geestelijk tegenwicht aanwezig, dan kan zeer veel van de kwaal worden teruggedreven. Alles wat u in dit geval als geestelijk evenwicht vindt, zal zich stoffelijk weerkaatsen. Beschouw ziekten nooit als een u onrechtvaardig opgelegde kwelling. Zij staat altijd in direct verband met uw eigen leven en noodlot. Tracht wel het zelfbeklag in alle gevallen te beheersen. Ziekte waarbij zelfbeklag wordt gevoegd is n.l. een ziekte van het gedachteleven, die voortwoekert in alle sferen. Wanneer u zieken ziet, begrijp zeer wel, dat u niet in staat bent nauwkeurig het beleven van die zieke aan te voelen. Onthoudt u van goedkope raad en goedkope opgewektheid. Tracht 51
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. echter de ziekte zoveel mogelijk te zien als een normaal verschijnsel. U zult aanvoelen dat op deze wijze eenvoudiger contacten tot stand komen, dat u dus waar sympathische waarden aanwezig zijn een zekere harmonie met de zieke tot stand brengt. Is dit het geval, dan blijkt het ook mogelijk om - hetzij via een sfeer, hetzij zelfs onmiddellijk stoffelijk - tot overdracht van krachten over te gaan en kan men de ander bijstaan en helpen. Ook dit helpen dient beheerst te geschieden. Want het gaat er ons nooit om een kwaal te genezen maar alleen om een mens tot juiste harmonie te brengen. Slechts zó kunnen wij voor anderen in het leven werkelijk iets betekenen. Zoekend naar harmonie zullen wijzelf uit ziekten en ziekteverschijnselen het beste kunnen putten en de grootste geestelijke waarden kunnen verwerven. Ten laatste wil ik nog aanstippen: de dood. Het zal u bekend zijn, dat dood in feite geen scheiding is. Wij kunnen echter nimmer onze gevoelens geheel beheersen daar, waar een uit stoffelijk standpunt blijvende scheiding optreedt. Het is ook niet noodzakelijk die gevoelens te beheersen. Noodzakelijk is het uw handelingen te beheersen en uw gedachte op een redelijk vlak te handhaven. Contacten met de geest kunnen nimmer stoffelijk tot stand worden gebracht. Dat is waan. Contacten met de geest vinden in de geest plaats. Het is beter uzelve zover te ontwikkelen dat u in uw parallelwereld een voortdurend contact met de overgeganen kunt opnemen dan te trachten op aarde op de één of andere synthetische manier enige mededelingen of boodschappen te ontvangen, die over het algemeen voor uw innerlijke harmonie eerder storend dan bevorderlijk zijn en in vele gevallen uw evenwichtigheid van denken zullen kunnen beïnvloeden. Het heeft weinig zin de dood te beschouwen als een ramp. Degenen, die de dood bewust beleven, ontdekken dat deze in vele gevallen eerder een zegen is dan iets anders. Besef dus wel, dat wanneer u treurt over een dode of angst hebt voor uw eigen sterven, er sprake is van onevenwichtigheid in uw eigen wezen. Tracht uw innerlijke harmonie op te voeren. U zult ontdekken, dat de dood u dan niet meer kan kwellen. Een vrees voor de dood en zelfs het afscheid van anderen door de dood zal u veel minder beroeren en zal u daarentegen nieuwe activiteit en grote krachten geven. Door op deze wijze in het leven de beheersing te gebruiken om een voortdurend actief-zijn in het “ik” tot stand te brengen en in de wereld steeds zo harmonisch mogelijk te zijn, zult u uit het geheel van uw ervaringen een wonderlijk werkstuk maken. U zult in plaats van aan een voortdurend wisselende reeks begoochelingen gebonden te blijven, steeds meer contact met de waarheid bereiken. Alles wat u in de kosmische waarheid bezit is blijvend, eeuwig en onveranderlijk. Zelfs wanneer de adem des levens terugkeert en de nacht valt over het Al, zijn deze waarden nog aanwezig en zij blijven voor u werkelijk, zonder onderbreking. Zelfs wanneer u zelf tot Brahma zou worden en een Al in het leven zou roepen, zouden deze waarden u nimmer verlaten. De kosmische werkelijkheid die bereikt wordt is blijvend. Daarom is beheersing - en zeker in de zin, waarin ik er hier vanavond over sprak - het meest belangrijke punt van elke geestelijke ontwikkeling. Ik zal u, waar ik over beheersing heb gesproken, deze maal geen experimenten opgeven en hoop, dat u in de plaats daarvan voor uzelf zult zoeken naar het experiment der beheersing, dat voor elk van u verschillend is, maar ieder van u de mogelijkheid geeft om met enige vasthoudendheid en training in zeer korte tijd zeer veel voor uzelf te bereiken. HET HOF DER HEMELSE RECHTERS De gedachte van een geestelijk gerechtshof is zeer oud en wij vinden daarvan een treffend voorbeeld in het Egyptisch Dodenboek; maar ook bij de Tibetanen vinden wij een soortgelijke opvatting. Er is een reeks grote geestelijke krachten, die een oordeel kunnen uitspreken en daarmee kunnen bepalen waar een mens na de dood b.v. zal voortbestaan. Nu weet u ook dat de astrologie erkent, dat er een aantal grote invloeden zijn, vereenzelvigd met sterrenbeelden en planeten, die voor het mensenleven ook zekere tendensen betekenen. Die tendensen zou men ook met zo'n gerechtshof kunnen vergelijken. Want deze hebben - zij het meer stoffelijk ook invloed en zij kunnen u a.h.w. veroordelen tot een bepaalde reeks ervaringen. 52
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. De aardigheid van dit geheel is echter dat een oordeel, dat een geestelijk gerechtshof uitspreekt - onverschillig of wij hier te maken hebben met een gerechtshof als in het Dodenboek of met een astrologische invloed - de kern van uw wezen niet kan raken. Want de kern van uw wezen is altijd met God verbonden en slechts door uw bewustzijn kunt u onderworpen zijn aan deze invloeden. U kunt ze dus altijd overwinnen. De rechters, de hemelse rechters dus, zouden wij het best kunnen vergelijken met een soort onderwijsinstantie, die bepaalde regels heeft gegeven. En wanneer je niet slaagt voor klas A, zul je dus moeten blijven zitten in de kleuterklas. Ben je voor A geslaagd, dan zul je moeten werken en overgaan naar B. Is dit niet het geval, dan word je tot het herhalen van een deel van de leerstof veroordeeld. Nu kan een mens op een gegeven ogenblik echter contacten hebben, die verder reiken dan één bepaalde bewustzijnssfeer of -invloed. Eén daarvan is een geestelijke meester. Wanneer je werkelijk een geestelijke leermeester hebt (dus niet alleen iemand die je zo nu en dan eens iets vertelt, maar werkelijk een leermeester, waarmee je een blijvend geestelijk contact hebt), dan geldt dat niet alleen voor één bepaald bewustzijn. Zo'n meester heb je niet alleen in de stof, maar die heb je met je hele wezen door alle sferen en alle werelden heen. Onverschillig dus wat er ook gebeurt - of nu astrologische invloeden u omdat u zwak bent in een onaangename situatie dwingen, of u overgaat en daarbij door uw bewustzijn van onvolmaaktheid a.h.w. een veroordeling van een hemels gerechtshof ondergaat - u zult altijd dit contact blijven behouden. Want dit contact ligt meestal in de kern van uw wezen. De gedachte, die men hierover vroeger had, waren wel wat afwijkend van wat wij op het ogenblik kennen. Zo wil ik er op wijzen, dat een hemels gerechtshof b.v. kon worden bedrogen. Denkt u eens aan de scarabeeën, die de Egyptenaren in de plaats van het hart legden en waarop de spreuk stond: “Wanneer ik geroepen word, spreekt gij voor mij.” Opdat wanneer aan het hart voor de rechters gevraagd zou worden: “Is dit waar, is dit goed, is dit juist?” die steen, die niet zoals het hart onder het geweld van de rechters valt, zou zeggen: “Dit is juist.” Je zou dus de hemelse rechters kunnen bedriegen. Deze opvatting kunnen wij trouwens overal vinden. Of wij nu teruggaan naar de Syrisch-Griekse beschavingen; of wij teruggaan tot de vroeg-Babylonische tijd, of we gaan kijken in Ur of ons gaan bezighouden met de primitieve godsvoorstellingen van India, van China, overal vinden wij dit begrip terug. Men kan klaarblijkelijk hemelse rechters bedriegen. En daarmede is al aangegeven, dat hemelse rechters geen goddelijke krachten zijn.” Een verder onderzoek leidt tot de conclusie, dat deze rechters niets anders zijn dan symbolen van iets, wat in ons leeft en mogelijkerwijze harmonisch is met invloeden uit de kosmos. Wanneer een mens dingen doet, die volgens hemzelve slecht zijn, dan kan dit niet alleen maar voortkomen uit zijn menselijk milieu. Anders zal hij zich tegen die mensheid in toch nog overtuigd gevoelen: zij zijn het er weliswaar niet mee eens, maar ik heb het toch goed gedaan. Als je echter ergens in de kosmos parallel loopt met een grote kracht en er is een wederzijdse beïnvloeding en die krácht accepteert dat niet, dan kan in u de idee ontstaan: het is niet juist; tenzij u het argument hebt, waarmee u die kracht kunt verslaan. Het is nu juist dat argument, dat de ouden hebben gezocht in de toverformule of in een esoterische formule, welke zij gezocht hebben in allerhande symbolen en die zij met zich meenamen, maar dat eigenlijk elke mens altijd bezit. Als wij ergens één-zijn met een kosmische werkelijkheid, of als wij één-zijn met iets, wat reëel is, wat hoog is en met ons gehele wezen die invloed aanvaarden, dan zijn wij onafhankelijk geworden van die grote krachten. Dan is er iets, wat voor ons spreekt. En in zoverre is die magische formule nog niet eens zo dwaas. Stel, dat u dus op een gegeven ogenblik denkt aan de invloeden van de kosmos als hemelse rechters. U gaat over, uw gedachte baren vormen en u staat voor een hemels gerechthof. Dat gerechtshof stelt u de vragen, die u feitelijk uzelf zou moeten stellen. Dan wordt u gedwongen tot een soort zelfopenbaring. Daarom is dit ook in de kosmos toegelaten, daarom bestaat dit. Maar nu weet u bepaalde dingen niet; u weet niet, hoe u daarop zou moeten antwoorden. Zou u dat doen b.v. volgens een stoffelijke norm, dan zou u “neen” moeten zeggen. Dit “neen” echter houdt een veroordeling in. 53
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. Nu hebt u een geestelijke meester. Die geestelijke meester maakt u duidelijk, dat hetgeen gevraagd wordt een andere mogelijkheid van uitleg heeft. Hij wordt dan a.h.w. een soort advocaat. En deze maakt het ons dan mogelijk om “ja” te zeggen; iets, wat anders schuldbewustzijn zou veroorzaken, dus nu te beseffen als een verdienste; iets, wat een tekort lijkt eenvoudig te vervangen door een positieve factor. De band, die er kan bestaan tussen mens en mens, tussen mens en geest, heeft dus in sommige gevallen als resultaat een onafhankelijkheid van de normale toestanden. Bij de overgang komt dit soms heel sterk tot uiting. En wanneer ik dit beschrijf, meet u goed beseffen, dat die beschrijving natuurlijk is aangepast aan de menselijke wereld en concepten. Er is een moeder. Deze moeder heeft zelf - misschien door veel strijd - een hoog-geestelijk bewustzijn gewonnen. Zij heeft een zoon of dochter. Die zoon of dochter heeft wel verkeerd geleefd, maar toch voortdurend vastgehouden aan een paar principes, die de moeder hem of haar heeft geleerd. Hij of zij heeft voortdurend a.h.w. een innerlijk contact met en respect voor die moeder gehad. Nu gaat zo iemand over en zou normaal dus in het duister komen, want hij/zij staat tegenover het verblindende licht; wat dan de hemelse rechters zijn. Hij/zij herkent a.h.w. de eigen fouten in de onveranderlijke waarheid van de kosmische kracht zelf. Nu kan de moeder, die dit bewustzijn heeft, dus zeggen: “Neen, want je hebt je nog steeds aan mij vastgehouden. Ik kom bij je, ik beschut je tegen het teveel aan licht, omdat ik dit kan verdragen. En doordat ik je nu lessen geef, wen ik je eraan. Je behoeft dus niet weg te vluchten in het duister. Je zult alleen een langere tijd sterk onder mijn invloed staan. Ik zal mij helemaal aan je moeten wijden. Maar ik kán je bewust maken, totdat je dit licht wel kunt verdragen en je dus door het licht niet veroordeeld zult voelen. Dit zijn dingen, die meer voorkomen dan u zou denken, omdat waar een werkelijke band van genegenheid bestaat tussen mens en geest of mens en mens en één van hen geestelijk hoog genoeg is om zelve a.h.w. de schok van het kosmisch licht, de kosmische waarheid op te vangen, het deze mogelijk is tijdelijk - maar nooit blijvend - de tekortkomingen van de ander te dragen en ze aan te vullen. Op deze manier worden dan ook heel veel geesten, omdat ze ergens een werkelijk oprechte liefde hebben gekend, dus gespaard voor veel van wat ze anders in het duister zouden moeten doormaken. Als er wordt gesproken over hemelse rechters, dan is dit dus een term, die ontleend is aan de oude godenleer, die in verband staat - zoals ik trachtte duidelijk te maken - met de kosmische erkenning in onszelf. En nu is het typische: wij hebben in onszelf 32 mogelijkheden tot kosmische erkenning, plus 10 kosmisch scheppende factoren, die zich in ons uiten (dat zijn er tezamen 42) plus nog 19 factoren, die ons stóffelijk verder bepalen. En deze tezamen zouden het gerecht vormen, omdat hieruit onze waardering, onze mogelijkheid tot aanpassing en begrip van het kosmische voortkomt. Waar één van die factoren faalt of - beter gezegd - wij falen tegenover één van deze maatstaven, zou een veroordeling het gevolg kunnen zijn. Overal echter waar een tekort is bestaat een kracht, die dit tekort kan aanvullen, mits - en dat is dus de grote voorwaarde! - de werkelijk oprechte liefde, die niets meer met stoffelijke liefde te maken heeft, de werkelijk oprechte liefde tot uitdrukking komt; omdat in de kosmos de sterkste kracht, de bindende en scheppende factor de Liefde zelf is, die boven elke openbaring - ook zelfopenbaring - regeert, elk gevolg tijdelijk kan ondervangen en uit deze genegenheid of liefde dus de bewustzijnsvergroting kan bereiken, die noodzakelijk is om in en met de wet verder te leven en de kosmische waarheid te kennen. DE MESSIAH Messiah is niet alleen, zoals men soms denkt, het begrip van Jezus, de Verlosser. Integendeel, in de oudheid kunnen wij verscheidene figuren vinden, die met de titel (want dat is het) Messiah worden aangesproken. Het betekent eerder “bevrijder” of ook wel “degene, die het land doet zien.” In deze zin was b.v. Mozes Messiah voor de Joden, die uittrokken uit Egypte. De gedachtegang, die hier echter aan ten grondslag ligt, is eigenlijk nog te stoffelijk. Want de feitelijke verlosser, de werkelijk messiaanse kracht, is een groot-geestelijke entiteit. Zij mag b.v. niet worden verward met de Christusgeest. De Christusgeest is een directe manifestatie van de goddelijke Liefde. De Messiah op zichzelf (het woord wordt ook als naam gebruikt) is echter een groot-kosmische persoonlijkheid, die in het totale inwijdings- en 54
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. bewustwordingssysteem voor dit gehele deel van het Al (dus voor het gehele Melkwegstelsel) een grote rol speelt. Er zijn, zoals u zich misschien kunt herinneren, altijd grote reeksen van profeten, dus wezens die openbaren. Daarnaast kennen wij in de bijbel koningen. Wij kennen ook nog richters of rechters. De koning is de gezagdrager; hij moet eigenlijk de goedheid zijn, de kracht die de mensen verheft. De profeet is degene, die de goddelijke wil openbaart. En de rechter is degene, die de orde handhaaft. Dat zijn de drie verschillende begrippen. En het eigenaardige is, dat wij die niet alleen in de bijbel tegenkomen, maar dat wij ze in elk inwijdingssysteem ontdekken. Wij vinden bij alle inwijders steeds de gezagdragers (de koningen), de geïnspireerden (de woordbrengenden of profeten) en de ordehandhavers (de rechters). De Messiah nu is de top der profeten of ook wel de bron der profetie. Om ons te kunnen voorstellen wat deze kracht precies betekent, zouden wij ons een ogenblik moeten voorstellen, hoe de mens staat tegenover de goddelijke openbaring. Hij kent daarin n.l. de grote drie-eenheid, die bestaat uit drie krachten, die hij dan eenvoudigheidshalve de Vader, de Zoon en de Geest noemt, maar die ook onder andere namen bekend zijn, o.a. als Kether, Binah en Geburah (Ashmut?). Dit zijn overigens namen van letters van het Joodse alfabet. Deze drie krachten tezamen vormen de driehoek van de totale geestelijke openbaring. Zij omvatten - voor dit deel van het Al alweer en voor déze golf van ontwikkeling - de totale weergave van God. Heeft men die bereikt, dan evolueert men dus buiten het bereik van deze stoffelijke werkingen en komt men misschien in een andere wording op een totaal andere trap van bewustwording te staan. In ieder geval is zeker dat degene, die dit bereikt heeft, vrij wordt van alles, wat op het ogenblik nog stof of sfeer heet. Om echter te kunnen komen tot een aanvaarding van deze kracht en van hetgeen in deze drie-eenheid is geborgen, moet de mens daarmede eerst éénheid bereiken. En die éénheid kan hij niet krijgen langs de weg van rechtvaardigheid alleen. Dan kan hij wel met een bepaald déél van de drie-eenheid in contact komen maar niet met het geheel. Hij kan ook gaan langs de weg van goedheid, van liefde. Hij kan dan ook wel komen tot een contact met één deel van de goddelijke werkelijkheid, maar weer niet met het geheel. Het is dus niet mogelijk om zo ineens a.h.w. het Koninkrijk Gods (dus het begrip van de volledig geopenbaarde goddelijke Kracht) te verwerven. Nu blijkt Messiah, de kroon van de profeten, de kracht te zijn, die gelegen is recht tegenover wat men noemt de Vader of Kether. Hij staat dus recht tegenover de hoogste geestelijke kracht en staat daarmede in een directe verbinding. Als wij nu dus stellen, dat de Verlosser of Messiah voor ons b.v. onze zonden draagt, dan willen wij daarmede niet zeggen, dat hij onze bagage voor ons meesleept, maar dat hij ons het bewustzijn (ook van de zin van hetgeen wij hebben gedaan) kan geven en daardoor inzicht in de goddelijke verhoudingen. Hij maakt het ons mogelijk om van het stoffelijk niveau over te gaan naar het niveau van de volledige goddelijke openbaring. Messiah is dan ook de naam, die men aan Jezus geeft als verlosser. En het vreemde is, dat men hem daarnaast nevennamen geeft. Men noemt hem n.l. wel eens “de kroon van Davids geslacht”, “de koning der Joden” en “het licht der wereld”; termen dus die men aan Jezus als verlosser toekent, als Messias en in welke de drie-eenheid, die hij openbaart, tot uiting komt. Laten wij eens verder nadenken. Wat leert Jezus ons? “Ik ben u de weg en de waarheid.” “Er is geen weg tot de Vader dan door mij.” Wanneer wij dit uit een menselijk standpunt moeten bezien is het bekrompen en niet aanvaardbaar krachtens de goddelijke liefde, de kosmische kracht en haar werkingen. Maar als wij het Messiah-begrip, zoals ik dit hier heb uitgelegd, in het geding brengen, wordt het heel anders. Het is voor de mens practisch niet mogelijk om het Koninkrijk Gods onmiddellijk binnen te treden en God geopenbaard te zien, dan juist door dit begrip van de verlosser; hetgeen door openbaring (let wel!), staande tussen materie en Godheid, de volledige werkelijkheid doet zien. Zo is de Messiah niet alleen een persoonlijkheid geworden. Hij is ons ook een pad. En dat klopt o.m. met de kabbalistische voorstelling, waarin u n.l. ook Messiah zult vinden en wel op het pad van de pijl, de derde kracht, gerekend van uit Malkuth. De padwerking van Messiah zou ik ook nader kunnen verklaren: 55
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. Goddelijke liefde, de goddelijke openbaring, de goddelijke werkelijkheid zijn altijd in ons tegenwoordig. Wanneer wij ons daarvan bewust worden, zal onze onvolmaaktheid ons nog belemmeren om het geheel precies door te maken, zoals het is. Maar - en daar treedt Messiah nu op als pad - wij aanvaarden de kracht der openbaring. Wij staan dus open voor correcties en verzetten ons daartegen niet. Zo wordt het mogelijk, dat in ons wezen bepaalde voorstellingen worden veranderd of de verhouding van voorstellingen t.o.v. elkaar wat verschuift, zodat wij nu de goddelijke driehoek, de drie-eenheid aanschouwen. Deze aanschouwing is nog niet de bereiking, vergis u niet. Het is de aanschouwing. Maar wij zijn deel van het Koninkrijk Gods, omdat zoals tussen Messiah zelf (de top der Profetie, het punt der openbaring) en tussen ons en die Godheid eenzelfde band is. En dan kun je verder gaan spreken. Zodra de Godheid Zich in ons kan openbaren, zal de werking van de Godheid in ons kenbaar worden; en in alles wat wij doen om Haar werking te openbaren, zal de Godheid ons nader komen. Tot het punt, waarin wij onszelf verloochenen - een typische reactie; dus ook in Messiah, in begrip - moeten wij onszelf verloochenen, ons eigen bestaan als belangrijkheid terzijde schuiven en komen dan a.h.w. als met één sprong over de afgrond opeens in de drie-eenheid. En daar staan wij onder het onmiddellijk gezag van de Vader (of Kether, de Kroon) en worden volledig gevuld door de krachten van de rechter en de goedheid of de vorst. Zo wordt in het eigen wezen dan een eigenaardige voorstelling geboren. U kunt het het best als een schema denken. Wanneer u nu een driehoek van punten tekent, met een lijn van uit het midden naar beneden en u tekent dan hier op 2/3 van die lijn een puntje en u zet daarbij Messiah, dan kunt u zich voorstellen, dat dit puntje precies in het brandpunt staat van die drie andere punten. Die drie andere punten zijn de drie-eenheid. Denkt u nu nog even verder, dan ziet u een bekend symbool: het oog in de driehoek; wat men neemt als de alziende Godheid, maar dat een andere betekenis heeft. Het betekent n.l. ook: de in-God-ziende. Degene, die daar staat, ként de krachten, die het geestelijk evenwicht van het Al vormen en zal daardoor ingaan in een nieuwe wereld. Hij onttrekt zich a.h.w. aan dit bestaan en zal elders verdergaan. Waarbij de Godheid dan waarschijnlijk een nieuwe drie-eenheid zal hebben en zich te openbaren, maar waarvan wij één ding met zekerheid weten: Ofschoon Messiah op zichzelf geen kracht is, die gebonden is aan wetenschap, staat op het pad, dat voert tot de Kroon (tot de Vader), ergens het weten. Dit weten wordt in de zin van het pad tussen Messiah en Kether: de openbaring. Want het werkelijke weten ligt als een kennis buiten uw bewustzijnsniveau van dit ogenblik. Maar het is tevens het kernpunt vanwaar u dadelijk zult uitgaan. Zodra wij het totaal van de schepping begrijpen, zoals wij haar nu kennen, kunnen wij intreden a.h.w. in de gróte schepping. Het is typisch als je hier b.v. Jezus' leer en leven gaat vergelijken met zijn uitspraak: “Het huis mijns Vaders heeft vele woningen.” Men vertaalt dat b.v. wel eens met: er zijn veel verschillende hemelen; of: er zijn veel planeten bewoond. Maar dat is toch eigenlijk niet juist. Wanneer wij van dit Messiah-begrip, dat ik u heb uitgelegd, uitgaan, dan betekent het alleen: er zijn vele vormen van drie-eenheid, waarbinnen de goddelijke openbaring steeds dezelfde is: n.l. de openbaring van de scheppende kracht, maar het bewustzijn van het Al verandert. Zo lijkt het mij mogelijk om op deze wijze steeds via het begrip “verlossing” te gaan tot de groot-kosmische openbaring, die geen vorm kent, die is een kracht of misschien zelfs slechts een potentie, waarin wij ons echter alle mogelijkheden zullen kunnen realiseren. CONTACT Het samentreffen van twee punten, waardoor een stroom, die eerst verbroken was, door kan gaan, haar arbeid kan verrichten en haar bestaan kan rechtvaardigen. Contact. Het samentreffen van twee mensen, die in begrip van elkanders wezen elkanders kracht versterken en samen meer zijn en meer kunnen bereiken dan elk alleen ooit zou kunnen. Contact. Een idee, die je treft en in eigen denken zich vermengt met eigen denken, het zo makend tot een nieuwer, een zekerder weten. 56
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 4 - De vraag der beheersing. Contact. Geest en stof, die door een gelijke afstelling een ogenblik de grens, welke tussen stof en geest schijnt te bestaan, doorbreekt. Een contact, waardoor beiden elkanders streven kunnen bevorderen, waardoor beiden elkander kunnen helpen betere resultaten te bereiken. O, er zijn heel wat krachten te noemen, die wij contacten kunnen noemen. Maar het belangrijkste contact voor ons allen, de kern van alle dingen, is ons eigen contact met God. En dat is eigenlijk een kwestie van eenzijdig contact. Want God heeft altijd verbinding met de mens en met de geest. Hij werkt in hen. Hij houdt hen in stand. Hij is hun leven. Maar de mens, van zichzelf uitgaande, zoekend naar die God, komt voor een grens te staan. Er is een onderbreking, die hij niet zonder meer kan overbruggen. Wanneer hij echter in zichzelf de kenbare waarden van het Goddelijke steeds weer versterkt, steeds weer overweegt, dan komt er een ogenblik dat er een kortsluiting ontstaat. Dan wordt de hiaat overbrugd, dan is er een contact met de oneindigheid zelve, onmiddellijk en direct. Voor de mens misschien niet begrijpelijk, maar toch ervaarbaar. Op deze wijze kan contact worden gezien als het woord, dat eenheid uitdrukt in alle vormen. Elk contact is een vorm van eenheid. En elke vorm van eenheid, die oprecht wordt gezocht door passende elementen, moet goed zijn. Laten we het zo zeggen: Contact. Ik zoek een verbinding. Een verband, dat de krachten in mij verbindt met andere landen en krachten. Dat machten, door mij nog niet gekend, één maakt met mijn bescheiden pogen. Ik zoek het kosmisch meededogen, dat mijn onvermogen tot liefde verheft tot begrijpen en eenheid. Ik zoek naar hetgeen mij stoffelijk sterkt. Ik zoek naar hetgeen in mij geestelijk werkt. Ik Wil één-zijn met het Al. Eén-zijn met leven en denken en streven. Verweven met onbegrepen, nog versluierde wezens in het oneindige. Ik wil contact hebben met het vloeien van de tijd, met het groeien van het Al, het stijgen van de geest. Eén-zijn daarmee, opdat ik in mijzelve scheppen kan een beeld van wat als werkelijkheid bestaat; opdat ik door dit al beseffen kan waar mijn plaats is in het Al, waar het leven werkelijk bestaat voor mij in de meest volmaakte vorm, kennen zal de norm van mijn eigen wezen. Daarom zoek ik contact met al, wat rond mij bestaat. Daarom ontzeg ik mijzelf elk contact uit haat geboren, maar zoek ik in al de opgang, het gloren van liefde, begrip, eenheid en kracht. En is 't laatste contact in mij volbracht, 'k zal met alles één-zijn. Mijzelve zijnde in het bestaan en toch in anderen ondergaan, zodat Mijn God, Die leeft in mij, mij spreekt en ik in stil en eeuwig onbeperkt ervaren steeds weer Zijn wezen, het wezen van het Al, als beeld in 't “ik” nog mag vergaren. Dat is eigenlijk contact. U zoekt contact met uw medemensen. U zoekt contact met de geest. U zoekt dit contact van binnenuit en u zult ontdekken, dat u in dit contact voor uzelf de aanvulling krijgt van uw wezen, zodat u vermogens kunt ontwikkelen, die u tot nu toe niet bezat. En dat u bovenal begrip kunt krijgen voor de kosmische wetten en de Kracht, die ze heeft geschapen.
57
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk.
VIJFDE LES - BEHEERSING VAN HET INNERLIJK
Beheersing kan alleen dán bestaan, wanneer zij gebaseerd is op innerlijk weten. Elke beheersing komt voort uit een erkenning van toestanden en brengt met zich mee het doen van een keuze. Slechts indien wij tussen verschillende waarden kúnnen kiezen en dit ook overlegd doen, mogen wij van beheersing spreken. Uiterlijk komt de mens betrekkelijk snel tot beheersing, vooral omdat hij door omstandigheden buiten zichzelf genoopt wordt zich aan een bepaald gedragspatroon te houden. In het innerlijk, waar geen dergelijke remmingen bestaan, is een beheersing natuurlijk veel moeilijker en vooral ook het verkrijgen van een inzicht in de keuzemogelijkheid, die men heeft en het verwerven van een begrip voor de feitelijke - en niet alleen in de dagdromen - bestaande mogelijkheden. Daarom wil ik deze avond gaarne met u spreken juist over het innerlijk, de daarin voorkomende waarden en keuzemogelijkheden om daarna een conclusie te trekken ten aanzien van de beheersing en al hetgeen daartoe kan bijdragen. In de eerste plaats: Het innerlijk van de mens - iets, dat hij veelal zijn gevoelsleven noemt - is zeer complex. Wij behoeven hier niet alleen te denken aan de zuiver menselijke waarden, dus het stoffelijke (de erfelijke eigenschappen en kwaliteiten, de afwijkingen en storingen in het lichaam, die zeker hun invloed hebben), maar moeten daarbij ook wel degelijk onze aandacht richten op de bepaalde geestelijke problemen en contactmogelijkheden, die de mens innerlijk bezit. Contact met de geest b.v. speelt zich (een enkele uitzondering daargelaten) altijd op geestelijk niveau af. Een groot gedeelte van hetgeen uit dat contact voortkomt, openbaart zich als gevoelsleven. Het innerlijk van de mens bestaat uit alle gevoelsargumenten die hij kent, zijn onbewuste ervaringen en ongetwijfeld ook de stoffelijke afwijkingen, die een bepaalde richting geven aan zijn denken en denkgewoonten. Om te komen tot een realisatie van wat ons gevoelsleven, ons denken enz. inhouden, zullen wij allereerst moeten ontrafelen op welke wijze ze tot stand komen. Dit is een taak, die gewoonlijk alleen met zeer veel moeite en onder vakkundige leiding kan worden volbracht. Er bestaan echter mogelijkheden, die niet zo nauwkeurig en juist zijn als b.v. het onderzoek van het “ik” gedurende enkele jaren onder leiding van een meester, maar die toch een redelijk inzicht verschaffen. Wanneer wij een droom hebben, een bepaalde drang, een zekere tendens, dan moeten wij er rekening mee houden, dat die tendens zich altijd naar buiten toe vertoont. Ik denk hier b.v. aan veelkomende verschijnselen als verliefdheid en zo, die vaak in het “ik” verborgen blijven en die wij voor onszelf niet kunnen verklaren, wanneer wij op aarde zijn. Wat blijkt nu? In zeer vele gevallen is verliefdheid - dus niet werkelijke liefde - terug te brengen tot een behoefte het “ik” in de wereld erkend te zien. Met andere woorden. wij willen dat onze eigen perfectie erkend wordt door anderen. Daarom richten wij onze aandacht en onze verliefdheid - vooral wanneer wij niet in staat zijn deze te uiten - bij voorkeur op personen, die op de een of andere wijze in onze ogen een bepaalde status bezitten. Dit helpt ons in ieder geval al, wanneer wij een buitengewone genegenheid hebben voor predikanten, doktoren, rechters, bureauchefs e.d.. Want hiervan kunnen wij direct zeggen, dat de status van de aangebedene plus onze eigen behoefte om een soortgelijke erkenning te verkrijgen een grote rol spelen. Dit geldt op elk niveau. Ik heb hier verliefdheid als voorbeeld genomen, maar overeenkomstige invloeden kan men vinden b.v. in haat of afkeuring. Er zijn vele mensen, die voortdurend bij anderen iets afkeuren en dit in zichzelf voortdurend als verwerpelijk beschouwen. In 9 van de 10 gevallen zullen wij tot de conclusie komen, dat zij een feitelijke behoefte voelen het afgekeurde, het verworpene, tot stand te brengen maar door geloofsoorzaken, door eigen aard en maatschappelijke positie, niet in staat zijn daaraan toe te 58
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. geven. Zij zullen zich daartegen dus verzetten door het voor zichzelf voortdurend als verwerpelijk te zien (b.v. als een soort jaloezie) en het bij anderen te vervolgen. Meer dan u denkt spelen deze elementen in het leven van de mens een rol. Het heeft weinig zin uit te gaan van verheven gedachte, wanneer wij het met redelijke stoffelijke gedachte kunnen klaarspelen. De mens, die in de stof leeft en op deze wijze aanvoelt: er is in mij ergens iets niet juist (de idee van verliefdheid, van afkeuring e.d.), want ik ben op dat gebied practisch monomaan, moet zich realiseren: deze fout moet bij mij schuilen. Het zal dan blijken, dat in zijn gevoelswereld een soort splijting optreedt. Hij erkent nu, dat wat hij afkeurt, hij tegelijk begeert en vreest. Door deze erkenning is hij niet alleen in staat zijn uiterlijk gedrag te wijzigen, maar zal daardoor deze gevoelswereld met al haar onbegrijpelijke opwellingen beter baas kunnen. Want nu ziet hij: Ik ervaar begeerte en vrees. Hoe kan ik deze beide zo goed mogelijk tegen elkaar afwegen? Hoe kan ik mijzelve een beeld vormen, waaruit ikzelf zonder dwang naar voren kan komen? Alleen dit is meestal reeds een grote verlichting voor de mens en maakt het hem eenvoudiger stoffelijk juister te handelen en vooral innerlijk juister te leven. Een ander veelvoorkomend verschijnsel is wel het aanvaarden van bepaalde religieuze stellingen. Deze religieuze stellingen worden innerlijk niet als juist erkend, let wel! Zij worden slechts oorzaak voor een vrees. Een mens, die met buitengewoon veel nadruk voortdurend over de Satan en de hellepijnen spreekt, is in 9 van de 10 gevallen - zelfs als hij zich onschuldig en rechtvaardig acht - in feite innerlijk overtuigd, dat hij verkeerd leeft of handelt. Hij is niet op zijn plaats. Zijn innerlijke toestand van onrust en zijn beroep op het demonische, het duistere, komt daaruit voort. Wanneer men zich dit realiseert, zal het heel vaak mogelijk zijn ook dit te wijzigen. Want datgene, wat ik, met die hellestraffen bedoel, is in feite iets, wat in mijzelve verborgen is en wat ik vrees. Er behoeft tegen dergelijke innerlijke waarden geen bezwaar te bestaan, mits ze positief zijn gericht - zelfs als ze niet volkomen reëel zijn - maar ook dan is een beheersing toch wenselijk. De voorbeelden, die ik heb genoemd, lijken mij voldoende om u te doen inzien, dat de opvoeding een zeer grote invloed heeft op uw gevoelsleven. Er zijn echter andere en waarschijnlijk even belangrijke factoren in het lichaam zelf gelegen. Als u voortdurend prikkelbaar bent, als u zich voortdurend bedreigd voelt door anderen, zal in 9 van de 10 gevallen zeker een lichamelijke afwijking daarvan de oorzaak zijn, of - zo de eerste afwijking mentaal was - daaruit zijn voortgekomen. Wij weten b.v. dat het abnormaal functioneren van gal en lever een zeer grote invloed heeft op uw eigen instelling t.o.v. de wereld. Dit wordt voortgezet in uw gedachteleven en zal daarin zelfs intenser tot uiting komen dan naar buiten toe. U moet dit goed begrijpen, want u kunt daaraan weinig doen, tenzij u deze kwalen kunt genezen. Maar weten, dat het bestaat, betekent voor jezelf ook beseffen, dat deze innerlijke beelden, dit gevoelsleven, niet voldoende zuiver zijn. U kunt dus een correctie aanbrengen. Deze correctie is belangrijk om redenen, die ik zo dadelijk nog uiteen zal zetten. Wij gaan nu nog een stap verder. In elke mens leeft naast het zuiver stoffelijke een totale reeks van herinneringen. Men noemt dit het onderbewustzijn. Uit dit onderbewustzijn, zo zegt men, ontstaan vele complexen. Maar dit is niet volledig juist. Het is niet het onderbewustzijn, dat het complex veroorzaakt; het is de innerlijke reactie daarop. De reactie op feiten, op gebeurtenissen en vooral de angst om jezelf te erkennen voor wat je bent. De vlucht voor het “ik” is aansprakelijk voor een groot gedeelte van de afwijkingen, die wij op dit terrein kunnen constateren, ook wanneer dit toch eerlijk gemeend, doorvoeld en doorleefd wordt. Conclusie: Alleen al op zuiver stoffelijke gronden kunnen wij vaststellen, dat niet alle gevoelsleven volkomen zuiver kan zijn; dat in vele gevallen de oorzaken voor de onzuiverheid in stoffelijke oorzaken zullen zijn gelegen, die - mits erkend - kunnen worden bestreden. Het is mogelijk het innerlijk leven, het gedachteleven, het gevoelsleven te zuiveren en na deze zuivering op een gezondere basis te stellen. Dan treedt de geestelijke invloed op. Een groot gedeelte van deze geestelijke invloed komt voort uit de persoon zelf. De invloed wordt over het algemeen opgebouwd in vele incarnaties, in welke bestaansvormen men ten slotte leert bepaalde dingen te haten en andere dingen na te streven. Deze waarden zijn - uit stoffelijk standpunt gezien - altijd abstract. Het zal ongetwijfeld soms nodig zijn deze in de stof weer te 59
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. concretiseren. Maar wat het gedachteleven betreft, kunnen wij stellen: uit de geest komen de denkbeelden in de eerste plaats als een abstractie. Wanneer zij gecentreerd worden om een bepaalde persoon of om bepaalde toestanden, dan vloeit dit voert uit de vooromschreven behoefte aan b.v. aanzien e.d.. Wat nu kunnen wij van de geest als invloed verwachten? In de eerste plaats: De geest heeft in veel verschillende tijden geleefd. In elk van die tijden was de sociale ordening enigszins anders, er heersten andere zeden, de moraal was anders, de godsdienst was anders; kortom, al datgene wat het uiterlijk leven beheerste, had een totaal andere waarde dan heden. Hieruit volgt, dat de geest zich in haar instelling niet om de geldende stoffelijke waarden kan bekommeren; ook niet wanneer deze betreffen: een oordeel omtrent goed en kwaad, welke op dit ogenblik geldend is; een bepaalde mode of instelling of zelfs een inwijding t.o.v. godsdienst, esoterie en al wat erbij hoort. De geest gaat uit van zuivere, nuchtere feiten, die abstract worden uitgedrukt, zoals zij in elke toestand voor die geest althans toepasselijk blijken. Een belangrijk punt. Wanneer wij n.l. inzien, dat onze geest dus altijd in ons werkzaam zal zijn, zolang wij in de stof vertoeven, op een basis die niets met de stof gemeen heeft, kunnen wij onszelven ook verklaren, hoe er in ons niet alleen strijd is - waaromtrent u reeds meer hebt gehoord - maar ook wel degelijk een absoluut onbegrip bestaat voor ons innerlijk wezen. Hoe komt het dat wij bepaalde dingen als begerenswaard en goed aanvoelen en deze gelijktijdig toch zien als onmogelijk, als zondig enz.? Hier hebt u de verklaring: Stoffelijke waarden worden door de geest niet aanvaard. De geest vraagt ervaring en bewustwording. Zij vraagt die ervaring en bewustwording op grond van een reeks van levens, die zich voor een doel in de stof, voor een deel in de sferen hebben afgespeeld. Zij trekt daaruit onmiddellijk haar eigen conclusies. Het zal u duidelijk zijn, dat zij daarbij in strijd zal zijn met althans een deel van wat in de stof gebruikelijk is. Indien wij dit niet beseffen, zal het gevoels- en gedachteleven, kortom het gehele innerlijk leven van de stofmens, vol van tegenstrijdigheden en verwarringen zijn, waarvoor hij geen uitweg weet te vinden. Het besef echter, dat een vroegere ervaring in strijd kan zijn met de huidige toestanden en gebruiken en ook met de huidige opvattingen, zal het u mogelijk maken ook hier tot een vergelijk te komen. Elke handeling n.l. die voortkomt uit een dergelijke geestelijke impuls, kan alleen werkelijk vruchtbaar zijn, wanneer zij niet indruist - een zeer belangrijk punt dus - tegen het reeds gevormde bewustzijn. De geest verlangt een gevoelsindruk; een indruk dus, die op emotie, innerlijke spanning, innerlijke realisatie is gebaseerd. Wanneer echter uw handelingen in strijd zijn met hetgeen u verstandelijk aanvaardt en in strijd zijn met hetgeen u op grond van godsdienst en erfelijkheid aanvaardbaar acht, dan kan deze indruk de geest nooit op een juiste en vruchtbare wijze bereiken. Ook hier is het noodzakelijk uit de bestaande mogelijkheden een keus te doen en een middenweg te vinden. Dan zien wij verder dat in het innerlijk leven het contact met anderen een grote rol speelt. Dit contact met anderen ligt weer grotendeels hetzij op mentaal-geestelijk dan wel op zuiver geestelijk vlak. Elk mens draagt in zich bepaalde grondharmonieën. Een deel van die harmonieën komt voort uit de stof en het daarmede gepaard gaande begripsvermogen; een ander deel is inherent aan de geestelijke entiteit, die tijdelijk zo'n stoffelijk voertuig bewoont. Alle stoffelijke harmonieën nu zijn gebaseerd op een verdere integratie van het stoffelijke, een versnelling van de evolutie, een zo juist mogelijke aanpassing aan de stoffelijke mogelijkheden, kortom op het zuiver materiële. Al wat daarmede in strijd is zal tegenstand ervaren, niet slechts van uit de mens of van uit de geest maar ook van alles, wat buiten u bestaat; want er is een gemeenschappelijke drang tot zelfbehoud, die de gehele stoffelijke wereld regeert. Alles wat daarmede in strijd komt is voor u in beginsel onaanvaardbaar en schept een invloed van buiten, die bij weigering zelfs vernietigend zou zijn. De geest zelf heeft contact met althans een deel van de sferen, waarin zij bewust heeft geleefd. Zij ontvangt impulsen en gedachte en kan een deel daarvan onmiddellijk overdragen aan de stof. Bovendien kan de geest, die in staat is zich te bewegen op het mentaal niveau, waarop de stof geestelijke impulsen in gedachte kan omzetten, eveneens onmiddellijk op de stof inwerken. 60
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. Inwerkingen van geest tot geest gebeuren altijd op basis van harmonie. Daar waar geen eenheid van wezen, gevoelen of streven op enigerlei gebied aanwezig is, is alle contact practisch uitgesloten en zeker een directe beïnvloeding. Daar waar grotere overeenkomsten bestaan, kan tijdelijk een schijnbaar dominerende invloed van buiten optreden. In dergelijke gevallen kunnen wij zelfs te maken krijgen met z.g. bezetenheid en al wat erbij hoort. Ik neem niet aan, dat het bij u zover zal komen, maar in uw gedachteleven zullen heel vaak bepaalde geestelijke noodzaken en behoeften een rol spelen. U kunt er wel zeker van zijn, dat ook uw eigen geest - door haar leven in een geestelijke sfeer - zekere behoeften en noodzaken erkent. Zij zoekt dus niet slechts haar eigen wezen maar ook de maatschappelijke norm van de sfeer, waarmee zij zich harmonisch en gebonden gevoelt, in de stof uit te drukken. Het is voor een mens onmogelijk aan al deze invloeden direct en volledig tegemoet te komen. Ook hier zal hij zich bewust moeten zijn van de invloeden, die optreden én van de tegenstrijdigheden. Wat nu is de eenvoudigste tegenstrijdigheden te ontdekken?
methode
om
althans
enigszins
deze
invloeden,
en
In de eerste plaats: Ga altijd uit niet van wat men u voorhoudt, maar van wat u in uzelve intens en innig gelooft. Dit geloof zal veelal onjuist of slechts ten dele waar zijn; maar als dit geloof werkelijk en diep in u leeft, is het voor u de directe verbinding van de stof met de geest. Het drukt een synthese van geestelijk en stoffelijk streven uit en is over het algemeen de realisatie van de grootste eenheid, die tussen stof en geest kan bestaan. In sommige gevallen - vooral bij een hoger bewustzijn of een verder gevorderde inwijding - zal dit geloof zelfs de vorm aannemen van een meer kosmisch contact. In de tweede plaats: Realiseer u wat u werkelijk gelooft en niet wat u slechts hoopt. Wanneer u hier komt en u gelooft niet aan een voortbestaan, kunt gij u misschien toch voorpraten, dat u het wel gelooft, omdat u hóópt op een voortbestaan en vreest voor een beëindiging van uw stoffelijk leven. Tracht dit in uzelf te erkennen. Tracht te ontdekken wat u wérkelijk gelooft. Dit is minder dan u op dit ogenblik geneigd bent aan te nemen of te veronderstellen. Deze kern te zoeken is de eerste taak. Daaruit gaat u verder en u zegt: Wat is - stoffelijk en geestelijk - in overeenstemming met dit geloof en wat is daarmee in strijd? Al wat daarmede in strijd is, moet u verwerpen, zo goed als het u mogelijk is. Al wat daarmee in overeenstemming is echter, dient verder te worden bezien, zowel wat uw gedachteleven - iets wat naar buiten toe niet kenbaar wordt - als uw daadleven betreft. Datgene, wat volgens ons geloof aanvaardbaar en juist is, zullen wij trachten te splitsen en wel in de volgende delen: 1. Wat wil ik zelf? 2. Wat wil de wereld dat ik doe? 3. Wanneer er nog iets overblijft: Welke geestelijke invloeden zouden hier kunnen optreden? In het geval dat u een beïnvloeding door de wereld ontdekt, stelt u altijd: Ik moet ook met mijn gedachte blijven binnen datgene, wat voor mij stoffelijk nog aanvaardbaar is. Ik zal trachten geen gedachte te vormen - tenzij met een zeer bepaald en bijna magisch doel - die niet beantwoordt aan hetgeen ik zou wensen stoffelijk verwerkelijkt te zien en zelf ook zou durven en willen verwerkelijken. Dit is zeer belangrijk. Wanneer u alles, wat met de stof samenhangt, onmiddellijk onderwerpt aan de toets: Zou ik dit metterdaad willen verwerkelijken, dan zult u reeds een groot gedeelte van uw denkbeelden kunnen verwerpen, omdat zij dromen zijn maar ten slotte niet bevredigen. U weet dan in hoeverre u t.o.v. de stof moogt en kunt denken en hebt daarmede gelijktijdig een gezondere basis voor uw handelen. Een basis, die - wel te verstaan - gegrondvest blijft op uw geloof ofwel op de hoogste en meest intense band, die tussen stof en geest (en zelfs de ziel!) kan bestaan. Wanneer het gaat om beïnvloedingen afkomstig uit de gedachtewereld en zelfs uit de geestelijke wereld, dan moeten wij ons ook weer goed afvragen: In hoeverre is mij dit duidelijk? Het is voor een mens niet goed dingen te doen, waarvoor hij absoluut geen reden heeft. (Overigens mag ik hierbij opmerken, dat ook als reden geldt: het verschaffen van vreugde aan anderen, of het zelf vreugde ervaren door b.v. anderen te helpen. Dat is ook een reden; dus het behoeft niet alles mathematisch juist te zijn.) 61
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. Verder gaat u uit van het standpunt: Waar erken ik zowel in de stof als in de geest de grootste harmonie? U zult ontdekken dat, wanneer u b.v. naar ons luistert, bepaalde sprekers een zeer sterke invloed op u uitoefenen, anderen een minder sterke. Realiseer u welke sprekers dat zijn, welk element het is dat deze harmonie doet ontstaan en deze binding voortbrengt. De conclusie is in vele gevallen, dat u b.v. getrokken wordt door oosters-filosofische elementen; in andere gevallen door bepaalde stemcadansen; en soms zelfs dat u alleen geboeid wordt door het ondergáán van woorden, die u zelfs niet eens geheel begrijpt. Tracht u ook dat te realiseren. Wanneer u dit doet ten aanzien van de in u uit de geest voortkomende tendensen, zult u in staat zijn om alles wat licht is en dus krachtgevend kan worden geacht, te versterken. Alles wat echter duister is, wat u mismoedig en mistroostig zou maken, kunt u verwerpen. U hebt de mogelijkheid van keuze. En uit de vele gedachtemogelijkheden, die harmonisch zijn met uw wezen, moet u er steeds één als voornaamste uitkiezen. Wij kunnen niet harmonisch zijn met álle sferen tegelijk, zolang we mens zijn. De stoffelijke vorm beperkt die mogelijkheid in zeer belangrijke mate. Slechts degenen, die geestelijk zeer grote inwijdingen hebben ondergaan, zijn in staat met verscheidene sferen gelijktijdig althans enigszins in harmonie te blijven. Hieruit volgt, dat wij dus de beïnvloeding van buiten altijd aan ons eigen wezen ondergeschikt moeten maken. Dergelijke proeven nemen wij op de eenvoudigste manier door onze dagdromen en ons wensleven zo nu en dan eens te ontleden; en daarbij vooral de nadruk te leggen op wat wij afkeuren, op wat ons droevig stemt en wat ons als hoogste vreugde in stof of geest bereikbaar lijkt. De ontleding van deze beelden draagt zeer veel bij tot zelfkennis en daarbij dus ook tot het uitschakelen van de voor ons schadelijke elementen. Ten laatste wil ik nog opmerken dat - ook al is het geloof de directe binding met onze eigen geest - wij op grond van dit geloof toch bepaalde tekortkomingen in onszelf erkennen. Wanneer wij deze tekortkomingen niet in de eerste plaats zien als een tekort in daadkracht maar als een tekort in begrip, dan blijkt dat er bepaalde hiaten bestaan in de band tussen onze geest en onszelf, dan wel dat in onze geest zelf bepaalde begripshiaten aanwezig zijn. Deze hiaten kunnen in de stof wel worden aangevuld, maar niet door een bewust streven. Slechts wanneer door de ervaring van omstandigheden, welke buiten onze eigen macht liggen een dergelijk hiaat wordt aangevuld, zal blijken dat deze ook geestelijk wordt verwerkt, zodat we op deze wijze een redelijke harmonie kunnen bereiken. Dit alles schijnt u ongetwijfeld bijzonder ingewikkeld. Het is dan ook niet de bedoeling dat u zo'n proces nu even gaat toepassen, maar wel dat u regelmatig - hetzij elke dag, hetzij desnoods telkens na enkele dagen - weer tracht u te realiseren want u in deze dagen als innerlijke beleving, als droom e.d. het meest heeft bezig gehouden. Noteer daarbij elke keer de meest voorkomende punten. Vergelijk regelmatig - b.v. eens per maand - de wensdromen, die u werkelijk hebben beheerst. Niet zo even een wensje, maar dingen, waarop u werkelijk bent ingegaan. Doe dit desnoods een jaar, twee jaar, drie jaar. Hoe langer u dit volhoudt, hoe meer u zult beseffen, dat u in staat bent bepaalde dingen eenvoudig te ontkennen. Die ontkenning zal stoffelijk niet altijd volledig alle dingen wegvagen, maar zal wel voeren tot prestaties en mogelijkheden, die ver liggen buiten die van hen, die normaal deze dingen aanvaarden zonder meer. Ontkenning van het negatieve, dat wij in ons leven in stof en geest zullen ontdekken en ervaren, heeft altijd als gevolg, dat positieve factoren in denken en zelfs in het stoffelijk leven versterkt worden. Zover ons geloof reikt is deze versterking ongelimiteerd. Een zeer belangrijk punt! Ik wil dan nu nog opmerken, dat er juist in het innerlijk leven bepaalde vragen kunnen rijzen, die gebonden zijn aan het verleden. Wij ontdekken dat in zeer vele gevallen de mens bij al zijn reacties en daden wordt beïnvloed door de vraag: Heb ik toen niet verkeerd gehandeld? Eigenlijk schakelen wij daardoor de werkelijkheid uit. Het is niet mogelijk om thans het eigen “ik” (dus o.m. de innerlijke beleving) van dat ogenblik weer precies zo te ervaren en bewust te worden. Het is altijd een beoordeling. Een beoordeling, die uitgaat van nu verkregen inzichten en feiten, die toen niet bekend waren. Die verder uitgaat van ontdekkingen omtrent het “ik” en anderen, die evenmin in die dagen noch innerlijk noch uiterlijk bestonden. Het zal u duidelijk zijn, dat wanneer men in zijn denken daaraan te veel vasthoudt, men altijd tot foutieve conclusies moet komen, die tot innerlijke disharmonieën voeren. Elk zich baseren op het 62
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. verleden, elk teruggrijpen naar het eigen verleden, zover dit te maken heeft met eigen schuld e.d., dient te worden verworpen. Als men een tekortkoming heeft geconstateerd, zo betreure men deze niet, maar refereren er slechts aan, wanneer de mogelijkheid tot een dergelijke tekortkoming opnieuw rijst. Houdt u steeds aan de feitelijke toestand van heden. Al naar uw eigen instelling zult u misschien zeer acuut werkzaam worden, wanneer u een impuls krijgt of zeer voorzichtig zijn. U zult terughoudend zijn, wanneer het gaat om het lot van anderen; en misschien zeer terughoudend, wanneer het om uw eigen lot gaat. Dit ligt voor een groot gedeelte aan uw stoffelijke conditie, uw opvoeding en slechts in zeer geringe mate aan uw werkelijk geestelijk leven. Het heeft dus geen zin u daarmee innerlijk te veel bezig te houden. Vraag u niet af: waarom doet een ander dit wél en ik niet? Wanneer het behoefte-element groot genoeg wordt, doet u het wel. Wanneer het om uw zelfbehoud gaat, zult u zich niet terughouden, tenzij u innerlijk andere waarden hebt, die belangrijker zijn. Verdiep u dus niet te veel in die problemen. Constateer zo juist mogelijk wat u bent. Hebt u dit gedaan, dan zal ongetwijfeld juist innerlijk de vraag rijzen: wat moet ik doen en waar moet ik heen? Dit is een probleem, dat voorkomt in elke stoffelijke beleving, vrienden. Het kan samenhangen met uw vriendschappen en vijandschappen; met de wijze waarop u leeft en woont; met het onderricht dat u anderen geeft of volgt; met de interessen die u hebt; met het contact met de mensheid als geheel en al wat erbij hoort. De geest heeft een zeer bepaald doel. Het is de geest onmogelijk dit doel zozeer in de stof uit te drukken en te omschrijven, dat het volledig kenbaar wordt. Elke mens wordt gedreven, al is het alleen door zijn geestelijke noodzaak en behoefte. Het is uw taak uw innerlijke wereld niet in verwarring te brengen door de nadruk te leggen op de tegenstrijdigheden maar deze juist te ontwarren. Zo zult u - erkennend wat de tegenstellingen in u zijn - de voor u gulden middenweg kiezen. Dat klinkt misschien wat vreemd. Sommigen zullen hierin misschien een vlucht voor verantwoordelijkheid zien, anderen misschien een laisser faire. Dit is niet juist. Het kiezen van de middenweg betekent, dat men tegemoet komt - zover dit in het voertuig en door de omstandigheden innerlijk zowel als zuiver stoffelijk mogelijk is - aan hetgeen de geest verlangt. Het is zinloos de geest toe te staan die stof te vernietigen of aan te tasten. Toch zien wij dit vaak gebeuren. Er zijn zeer vele voorbeelden te geven van mensen, die onder de druk van een geestelijke noodzaak hun gehele leven doorbrengen in een voortdurend jachten en jagen, waarin van een feitelijk doelbewust zijn maar weinig of in het geheel geen sprake is. Men doet veel voor anderen en presteert ten slotte weinig. Men verzet onnoemelijk veel werk en ziet zeer weinig resultaat. Men tast zijn lichamelijke en zelfs geestelijke reserves steeds opnieuw aan. Men wordt overspannen, geestelijk gestoord, lichamelijk ziek. Dit komt, omdat men de middenweg niet heeft weten te vinden. Op zichzelf is dit - zeker voor de geest - niet bezwaarlijk. Een dergelijk leven kan van geestelijk standpunt uit gezien zeer grote bewustwordingswaarden opleveren; maar het kan gelijktijdig stoffelijk en in het gedachteleven zeer veel strijd en opstandigheid veroorzaken. En - nog belangrijker - een onbeheerst denken scheppen, dat op den duur toch tot een verkeerd inzicht van stoffelijke en geestelijke belangrijkheid kan voeren. Een dergelijke miskenning, die zich uitdrukt in het gevoelsleven, heeft ongetwijfeld een negatieve inwerking op de geest zelf. Het is dus ook volgens de geest goed dat men, zover dit mogelijk is en zover men dit kan aanvaarden, steeds zorgt een gulden middenweg te kiezen. Een gulden middenweg, een gulden woord vindt u bij Jezus: “Heb uw naasten lief gelijk uzelve.” Maar niet bóven uzelve. Wij vinden het terug in de leer van de Boeddha: “Haat niet en vrees niet. Leef. En in uw leven dien, zo ge dienen kunt zonder vrezen of begeren.” Dit kunnen wij in practisch elk inwijdingsmysterie terugvinden. Altijd weer de weg van het midden. Nimmer een weg van ontkenning van de stof of ontkenning van de geest, maar altijd van een beheerst en zo bewust mogelijk stellen van zowel een innerlijk als een uiterlijk doel en uiterlijke mogelijkheid. Uw gedachteleven zelf kunt u slechts beperkt beheersen; dit neem ik althans aan. U zult altijd weer zien, dat bepaalde denkbeelden bij u oprijzen. Onthoud dan dit: Denkbeelden, die bij u een innerlijke afkeer veroorzaken, komen voort uit een niet-erkende behoefte plus een daartegen gerichte opvoeding of een daarmee strijdig inzicht. Ontwar deze beide en u zult in staat zijn deze denkbeelden te beperken tot een aanvaardbare vorm. En wat meer is, u zult daarvoor een stoffelijke gebruiksmogelijkheid vinden, die voor anderen een 63
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. zegen en voor uzelve een vervulling betekent. En daarmee ook weer een gevoelservaring, die voor de geest een aanvulling van haar eigen tekorten betekent en zo een uitbreiding van haar bewustzijn. Ik weet, dat er ogenblikken zijn, dat uw gedachte voortdurend negatief zijn. Dat het u lijkt, alsof die hele wereld tot de ondergang is gedoemd; of ieder mens onverantwoordelijk en dwaas handelt en of uzelf machteloos als een dwaas tussen dwazen moet leven. Dat komt voor. Als dit het geval is, is de zelfnegatie (dus het zeggen “ik ben ook maar een dwaas”) niet anders dan een verweer, omdat men in zich het onvermogen constateert goed te doen of logisch te handelen en te denken. De duisternis van uw gedachte kan (ik verwijs naar het eerste deel van mijn lezing) lichamelijke oorzaken hebben. Hebt u voortdurend last van een dergelijke somberheid, dan is het zelfs aanbevelenswaard u eens te laten onderzoeken. Constateert de dokter niets of zenuwen, dan verdient het aanbeveling - al mag ik dat misschien niet zo openlijk zeggen - u in verbinding te stellen met een magnetiseur, waarin u werkelijk vertrouwen hebt. Deze zal in staat zijn veel van die somberheid weg te nemen, u daarvoor in de plaats wat licht en veerkracht te geven en u zo tot een hernieuwd ordenen en ten slotte een beheersen van uw innerlijk leven in staat te stellen. Hebt u al deze dingen gedaan en blijft er dan toch nog een mistroostigheid en neerslachtigheid over, vraag u dan af: staat deze in verband met het verleden? Daarbij zou ik u de raad willen geven de volgende punten te stellen: Ontbreekt mij iets, wat ik eens meende te bezitten? Zo ja, heb ik dit niet geïdealiseerd? Kan ik dit misschien op een andere wijze vervangen of aanvullen in mijn leven en denken? Indien dit niet in het verleden ligt, ligt het dan binnen door mij te beheersen condities en omstandigheden? Zo ja, waarom handel ik niet? Zo neen, in hoeverre ben ik daarvoor aansprakelijk of mede aansprakelijk? Ontdekt u, dat u hiervoor niet mede aansprakelijk bent, dan zult u moeten trachten uw gedachte te richten op datgene, waarvoor u zichzelf wel aansprakelijk voelt en waar u meent door gedachte, geestelijke werking en stoffelijke activiteit daadwerkelijk iets te kunnen verrichten. U vreest misschien ook de toekomst. Wanneer u die toekomst vreest, tracht dan voor uzelf vast te stellen: waarom vrees ik en wát vrees ik? Wees niet tevreden met uitdrukkingen als: de atoombom. Dit zal nooit juist zijn. U vreest niet in feite de atoombom; u vreest de vernietiging, het lijden, de armoede en al, wat daaruit voortkomt. Gebrek eerder dan de directe dood. Dat kan ik u verzekeren. Wanneer u verder nadenkt: vreest u in de toekomst voor uzelve of voor anderen? Vreest u in alleen voor uzelve, vraag u af waarom? Wat is mijn geloof? Wat kan ik door dit geloof stellen tegenover deze vrees? Vreest u voor anderen, vraag u af: In hoeverre ben ik in staat daadwerkelijk voor deze anderen iets te doen? Is het antwoord “neen”, zeg dan tot uzelve: Laat mij mij beperken tot hetgeen ik kán doen. Zoek voor uzelf iets, wat u geestelijk of stoffelijk kunt volbrengen en u zult zien, dat deze algemene vrees en somberheid verdwijnen, zodra u een doel hebt, dat te verwerkelijken is. U bent misschien ook vaak innerlijk onzeker. Innerlijke onzekerheid, zowel t.a.v. stoffelijke beslissingen en daden als meer geestelijke impulsen, komt regelmatig voor. Wanneer u onzeker bent, dient u zich te realiseren, dat deze onzekerheid niet voortkomt uit onvermogen. Wanneer u dát voor uzelve stelt, is het een ontvluchting van de waarheid. Elke onzekerheid, die innerlijk en in het gedachteleven belangrijk wordt, komt voort uit: a. Angst voor bepaalde gevolgen voor uzelf of anderen; b. Twijfel aan uw eigen vermogens en de vermogens van anderen. Vraag u in geval a af of u al uw capaciteiten hebt gebruikt; of u zo goed, zo snel en zo volledig mogelijk hebt gehandeld en gedacht als maar mogelijk was. Zo ja, stel dan voor uzelf: Ik zal met diezelfde intensiteit voortgaan en uit de gevolgen leren. In geval b moet u zich afvragen: Kán ik uit deze twee mogelijkheden die vinden, welke voor mij de meest begeerlijke is, de meest juiste, volgens mijn innerlijk geloof, ontdaan van alle bijkomstigheden? Zo ja, dan ga ik deze weg en laat de verantwoordelijkheid aan de hogere macht. Wij zijn niet in staat alles te doen, besef dat. U kunt niet voor alle dingen 64
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. verantwoordelijk zijn, u kunt niet alle zorgen dragen. U kunt alleen die zorgen en die verantwoordelijkheid dragen, die binnen uw eigen vermogens liggen. Door dit te doen, vrienden, ontwart gij uw denken. Dat wil niet zeggen, dat u elk ogenblik bezig moet zijn met die gedachte te ontleden. Want - zoals ik u heb duidelijk gemaakt - vele voor u niet direct in het bewustzijn bereikbare factoren spelen mede een rol. Maar wanneer u overweldigd wordt door dingen, die u in tweestrijd, in twijfel en in onzekerheid brengen, neem er dan de tijd voor. Ontleed deze dingen. Door die ontleding komt u tot een zekere innerlijke harmonie en kunt u een keuze maken; kunt u voor uzelf een weg en een doel bepalen. Na deze opmerking zou ik nog willen wijzen op het feit, dat de mens een bepaalde intuïtieve methode kan volgen om zijn eigen moeilijkheden op te lossen. Dit betreft zowel de stoffelijke als de geestelijke moeilijkheden en alle moeilijkheden op tussenliggende gebieden, dus mentaal en zelfs onderbewust. Op het ogenblik, dat wij erin slagen ons probleem juist en volledig te formuleren, zetten wij in het wezen alle factoren (zowel stoffelijke, mentale als zuiver geestelijke) aan het werk. Het gehele wezen reageert steeds op een nauwkeurige omschrijving. Elke nauwkeurige definitie vergt n.l. het putten uit ons diepste begrip en onze diepste kennis, terwijl het eigen geloof ongetwijfeld in de definiëring mede is vervat. Wen u aan om elk probleem, elk vraagstuk, dat u hindert, volledig te definiëren, zo scherp en zo goed als u kunt. Denk niet na over de oplossing, maar over een zo korte en zo duidelijk mogelijke omschrijving van uw probleem en wel zo, dat u ervan overtuigd bent het gehele probleem inderdaad te hebben omvat. Daarna laat u het probleem rusten. Zo mogelijk tenminste 5 á 6 uren. Ga daarna de definitie, die u hetzij hebt vastgelegd, hetzij hebt onthouden, hernieuwd na. En wanneer u nu het probleem overdenkt, zult u ontdekken, dat u de omschrijving enigszins moet wijzigen. In de wijziging, die u aanbrengt, ligt tevens de mogelijkheid tot de oplossing. Het verschil n.l. van de oorspronkelijke probleemstelling en de reactie daarop, nadat alle vermogens van het menselijk wezen - de geest inbegrepen - daarop hebben gereageerd, duidt in de eerste plaats aan in welke richting men de oplossing moet zoeken; in de tweede plaats: welke punten van het probleem als onoplosbaar kunnen worden beschouwd, omdat deze niet binnen eigen vermogens liggen. Uitgaand van hetgeen wij als voor onszelf veranderlijk vinden, kunnen wij en zeker als wij onszelf hebben leren ontleden - zeer snel onze eigen instelling en daarmede zowel onze daad- als onze reactiesnelheid in de daad aanpassen aan de eisen van het probleem. Dit geldt voor alle problemen, die het leven op meer één dan vlak beroeren. Het gaat er dus niet alleen om kwesties van het onderbewuste even actief te maken. Dat kan op dezelfde wijze gebeuren; n.l. door het probleem te omschrijven en dan het probleem vrijelijk te associëren, de associaties vast te leggen of kort te noteren en deze later te overdenken. In de vrije associatie blijkt het onderbewustzijn dan een groot gedeelte van zijn gegevens te hebben weergegeven, dus te hebben vastgelegd. Voor een probleem, dat verdergaat, dat n.l. in het denkleven en in het geestesleven ligt, is dit niet voldoende. Hier moet een werkelijk geconcentreerde omschrijving gevolgd worden door een ruime pauze. De minimumpauze, waarbinnen dus nog redelijke resultaten bereikt kunnen worden, ligt voor de doorsnee-mens op 2½ á 3 uren; 6 uren is de gemiddelde minimumpauze, waarbinnen een redelijk resultaat kan worden gewaarborgd. Een herlezing na 6 uren en nog eens na tenminste 24 uren brengt over het algemeen voor de doorsnee-mens de beste resultaten. U moet zich nu niet voorstellen, dat het dan mogelijk is geworden om alle problemen zonder moeite op te lossen. Wat ik u hier heb voorgelegd is niet bestemd om zonder meer uw problemen uit de weg te ruimen. Het betekent slechts, dat u een weg zult kunnen vinden, die een oplossing betekent voor uw eigen probleem, indien u de consequentie van hetgeen u innerlijk aanvoelt en weet wilt aanvaarden. Echter zal dan slechts een probleem kunnen worden opgelost, zover het u persoonlijk betreft. Problemen, die de wereld of een groter deel van de wereld of het leven van andere niet met u gebonden mensen betreffen, zijn langs deze weg onoplosbaar. Ten laatste is er dan nog een andere mogelijkheid, die kan bijdragen tot het oplossen van problemen, maar dan niet langs de normale weg, dus niet in de mens zelf. 65
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. Ook deze vergt een beheersing van het innerlijk leven. Want men moet om tot een dergelijke oplossing te komen in staat zijn ten eerste: het probleem goed en zonder innerlijke weerstand te formuleren; ten tweede: zijn eigen wérkelijke geloof althans enigszins te omschrijven en in het gevoel werkelijk en diep te ondergaan, terwijl men dan bovendien alle met de wereld samenhangende factoren objectief (d.w.z. zonder het invoegen van eigen mening maar alleen door het vaststellen van feiten) een ogenblik moet vasthouden. Dat laatste is moeilijker dan u denkt. Op het ogenblik, dat er in de wereld een probleem bestaat dat een oplossing vergt, een probleem dat buiten u ligt, kunt u door een beroep te doen op uw geloof en dus op de kern van uw wezen een zeer grote intensiteit aan wat wij noemen gedachtekracht opwekken. In de tweede plaats zult u door de omschrijving van het probleem zelf in harmonie komen met de bestaande probleemwaarde. Juiste objectiviteit waarborgt hierbij dan een niet eenzijdige werking van uw kracht. Door uzelf hierin te verzinken komt u tot een formulering, die heel vaak een gebedsformulering kan en mag zijn. Zij kan ook de vorm krijgen van b.v. een muzikale improvisatie, van een diep in zichzelf verzonken zijn, ja, zelfs soms van een woordenspel. De uitingsvorm is niet belangrijk. Zij dient alleen om uw eigen spanningen te verwerken op een voor uzelf bruikbare wijze. De kracht, die zo ontstaat, wordt in het totale wereldbewustzijn afgedrukt. Zijn er voldoende harmonische factoren te vinden, dan is daarmede het begin gemaakt met een werking, die ten slotte misschien tot een lawine kan aangroeien. Hieruit en door de grote krachten, die hieruit kunnen voortkomen, zult u beseffen, hoe belangrijk het is, dat de mens een oplossing vindt voor de tegenstrijdigheden in zijn eigen denken; en dat hij leert in zijn gedachteleven een zeker systeem te brengen. Dagdromen op zichzelf, het fantaseren, zijn niet schadelijk. Maar zij brengen u in een andere werkelijkheid; niet in de werkelijkheid, waarin u thans meent te leven. Dat betekent, dat door vervreemding van waarden uw eigen wezen vaak meer harmonisch wordt met de fantasiewereld dan met uw eigen wereld. Dit geeft - gezien het innerlijk, dat zich aansprakelijk gevoelt tegenover de werkelijkheid die men erkent en niet tegenover de fantasiewereld problemen en ten slotte vaak schadelijke factoren en invloeden. De fantasiewereld is een goede uitvlucht, dat geef ik toe; maar zij kan alleen gehanteerd worden, indien u in staat bent haar te beheersen; als u in staat bent uw tegenstrijdigheden althans enigszins - desnoods oppervlakkig - te ontleden en voor uzelf een weg te vinden, die u een innerlijke evenwichtigheid waarborgt. Deze lezing wil ik dan besluiten met u erop te wijzen, dat wij allen - mens en geest - natuurlijk in staat zullen zijn samen te werken met grote geestelijke krachten. Dat deze samenwerking met de grootste geestelijke krachten echter afhankelijk is van de kleine details in ons eigen bestaan en denken. Wanneer wij een werkelijke inwijding en een werkelijke taak verlangen, zullen wij steeds weer moeten terugvallen op het eigen wezen als basis. Zonder dit is niets mogelijk. Zorg ervoor dat u daarom niet alleen de schijnbaar buitengewoon belangrijke geestelijke problemen op deze wijze ontleedt, maar dat u ook tracht uzelf te kennen. Dat u ook uw kleine problemen en moeilijkheden zo nu en dan aan een beschouwing onderwerpt en daaruit voor uzelf tracht een doel af te leiden, dat binnen de mogelijkheden ligt, die u stoffelijk erkent. Een doel, dat volledig aanvaardbaar is en binnen de mogelijkheden van het geloof ligt, voor zover het uw gedachteleven betreft. U zult dan door de innerlijke beheersing een grote schrede voorwaarts doen op het pad der bewustwording en daar door intenser één kunnen zijn - en dat is in deze dagen zeer belangrijk - met de meer bewuste krachten, die de mensheid trachten voor te bereiden op de grote veranderingen, die haar wachten. BEHEERSING VAN LEVENSPROCESSEN De wil is de bundeling van practisch de totale zenuwkracht van de mens. De zenuwkracht van de mens beheerst zijn lichaam zowel in de bewust beheerste als in de onbewust beheerste delen. Dit betekent dat een mens, die zijn wil op de juiste wijze weet te richten, elk deel van 66
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. zijn organisme inderdaad kan beheersen. Natuurlijk kost dat moeite, omdat men vooral in het begin niet kan gaan nadenken over het lichaam als geheel. Iemand, die bijv. zeer gespannen is, om niet te zeggen overspannen of oververmoeid, zal zich kunnen ontspannen. Maar dat kan hij niet doen door te zeggen: Ontspan jezelf. Want dan is dit een te algemeen bevel en daardoor zullen de spierweefsels niet op de juiste wijze reageren. Hij moet dus beginnen te denken b.v. aan zijn grote teen. Hij denkt: Die teen is ontspannen. Dan neemt hij de tweede, de derde, de vierde, de vijfde. Dan gaat hij zeggen: De voet is ontspannen. Daarna de hielpees. Nu ontspan ik mijn kuitspieren; nu de knie. En zo gaat hij stukje voor stukje alles af en richt daarop zijn gehele aandacht, totdat hij a.h.w. die spier niet meer voelt. Dan gaat hij verder. Nu is de moeilijkheid, dat als je zo begint, het een hele tijd duurt voor je geleerd hebt alles te ontspannen. Begin dan maar met je armen en benen. Wanneer je die het eerst leert ontspannen, dan ontspan je automatisch al veel spieren mee. Heb je dat gedaan en kun je dat een beetje, dan begin je b.v. de lendenen mee te ontspannen. Dat betekent in feite, dat ook het middenrif voor een groot deel ontspannen wordt. En dat heeft weer invloed op de maag, de darmen en de daar liggende organen als het hart en zelfs de longen. Ontspan je door je ademhaling rustig te maken, natuurlijk. Want een regelmaat in het lichaam helpt ook weer mee om alle vermoeidheidsprocessen zo snel mogelijk weg te werken. Een spier n.l. die niet gespannen is, is rustig als een stad in de nacht, waar de reinigingsdienst veel vlugger en gemakkelijker kan werken dan op de dag, wanneer er druk verkeer is. Op deze wijze zou je dus b.v. zenuwspanningen teniet kunnen doen. Maar laten we nu eens stellen, dat ik last heb van een bepaald orgaan. Zeg b.v. dat ik last heb van beklemming op mijn hart. Nu kan ik natuurlijk gaan zeggen: Dat hart is ziek. Hoe harder ik zeg, dat het hart ziek is, hoe zieker ik het maak. Ik moet dus tegen mijzelf zeggen: Ik wil dat dit hart normaal gaat werken. Ik wil dat het de oorzaak van die pijn wegneemt. Ik wil dat dit hart rustig gaat kloppen. Ik wil dat het regelmatig gaat kloppen. En als je dat ver genoeg doorzet, dan merk je inderdaad, dat dat orgaan prettiger gaat functioneren. Dat kun je op practisch elk terrein toepassen, zo vreemd als het klinkt. Wanneer u een maagstoring hebt, b.v. maagzuur, dan kunt u natuurlijk beginnen met kalk en magnesium te slikken en daardoor de zuren neutraliseren. Maar als je er regelmatig last van hebt, dan is dit toch niet de juiste methode. Dus als het een regelmatig terugkomende last is, dan gaan wij tegen die maag zeggen: Ik heb gegeten, nu moet dit rústig worden verteerd. De maag moet dit kalm verteren. Er mag niet te veel zuur zijn. U zult denken: Dat is dan toch wel heel gek, dat die maag daaraan gehoorzaamt. Maar het is een feit. Want daardoor reguleert u de zenuwstromen en een groot gedeelte dus van de prikkels in uw lichaam zo, dat inderdaad minder zuren worden afgescheiden. Dat inderdaad het verteringsproces, dat misschien met een wat krampachtige beweging begon, zich in een veel kalmer tempo gaat afspelen. En wanneer u dat regelmatig doet, dan weet die maag niet beter meer en dan behoeft u er niet meer aan te denken. U hebt last van uw benen. Die benen gaan moeilijk. Waar voel je die last? Misschien zit het ergens daar, waar de oermensen, die nog heerlijk in de bomen woonden, een staart hadden. Misschien heb je het wat lager in bepaalde spieren. Onthoud dan maar dit: Zelfs terwijl je in beweging bent, behoef je alleen te zeggen: Jullie moeten je herstellen; jullie moeten dus deze kramp, die de oorzaak is van de pijn, wegwerken. De aderen moeten het bloed weer normaal aanvoeren. Zo kun je vaak, wanneer je al een tweede of een derde vermoeidheid b.v. met het wandelen hebt gehad, die benen zo ontspannen, dat de automatische beweging niet meer wordt gevoeld en dat, ongeacht natuurlijk het verbruik van voedsel, dat noodzakelijk is voor de beweging (de omzetting ervan in energie, die ervoor wordt gebruikt) de spier na afloop niet vermoeid is. Daarop berust het geheim van de geestelijke snelwandelaars van Thibet. Zij hebben geleerd zich zo te ontspannen tijdens hun voortgang, dat deze volledig automatisch wordt. Daardoor hebben zij een veel grotere mogelijkheid tot inspanning. Want de kracht wordt precies gebruikt, zoals zij nodig is, geen greintje meer of minder. De yogi doet dat ook. Wanneer een yogin midden in de sneeuw gaat zitten en natte dekens met zijn lichaam droogt, dan doet hij dat heel eenvoudig door tegen zijn hart te zeggen: Het bloed moet iets sneller stromen. En door tegen zijn longen te zeggen: Er moet meer zuurstof worden aangevoerd. En
67
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. tegen zijn cellen te zeggen: Er moet een snellere verbranding plaatsvinden. En zo brengt hij de temperatuur van zijn lichaam omhoog. De beheersing van het lichaam is een aparte kunst, dat geef ik graag toe. Maar een westerling, die daarvoor niet alle mogelijkheden heeft van de directe yoga-scholing en al wat daarbij behoort, kan meestal volstaan met een scherp geconcentreerd denken. Dit is een vorm van zelfsuggestie, waarbij de suggestie echter zo goed werkt, dat de weefsels en organen daarop reageren, waardoor het gestelde doel kan worden bereikt. Nu zijn er natuurlijk wel gevallen, waarbij een absolute lichamelijke beheersing practisch onmogelijk is. Een mens zou theoretisch kunnen leven van de energie, die in de atmosfeer rond hem is. Maar daar hij gewend is aan voedsel, zal hij niet in staat zijn zichzelf te suggereren, dat hij daar zonder kan. Dat kan dit organisme niet ineens verwerken. Maar hij kan zich wel suggereren, dat hij met steeds minder volstaan kan; en dat hij dit mindere steeds beter verteert en verwerkt. En dan komt hij op een gegeven ogenblik zo ver, dat hij misschien een tiende eet van wat een normaal mens eet en toch even krachtig en gezond blijft of er zelfs nog krachtiger en gezonder door wordt. Je kunt dus als mens door het richten van je gedachte op delen van je lichaam ervoor zorgen, dat het lichaam beter en juister functioneert. Door diezelfde concentratie kun je het lichaam ertoe brengen zich sneller en juister aan te passen aan andere condities en omstandigheden. Je kunt zelfs zover gaan, dat je daardoor de afweermogelijkheden in het lichaam, de vorming van afweerstoffen, aanmerkelijk vergroot en zo zelfs een zekere onaantastbaarheid bereikt tegen ziekten, waaraan een normaal mens zich niet kan onttrekken. Een andere mogelijkheid op dit terrein is wel het opnieuw doen plaatsvinden van groeiprocessen. Dat is betrekkelijk moeilijk. Misschien hebt u een kunstgebit en verlangt u weer naar wat eigen bijtertjes. Nu moet u goed begrijpen: het vraagt een grote training. Want u moet om dit groeiproces te starten in uw lichaam bepaalde klierafscheidingen veranderen; u moet zorgen dat door uw lichaam zelf de opname van bepaalde stoffen wordt vergroot; verder moet u ervoor zorgen dat - in dit geval dus in de kaak - een bepaald proces van vorming en groei hernieuwd plaatsvindt. Iemand echter, die werkelijk in staat is zijn lichaam geheel te beheersen, kan - zoals lagere wezen, een hagedis b.v. - in staat is te doen een groot gedeelte van zijn beschadigde organen en weefsels, zolang deze niet vitaal noodzakelijke organen bevatten, eenvoudig regenereren, hernieuwd opbouwen. Dit echter vraagt een zeer grote en lange training en er zijn dan ook maar heel weinig mensen, die dat meester worden. Het is echter voor de doorsnee-mens wel mogelijk vervalprocessen, door zijn concentratie daarop regelmatig te richten, stop te zetten of aanmerkelijk te vertragen. Dan kan dus een aangetast gebit (b.v. door tandwolf, dat gemene wegvreten) heel vaak worden afgeremd, doordat zich vreemd genoeg in het eigenlijke tandbeen (dus dat, wat ónder het glazuur zit) een soort glazuur vormt. Het kristalliseert een beetje; daardoor kan de aantasting niet verdergaan en ontstaat niet dat gemene gaatje, waardoor de zenuw dan later met vreemde lichamen in aanraking komt en schreeuwend protesteert. U moet dus goed begrijpen: beheersing van het lichaam betekent voor de mens - tenzij hij een zeer lange en moeilijke trainingstijd heeft doorgemaakt - niet een panacee, waarmede hij alle dingen kan veranderen. Maar het betekent voor hem wel de mogelijkheid om uit hetgeen hij bezit het hoogste nut te trekken, zijn lichamelijke acties en reacties met zo klein mogelijk krachtsverbruik en zo groot mogelijk rendement te doen verlopen en bepaalde ongewenste processen ten dele stop te zetten of af te remmen. Dit alles bijeen genomen maakt het voor de doorsnee-mens zeker belangrijk om ook eens na te denken over deze lichaamsbeheersing en daarbij vooral aandacht te wijden aan het deelsgewijs door wilspoging ontspannen van het lichaam, daar dit - door het wegvallen van zenuwspanningen, de goede rust, ontspanning en het goed herstel van de weefsels - de mens een veel grotere veerkracht en levensmogelijkheid geeft.
68
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. ONEINDIGHEID Er is een symbool van oneindigheid, dat bestaat uit een slang (soms ook een draak), die bezig is zichzelf te verslinden. Zo, zegt men, verslond Kronos zijn kinderen en doodde daardoor zichzelf. Het is duidelijk, dat hierin een diepere betekenis moet liggen dan alleen maar het symbolische beeld van de tijd of van iets, wat onbeperkt is. Nu moet u het volgende eens overdenken. Naarmate wij meer deel hebben aan de wereld en meer aan bewustzijn van de wereld in onszelven dragen, zal het aantal nieuwe en dus voor ons belangrijke indrukken, die wij kunnen opdoen afnemen. Dat wil zeggen, dat het aantal werkelijk persoonlijke levensmomenten of de persoonlijke tijd t.o.v. de normale mensentijd steeds groter wordt. Voor de mens lijkt het dan, of de jaren veel sneller beginnen te gaan. Wanneer je kind bent, kan een dag erg lang duren. Wanneer je oud bent schijnt het soms, of de jaren voorbij vliegen vlugger zelfs dan vroeger de dagen. Dit geldt nu ook kosmisch. In ons eigen wezen bestaat eigenlijk de slang, die zichzelve verslindt. De slang, die - zoals de legende zegt - in het paradijs de mens bracht tot het kiezen van de vrucht, waarin de kennis van goed en kwaad was verborgen. Kennis is iets, wat buiten de directe kosmos ligt. Maar ze is iets, wat voor die hele kosmos begrip geeft en overwicht. Wanneer wij in ons (en dat is geen boekenwijsheid maar kennis) dus deze kracht vergaren, zo zullen wij steeds grotere delen van het leven en van de sferen daarbij leren overzien. Zo staan wij verder af van de kleine dingen in het leven, die voor ons steeds onbelangrijker worden en daardoor gemakkelijker een harmonische oplossing vinden. Wij vinden gelijktijdig een veel snellere rondgang. Er wordt in een bepaalde incarnatieleer wel gezegd, dat de ingewijde tussen het ogenblik van dood en van geboorte slechts de tijd van één maan (dat is dus vier weken) nodig heeft om door alle sferen te gaan, God te ontmoeten, in elke sfeer te spreken en een nieuw voertuig doelbewust op aarde te kiezen. Die gedachtegang berust dus op het feit: hoe rijper ik ben, hoe sneller ik bepaalde delen van mijn leven kan assimileren in mijzelf en hoe kleiner het aantal ervaringen en bewustzijnsnoodzaken ik daar nog vind. Je zou het misschien zo mogen zeggen. De veelheid van ervaring is een bewijs van jeugd. Hoe jonger je bent als geest of als mens, hoe meer ervaringen je najaagt, hoe meer ervaringen je zoekt. Hoe ouder en rijper je wordt, hoe kleiner het aantal ervaringen, dat voor jou belangrijk is. Geestelijk gezien wil dit zeggen, dat wij door opgedane ervaringen reeds harmonie hebben bereikt met een groot gedeelte van de kosmos en als zodanig tijdloos zijn geworden. Wat overblijft zal zich sneller en sneller bewegen in een kringloop van ervaren tussen sferen, werelden en grootmachten van het Goddelijke, tot ook daarin de eenheid met de kosmos wordt bereikt. Daarom is de slang der oneindigheid, de slang die zichzelve verslindt, niet alleen maar een symbool van het onbegrensde van de tijd, maar ook van die onbegrensdheid, welke in aanleg in ons eigen wezen bestaat. Onthoudt u dan dit maar: Mozes richtte in de woestijn een kruis op en daaraan bevestigde hij een koperen slang. Hij offerde de tijd. En door het offer van de tijd werd voor hem, die dit beeld aanschouwde, genezing mogelijk. Wij mogen over de interpretatie van dit bijbelverhaal misschien van mening verschillen, maar opvallend is wel dit: dat wij, wanneer wij de tijd offeren, genezen; dus evenwichtig en harmonisch worden. Hoe minder wij ons door de tijd laten jagen, hoe meer wij afstand nemen van tijd en daarvoor in de plaats stellen het intens ervaren van een zo groot mogelijk deel van het leven, hoe dichter wij bij God staan. De verlossing door het kruis, zoals Jezus het brengt, is ook niet alleen maar een mythe, een allegorie of een bloedig offer. Het is een symbool. Want het kruis kent de 4 afmetingen van het menselijk Al, n.l. de lengte, de breedte, de hoogte en de diepte. Die diepte willen de mensen wel eens zoeken onder hun voeten, in de aarde. Maar de diepte is in feite de achtergrond van het gebeuren. Wie de diepte kent, kent alle sferen die tot uiting komen op één niveau of één vlak in één bepaald gebeuren. Hij beleeft deze alle tezamen. Jezus zou daar ongetwijfeld aan hebben toegevoegd: “En ziet, wie in alle dingen de volmaaktheid en de Vader beleeft, is één met de Vader in het Koninkrijk Gods.”
69
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. Tussen de onbekende oneindigheid van Gods wezen en de ons bekende beperkingen van de materie ligt het leven van de mens. Hij groeit. Hij groeit, opdat hij die oneindigheid bereikt en beroert. Maar hij wortelt als een boom altijd nog in de aarde. En het wezen breidt zich uit, nimmer verlatende wat het geweest is, maar daarin verliezende de tijd en daarvoor in de plaats zettende het eeuwige, de kosmische openbaring. Laat mij dan deze zeer korte beschouwing besluiten met deze opmerking: Mijne vrienden, gij allen zult eens uzelf verslinden als de slang in het symbool. Gij zult uw tijd beperken en beperken, tot er alleen nog is oneindigheid. Wees verstandig en beperk de tijd reeds nu zoveel ge kunt door te zoeken naar het belangrijke, dat bewustwording en leven geeft en het onbelangrijke aan zijn eigen neigingen en wetten over te laten, wetende dat al, wat de Schepper heeft geschapen, voor de mens aanvaardbaar moet zijn, indien hij dit als deel van de Schepper kan aanvaarden. Zo, denk groot als je kunt, leef groot als je kunt, dan krimpt de tijd en wordt de werkelijkheid steeds groter. DE LEVENSBOOM De levensboom is het wezen van de mens, uitgedrukt in de kosmos. De levensboom is de opeenvolging van voertuigen, niet gescheiden van elkaar naar wereld en sfeer, maar saamgegroeid als één geheel en één oneindigheid. De levensboom is ons symbool. Want zoals de boom zich in vele richtingen vertakt, maar slechts met zijn top werkelijk de hemel beroert, zo zal ons wezen in vele sferen leren, in vele sferen leven en zijn, maar slechts zijn hoogste bereiking vinden in het Goddelijke zelf. En zoals de boom groeit en in het begin zijn takken laag bij de grond draagt, maar naarmate hij ouder wordt de lage takken laat vallen en de stam recht doet oprijzen tot grotere hoogte, zo zal ons wezen ook zijn, dat steeds meer zich losmaakt van het lagere, de onbelangrijkheid ervan beseffend en geen ervaring meer zoekend op dit gebied, maar gelijktijdig zich steeds meer uitbreidend in de hoogste werelden en de hoogste sferen. Wij groeien. En alle eigenschappen, die in ons zijn, alle bewustwordingspaden, die er bestaan in de kosmos, zij kunnen worden uitgetekend als delen van de boom, als takken van de boom, of misschien zelfs als deel van de stam. Wij groeien naar de oneindigheid. Wij zullen in die oneindigheid zijn de weerkaatsing Gods. En God is microkosmos en macrokosmos. God is materie en het onzienlijke Licht zelf, dat de kracht is van de ziel. God is sfeer en wereld. God is sterrenlicht en duister. God is Al. En waar God Al is, zo zullen wij eens Al zijn, zijnde Gods spiegelbeeld. Als een broeder, geboren uit de Vader Zelf, tot Hem komend als Zijn beeld en gelijkenis, omspannend als Hij in ons wezen alle zijn en alle mogelijkheden. Wanneer ge dus spreekt over de levensboom, zo denk aan uzelve en roep uzelve toe: Dit is de weg, die wortelend onder de aarde, langzaam worstelt tot de dag en stil vermag zich op te richten, die in plichten en in wetten, in een zich verzetten tegen gebondenheid, in vrijheid en vrijwillig dienen en aanvaarden, leert vrucht te dragen. En terwijl hij vruchten baart op de aarde, zichzelve weet te schragen op het licht van de zon en weet te klimmen tot de hemel zelf. Dit is uw pad: Van onder de stof en de wereld van stof en een wereld van geest en de sferen van licht, verder te gaan tot het laatste bestaan, waarin al het zijnde als werkelijkheid ligt. Nú leven is waan in onvolledigheid. Niet waan, omdat niet werkelijk is wat gij beleeft, maar onwerkelijkheid, omdat het u geen beeld van het ware, van de kracht die werkt of zelfs van eigen wezen geeft.
70
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 5 - Beheersing van het innerlijk. Gij zijt een boom. Gij groeit en reikt tot aan den einder en verder. Ge zult de sterren beroeren. Laat u dan voeren door de kracht, die u roept. Aarzel niet u te openbaren, uw takken uit te spreiden in werelden, ook als lijden soms de vrucht is of vreugde en binding, die laag schijnen. Leef, maar leef voor God. En zorg, dat al uw leven en al uw kracht steeds weer voert tot verder stijgen. Zwijg als de boom, die in zichzelve groeiend en bloeiend slechts ritselt, als de wind hem beroert. Spreek slechts, indien God u tot spreken noopt. Maar zwijg, indien het u niet is gegeven in hoogste Naam te spreken. Breek nimmer uzelf of uw leven, maar vorm uw streven tot een natuurlijke groei en bloei in uw voortgaan, waarin de vreugde ligt van een boom, die stijgt naar de zon. Draag bloemen en vruchten als een boom. Want gij kunt in het leven de vreugde als een bloesemkleed, de ervaring als een rijkdom van rijpe vruchten dragen. En geef, zoals de boom vaak geeft, zonder vragen; niet wetend, waarheen gaat de vrucht of wie aan de bloesempracht het oog zal strelen en zich verheugen. Leef in mededogen voor al het zijnde, maar groei, wetend: De levensboom is mijn pad. Ik zal zijn de band, die ligt tussen materie en God Zelve. Ik zal zijn het bewustzijn, waarin Gods taal zich openbaart en Zijn woord geuit wordt in alle sferen. Dit is mijn werkelijkheid. En wil dan leren in dit streven op elk vlak, dat ge kent, bewust en volgens eigen weten goed en volgens Gods wet juist te leven.
71
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen.
ZESDE LES - SYSTEMEN
De beheersing van de mens, de beheersing zowel van het stoffelijk als het geestelijk “ik” en alle daaraan verbonden kwaliteiten, is reeds oud. En bepaalde culturen, die zich in het bijzonder hadden toegelegd op het gebruik van paranormale verschijnselen, hebben dan ook zeer lang geleden reeds hun eigen systemen voor deze beheersing ontwikkeld. Vanavond willen wij enkele van deze systemen aan een nadere beschouwing onderwerpen en tevens een ogenblik nagaan in hoeverre deze nog heden bruikbaar zijn. Als eerste zullen wij de Indische beheersingssystemen beschouwen, zoals deze ongeveer 4000 jaar geleden werden gebruikt. De eerste regel luidt hier als volgt: Men kan zichzelve slechts meester zijn, indien men zich vrij maakt van de wereld. De grootste gevaren, die de mens in zijn beheersing bedreigen, zijn de hartstocht, de jaloezie, de angst en de honger. Het is dus noodzakelijk, dat een ieder, die zich wil toeleggen op het verkrijgen van beheersing en het bereiken van geestelijke macht, meester is over zijn hartstocht, geen afgunst kent t.o.v. anderen, niets vreest in de verzekerdheid van zijn eigen onsterfelijk wezen en zich voedt uit de krachten der natuur. Deze eerste regel wil ik voor u nader toelichten. Ook nog in deze dagen geldt stellig, dat de mens zich in zekere zin van de gebruikelijke door hem gekende wereld moet afzonderen. Hij kan dit niet meer in persona doen, daar hij deel is van een te complexe en te veelomvattende maatschappij. Hij kan echter wel degelijk afstand nemen en dus een zekere objectiviteit betrachten tegenover alles, wat in die maatschappij gebeurt. Indien hij bovendien meester weet te zijn van zijn hartstochten, zal hij alleen reeds daardoor een overwinning behalen niet alleen op zichzelve maar ook op elke krachtsverspilling, die vooral van uit geestelijk standpunt door hartstocht kan ontstaan. Wanneer hij geen enkele mens benijdt, zal hij hierdoor zijn krachten op het positieve in eigen wezen kunnen richten; hij zal zijn zelfkennis niet gekleurd of vervormd zien door de beelden van anderen, die hij zich voortdurend voor ogen stelt; en ten laatste zal hij ook wel degelijk in staat zijn om - waar geen jaloezie bestaat - tot een zo groot mogelijke samenwerking en harmonie met anderen te komen, ongeacht of deze van zijn eigen wereld zijn of tot een andere wereld behoren. Dat men geen angsten moet kennen is duidelijk. De mens, die vreest, wordt geleefd door zijn angst. De mens, die niet vreest, is echter meester van zichzelve en van al datgene, wat door anderen wordt gevreesd. Ten laatste honger. Honger heeft in die oude dagen ongetwijfeld een grotere invloed gehad, zoals dit ook thans in deze gebieden nog het geval is, dan in deze dagen bij u. Ik zou daarom het begrip “honger” nu niet alleen willen zien als een zuiver tekort aan stoffelijk voedsel, maar als een tekort aan alle impulsen, die de mens voor het leven noodzakelijk acht. Wanneer u zich beroept op de natuur zelf, op de krachten der natuur en de harmonie der natuur, wanneer u zich zoveel mogelijk naar die natuur voegt, dan zal er geen sprake zijn van honger. Een groot gedeelte van wat tegenwoordig nood, honger e.d. heet, is eerder het gevolg van een bepaalde geestelijke instelling, een gedachtewereld, dan van een bestaand tekort. De tweede regel in dit systeem vraagt wel een verdere beschouwing. Bedenk: de hartstocht is als een jachtluipaard. Wie hem loslaat, weet dat dit dier zijn buit zal vinden. Wie jaagt op een bepaald doel, zal de hartstocht daartoe kunnen gebruiken. Zo zijn alle dingen, die men kent bruikbaar mits men ze meester is. 72
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. Indien een meesterschap slechts ten dele bestaat, zullen de verwachte en begeerde resultaten slechts ten dele kunnen worden gewonnen. Wanneer er in uw leven gewoonlijk bepaalde dingen zijn, die wij hartstocht noemen (en dat kan even goed trots zijn als b.v. angst en nijd en al wat verder daarbij behoort, zelfs luiheid), dan kan een dergelijke hartstocht altijd worden gebruikt. De bruikbaarheid van al wat u is ingeschapen is zeer belangrijk. De mens, die een doel nastreeft in het normale of paranormale leven en daarbij zijn eigenschappen en kwaliteiten bewust weet in te zetten, zal in staat zijn tot zeer grote resultaten te komen. Indien men echter niet gehéél meester is over wat men op de wereld loslaat, zal de wet van oorzaak en gevolg onvoorziene gevolgen kunnen hebben. Onvoorziene resultaten echter kan men alleen dan riskeren, wanneer men van de begeerlijkheid van het doel zelf zozeer is overtuigd, dat men er elke prijs voor zou willen betalen. In uw eigen termen neergelegd: Leef zo ge wilt, maar geef aan alles, wat ge doet en wat ge denkt, een doel en een inhoud, die boven de normaal menselijke liggen. Begrijp de zwakheid van anderen, maar sta deze niet aan uzelve toe. De derde regel zegt: Al wie wil ingaan tot de werelden van goden en demonen zal zichzelve als god of demon moeten kennen. Deze regel is een sleutelregel en wijst op bepaalde geestelijke discipline, die nimmer werd vastgelegd. Ik zal trachten ze, aangepast aan de moderne tijd, u althans gedeeltelijk uit te leggen. Op het ogenblik, dat ik een kracht uit de geest wil aantrekken, kan dit alleen op grond van een in mij bestaande instelling. Dat wat ik denk, doe ik. Dat waar ik met heel mijn wezen naar haak, trek ik naar mij toe. Datgene echter wat ik verafschuw of weiger te erkennen, zal ik van mij afstoten. Indien ik in contact wil komen met een wereld b.v. van de geest, zo zal ik moeten beseffen, dat deze zelfde regel ook daar geldt. Elke kracht, die ik begeer te bezitten, kan ik - althans in principe - bezitten, als ik daartoe voldoende tijd en energie gebruik. Ik zal daardoor echter een groot deel van mijn eigen krachten verliezen; en slechts wanneer een volledige eenheid tussen b.v. de geest of demon, waarmede ik samenwerk, en mijn wezen bestaat, zal ik uit de ander dat wat ik verloor ten dele of geheel kunnen terugwinnen. Het is duidelijk, dat dit nog veel verdergaat. Altijd als ik in mijzelf zonder weerstand, zonder tegenstand leef, bestaat de mogelijkheid van een z.g. moeiteloze harmonie. Het oude begrip daarvan betreft een in mij sluimerende kracht. Wanneer ik nu weet wanneer ik moet sluimeren of waken, zal ik door op gezette tijden tijdelijk mijn eigen weerstand uit te schakelen datgene, wat ik verlang, gemakkelijk kunnen aantrekken. Dit heeft betrekking zowel op krachten als b.v. hypnotisme, dat veel werd gebruikt, als op de mogelijkheid om bepaalde aardse krachten eenvoudig om te schakelen, b.v. om de veelbegeerde levitatieverschijnselen op te wekken en zelfs de harmonie, waardoor men door vuur kan gaan of over water wandelen. In de oudheid waren deze kunsten zeer in trek en men heeft er zich bijzonder op toegelegd. In de moderne tijd is dit minder belangrijk. Maar belangrijk is wel het feit, dat ik nog heden niet alleen t.o.v. geesten of demonen maar t.o.v. al het bestaande, door op het juiste moment zonder weerstand te zijn (d.i. op een juist moment absoluut zonder gedachte of oordeel te zijn), mij met deze kracht zozeer kan versmelten, dat zij in mij, door mij, voor mij en rond mij volledig tot uiting kan komen en werkzaam zijn. Hiermede heb ik de voornaamste regels wel opgenoemd, die voor u dienstig zijn uit deze oude beheersingsgedachte, zoals die in Indië bestond. Een groot gedeelte n.l. van hetgeen daarop volgt is zo abstract, dat het een zeer grote kennis van de toenmalige godsvoorstellingen en esoterie vergt. Ik wil daarom overgaan tot een andere inwijdingsleer, die eveneens de nadruk heeft gelegd op beheersing. 73
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. Er was een bijzondere scholing, die men noemde: de school van Ra-Horakthe en Toth. Hier hebt u een eigenaardige combinatie van namen, daar Ra-Horakthe een rijzende zon is, Toth echter de god der magie, der tovenarij en in beperkte zin zelfs van de onderwereld. De mensen, die hier studeerden, deden dit in de eerste plaats om magiërs, wichelaars, priesters en wetenschapsmensen te worden. Waar in de oudheid alleen door een volkomen meesterschap over het “ik”, het aanvaarden van een juiste discipline en al wat erbij hoort, een dergelijke prestatie geleverd kon worden, worden een aantal leringen opgesteld, die speciaal ten doel hadden de neofiet de juiste beheersing te leren. Sommige ervan zijn zo practisch, dat ik ze u zonder meer en zonder commentaar zal voorleggen. Andere daarentegen vragen wederom enig commentaar. De eerste stelling (althans de eerste, die ik wil citeren) luidt: Zoals de goden meester zijn van het Al, is de mens meester van zichzelve. Zoals de goden in het Al hun wil volbrengen door hun meesterschap, volbrengt de mens, die meester is over zichzelf, door zijn wil al, wat voor hem ervaarbaar en kenbaar is. (Dit laatste is een vertaling mijnerzijds.) Commentaar: De mens, die meester is over zichzelve, heeft de mogelijkheid zijn omgeving en eigen milieu te wijzigen in overeenstemming met zijn doel. Hij kan dit doen door de verschillende z.g. magische middelen als: het scheppen van een bepaalde sfeer, het opwekken van spanningen, het gebruiken van incantaties, gebaren, reukwerken, van een bepaalde belichting enz.. Hoe hij dit doet is minder belangrijk; maar wanneer hij het doet, is hij meester over zijn omgeving. Op deze wijze waren de oude, z.g. ingewijde priesters vaak meester over grote menigten en brachten dezen ertoe precies zo te denken en te handelen als zij wensten. Nu geldt hierbij een waarschuwing: Vergeet niet, dat wie een ogenblik zijn macht verliest over de beheersing, die hij schept, slachtoffer wordt van zijn eigen wensen. Het is duidelijk, dat wij onszelf soms dermate in een dergelijk doel kunnen verliezen, dat wij aan de daardoor eenmaal geschapen wilsuiting zelf ten offer vallen. Want zodra onze eigen heerschappij verloren gaat, doordat wij ons onderwerpen aan deze spanning, worden wij door het gezamenlijk denken van de menigte en het daarin levende meegesleurd, van ons doel verwijderd en zullen wij meestal niet meer in staat zijn onze oude heerschappij te herwinnen en terug te keren tot de oorspronkelijke doelstelling. Men leert dan verder de neofiet: Beheersing wordt verworven door concentratie, door beproeving en door het wonder. Commentaar lijkt mij hier niet noodzakelijk. Men geeft hem dan voor zijn lichamelijke persoonlijkheid een aantal proeven op. De daarvan meest gebruikelijke zijn de volgende: Leer niet te zien in een bepaalde richting, ongeacht wat er plaatsvindt. Leer uw blikken beheersen. In de tweede plaats: Leer bepaalde gedachte voortdurend af te wijzen, tot zij wegblijven. (Dat is gewoontevorming.) Leer uzelf onbeweeglijk te blijven, zolang gij dit wenst. Begin hiermede in overeenstemming met het uithoudingsvermogen van uw lichaam; maar verg steeds meer van uw lichaam, dan het zegt te kunnen opbrengen. Slechts op die wijze zal het meesterschap of de superioriteit van uw geest het best tot uiting komen. Ook dit vraagt naar ik meen geen verder commentaar. Leer altijd weer één gedachte te herhalen. Neem één bepaalde gedachte (er staat in feite een spreuk, maar ik wil hiervoor in de plaats zetten: een gedachte) en denk deze gedurende een gehele dag (dus ca. 24 uur) telkens weer met uitschakeling van elke andere soortgelijke gedachte. Commentaar: Wanneer een mens een bepaalde zinspreuk, een bepaald onderwerp of een bepaald gebed neemt en hij blijft dit voortdurend herhalen, terwijl hij elke andere filosofische 74
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. gedachte, elke andere bede in zichzelf afwijst, leert hij op den duur zijn wezen geheel te concentreren op één bepaald punt, dat buiten zijn eigen wereld ligt, zonder dat hij hiervoor zijn lichamelijke bezigheden en oefeningen behoeft te onderbreken. Dit is zeer belangrijk, omdat als gevolg van een dergelijke gedachte een innerlijke gesteldheid, die mogelijk noodzakelijk is, op elk gewenst ogenblik van zo'n dag onmiddellijk tot stand kan worden gebracht. Ik zal dit door een voorbeeld duidelijk maken. Stel, dat één van deze oude magiërs wist: op deze dag zal iemand komen, die mij vraagt b.v. een suggestief of hypnotisch wonder te volbrengen. Denkt u hierbij b.v. aan de slangenstaf, die Mozes hanteerde, evenals vele andere priesters. Indien deze mens de kerngedachte, daarmee verbonden, n.l.: alle leven is identiek, in zichzelf voortdurend blijft herhalen, zal hij op elk gewenst ogenblik dit wonder kunnen doen, hoeft daarvoor geen voorbereiding nodig en zal - dank zij deze gedachte - op elk ogenblik ook weer de slang in een staf kunnen doen veranderen. Wanneer het gaat om hypnose, dan is het ook hier weer: mijn wil is sterker dan die van anderen; of: mijn wil is de wil der goden. De innerlijke overtuiging, die zo ontstaat, kan op elk gewenst ogenblik worden omgezet in een werkelijke superioriteit van wilsvermogen en zo in een domineren van een andere persoonlijkheid. Wanneer men niet weet, wanneer een dergelijke proef komt, is het dus wel dienstig, dat men daarop de gehele dag is voorbereid. Het systeem, dat in deze regel wordt aangegeven, is dan ook een voorbereiding om gedurende de gehele periode, dat men iets bepaalds tot stand wil brengen, dit ook onmiddellijk zonder verdere voorbereiding intens te kunnen doen. In uw wereld en uw streven zal ongetwijfeld soms de behoefte bestaan om b.v. een waarheid te erkennen of met uw God in verbinding te treden of een medemens te genezen of de toekomst te voorzien. Ook wanneer ge die kwaliteiten bezit, zult ge ze nooit geheel kunnen beheersen. Ge kunt niet zeggen: Nu moet dit zijn. Maar als ge uw eigen wezen door een herhaling van steeds dezelfde gedachte, dezelfde impuls, daarop voortdurend voorbereidt, zult ge het verlangde ook op elk ogenblik kunnen volbrengen. Gij zult kosmische banden, die in feite dus gedurende lange tijd door u in stand worden gehouden door steeds daaraan hernieuwd te denken, op elk gewenst moment kunnen openbaren. Wanneer u in uw eigen leven perioden hebt, waarin u een bijzondere behoefte hebt b.v. aan meer weten, meer inzicht, meer beheersing, etc., dan kan ongetwijfeld deze gedachtescholing u helpen en kan het kiezen van een juiste zinspreuk ongetwijfeld tot uw slagen bijdragen. De juiste zinspreuk wil ik hier ook nog definiëren. Als juiste zinspreuk kan worden aangemerkt elke spreuk, bede zegswijze, die aangeeft: In de eerste plaats: de verbondenheid tussen het “ik” en de Godheid. In de twee plaats: de bekwaamheid van het “ik” om - dank zij de Godheid - te volbrengen wat men zich voorneemt. In de derde plaats: de zekerheid, dat deze kracht altijd beschikbaar is. Een volgend deel van deze leergang brengt ons voorschriften, die uit de moderne leer en wetenschap schijnen te zijn gegrepen, n.l: De leerling, die de kracht der goden wil erkennen, de wijsheid der goden wil dragen, moet rein zijn. Daarom, reinig uzelve dagelijks. Sla geen lichaamsopening over. Gij zult uzelve zalven, maar slechts zover, als dit voor het welbehagen van het lichaam onontbeerlijk is. Gij zult uw kleding voortdurend reinigen en rein houden. Wanneer gij een belangrijke poging waagt contact met de goden te verkrijgen of tot het volbrengen van wonderlijke daden, zult gij - vóór gij de gedachte of voorbereiding begint - niet slechts het lichaam reinigen, maar ook een nieuw kleed aandoen. Al wat in verband staat met de goden, dient nieuw te zijn, want slechts zo kunnen de goden zich openbaren. Daar waar menselijke krachten zich hechten aan 75
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. voorwerpen, zal de God weigeren Zich daarin te manifesteren. Daarom moet alles wat gij gebruikt, om een intens contact met de Godheid te verkrijgen, nieuw zijn. In feite is hier sprake van een vorm van hygiëne. Men moet goed begrijpen, dat zuiverheid van lichaam een zeer belangrijke factor is. Wanneer het lichaam zuiver is, zal dit lichaam niet alleen gemakkelijker door de huid kunnen ademen en gemakkelijker uitstralingen van de omgeving kunnen opnemen, maar het zal ook ontdaan zijn van vele, de reukzenuw prikkelende stoffen, die de concentratie van het “ik” in een bepaalde richting zouden kunnen afleiden. Zuiverheid is dus belangrijk. Welbehagen van het lichaam - mits niet verder doorgevoerd dan noodzakelijk - is eveneens belangrijk. Immers alleen indien het lichaam werkelijk, zo goed wij kunnen, verzorgd is, zal de geest dit lichaam niet als een hindernis behoeven te beschouwen. Ten slotte; wanneer wij niet werkelijk grote krachten zouden willen werken of daarmee proeven zouden willen doen, is het redelijk dat wij zorgen daar voor niet-menselijke waarden te gebruiken. Waar zich de menselijke uitstraling aan hecht, is n.l. reeds een element van begeerte, van angst, van vrees of haat aanwezig. De kracht uit de godheid - zo gij wilt uit de geest of uit het kosmische - beantwoordt voor een groot gedeelte aan de aanwezige uitstraling. Een volgende regel luidt als volgt: Gij zult niet luisteren naar hetgeen men u zegt. Want wie werkt is meester. Zijn gedachte zijn oppermachtig. Eerst wanneer hij zijn taak volbracht, heeft, mag hij toehoren. Sluit daarom uw oren voor alles wat uw geest verontrust. Leer elk ongewenst geluid niet te horen. Leer zelfs de zwakke galm der gezangen, die in de tempel hangt, voor uw eigen wezen te doen herleven. Alles wat wordt gesproken door anderen, elke invloed van gedachte van anderen, verandert uw eigen wezen. Wanneer u zich op een bepaalde taak hebt geworpen, kúnt ge geen toegang geven aan gedachten van anderen. Zij veranderen uw evenwicht, zij maken u het verder geestelijk bereiken onmogelijk. Het is een vorm van beheersing. Men moet zich aanwennen niet te horen, wat niet gehoord mag worden. Wanneer er normaal storende geluiden zijn (in vroegere gevallen waren dat vaak tempelfeesten, tegenwoordig zullen dat eerder zijn verkeer, radiomuziek e.d.), kan men natuurlijk trachten deze aan de bron uit te schakelen. Maar dit is niet altijd mogelijk. Vandaar dat de aankomende priester de raad krijgt deze dingen bewust uit te schakelen. Bewust daarvoor doof te zijn. Door deze beheersing van de gehoorsprikkel, voor deze zijn denken bereikt, is hij wederom in staat in zichzelf een optimale conditie te scheppen voor elke concentratie, voor elke sacrale handeling. Dan krijgt hij de raad niet te luisteren naar hetgeen hem verontrust. In de oudheid waren de priesters, de jonge priesters, meestal kinderen. Zij worden in de tempel gebracht veelal reeds op 6 á 8-jarige leeftijd en zelfs de hoger-geplaatsten gaven hun kinderen vóór de 12-jarige leeftijd (meestal 10 jaar) aan de tempel voor onderricht. Deze kinderen zouden door nieuws van huis b.v. geschokt kunnen worden of door veranderingen in hun omgeving, door een mogelijk sterven of wegreizen van de ouders etc. Dit zou hun gemoedsrust zozeer kunnen schokken, dat zij niet in staat zouden zijn een werkelijk geestelijk bewustzijn te handhaven, een werkelijke geestelijke vordering te bewerkstelligen. Het is duidelijk, dat deze raad hun dus moest worden gegeven. Voor u zou ik precies hetzelfde willen zeggen. Wanneer u een bepaalde geestelijke taak op u neemt, leer al datgene uitschakelen, wat voor u niet aanvaardbaar of onaangenaam is, zolang gij aan de uitvoering van die taak bezig zijt. Eerst als gij weet dat een innerlijke onrust u op dat ogenblik althans in de uitvoering van uw werkzaamheden niet kan schaden, zoudt ge haar eventueel mogen toelaten, maar zelfs dan is het nog onverstandig. Het is niet: Wees doof voor het onaangename, maar wees doof voor al datgene, wat ge niet objectief kunt aanvaarden. Daarop komt deze lering neer. Dan vinden wij ten aanzien van de beheersing van de geest ook nog enkele oefeningen, die ik meen u te mogen voorleggen. Aan de leerling wordt gezegd: Zolang gij uitgaat onder geleide van een meester en niet volleerd zijt, zodat ge de sleutels houdt (hiermede bedoelt men waarschijnlijk de sleutels tot het hiernamaals), zult gij niets 76
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. vragen; noch aan hem, die u geleidt, noch aan hen, die u uitzenden, noch aan hen, die uw rapport na voleinding van uw taak in ontvangst nemen. Ook dit wil ik u duidelijk maken. Wanneer u in deze wereld een reeks belevingen doormaakt en u weet niet precies waarom, maar u voelt aan dat dit een deel is van uw levenstaak, dan is het beter om de redenen daarvan niet te zoeken, vóór de taak volledig is voleind en ook de gevolgen daarvan zijn vastgelegd. Slechts wanneer ge zó handelt, zult ge kunnen voorkomen, dat door uw eigen meningen en inzichten de eventuele geestelijke leiding of de leidende krachten (zoals dat vroeger bij leerlingen vaak het geval was) van een bepaalde stoffelijke of geestelijke meester teniet worden gedaan door uw eigen impulsen. Indien gij uw geest wenst uit te zenden, moogt gij - tenzij gij de sleutels hebt (dus wederom het meesterschap) - zelf geen doel stellen. Wel moogt gij de God aanroepen, die aan uw begeren het meest nabij komt. Omgezet in termen van uw tijd: Probeer nimmer b.v. een uittreding in een bepaalde richting te doen, tenzij gij meester zijt over de techniek der uittreding en kennis hebt van de werelden, waarin gij door die uittreding zult komen. Het zou gevaarlijk zijn. Maar stel u in op de sfeer, op de wereld, op de godheid, desnoods op de leraar of persoonlijkheid, die voor u belangrijk is. Ge zult dan door u daarop te concentreren onder diens leiding in een door deze gekende en vaak ook beheerste sfeer komen. Vandaar kunt ge onder diens leiding verdergaan. Keer nimmer terug op uw pad. Wanneer (meestal in een droom door opiaten veroorzaakt) de leerling wordt uitgezonden op een z.g. geestelijk pad, dan werd deze droom, door telepathische prikkels door zijn meester beheerst. Deze droom echter brengt hem voor hindernissen. Hij kan niet terugkeren, omdat elke terugkeer hem losmaakt van zijn meester. Een terugkeer betekent chaos. Hij kan dan niet meer ontkomen aan allerhande gedrochten, die uit zijn “ik” voortkomen. Hoe zwaar de proef ook is, hij moet verdergaan. In de lering, die men de jongelieden daarover geeft, wordt dan ook meestal gezegd: “Aarzelen om verder te gaan betekent de dood.” Als het gaat om de grote inwijding, is dit inderdaad waar. Bij de kleinere inwijdingen is er wel geen sprake van dood maar wel van een lichamelijk falen, dat vaak tijdelijk geheugenstoornissen e.d. ten gevolge heeft, zodat men hem dan ook uit de priesterschap verwijdert. U zult begrijpen, hoe belangrijk dit voor uzelf is. Wat voor experimenten u ook doet, in dromen, door het zenden van gedachte etc., wanneer gij voor een bepaalde reeks van beproevingen of gebeurtenissen wordt geplaatst, tracht dan nooit terug te gaan. Ga vooruit. En indien u dit vooruitgaan onmogelijk lijkt, keer dan bewust terug naar uw lichaam, maar tracht nooit u terug te trekken uit een beeld, dat ge zo even zelf beleefd hebt. Alleen op deze wijze kunt ge uw geestelijke gezondheid behouden. Ik wil nu een groot gedeelte van deze leer overslaan en nog slechts de laatste punten daaruit aanhalen. Deze zijn voor meergevorderden: Bedenk, dat men de geest niet zal vermoeien met al, wat handen kunnen doen. Het is duidelijk, dat u met geestelijke gaven iets kunt bereiken, maar tracht het eerst stoffelijk tot stand te brengen. Eerst wanneer dit onmogelijk is, moogt gij geestelijke krachten en geestelijke gaven inschakelen. Het is zeer logisch - ook in de huidige tijd, dat men in een stoffelijke wereld allereerst op stoffelijke mogelijkheden een beroep moet doen. Want die stof is uw wereld en daaruit put u de grootste wijsheid. En bovendien: het werken in die wereld houdt voor u minder onverwachte consequenties is en zal minder belasting van uw persoonlijkheid en van uw lichaam vergen dan een poging om iets alleen en zuiver door de geest tot stand te brengen. Alle middelen, die gegeven zijn, zijn magisch. Gebruik deze dus in magische zin. Aan alles wat u op aarde doet en doen kunt, kan een magische betekenis worden toegekend. De wijze waarop u het doet is dus bepalend. Besef dit wel. Wanneer u de magische werking kiest, dan kan het meest eenvoudige in het leven een geestelijke waarde krijgen en dus a.h.w. gedoubleerd worden in een geestelijke wereld. Dan kunnen daaruit ook krachten worden geput en al wat erbij hoort. Een mens, die dit beseft, zal zich dus in zover moeten leren beheersen, dat hij aan elke handeling in de stof een geestelijke betekenis kan toekennen en deze kan zien als een magisch-symbolische handeling. Ik wil er 77
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. nog op wijzen, dat wanneer alles magisch is het voor de mens zeer belangrijk is alleen die handelingen en daden te stellen in magische zin, die voor hemzelve verbonden zijn met licht, het licht in de wereld, de lichtende kracht. Indien men voor een magische bereiking iets kiest, dat in eigen ogen niet zuiver is, zo wordt dit automatisch een magisch veroorzaken van werkingen in een duistere wereld. Deze beheersingsleer, zoals in Egypte gebruikt, wordt natuurlijk in vele scholen aangevuld. Ik wil één citeren, die ik in haar werkelijke functie niet mag omschrijven. De school lag in het Zevengebergte en mag niet worden geacht tot de zulken te behoren, die wij gaarne door iemand zouden zien gevolgd. Maar de beheersingsleer, die hier wordt onderwezen, is wederom belangrijk. Wanneer gij handelt, zo zult gij de handeling overdenken vóór gij begint. Zo gij spreekt, zult gij de woorden in uzelf hebben overwogen. Gij zult nimmer aarzelen, maar altijd de tijd nemen, die noodzakelijk is om elk gebaar en elke ademhaling te berekenen. Deze slagzin is natuurlijk belangrijker voor de magiër en de heksenmeester dan voor de gewone mens. Toch is het goed, als u tracht u aan te wennen (en door gewoontevorming kan men daarin zeer ver komen) steeds na te denken; te overdenken: wat ga ik nu doen? Wat ga ik zeggen? Wat is het gevolg daarvan? Wat is de betekenis, als ik dit gebaar maak, die weg volg? Een tweede zin uit deze scholing, die ik ook buitengewoon belangrijk acht, is deze: Gij zult nimmer innerlijke of geestelijke waarden afhankelijk stellen van stoffelijke waarden. Wie de stof gebruikt als toetssteen voor geestelijke krachten, zal nimmer de krachten van de geest meester kunnen worden. Hij wordt een slaaf enz. enz. Hier wordt de nadruk gelegd, dat je wel van uit de geest iets in de stof kunt projecteren en een geestelijke bedoeling kunt gebruiken om aan het stoffelijke een bijzondere magische inhoud en betekenis te geven, maar dat je nimmer een stoffelijk gebeuren mag zien als aanleiding tot het veranderen van een geestelijke inhoud of instelling. Dat is begrijpelijk. Een mens heeft zoveel reacties die onbeheerst zijn, zoveel instincten, dat hij bij elk geestelijk werk hierdoor reeds voortdurend gestoord zou worden. Het is zo eenvoudig uit de geest zelfs in de mens een bepaalde stoffelijke reactie te wekken, dat zijn pogen hierop ook met zijn geest te reageren al een misverstand zou veroorzaken en daardoor misschien ondergang of gevaar voor degenen, die de in deze school geleerde magie in de praktijk trachten te brengen. Voor u geldt precies hetzelfde. Er zijn waarden, die in de geest bestaan. Ze bestaan bij u o.m. door mentale contacten, de z.g. zielsverwantschap en ziele-eenheid. Deze mogen nimmer afhankelijk worden gesteld van stoffelijke waarden, omdat u in een dergelijk geval het dierlijke doet overheersen en zo alle geestelijke waarden in u tot slaven maakt van dierlijke driften, die zelfs door de lage geest zonder meer beheerst kunnen worden. Leer dus een directe scheiding maken tussen al wat in de stof gebeurt en datgene, wat in de geest (dus mentaal) bestaat. Beschouw nimmer deze beide als onderling afhankelijk. Wanneer u dit doet, lokt u het noodlot uit. U wordt daarvan de slaaf. Ook gij in deze moderne wereld. Van deze school uit wil ik verdergaan en wij zullen ons nu begeven in de richting van Griekenland, waar wij de z.g. scholing van Ephesus hebben. Deze scholing is ten dele op het lichaam gericht. Ik wil u enkele van de punten noemen. Wees hard tegen jezelf, maar wees steeds harder tegen jezelf dan tegen anderen. Eis van jezelve het uiterste. Daardoor zul je steeds meer kunnen dan je verwacht. Wees meester over je adem. Hij, die de adem (in deze tijd ook nog beschouwd als een soort zielekracht) beheerst, zal zijn lichaam kunnen beheersen. 78
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. Tracht uw hart te beheersen. Laat het bloed niet in de aderen jagen, doch stel uw wil daartegen. Leer uw voeten eerst zeker te zijn, dán eerst om snel te zijn. Leer uw lichaam eerst reageren op eenvoudige prikkels, eerst dan kunt ge de ingewikkelde en noodzakelijke bewegingen van het lichaam automatisch verwachten. Gewen uw lichaam aan steeds grotere tegenstellingen, daardoor zult ge niet slechts gehard zijn, maar ge zult uw meesterschap lichamelijk kunnen uitdrukken en daardoor ook innerlijk (toespeling dus ook op het geestelijke) de meerdere kunnen zijn van hen, die zwak zijn. De gedachtegang, die hieraan ten grondslag ligt is zeer waarschijnlijk aan de Spartaanse systemen ontleend. Wij vinden er echter ook een geestelijke discipline bij. Er wordt daar geleerd: Beproef uw angsten. Zo gij iets vreest, stel dan uzelf op de proef door het te ontmoeten. Slechts zó zult gij uw angst overwinnen. Wie angst overwint, denkt helder. Wie helder denkt, kan in zijn denken de vonk der goden ontvangen. Indien gij begeert, beproef dan uw begeren vele malen. Slechts door het steeds weer te beproeven, zult gij meester kunnen zijn over het begeren en daardoor meester zijn over uw gedachte, enz. Indien gij meent een taak te zien, stel uzelve op de proef. Slechts een taak, die u innerlijk antwoord geeft op uw vraag naar geluk, naar vrede en naar hogere krachten, is een ware taak. Verwacht niet dat de taak zelf dit geeft. Maar uit de taak, door het begrijpen van de taak en van het daarin gelegen doel, moet gij leren dit in uzelf te vinden. Kunt gij dit niet vinden, verander dan uw leven. Om te komen tot het begrip van de lichte werelden, moet men eerst door het duister gaan. Om te komen tot inzicht in of moet ik zeggen begrip van de werkelijke kracht, die in u woont, zult ge de wereld rond u moeten begrijpen, maar ge moogt haar niet beoordelen. Uit deze regels kunnen wij voor de moderne tijd het volgende distilleren: Indien u werkelijk belangrijke taken voor u ziet, zo zult ge uw lichaam een bepaalde scholing moeten geven. Het is niet genoeg te zeggen: Mijn lichaam is onbelangrijk. Geef uw lichaam de beweging, die het nodig heeft. Indien u met dit lichaam geestelijk of anderszins bepaalde dingen wilt volbrengen, school dan uw lichaam daarvoor. Het loont altijd de moeite. Leer voor uzelve dat alles, wat op aarde bestaat, zijn evenbeeld heeft in de kosmos, maar dat ge alleen op uw aarde en door uw aards begrip deze kosmische waarden kunt ontvangen. Leer in uzelf de vonk der goden te vinden of - zo ge wilt - de ziel. In uw eigen wezen bestaat een kracht, die niet afhankelijk is van stoffelijk gebeuren, die onaantastbaar is voor stoffelijke emoties, die in zichzelf de voortdurende helderheid en puurheid van de kosmische Schepper Zelve draagt. Indien gij leert u op deze kern van eigen wezen in te stellen, zal deze kern u voortdurend de juiste weg tonen. Zij zal u voeren tot de meest juiste reacties. Zij brengt u tot een persoonlijke bewustwording. Een persoonlijke bewustwording kan echter niet worden ondergaan, zonder dat er begrip bestaat voor de wereld. U zult moeten trachten om alles, wat u in de wereld ziet en u misschien zou kunnen kwetsen of wat uw begeerte zou kunnen wekken, te begrijpen. Gij moet voor uzelf zien wat de relatie tussen u en die wereld is en waarom. Maar daarmee moogt ge nog niet tevens een oordeel vellen, hetzij over uzelf, hetzij over dat, waarmee ge in verbinding 79
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. staat. Dat geldt voor voorwerpen, planten, dieren, mensen en voor maatschappelijke verhoudingen. Alleen wanneer je die relatie goed beseft en die innerlijke kracht voortdurend nastreeft, zul je in die kracht het waardevolle vinden. Het is duidelijk, dat dit een vorm is van beheersing. En nu, vrienden, ga ik deze les voor vanavond besluiten en wil dit doen door u te wijzen op enkele meer moderne regels, waarvan ik de afzonderlijke scholen niet alle wil noemen. Alles wat stoffelijk gebeurt is een weergave van hetgeen in de geest plaatsvindt. Datgene, wat in de geest bestaat, vindt stoffelijke uitdrukking. Leer daarom dat, wat geestelijk in u bestaat, stoffelijk weer te geven, maar onthoudt u zoveel mogelijk van het geven van uitdrukking aan andere waarden. Dus dat, wat u werkelijk diep in u voelt, diep in uw ziel, wat u erkent als lichtend en eeuwig, moogt u altijd tot uitdrukking brengen in de stof. Maar andere verschijnselen, die op een lager niveau staan, zoudt u beter kunnen vermijden. In de tweede plaats wordt hier dan gezegd: Elke mens kent zijn behoeften. Elke mens heeft recht deze behoeften te vervullen. Maar de werkelijke behoefte, die in de geest bestaat, zal altijd voorgaan bij elk stoffelijk behoeven. Dat is duidelijk zonder meer. Dan wordt gesteld: Waar de geest bewust tot uiting komt in de stof, kan de geest de stoffelijke behoefte geheel vervullen, de stof vervormen en de inhoud van eigen wezen volledig stoffelijk uitdrukken. Ook dit is duidelijk zonder verder commentaar. Ten laatste nog een zeer interessante stelling: Er zijn voor een ieder in het leven vele wegen mogelijk, maar slechts één weg is waar. Aan deze ware weg kan niemand ontkomen. Daarom: besef de onveranderlijkheid zowel van een deel van uw eigen daden als van die van anderen. Zij behoren tot de ware weg. Leef voor dit onvermijdelijke, maar beleef dit in de geest. Erken in anderen dit onvermijdelijke en zie het als een uitdrukking ván de geest. Gods plan, uitgedrukt in Zijn scheppende machten, wordt uitgedrukt in het menselijk levenspad. Leer daarom waarheid te stellen boven het dwalen. Dit vergt wél commentaar. Vrienden, kort en goed staat er dit: Er zijn vele dingen in uw leven, die gij niet vermijden kúnt, al zoudt ge het duizend maal willen. Ook voor anderen is dit precies hetzelfde. Spreek hier als u wilt van incarnaties, oorzaak en gevolg, over samenlopen van sferen en van levens. Er zijn onvermijdelijke gebeurtenissen. Deze gebeurtenissen spreken uit de ziel, wanneer zij zuiver zijn. Maak u daarover geen zorg. Aanvaard deze verschijnselen, zolang uw innerlijk wezen daarmee harmonisch kan zijn. Tracht dit ook bij anderen te aanvaarden en sta ook hun het recht toe om - gedreven door onvermijdelijke omstandigheden - te komen tot veranderingen in stoffelijke situatie, in denken, in geloof en al wat erbij behoort. Dit is de juiste weg. Wanneer deze juiste weg bewust wordt gevolgd, geeft hij de grootste bewustwording, geeft hij de grootste inhoud en ook - vooral ! - de grootste kracht. Iemand, die een dergelijke onvermijdelijke weg gaat, schijnbaar dus beheerst door krachten buiten hem, maar die uit zijn innerlijke eenheid put, kan oorzaak en gevolg overzien en zal door eigen weten en wil juist handelen. Hij brengt dus zelf een evenwicht tot stand; en geen kracht buiten hem, zelfs niet de goddelijke wet die hij erkent, is in staat aan zijn bewust en beheerst handelen ook maar één jota te wijzigen. Dat is zeer begrijpelijk. U moet verder ook nog goed nadenken over het feit, dat u zovéél mogelijkheden hebt in het leven. Een groot deel van die mogelijkheden kan zich erg prettig doen aanzien of erg belangrijk. Maar innerlijk is er maar één weg, die belangrijk is. Wanneer u bij uw innerlijk wezen te rade gaat, zult u ontdekken, dat een groot gedeelte van wat schijnbaar zo aantrekkelijk of belangrijk is, eigenlijk toch niet helemaal deugt. U bent dus in staat uw eigen juiste levensweg te erkennen. Hoe minder u zich op zijpaden begeeft, hoe meer u meester zult zijn - binnen de beperking van eigen pad natuurlijk - over alles, wat uw geest doet en uw geest bereikt, over alles, wat wordt voortgebracht in de stof en in de geest door het eigen “ik”.
80
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. In de oudheid heeft men deze regels ontworpen, omdat men het paranormale, het occulte nastreefde. Het is echter duidelijk, dat het occulte of paranormale eerder een verschijnsel is dat voortvloeit uit een innerlijke bewustwording, dan dat het onmiddellijk kan worden verworven door deze beheersingstechniek zonder meer. Indien u echter deze technieken - al is het slechts gedeeltelijk - gebruikt, dan vergroot ge uw mogelijkheid om krachten en impulsen waar te nemen, die op een minder stoffelijk niveau liggen, dus occult zijn. U nadert de occulte wereld steeds meer, naarmate u meer naar beheersing streeft. In het begin zal zij u misschien vaak onbelangrijk, verwarrend of zelfs een beproeving toeschijnen. Laat daarom in uw streven naar beheersing de occulte nevenverschijnselen rusten, tot gij voldoende meesterschap bezit over uzelf en vooral over uw eigen denken. En als u meent, dat dit moeilijk is, dan verwijs ik u naar het begin van mijn redevoering, waarin ik u leerde, hoe men door het voortdurend herhalen van een gedachte het “ik” in een bepaalde staat van harmonie kan brengen, die een lange tijd kan worden bestendigd. Ik hoop dat u uit deze lessen, mijne leerlingen, zult kunnen putten en daardoor innerlijke wijsheid zult kunnen vinden. KARMA. De leer van karma stelt, dat alles wat ge in een bepaald leven doet krachtens de wet van oorzaak en gevolg voort blijft werken en eventueel in een volgend leven (dus na reïncarnatie) hernieuwd zal optreden, zodat u de gevolgen van daden in het ene leven misschien pas in het volgende zult ontmoeten. Een nadere verklaring daarvan, zoals u ook al is gegeven (Stem no. 25 en 26), stelt echter, dat dit mede, afhankelijk is van harmonie. Wanneer wij n.l. met een bepaald leven in harmonie zijn, dus met een fase van ons eigen verleden, dan zullen dáárvan de gevolgen het sterkst merkbaar zijn en dan zullen we ook door alle gevolgen, die dus in dit leven tot uiting komen, dat vorige leven tot harmonie, tot eenheid kunnen brengen. Om u duidelijk te maken hoe dit eigenlijk alles in zijn werk gaat, verzoek ik u te denken aan een spiraal. Een doodgewone uitgerekte spiraal. Wij noemen de spiraal zelf “leven als verschijnsel”. Wij noemen de as van de spiraal “levensweg”. En nu nemen wij de beide uiteinden van de spiraal en binden deze aan elkaar vast zo, dat de draad volledig door kan lopen. Wij noemen dit dan het wiel van het noodlot, van het leven of - zo u wilt het wiel van karma. Dan hebben wij hier dus een groot aantal windingen; van elk daarvan kan worden gezegd, dat zij een bepaalde levensfase of een bepaald leven voorstelt. Al deze krachten (want elk leven is een kracht) zijn verbonden met bepaalde andere punten in ditzelfde levenswiel. Stel u voor, dat er verbindingen worden gemaakt van de levenslijn (dus de as van de spiraal) naar het middelpunt en noem dit middelpunt: harmonie ofwel eenheid met God. Dan kan worden gesteld, dat op het ogenblik dat wij een directe verbinding hebben - dus een rechtlijnige verbinding naar een leven, dat ergens aan de overkant van die spiraal ligt - wij alles, wat op die windingen is gelegen, in dit leven weerkaatst zien. Je zou kunnen zeggen: Elk moment van het leven is een soort wip; en je zit zelf in het heden op het ene einde; aan het andere einde zit datzelfde “ik” maar tijdens een vorig bestaan. In de praktijk is dat niet helemaal waar, want er zijn bepaalde momenten, dat er geen bewust leven tegenover ons ligt en wij daarvan dus ook niet oorzaak en gevolg bewust in het huidige leven kunnen ervaren. Nu is karma dus het best te verklaren, als wij zeggen: Wanneer levens, die in de tijd hebben plaatsgevonden, onverschillig in welke wereld, tegenover elkaar staan en door een rechte lijn via het middelpunt “harmonie” kunnen worden verbonden, zullen alle onregelmatigheden, die in het oudste van beide levens aanwezig zijn, in het nu te vormen leven, dat dus nog moet worden ondergaan, tot uiting komen.
81
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. Daar hebt u dan de eerste verklaring. Maar we zijn er nog niet. Want ik sprak over deze spiraal en u herinnert zich misschien, dat ik opmerkte dat een winding of enkele windingen een leven kunnen zijn. Eén winding, dat kunt u zich waarschijnlijk voorstellen; maar enkele windingen is wat moeilijker te begrijpen. Nu moet u eens nadenken over uw eigen bestaan. In dit eigen leven, dit huidige leven van u dus, hebt u een aantal perioden doorgemaakt. Elk van deze perioden werd gekenmerkt door een speciale manier van denken en een speciale manier van streven. De ommekeer van de ene periode van leven naar de andere kwam vaak vrij plotseling. Nu zou u kunnen zeggen, dat wanneer je al die perioden afzonderlijk gaat beschouwen, hun hoogtepunten een zekere overeenkomst vertonen. Het is net, of ze precies op het gelijke moment vallen. Je kunt dus de verschillende windingen van die spiraal weer met elkaar vergelijken en je zult - ongeacht het feit, dat ze elk dus een andere levenshouding betekenen - toch grote parallellen vinden, die zowel in het kleine als in het grote, tussen elk van die windingen bestaan. Eén enkel mensenleven kan voor iemand, die behoorlijk bewust is, b.v. 10 of 12 windingen omvatten. Dat is dan één mensenleven. Iemand, die betrekkelijk onbewust is, brengt het niet zo ver en misschien slechts tot één of twee windingen. En iemand, die pas begint aan het menselijk bewustwordingsproces, zal in zo'n eerste leven waarschijnlijk niet meer dan één winding van zijn spiraal afwikkelen. Dus de mate van bewustzijn, die de geest bezit, wanneer ze op aarde incarneert, helpt mede bepalen hoeveel levensfasen tijdens het afleggen van een bepaalde afstand op de levenslijn (die middellijn) zullen worden beleefd. En denkt u nu nog eens even na over wat ik zeide over die verbinding met vorige levens. Dan verplaatst zich dus ook de mogelijkheid tot directe inwerking uit het verleden voortdurend. Dan is het mogelijk, dat b.v. uw jeugdjaren worden overschaduwd. door een leven, laten we zeggen, uit 1500. Dat uw periode van grotere rijpheid, laten we zeggen van uw 20e tot 35e á 40e jaar, wordt overschaduwd door een leven dat misschien gelegen heeft ergens in de tijd van de Noormannen. En dat ik nog weer een eindje verder een leven vindt, wie weet bij de oude Assyriërs b.v. of desnoods Atlantis of zo iets. Het is dus mogelijk - en dat is belangrijk om karma te begrijpen - in één leven (maar achtereenvolgens) de onregelmatigheden en onjuiste handelingen van vroegere levens te ondergaan en zelfs te herstellen. Bij dit herstellen is er ook weer een eigenaardigheid. De doorsneemens meent, dat karma betekent: Vroeger heb ik iemand op het hoofd geslagen, dus krijg ik nu een klap op het hoofd; of: Vroeger heb ik iemand f. 100.- gegeven, dus nu krijg ik f. 100.-. Dat is natuurlijk niet waar. Wat gebeurt er in feite, wanneer u onjuist handelt? Oorzaak en gevolg is een werking, die in de uiterlijke verschijnselen eventueel direct kenbaar wordt, maar die geestelijk in ons een verandering tot stand brengt. Deze verandering is een onevenwichtigheid. Wij hebben in ons het verlangen om harmonie te bereiken. Wij willen dat middelpunt zijn, waar in alle levens en levensfasen van het “ik” gelijktijdig gekend kunnen worden. Zo ondergaan wij dus een dergelijke onregelmatigheid, een verkeerde handeling, b.v. als een hond een vlo. Wij hebben voortdurend de behoefte ons op die plaats te krabben. Maar wat gebeurt er dus? Ik verander iets in mijn huidige toestand en constitutie. Dat doe ik zelf. Wanneer deze correctie zover gaat, dat ik daarmee mijn vlo - n.l. mijn onregelmatigheid uit het verleden - heb verdreven, dan zal deze nooit meer terugkomen. Maar ook: wanneer ik dat andere leven nu beschouw, is daarin door mijn huidig werken een evenwicht ontstaan. Want nu innerlijk beleefd is dat vorige leven volkomen harmonisch geworden. Het zal u wel duidelijk zijn, dat de bedoeling van deze hele cirkelgang is is om in harmonie te komen met alle levens. Wanneer n.l. alle levens, waarin wij hebben bestaan, volledig in harmonie zijn, dan zal ons pogen - onverschillig in welke fase van bestaan ge dit doet - uit de eigen levenslijn dus naar het “zijn” te komen niet meer ergens vastlopen in een ander leven, maar in het middelpunt blijven steken. Wij komen tot harmonie in de naaf van het rad, zoals men pleegt te zeggen; en in de naaf is geen oorzaak en gevolg meer kenbaar. Daarin is niets kenbaar dan het hele Al, ook zoals het in ons werd weerkaatst.
82
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. Dit is natuurlijk buitengewoon interessant. Interessanter nog als je er rekening mee houdt, dat de onevenwichtigheden, die in bepaalde tijden bestaan, voor vele mensen ongeveer dezelfde zijn. Dus om nu eens een periode te nemen. Laten we zeggen, dat in 1700 de gemiddelde uiting van de medemens, zijn gemiddelde onevenwichtigheid dus, bestond in een te grote hardheid tegenover anderen, te grote bekrompenheid voor zichzelf en een bijgeloof, dat de eigen rede verdrong, omdat dit bijgeloof voor het “ik” kostbaarder was dan de rede. Dat is dus een bepaalde onevenwichtigheid. Maar die onevenwichtigheid zal op de 100 miljoen mensen er zeker 50 miljoen hebben getroffen. Nemen wij verder aan, dat die 50 miljoen op een ongeveer gelijk vlak van bewustzijn stonden, dan is de mogelijkheid heel groot dat op een gegeven ogenblik ten minste 10 miljoen van die mensen elkaar in een andere tijd terugvinden en daarin allen dezelfde aanvulling zullen moeten doormaken. Zo leven wij op het ogenblik in een periode, dat de z.g. Isis-tijd zeer sterk naar voren komt. Die Isis-tijd moet u niet zien als de bepaling van een bepaalde planeet, zoals sommigen doen, of van een bepaalde periode zonder meer. Het is eerder een periode, waarin een zekere geestelijke inwijding mogelijk was en ondergaan werd. Door de meeste mensen echter op een onjuiste manier. En nu blijkt, dat in de vergaarbak van de huidige tijd (er zijn nu veel meer zielen geïncarneerd dan in de meeste vroegere perioden) zeer veel van deze Isis-mensen hun onevenwichtigheid moeten gaan herstellen. Wanneer u nu nadenkt, constateert u het volgende: Die oude leer was inderdaad gebaseerd op persoonlijke aansprakelijkheid, persoonlijk streven, een zeer grote stoffelijke vrijheid, een zeer grote geestelijke discipline en daarbij een soort bindend ritueel, dus mystiek. Het streven van deze Isis-orde (als ik haar zo mag noemen) was wereldomvattend. Kortom, ze toont ontzettend grote overeenkomsten met de periode van de Waterman, die nu komt. Het is logisch, dat de komende invloed van de Waterman (de werkelijke invloed is eigenlijk al begonnen) dus in deze mensen, die uit de Isis-tijd stammen, langzaam maar zeker het verleden gaat wekken. En nu gaat u verder denken. Wat waren de grote fouten, die er toen bestonden. In de eerste plaats: een misbruik van de occulte begaafdheden, die men toen kon verwerven, voor laten we zeggen meer burgerlijke doeleinden. In de tweede plaats: misbruiken, waardoor men ofwel tot een totale afwijzing van stoffelijke contacten kwam - wat niet aanvaardbaar was - dan wel tot een absolute ongeremdheid daarvan. Dus de mensen in die Isis-orde hadden oorspronkelijk moeten leven in een zekere beheerste vrijheid. Sommigen van hen gingen daarvan echter een celibaat maken; anderen daarentegen kwamen tot wat ze noemden “godsdienstige plechtigheden”. In feite waren dit echter orgieën. Trek uw conclusie. Wat moet er dus in deze tijd gebeuren? De mensen, welke in die periode leefden, zullen in deze dagen voor dezelfde verleidingen komen te staan, dat is wel zeker. Alle onrust, die uit hun onjuiste keuze van die dagen is voortgekomen, zullen ze ook nu weer moeten beleven. Als ze deze op de juiste manier overwinnen, dan hebben ze evenwicht geschapen in het verleden en is dit afgedaan. Kunnen ze dat echter niet, dan ontstaat een dubbele onevenwichtigheid en staat hun verdere ontwikkeling in dit leven practisch stop. Ze bezitten echter de middelen om ze te overwinnen. Want de mystiek, de inwijding, die ze vroeger geheel of gedeeltelijk hebben ondergaan, is onder de huidige omstandigheden wéér mogelijk. Dus al dat oude weten, dat oude begrip, die oude begaafdheden van lang vergeten lichamen a.h.w., zullen nu bij deze mensen langzaam ontwaken. Er ontstaat iets, wat in zekere zin een tegendeel is van vroeger; want voorheen werd dit religieus als inwijding beleefd en nu moet het worden omgezet in hun dagelijks leven, waardoor de inwijding wordt verkregen. De inwijding komt nu dus uit de dáád voort; vroeger kwam men tot de daad door de inwijding. Overigens echter vult het elkaar aan. Zo kunt ge dus een tendens zien in deze dagen, die krachtens dit karma, deze wisselwerking van verleden en heden, de mensen in een richting van denken en handelen voert, die niet alleen door de tijd en de verschijnselen daarvan is te verklaren, maar die, wanneer je met het 83
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. verleden rekening houdt, plotseling heel begrijpelijk wordt en je doet zeggen: O, dus daarom zijn er mensen, die nu plotseling aan een inwijding beginnen. Eigenaardig, vindt u niet? En zo kun je verdergaan. Want er zijn mensen geweest, vooral in het verleden, die erg hard zijn geweest b.v. tegenover hun medemensen. Wij kunnen dat vaststellen in b.v. Griekenland of in het oude Indië. Deze mensen hadden b.v. innerlijk een zekere wetenschap. Ze waren a.h.w. Brahmaan, tweemaal geboren. Ze bezaten innerlijke wetenschap en bewustzijn. Maar zij meenden: “Ik mag het alleen van mijn standpunt uit bezien; ik mag het alleen volgens mijn standpunt overdenken.” Nu is dit een hardnekkig iets, omdat een dergelijke tendens zich ook langs de levensbaan voortplant: de as van onze spiraal. Zo hebben ze dus, laten we zeggen, misschien 10 of 12 levens, althans bewustzijnsperioden meegemaakt, waarin genoemde tendens heerste. Nu leven zij in deze tijd en nu hebben ze die neigingen misschien niet meer met dezelfde intentie. Ze hebben niet meer gezegd: “Wij zijn beter dan een ander.” Maar toch komen ze nu op de één of andere manier in een situatie, die hen doet zeggen: “Hé, waarom word ik nu ineens afhankelijk van anderen? Waarom sta ik nu ineens a.h.w. gebonden?” Wat je vroeger krachtens een ander standpunt tegenover anderen hebt gedaan, onderga je nu zelf. Maar de inwijding, je geestelijk bezit uit die dagen, is nu je steunpunt. Vroeger heeft dat geestelijk werk geleid tot die minachting voor anderen; nu zal het feit, dat je die veronachtzaming van anderen steeds meer moet nalaten, weer tot een herleving van die geestelijke inwijding voeren. Er komt evenwicht, er kan een vooruitgang zijn. Nu is dat natuurlijk de kwestie van het karma van één mens of van een groep mensen. Maar u zou kunnen zeggen, dat een wereld ook een soort karma heeft. Een wereld loopt gewoonlijk van het eerste primaire leven (dat is eigenlijk een soort half-levende eiwitcel, die een beperkte bezieling kan dragen) tot als laatste een leven, dat over het algemeen plantaardig is, of ook weer ééncellig-dierlijk en dat zich als laatste kan handhaven, wanneer de planeet haar levensmogelijkheden heeft verloren. Nu zijn er altijd een 4- of 5-tal massapunten; dode punten zou je eigenlijk moeten zeggen, maar massapunten lijkt mij een goede vertaling. Bij deze massapunten vindt het volgende plaats: Een zeer groot aantal van de levens, die zich eens dus in verschillende vormen hebben gemanifesteerd, bereiken gelijktijdig een punt van bewustzijn, waarbij ze van de voertuiglijke mogelijkheid (dus de levensmogelijkheid op zo'n wereld) gebruik kunnen maken. Vier is voor de meeste planeten wel juist; sommige kennen ook acht of negen van die perioden. Dat ligt o.m. aan de verhouding planeet - zon (planeetgeest - zonnegeest). Wanneer zo'n planeet nu een massapunt ervaart, dan gebeurt er iets typisch: Elk massapunt, dus elke massale incarnatiemogelijkheid, die op een planeet ontstaat, gaat n.l. gepaard met een bijzonder sterke persoonlijkheidsuitdrukking van de planeetgeest zelf. Je zou kunnen zeggen: Dit is een soort karma van de planeetgeest, die in één bestaan vier mogelijkheden krijgt om zijn eigen reactie op hetgeen op en rond zijn lichaam leeft a.h.w. te corrigeren. Daarom gaan al die perioden altijd gepaard met de volgende verschijnselen: Ten eerste: Een veel scherper dan normaal reageren van de aarde op al het bewuste leven, dat op haar bestaat. Ten tweede: Een veel feller ingrijpen van de aarde, wanneer een bepaald kritiek punt van onjuist denken en handelen wordt bereikt. Ten derde: Het scheppen van meestal in de eerste periode verborgen mutaties, waardoor een ander type (dat zou dus in deze tijd waarschijnlijk een ander mensentype zijn) te midden van de massa wordt geschapen en op zijn uithoudingsvermogen en zijn capaciteiten wordt onderzocht om eindelijk een nieuwe voertuiglijke mogelijkheid te scheppen, zodra het massaincarnatiepunt is overschreden, zodat de planeet dan in dat nieuwe voertuig aan een hogere bewustzijnsgraad een gepast lichaam kan aanbieden. Wanneer u dus op aarde leeft, bent u ook nog aan het karma van de wereld gebonden. Wanneer nu die wereld in een vroegere periode heeft gefaald, dan zal de omstandigheid, die daarop volgt (het kritieke punt dus) een tegenstelling zijn van het eerste. Laten we zeggen (bijbels gesproken): De eerste kosmische ramp, die op die manier in een massapunt ontstond, 84
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. was de zondvloed; dan zal de tweede waarschijnlijk zijn: vuur. Dus dat zijn tegenstellingen. Daardoor probeert de aarde in zichzelf ook een evenwicht te vinden. Want de vernietiging op zichzelf is voor haar niet geheel aanvaardbaar; maar zij kan niet anders reageren, omdat dan haar eigen bestaan zou worden aangetast. Als zij dit een tweede maal moet doormaken, doet zij het anders. En nu bestaat er daarbij iets typisch. U weet, in de legende van de zondvloed wordt Noach gered. Altijd zal de aarde zelf (of de aardgeest, als u het zo noemen wilt) ervoor zorgdragen, dat de belangrijke soort of soorten kunnen voortbestaan. In de tweede plaats: Wanneer het kritieke punt kan worden overwonnen, zonder dat het bewustzijn de oorzaak is van een explosie of tot een gewelddadige vernietiging leidt, zien wij een periode intreden, waarbij o.m. zuiver natuurlijke oorzaken voeren tot onvruchtbaarheid van de soorten, die minder gewenst zijn. De aarde zelf begint een selectieproces; en in dat selectieproces zal zij voor de soorten, die voor een juist voortbestaan en het opbouwen van een hoger voertuig noodzakelijk zijn en bovendien ook voor de opbouw van een milieu, bijzonder zorgdragen. Elk massapunt wordt gevolgd door een afname van de gemiddelde wereldbevolking en een toeneming van variëteiten gedurende de aflopende periode. Er komt dan een tijd, dat enkele oudere bevolkingsgroepen benevens een sterke nieuwe groep tezamen bestaan en de nieuwe groep de leiding overneemt; dán krijgen wij een bewuste aanpassing van de oude aan de nieuwe groep, waarbij het aantal varianten vermindert, maar die welke voortbestaan in overeenstemming zijn met de overheersende levensvorm. Aldus werkt karma ook kosmisch op de mens in. En ik geloof, dat het goed voor u is te beseffen, dat op dit ogenblik de aarde nog wel niet een kritiek massapunt heeft bereikt, maar er wel zeer dichtbij is. Dit is weer een periode van massa-incarnatie. Ongetwijfeld zal deze zich openbaren, doordat vele groepen, die gelijksoortige vorige incarnaties hebben doorleefd en overeenkomstige problemen hadden, deze in de huidige periode tot oplossing moeten brengen. Wanneer in een dergelijke groep enkelen tot een juiste levenshouding komen, betekent dit meestal een zeer goede en bruikbare prikkel voor alle anderen, die uit dezelfde periode zijn voortgekomen en dus met dezelfde onevenwichtigheden hebben te kampen. Hoe meer dergelijke groepen zich stabiliseren, des te groter de zekerheid is, dat de aarde het vreedzame en gelukkige selectieproces kan beginnen. Een dergelijke vreedzame periode noemde men in de oude tijden wel “het Gulden Uur van de planeet” (of ook wel van Brahma) en ge zoudt dit in bijbelse termen kunnen noemen “het 1000-jarig rijk”, de periode van een vredige selectie, een vredige vorming van de nieuwe soort en een selectie van die mutatievormen, welke ten slotte het hoogste geestelijke rendement kunnen geven in een volgende periode. In deze kringloop speelt u op het ogenblik een belangrijke rol. Uw vorige incarnaties zullen daarom in het leven, dat u thans doormaakt en hebt doorgemaakt, waarschijnlijk verschillende malen aan het woord komen en de gemiddelde mens met in deze periode enig geestelijk bewustzijn kan dan ook gedurende één enkel mensenleven met een gemiddelde duur van laat ons zeggen 70 jaar, 8 tot zelfs 10 vroegere incarnaties - als dat nodig is - afwerken en afhandelen. Onder die incarnaties zullen voor degenen, die in deze periode zeer bewust zijn, misschien ook tijden vallen, dat zij als meer-bewusten in een onbewust ras daaraan leiding gaven. Slaagt u erin uw eigen evenwicht in deze dagen te vinden, vrij te zijn van beperkingen, maar volledig trouw aan uw innerlijk wezen en aan de verantwoordelijkheden, die u hebt aanvaard, dan zult u zien dat uw karma - juist van dit leven - van buitengewoon groot belang is voor uw verdere bewustwording en dat voor velen uwer een zodanige harmonie te bereiken is, dat u geen verdere levens in deze grof-stoffelijke vorm behoeft door te maken.
85
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 6 - Systemen. NOOT Wanneer gedurende een bepaalde incarnatie een geestelijke band is ontstaan, die zowel kan voortvloeien uit een zuivere intens stoffelijke samenleving als uit een geestelijke harmonie als b.v. deel hebben aan een gelijksoortige geestelijke ontwikkeling of scholing, dan is de mogelijkheid zeer groot, dat men ook in volgende levens elkaar zal ontmoeten. Maar deze ontmoetingen zullen niet in elke incarnatie volledig zijn. Wanneer er n.l. met dit vorige leven geen volledige harmonie bestaat, zult u in zo'n incarnatie alleen hen ontmoeten, die een practisch gelijke weg hebben gevolgd als uzelf. Hoe intenser de banden tussen u zijn, hoe groter de zekerheid, dat u elkaar ook weer in de stof zult ontmoeten. Wanneer er echter een verschil bestaat, dan kan het zijn dat b.v. iemand, die in een vorige incarnatie met u heeft samengeleefd, in deze incarnatie nog in de geest vertoeft en - als hij voldoende bewust is kan optreden als uw geestelijke leider, terwijl uzelf enkele generaties later misschien voor de ander een soortgelijke dienst zult moeten verrichten. Op het ogenblik echter, dat in de wereld (dus nu kijken we even op het symbolische wereldrad) een practisch volledige harmonie bestaat met de omstandigheden, die in die eerste incarnatie waar u samen kwam optraden, dan kunt u er wel van verzekerd zijn, dat 90 % van degenen, die toen hebben geleefd, ook nu op aarde bestaan. Het enige wat hierbij nog moet worden opgemerkt is dit: de 10 % die niet terugkeren zijn degenen, die reeds - zonder daarvoor de stof nodig te hebben - voldoende harmonie en evenwicht wisten te vinden, zodat voor hen geen behoefte bestaat om in stoffelijke vorm vroegere fouten goed te maken.
86
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 7 - Het beheerste leven.
ZEVENDE LES - HET BEHEERSTE LEVEN
Het gehele leven van de mens bestaat uit een reeks onoverzichtelijke en voor hem vaak zeer moeilijk ontwarbare situaties. Daarbij blijkt hem, dat hij in een voortdurende strijd met zichzelf is gewikkeld. De aspecten van deze strijd brengen hem voortdurend tot een emotionele reactie, waarbij zijn keuze niet wordt bepaald door een beheerste aanvaarding maar door een emotionele eis tot vervulling van ten slotte niet te verwezenlijke mogelijkheden of omstandigheden. Reeds wanneer wij de mens in zijn kinderjaren zien, blijkt ons dat een gebrek aan beheersing zeer schadelijk kan zijn. Het driftige kind zal over het algemeen ofwel in voortdurend conflict met zijn omgeving zijn, dan wel te veel mogelijkheden krijgen om zijn zin door te drijven en zal hierdoor in zijn verder leven minder nuttig zijn. De beheersing zal aan het kind voornamelijk moeten worden geleerd door het te gewennen aan een vaste discipline en het daarnaast grote liefde en grote geborgenheid te schenken. Hierdoor zal het kind tot een beheerst wereldburger kunnen opgroeien en zelfs, als geen directe gedragsregels zijn gegeven, toch zeer snel leren zich aan de maatschappij aan te passen. Als het kind gelukkig is, blijkt dat zich in hem een aantal z.g. paranormale eigenschappen ontwikkelen, die meestal voor fantasie worden gehouden. Het kind blijkt in vele gevallen in staat te zijn de gedachte van de mensen in zijn omgeving op te vangen. Bovendien zal het tot op zekere hoogte in staat zijn contact op te nemen met zijn werkelijk “ik” en daaraan zowel gegevens omtrent zijn vorige incarnatie als omtrent zijn toekomstige ontwikkelingen te ontlenen. Hoe harmonischer het kind is en hoe beter het heeft geleerd zich redelijk te beheersen, hoe sterker het in het leven staat en hoe zuiverder de paranormale kwaliteiten zullen worden gebruikt. Bij de opgroeiende mens worden die problemen enigszins anders. De strijd, die hier begint, is er één die bij velen tot het einde van hun leven voortduurt. Het is de strijd tussen de opgelegde moraal, de innerlijke moraal en de levensmogelijkheden. Deze drie factoren vragen alle een zekere beheersing. De opgelegde moraal eist weliswaar een uiterlijke beheersing, maar dwingt door al te straffe maatregelen gelijktijdig tot een ontduiking. Daardoor zien wij dan, dat de mens zich in een schijnbeheersing achter een masker uitleeft. Dit is volledig onaanvaardbaar, omdat de mens ook een innerlijke moraal heeft. Amoraliteit, zoals vaak wordt gesteld, bestaat slechts zelden. Wel is er sprake van een groepsmoraal en een persoonlijke moraal. Deze persoonlijke moraal blijft bestaan. In mijzelf heb ik een zeer zuiver gevoel omtrent wat voor mij aanvaardbaar of verwerpelijk is. Zolang ik deze maatstaven beheerst hanteer en ze alleen op mijzelf toepas, stellen ze mij in staat om althans de opgelegde moraal in zoverre te wijzigen, dat ik, voor zover het de stoffelijke uiting betreft, harmonisch ben. Nu heb ik echter innerlijk ook nog bepaalde noodzaken. Deze innerlijke noodzaken zijn vaak in strijd met de beide reeds genoemde waarden. Ik moet n.l. in het leven leren. Tijdens dit leren speelt o.m. sexualiteit een grote rol en daarnaast ongetwijfeld ook de begeerte naar macht of de begeerte naar aanzien. Zolang er sprake is van een beheersing, zijn al deze punten volledig aanvaardbaar. Zodra de beheersing echter wegvalt, komen wij te staan voor een innerlijk conflict, dat grote geestelijke schade kan veroorzaken. Voor de geest is de toestand dan ongeveer als volgt: In zichzelf heeft zij haar doel vastgesteld. Om dit doel te bereiken is zij geïncarneerd. Dit doel vraagt een reeks acties en reacties, die in verband staan met haar vorige ervaringen, haar vorig bestaan, hetzij in de stof of in de sfeer. Zij weet echter niet in hoeverre de compensaties, die zij zoekt, feitelijk aanvaardbaar zijn. Zo begint zij haar innerlijke maatstaf op te leggen. Daaruit ontwikkelt zich een vorm van intuïtie; en deze intuïtie tezamen met onbeheerste emotie veroorzaken de mens telkens mislukkingen. Hij doet dat, wat hij niet wenst te doen en hij volbrengt het ondanks zichzelf. Hij veroordeelt 87
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 7 - Het beheerste leven. zichzelf daarvoor en lijdt eronder. Voor de geest betekent dit ten slotte een afremming van haar bewustwording. Want het vlak, waarop zij zich in de materie nog kán bewegen, wordt steeds kleiner. Voor de mens zelf betekent dit, dat hij juist door de impulsiviteit van zijn handelingen telkens weer aan zijn innerlijk gevoel van goed en kwaad te kort doet. Wat ik echter innerlijk als kwaad ervaar, is voor mij te allen tijde schadelijk. Iemand, die deze intuïtie ontvangt en zich beheerst, kan anders handelen. Hij is in staat om deze opwellingen te toetsen aan zijn persoonlijke moraal en kan daardoor stellen: dit is voor mij aanvaardbaar, het is goed; dat is voor mij niet aanvaardbaar, het is kwaad. Aan deze beslissing moet hij zich te allen tijde houden. Omdat hij zich beheerst en innerlijk de beslissing neemt op grond van eigen en persoonlijke waarden, kan hij bovendien over het algemeen een wijze van handelen vinden, waardoor hij - in overeenstemming ook met de hem opgelegde moraal - toch tot een volledige uitleving van zijn persoonlijkheid komt, maar nu in de juiste zin. Deze toestand bestaat natuurlijk zeer sterk in de jaren, dat de mens zich onafhankelijk maakt. Het zijn de jaren, waarin de geestelijke vorming eigenlijk het meest noodzakelijk is. In het westen verkeert men echter op het ogenblik niet in de mogelijkheid een juiste opvoeding en geestelijke vorming in dit opzicht geheel te geven. In oosterse landen is het gebruikelijk, dat een jongeling, als hij ongeveer 10 jaren oud is, althans voor enkele jaren in een kloostergemeenschap wordt opgenomen. In deze gemeenschap krijgt hij zowel geestelijk onderricht als stoffelijke lessen. En hij leert bovenal zich binnen de gemeenschap te beheersen. Maar hij heeft grote vrijheden ten aanzien van meditatie en gedeeltelijk zelfs van de te kiezen leerstof. Daardoor is er een geborgenheid, waarbij de ervaren leraar, de ervaren geestelijke meester ook, het geheel van de persoonlijkheid samensmeedt tot een onverbrekelijk geheel. In het westen bestaat er vaak een absolute tegenstrijdigheid tussen de verlangens van het kind, de behoeften van de ouderen, de mogelijkheden in de maatschappij en de eisen van zijn onderwijs. In de puberteit, in de tijd dus van persoonlijk ontwaken, zijn deze factoren wel zeer sterk met elkaar in strijd en hierdoor ontstaat dan in zeer vele gevallen een volkomen onbeheerst wezen, dat eisen aan zijn maatschappij en omgeving stelt, die onredelijk zijn. Zo iemand heeft wel degelijk een innerlijke moraal. Hij weet van goed en kwaad. Maar hij verwerpt deze dingen, omdat hij nu eenmaal in de maatschappij heeft geleerd, dat hij zich alleen aan uiterlijkheden moet houden en dat degene, die niet gesnapt wordt, altijd schuld- en zondenvrij is. De periode, die daarop volgt, is er één waarbij de bezitslust een zeer grote rol speelt. Hierbij breidt de mens zijn behoeften tot bezit over zeer vele wezens uit. Ik denk hier niet alleen aan de verhouding tussen man en vrouw, tussen ouders en kinderen, maar ook de verhouding tussen mens, dier en plant. Men meent een leven te kunnen bezitten. De vertekening, die hierdoor in het innerlijk leven ontstaat, brengt zowel voor de geest als voor de mens zelf vele ontstellende ontwikkelingen met zich mede. Hij zal in de eerste plaats voortdurend geconfronteerd worden met het feit, dat hij geen feitelijk bezitsrecht heeft; dat hij slechts wat hij verlangt als een gave kan ontvangen, maar dat zijn eisen op den duur altijd worden afgewezen. Dit tast de voorstellingen van het eigen wezen aan en brengt de mens ertoe een soort dubbele moraal te ontwikkelen. De onbeheerstheid, waarmee men tracht toch nog de bezitsrechten te doen gelden, heeft voor de geest een grote onevenwichtigheid ten gevolge, omdat men delen uit andermans leven in dat van zichzelf wil opnemen, ofschoon zij daarin niet passen. De waanwereld enz. worden versterkt. Als echter afstand wordt gedaan van bezitsrecht en de mens volkomen beheerst leert aanvaarden - zelfs ook selectief - zal hij ongetwijfeld een sterke vooruitgang maken in innerlijke harmonie. Het innerlijk harmonisch zijn is van het allergrootste belang, mijne leerlingen. Wanneer een mens in zichzelf overtuigd is goed te handelen, wanneer hij in zichzelf onbevreesd is, omdat hij weet: Ik doe het enige, wat voor mij aanvaardbaar is en geen enkel gevolg kan daartegen opwegen, dan staat hij sterk in het leven. Niet alleen t.o.v. de materie en de maatschappij maar ook t.o.v. alle geestelijke problemen, die zich aan hem voordoen. Hij kan dan toch uit deze problemen lering putten. Hij zal volgens eigen inzicht volkomen juist handelen. Hij zal de intuïtie van de geest, die dan eveneens redelijk en bewust wordt aanvaard, in het geheel invoegen en zo een maximum aan ervaring opdoen in een minimum van tijd, waarbij elke 88
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 7 - Het beheerste leven. ervaring op zichzelf noodzakelijk is en niet - zoals bij zeer veel mensen het geval is - een groot deel van het leven wordt verspild aan ervaringen, die op zichzelf niet waardevol zijn. De ontwikkeling van de mens gaat verder. Wanneer wij eenmaal de jeugd- en de jongelingsjaren of de periode van het vrouw-worden achter ons hebben, dan zien wij in het menselijk leven een volgende fase optreden: De fase van de gewoontevorming. Er zijn mensen, die menen dat zij geen gewoonten hebben, omdat zij alles zonder regel doen. Maar in feite is ook het leven zonder regels een gewoonte. Het wordt dan gewoonte voortdurend aan eigen impulsen toe te geven. En een dergelijke gewoonte brengt de mens weer voor conflicten. Hij is dan immers niet in staat op het juiste ogenblik beheerst in te grijpen. Ook de mens, die zich vastklampt aan een bepaalde indeling van zijn dagen en de mens, die voortdurend vasthoudt aan bepaalde gebruiken en gedachtegangen, zal steeds geketend zijn. Want ook deze weigert afstand te doen van hetgeen hij als zijn vrijheid beschouwt, n.l. de gewoonte. Het gevolg is, dat elke gewoontevorming, zelfs die van volledig gewoonteloos te zijn, in feite voor de mens schadelijk kan zijn. Hij moet altijd wéten wat hij doet. Een mens, die zijn dag op de juiste wijze indeelt en daarbij voortdurend in staat is het gewoonteproces zover te herzien als noodzakelijk is om tot een perfecte indeling van zijn dag te komen, zal op zo'n dag natuurlijk veel meer kunnen doen. Bovendien zal hij zich daardoor onnodige weerstanden en problemen besparen. Problemen en weerstanden, die de gewoontemens echter voortdurend zal ontmoeten. Door op de juiste wijze zijn eigen denken soepel te houden en niet plotseling afstand te doen van het ene principe voor het andere, maar in zichzelf voortdurend groter begrip te doen groeien, zal hij aan zijn geest het meest belangrijke voedsel geven dat bestaat, n.l. de wél-overlegde en door emotie ondersteunde ervaring. Gaat hij nog verder, dan zal hij zelfs in staat zijn door het verwerpen van alles, wat niet noodzakelijk is en het aanvaarden - maar dan met geheel zijn wezen - van al, wat hem noodzakelijk blijkt tot een zodanig harmonisch leven te komen, dat binnen een enkele bestaansvorm alle geestelijke capaciteiten reeds kunnen worden gewekt en zelfs in de stof kunnen worden geuit. In de beheersing komt de openbaring van occulte gaven zeker ook sneller en beter tot stand dan bij een meer spontane ontwikkeling. De gedachte van een mens t.o.v. zijn God en Zijn werkelijkheid zijn natuurlijk moeilijker te omschrijven. Toch zou ik willen zeggen, dat ook hier beheersing van grote waarde is. Op het ogenblik dat de mens zich alleen dan tot zijn God wendt, als hij in moeilijkheden is of Hem beschouwt als een uitlaat voor zijn emoties en gevoelens, krijgt die God een functie, die in feite een deel van het “ik” zou moeten hebben. Men stelt een God - en meestal geen werkelijke maar een imaginaire God - in de plaats van een groot gedeelte van het eigen geestelijk leven. Daardoor wijst men een groot aantal voor de geest noodzakelijke bereikingen af en brengt zichzelf tot een voortdurend grotere slavernij. Want de God - imaginair of reëel gaat de mens volledig beheersen. En wie door een ander wordt beheerst is het slachtoffer van alle omstandigheden. Hij is niet meer vrij te kiezen, niet meer vrij verder te gaan. Over dit Godservaren, mijne leerlingen, wil ik u nog enkele punten voorhouden. De werkelijke Godheid is nimmer stoffelijk voorstelbaar. Zij kan niet redelijk worden omschreven of zelfs aangeduid en getoond worden. Al wat wij in materiële vorm van het Goddelijke kunnen ondergaan, is slechts een manifestatie; een manifestatie, waarachter de werkelijkheid schuilgaat. Indien wij beheerst zijn, zo zullen wij dit beseffen en vele schijnbaar tegenstrijdige manifestaties steeds meer tot een beeld van die ene God in ons doen samenvloeien. Onze reactie op God wordt dan een emotionele, waarbij de emotie juist door ons besef binnen de perken wordt gehouden. Wij maken dan voor de geest het contact mogelijk met alles wat wij redelijk en gevoelsmatig van het Goddelijke bevatten. Zo kunnen in het “ik” de reeks van krachten en de reeks van openbaringen aanmerkelijk groeien. Stel u uw God altijd voor, zoals uzelf wilt. Het punt van uitgang is onbelangrijk. Besef echter, dat deze God - evenals gijzelve - aan een voortdurende verandering onderhevig moet zijn, omdat Hij een projectie is van uw eigen wezen. Beseft gij dit, dan zult ge u nimmer blijven vastklampen aan het verleden. Gij zult u nimmer blijven vasthouden aan een voorstelling, die 89
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 7 - Het beheerste leven. eigenlijk niet meer beantwoordt aan uw behoeften. Slechts de kosmische Godheid beantwoordt aan het totáál van onze behoeften. Maar Hij leeft achter de kosmische dag en de kosmische nacht. Hij is de werkelijke kracht en de openbaring. Wij kunnen die kosmische God zeker ten dele beleven. Wij kunnen Hem voortdurend in onszelf activeren. Maar wij zullen nimmer in staat zijn Hem te begrijpen. Daarom is het onze plicht op een beheerste en overlegde wijze de krachten, die wij uit die God kunnen putten, voortdurend te richten op ons eigen geestelijk heil, op de ontwikkeling van vooral onze geestelijke vermogens en gaven en eerst daarna op de aanvulling van onze stoffelijke tekorten. In het leven zijn er echter veel meer factoren, waarbij de beheersing een grote rol speelt. Zo vraag ik mij b.v. vaak af, geliefde leerlingen, waarom een mens zo voortdurend een strijd voert tussen zijn begeerten en zijn gedachte? Want is de mens niet geschapen met zijn bepaalde begeerten? Deze zijn natuurlijk. Zij zijn niet verwerpelijk. Zij zijn slechts - omdat het lichaam met al zijn eigenschappen instrument moet zijn van de geest - een factor, die moet worden beheerst. Maar op zichzelf zijn zij natuurlijk. De gedachtewereld, die wij in de stof moeilijker zullen kunnen beheersen dan de materie zelf, maakt het ons mogelijk om een climax van voorstellingen op te bouwen, waarbij de eigen beheersing innerlijk en ten slotte ook stoffelijk ten onder gaat. Het opbouwen van deze reeks voorstellingen geschiedt echter door onszelven en geen macht buiten ons is in staat een dergelijke reeks uit te breiden of te verkleinen. Daarom is het noodzakelijk, dat men zijn gedachteleven in zoverre weet te beheersen, dat elke te lang aanblijvende reeks voorstellingen wordt onderbroken. Wij toetsen daarbij de methode, die wij hiervoor gebruiken, aan ons persoonlijk zedelijk inzicht. Wat betreft het contact met de omgeving, ontdekken wij, dat hierin bepaalde gewoonten bestaan. Eén van de meest schadelijke is wel deze, dat men van de wereld en de personen in de wereld een bevestiging van eigen persoonlijkheid wenst te ontvangen. Men wil aanvaard worden, zoals men zichzelf geeft. Men wil de voorstellingen, die men pleegt voor te geven als werkelijk, ook als werkelijkheid aanvaard zien, terwijl men weet dat ze niet reëel zijn. Men verlangt eigen wijsheid erkend te zien en is doof voor de stemmen van anderen en zelfs voor de bewijzen, die ze zouden kunnen aanvoeren voor het tegendeel van uw eigen stelling. Daaruit vloeit voort, dat het zeer belangrijk is onze behoefte om gelijk te hebben te beheersen. De behoefte om zelf de maatstaf te zijn, waarmede de wereld wordt gemeten, is één van de meest verwarrende voor de geestelijke ontwikkeling en het geestelijke pad. Zolang gij meent, dat uw oordeel het juiste is, zijt gij reeds verkeerd. Gij kunt n.l. niets in kosmische zin overzien. Gij kunt nimmer de werkelijke betekenissen en samenhangen van verschillende levens, verschillende tijden, ja, zelfs het doel van een incarnatie achterhalen in de stof. En als u dit niet mogelijk is, hoe wilt gij dan een definitief oordeel geven? Hoe wilt gij beweren, dat uw stellingen en uw gedachte juist zijn? Er wordt vaak gestreden over onbelangrijke dingen. Is de aarde plat of is de aarde rond? Is zij hol of is zij bol? De mensheid strijdt hierover. Op zichzelf is het niet van belang, zolang men in die wereld kan leven. De mens echter zal heel dikwijls zijn leven vernietigen, alleen omdat hij b.v. zegt “hol”, terwijl een ander zegt “bol”. Beheersing is noodzakelijk. Gij moet (en, mijne leerlingen, vergeet dit nimmer!) te allen tijde voor uzelf stellen: Een ander kan gelijk hebben, maar ook ik kan gelijk hebben. Zolang er geen bewijzen zijn voor mijn stelling of voor die van een ander, zal ik geen bewijzen zoeken. Indien gij n.l. bewijzen zoekt, zoekt ge het bewijs voor uw eigen stelling en tracht gij in feite het ongelijk van de ander te bewijzen. Dit heeft - behalve in enkele zuiver stoffelijke processen weinig zin. De feiten zullen aan het einde der tijden uitwijzen wie gelijk heeft. Nu is het belangrijk, dat gij goed en harmonisch leeft; niet dat gij ondergaat door een verschil van mening. Hoe ouder de mens wordt, hoe meer hij zijn aandacht gaat richten op laat ons zeggen: de geestelijke krachten en de geestelijke materie. Hij zoekt hierin heel vaak een compensatie voor zijn stoffelijk leven of een vergoelijking van de fouten, die hij in zijn leven heeft gemaakt. Als hij dit op beheerste wijze doet, kan het dienstig zijn, omdat de innerlijke harmonie erdoor wordt gesteund. Zodra men daarin echter fanatiek gaat worden, wanneer men zich daarin voortdurend gaat begeven, blijkt dat het tegendeel van het beoogde tot stand komt. De kwestie van de beheerste dood is ook belangrijk. Wees altijd overtuigd van het feit, dat ge kunt en zult sterven. Redelijk zult ge dit wel doen, maar uw gevoel zal het vaak ontkennen. 90
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 7 - Het beheerste leven. Tracht ook aan te voelen dat uw vertoeven op aarde tijdelijk is. Eerst zó wordt het mogelijk het optreden van de dood te aanvaarden en daarmede de toestanden, die in de dood ontstaan, te beheersen. Gij zijt dan in staat om in de uren vóór de overgang zo nodig uw eigen wereld tijdelijk uit te schakelen en reeds kennis te nemen van hetgeen zich rond u bevindt. Gij zijt in staat om al het noodzakelijke nog te volbrengen, daar gij ook in staat zijt uw volle aandacht en het restant van uw krachten geheel in eigen wereld te richten, te concentreren en alle bijkomstigheden, die in dergelijke gevallen vaak vele zijn, terzijde te stellen. Hier ontstaat een rationeel gebruik van eigen mogelijkheden. Verder ontstaat er door de beheersing een geleidelijke en volkomen aanvaardbare overgang van de ene wereld naar de andere. De geest heeft daarvan ongetwijfeld nut, daar juist door de beheerste ogenblikken (welke gemiddeld van ongeveer 6 á 7 minuten na de z.g. klinische dood tot ongeveer een 2 uur daarna liggen, waarna de werkelijke dood meestal intreedt) alles, wat in het “ik”' is bevat en geestelijk nog waarde heeft, bij de emotionele gerichtheid op de andere wereld wordt overgedragen. De geest kan zich gedurende deze periode aanmerkelijk verrijken met kennis, mits het leven zelf beheerst is. Bovendien is het mogelijk - door deze beheersing - b.v. het eigen levenslichaam en het eigen astraal lichaam zo te dirigeren dat gedurende de periode, dat men hierover nog volledig gezag kan behouden, deze dan voor u belangrijke taken in of nabij de stof kunnen vervullen, terwijl uw eigen wezen en bewustzijn zich verder van de aarde kunnen verwijderen. Stofgebondenheid wordt voorkomen, terwijl de uitvoering van eventueel resterende taken in de stof wordt vergemakkelijkt. Ge ziet, er is in het leven zeer veel, dat voor beheersing spreekt. Maar het leven zelf rond u wordt ook beheerst. Gij staat niet in een volkomen vrije wereld, dat weet ge. Maar hebt ge u wel gerealiseerd, mijne vrienden, hoe groot het aantal geestelijke invloeden is, dat als heerser over een deel van uw mogelijkheden rond u optreedt? Gij zult rond u vinden, wat men in de termen der ouden noemt: een veelvoud van goden en demonen, ja, zelfs duivelen. Of deze wezens voor u reëel zijn of niet, maakt weinig uit. Zij hebben invloed op u. De mens, die zich beheerst, kan deze invloeden door eigen wezen en de daarin aanwezige krachten neutraliseren. Hij kan, wanneer de storm komt van emotie, van verleiding en van wanhoop, deze eenvoudig door zijn beheersing tot hun ware proporties terugbrengen en hen zo verwerken en overwinnen. De mens echter, die niet beheerst is, zal onder deze geestelijke heersers a.h.w. vallen. Hij kan de belasting niet dragen en wordt tot hun speelbal. In al mijn betogen tot op heden heb ik u, mijn chela's - zover mij dit mogelijk was - inzicht gegeven in de noodzaak en de behoeften van de beheersing. Laat mij u dan nu spreken over datgene, wat uw beheersing bedreigt. In alles wat ge beleeft spelen geestelijke factoren een grote rol. De meeste mensen zijn toch wel zover geestelijk ontwikkeld, dat zij b.v. bepaalde natuurkrachten of zelfs krachten uit bepaalde niet te ver boven de stof liggende sferen voortdurend ondergaan en beleven. Zij zijn dus wat men noemt hiervoor “gevoelig”. Deze gevoeligheid wordt soms begrepen, maar heel vaak als een soort afwijking terzijde geschoven. Hoe het ook zij, door deze kwaliteiten ontstaat een wederkerige beïnvloeding van mensen en wezens uit andere sferen en dus ook van andere omstandigheden. Uw leven geeft u elk ogenblik een keuze uit vier of vijf mogelijkheden. Deze mogelijkheden echter zijn niet alle gelijk. Want sommige daarvan hebben een sterke geestelijke voorkeur en wel door de behoeften of wensen of de scheppingsdrang van de geesten, die u kunnen bereiken. Wanneer gij uzelf niet beheerst, dan zult ge dus nimmer kunnen leven volgens uw eigen levenspatroon, maar zult ge voortdurend worden gedwongen als een slachtoffer de weg te gaan, die een ander voor zijn doeleinden juist acht. In uw eigen wereld heeft een dergelijke gang de mensen naar de concentratiekampen gebracht, vrienden. Wilt gij uzelf daartoe lenen, dan zult gij de gevolgen moeten aanvaarden. En die zijn over het algemeen een betrekkelijk lange geestelijke gevangenschap, soms (volgens uw tijd gerekend) vele honderden jaren gebonden zijn aan een bepaalde geestelijke entiteit of groep van entiteiten.
91
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 7 - Het beheerste leven. Indien gij uzelf meester zijt, zo zult ge ongetwijfeld beseffen, dat er een bepaalde voorkeur of drang bestaat. Maar ge zult ook weten (en dit is voor u zeer belangrijk!), dat deze impulsen nimmer alleen van uzelf zijn. De maatstaf, die wordt aangelegd door de beheerste, is dan ook: In de eerste plaats: de innerlijke aanvaardbaarheid der prikkels en wel volgens de begrippen van goed en kwaad. In de tweede plaats: de uiterlijke aanvaardbaarheid in overeenstemming met de geldende zeden en de geldende norm. In de derde plaats: het nut, dat anderen kunnen hebben van een dergelijke keuze. Ten vierde zult u zich afvragen: Indien enkele mogelijkheden ongeveer gelijkwaardig zijn, welke geeft mij zélf dan de grootste vreugde? Maar déze vraag komt in de vierde plaats. En daarom zal dus slechts in de vierde plaats een eventuele geestelijke beïnvloeding van buitenaf meetellen. Meester zijn over uw eigen lot is eenvoudiger dan u denkt. Het vraagt slechts een voortdurend nadenken over elke keuze, die in het leven belangrijk lijkt. Het betekent altijd weer bereid te zijn om eventuele vroegere daden, woorden of oordelen ongedaan te maken en voor zover het u mogelijk is op uw schreden terug te keren. Want soms begint met een eenvoudig woord, dat onbelangrijk lijkt, een procedure, die u ten slotte zal voeren tot het vervullen van de wens van een geestelijke groepering, die voor u niet aanvaardbaar is. Ontdekt ge dat, dan zult ge al die dingen terug moeten nemen, alle contacten die gelegd zijn eventueel moeten verbreken en ge zult uw eigen weg moeten gaan. Ge ziet de eenvoud van deze dingen en ge ziet ongetwijfeld ook de moeilijkheid, die eraan is verbonden. Geen enkel ogenblik zal de bewuste mens zich laten gaan of zich laten drijven door omstandigheden. Hij zal steeds weer tot zichzelf zeggen: Ik moet en ik zal overlegd en beheerst handelen. Heb ik iets aanvaard, dan volbreng ik dit - geestelijk of stoffelijk. Daarna echter zal ik hernieuwd overwegen en aan de hand van deze overwegingen besluiten, hoe ik verder zal handelen. Maar ik zal nimmer een reeks van opeenvolgende daden zonder verdere overdenking volbrengen. Dit is een grote eis. Een vorige maal heb ik enkele uitspraken van inwijdingsscholen aangehaald en ze u opgegeven. Ik zal u ter voltooiing van dit eenvoudig betoog nog enkele zeer eenvoudige inwijdingsspreuken noemen. “Waar de geest gaat, moet de stof leren volgen.” Uitleg: Uw geest zal heel vaak ver uitgaan boven uw stoffelijke mogelijkheden, Zij zal heel vaak - vooral in de gedachtewereld - door middel van symbolen en dromen maar ook door onbegrepen impulsen u voorspiegelen wat de wereld zou kunnen en misschien moeten zijn. Indien gij deze dingen zonder verweer aanvaardt, zijt ge gehouden deze - hetzij nu in dit stoffelijk leven, hetzij in een geestelijke sfeer of een komend stoffelijk leven - te vervullen. Wanneer ge ze aanvaard hebt, zult gij in deze zin aan uw droom niet kunnen ontkomen. Vandaar dat de bewuste mens zich altijd moet realiseren, dat de beleving die hij in de geest opdoet en zijn materiële omstandigheden altijd met elkaar in evenwicht moeten zijn; dat er geen verschuiving van belangrijkheid naar de geest of naar de stof mogelijk is. De tweede spreuk is ook al zeer eenvoudig: “Bedenk, dat wie met goden omgaat, goden waardig moet zijn.” Heel vaak ligt het in het vermogen van de mens naar zeer hoge geesten te reiken en grote geestelijke ervaringen te ondergaan. Vooral als hij zich enigszins beheerst, kan hij dikwijls een herhaling van deze condities en contacten afdwingen. Maar vergeet niet, dat het van boven spontaan met u opgenomen contact, dat beheerst wordt verwerkt, iets anders is dan het door u afgedwongen contact. Indien gij dit contact afdwingt, legt het u vele verantwoordelijkheden en verplichtingen op. Daaraan zult gij niet kunnen ontkomen. En al zoudt ge ook maar in één opzicht falen, dan wordt ge niet alleen door de hoge kracht, die ge meende te hebben bereikt, uitgestoten, maar gij zijt door deze mislukking tevens binnen het bereik gekomen van 92
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 7 - Het beheerste leven. geestelijke krachten, die strijdig zijn met wat ge verlangt en bedoelt. De tegenwerking die gij op uw pad vindt en de tegenslagen nemen op ontstellende wijze toe. “Elk wezen, dat bewust is, dient zijn bewustzijn te maken tot de basis van zijn leven.” Niet alleen gij zijt bewust, anderen zijn het ook. Een hond, een kat, een goudvis, een insect, zij alle hebben een bepaalde bewustzijnsvorm. Deze is voor hen de basis van hun bestaan. De rechtvaardigheid, die de beheerste mens kent, zegt hem dat hij hun moet toestaan hun eigen redelijke gedachtegangen en instincten - ook wanneer zij voor hem niet aanvaardbaar zijn - te volgen. Ditzelfde geldt t.o.v. de onbewuste mens, wanneer de bewuste mens zich met hem bezighoudt. Iedereen heeft het recht om zijn bewustzijn tot basis van zijn leven te maken; en niemand heeft het recht in een dergelijk geval in te grijpen en er een andere basis voor in de plaats te stellen. Ten slotte: “Het beheersen van alle krachten van de geest is mogelijk voor hem, die - meester zijnde van zichzelf - de kosmische wet als wapen hanteert.” Indien gij, mijne vrienden, innerlijk op een juiste wijze leeft, nú harmonisch zijnde, ongeacht wat was of wat komt, nú op dit moment harmonisch zijnde en indien gij daarbij de grote goddelijke wetten realiseert, die wij meermalen met u hebben besproken, dan zult gij reeds alleen op grond van deze wetten van álle geestelijke krachten van hoog tot laag al datgene kunnen krijgen, wat voor u redelijk noodzakelijk is. Wat is voor u een redelijke noodzaak? Indien gij, om in uw eigen leven harmonisch te blijven of om te beantwoorden aan uw innerlijke drang tot handelen, gebaseerd op uw zedelijke overtuiging, handelt op grond van een erkende geestelijke noodzaak, dan handelt gij redelijk, ook als de stoffelijke rede daarbij niet wordt betrokken. Krachtens deze redelijkheid hebt gij het recht de bijstand van alle geesten te eisen, zolang ge deze kunt baseren op een kosmische wet. Eén van de meest bruikbare wetten daartoe is die van evenwicht. Indien ik een evenwicht verstoor, niet in mijzelf maar buiten mijzelf, dan zal er buiten mijzelf een compensatie moeten plaatsvinden. Indien ik mijzelf daartoe leen, zal ikzelf voor deze compensatie gebruikt worden. Op deze wijze zal de beheerste mens door wél-overlegd een evenwichtsverstoring te veroorzaken, zijn eigen belangrijkheid en taak in de kosmos naar eigen inzicht kunnen wijzigen. Beheersing is belangrijk. Zij is voor u het wapen, waarmee u de gehele wereld van stof en geest kunt overwinnen, uitgezonderd die Ene, die onbegrepen en grote Kracht, die men wel Schepper noemt, maar die in werkelijkheid achter de schepping en de Schepper schuilgaat. De kosmische werkelijkheid zelf kan nog worden veranderd, want de schepping van een dag (een kosmische dag) kan tijdens een nieuwe kosmische dag worden gewijzigd. Maar de verhouding van uw eigen wezen t.o.v. de grote Kracht, die dit Al draagt, is nimmer te wijzigen. Er blijft voor mij niet veel meer te zeggen. Ongetwijfeld hebt ge lust om vele vragen over de voorgaande lessen te stellen en misschien hebt ge ook behoefte aan een nadere belichting van sommige problemen. Ik verzoek u dit met mijn opvolger te regelen en mijzelf, mijne leerlingen, voor deze avond verder te verontschuldigen. Ge weet, dat wanneer uwerzijds daartoe behoefte bestaat - ik ben uw leraar, uw goeroe - u op mij een beroep kunt doen. Want het is het recht van de leerling zich op zijn meester te beroepen. Maar bedenk wel, dat het beroep beheerst moet zijn. Want het onbeheerste beroep kan geen antwoord vinden in een geest, die naar vervolmaking streeft. Ik wens u daarom allen veel innerlijke sterkte, kracht en inzicht. DE WERKING VAN HARMONISCHE ASPECTEN BIJ INCARNATIE Wanneer een mens incarneert, dan is dit als gevolg van een zekere keus, die hij in de geest heeft gemaakt. Het totaal van zijn leven, dus van alle fasen van zijn stoffelijk en geestelijk bestaan, is echter in zijn geest gegrift. Voor de mens heeft een en ander weinig invloed op zijn bewustzijn. Daar het echter zijn voorkeuren, zijn huidige bewustwordingsmogelijkheden enz. 93
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 7 - Het beheerste leven. bepaalt, kunnen wij toch stellen dat het totaal van voorgaande levenservaringen in elk leven hernieuwd tot uiting komt. Wanneer wij dit voorstellen volgens de norm “de tijd is een vaste waarde” dan kan worden gezegd: de afmeting tijd vertegenwoordigt in het leven het totaal der mogelijkheden. Elke afwijking, die ergens in de afmeting tijd wordt geconstateerd, kan van uit elk hoger gelegen punt worden gecompenseerd. (Wij stellen hierbij de tijd voor als een stijgende lijn.) Die compensatie kan echter slechts dan plaatsvinden, als er tussen deze beide punten harmonie bestaat. Nu zouden wij theoretisch dus het totaal van ons eigen leven (heden, verleden en toekomst), als één geheel moeten kunnen ervaren. Dit doet n.l. de bewuste en harmonische geest, die één wordt met het Goddelijke. De doorsnee-mens en ook de doorsnee-geest is echter nog niet zo ver. Vandaar dat men zijn levensweg voorstelt als een spiraal. Deze spiraal vormt in zichzelf een gesloten cirkel, zoals u weet, omdat er een voortdurende cirkelgang is. Alleen wanneer wij tot absolute harmonie met het Goddelijke komen, is ontsnapping uit dit rad van beleving mogelijk en wel door het overzicht van het totaal der belevingen, die als mogelijkheid in de spiraal (in het rad) liggen. Nu zullen wij ontdekken, dat onze persoonlijke tijdsfactor (d.w.z. de wijze, waarop wijzelf bewust worden en het aantal bewustwordingen, dat wij per tijdseenheid kunnen ervaren) mede van belang is voor deze spiraal. Want alle windingen zijn bij wijze van spreken gelijk, maar wij bewegen ons met een afwisselende snelheid langs deze windingen. Daarbij ontmoeten wij steeds weer een punt, dat precies ligt boven de voorgaande winding en de daarin vastgelegde beleving. Dan kan worden gesteld, dat wanneer wij ons op het overeenkomstige punt van de spiraal bevinden als dat van een voorgaand of een toekomstig beleven, hierin de mogelijkheid zal kunnen bestaan om het voorgaande of het toekomstige beleven aan te voelen, te ervaren en te erkennen. Nu is dit punt dus in de onmiddellijke nabijheid. Maar er is nog meer. Wanneer u zich aan de binnenkant van de spiraal bevindt en u zoudt omhoog kijken, dan zoudt u een ander punt van die spiraal zien, n.l. dat wat tegenover u ligt. U zoudt dus door het middelpunt van de cirkel een lijn kunnen trekken, die haar in tweeën verdeelt. Deze lijn noemen wij dan wel: een lijn van harmonie. Wanneer ik mij n.l. op dat punt bevind en door mijn instelling harmonisch ben met een voorgaande fase in mijn leven, dan kan ik ook dáár (n.l. in het diametraal gelegen punt van de spiraal) een correctie aanbrengen. Omgekeerd zal die harmonie ook in mijn huidig bestaan bewuster en sterker alle waarden projecteren, die uit dit verleden (dus een ander bestaan, leen ander leven, een andere sfeer) tot het heden komen. Het gevolg is, dat wij dus regelmatig in staat zullen zijn zowel het verleden te herzien als onze eigen mogelijkheden in de toekomst te wijzigen. Dit alles ongeacht het feit dat de weg, die wij afleggen (de spiraal), altijd dezelfde blijft. Wij kunnen echter de harmonische beïnvloeding uit het verleden of de toekomst wijzigen. Wij kunnen gelijktijdig zorgen, dat wij in het heden zo weinig mogelijk onopgeloste problemen achterlaten, zo weinig mogelijk onevenwichtigheden in het leven roepen. Het gevolg daarvan zal zijn, dat wij - misschien in een toekomstig leven - harmonie zullen kennen met de huidige fase, daardoor rust en vrede krijgen en ook evenwichtig zullen zijn. Het vorige is afgedaan. Zo kan dan elke evenwichtige fase in de plaats treden van het middelpunt. Het middelpunt is voor ons echter God. Het punt, waarin wij ons met God één kunnen denken. Op deze wijze kun je door deze harmonie dus stellen: Daar ik harmonisch ben met fasen uit het mij bekénde leven (b.v. door een herhaling van gelijke toestanden of feiten), ben ik een slag van de spiraal verder gekomen. Als ik echter word beïnvloed door waarden, die weliswaar harmonisch met mij zijn, maar die ik in dit leven nog niet op deze wijze heb leren kennen, mag ik stellen, dat ik in harmonie ben met een ander, mij thans niet bekend deel van mijn leven of met een incarnatie uit het verleden, als u dat liever zegt. De onevenwichtigheden, die in deze vorige incarnaties ontstonden, kan ik nu compenseren, want zij vormen thans een evenwichtsverstoring. Wanneer ik hier echter mijn evenwicht hervind, heb ik daardoor de storende invloed opgeheven en tevens door de herwonnen harmonie de storing in het vorige bestaan teruggedwongen tot evenwichtigheid. Ten slotte kan worden opgemerkt, dat het dus zeer belangrijk is deze harmonische aspecten in het eigen leven voortdurend te benutten. Het is moeilijk ze precies te herkennen. U zult niet 94
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 7 - Het beheerste leven. altijd weten waarom deze invloeden nu precies optreden en uit welk leven zij eventueel afkomstig zijn. Wel weet u, dat het voortdurend van belang is in dit leven alle invloeden te harmoniseren, zowel wanneer zij uit uw onmiddellijk kenbaar verleden zijn ontstaan dan wel door een vreemde invloed van buiten. Want in alle gevallen zult u - dank zij de harmonische aspecten - in staat zijn het verleden zo te corrigeren, dat voor uzelf volkomen evenwichtigheid bestaat. Indien wij stellen, dat alle windingen van de spiraal op zichzelf volledig evenwichtig zijn, dan is daarbinnen geen uiting en geen beleving meer, wat betekent, dat zelfs wanneer wij voordien door een bijzondere weg of inwijding niet in staat zijn geweest rechtstreeks in harmonie met het Goddelijke te komen, wij toch door het volledig evenwichtig maken van alle fasen van ons bestaan in de daadloosheid het Goddelijke zullen beseffen en uit de grote spiraal van gebeurtenissen zullen kunnen terugkeren tot het tijdloze, waarin het geheel kan worden overzien. TWEELING ZIELEN Wanneer wij het woord tweelingziel gebruiken, stelt men zich over het algemeen iets voor als twee helften, b.v. van een bol, die elkaar volkomen aanvullen. Men denkt dus: wij zijn een feitelijke eenheid en zijn b.v. alleen in de stof tijdelijk gescheiden. Dit nu is een volkomen onjuiste opvatting. Een dergelijke tweelingziel bestaat niet. Er bestaat voor niemand een ziel, die speciaal hem/haar volledig en geheel aanvult. Wel is het zo, dat wanneer ons eigen bewustzijn een bepaald peil heeft bereikt, wij in een andere mens een aanvulling van dat bewustzijn kunnen vinden. Wanneer twee wezens met een ongeveer gelijk bewustzijn beginnen elkaar aan te vullen, dan krijgen zij daardoor tezamen een vermogen, dat groter is dan dat, wat elk van hen bezat en soms zelfs een capaciteit, die groter is dan beiden tezamen zonder deze harmonie zouden bezitten. Er ontstaat dan zo een soort twee-eenheid, welke men “tweelingziel” pleegt te noemen. Ik wil er met nadruk op wijzen, dat er voor elke mens op een bepaald ogenblik misschien 100 of zelfs 1000 tweelingzielen op de aarde en in de na aan de aarde verwante sferen te vinden zijn. Er kan echter ook worden gezegd, dat als een dergelijke eenheid eenmaal met goed gevolg is gevormd, zij niet meer wordt verbroken. Dan blijft men elkaar dus aanvullen, ongeacht het feit of één van de partners in de sferen is en de ander in de stof, beiden in verschillende sferen zijn of beiden b.v. door afstand en misschien zelfs ook wel door tijd in de stof levend van elkaar zijn gescheiden. Dit contact blijft voortbestaan. Nu komt er een ogenblik, dat deze twee-eenheid geestelijk tegenover de buitenwereld als eenheid kan optreden. Van dit ogenblik af is het mogelijk, dat zij een andere soortgelijke eenheid aantrekt, waardoor wederom een vergroting van totale vermogen wordt verkregen en ook weer - zoals zo even reeds werd gesteld - misschien een capaciteit tot begrip, bereiking, ontwikkeling en bewustwording, welke groter is dan die, welke elk van de partners of elk der tweelingeenheden afzonderlijk bezit. Dan kunnen ook dezen zich weer samenvoegen. Wanneer wij nu een groot aantal van die tweelingzielen zien samenwerken (ik gebruik die term nu maar), dan ontstaat heel vaak wat wij noemen: een geestelijke bond of orde. Hierin werken n.l. een groot aantal entiteiten samen, die dank zij deze samenwerking - ongeacht de beperkingen, die deze ongetwijfeld mede brengt - naar buiten meer kunnen presteren, sneller bewust kunnen worden, groter hulp aan anderen kunnen geven en ook van anderen kunnen ontvangen, dan zonder deze band mogelijk zou zijn. Opvallend is, dat bij een dergelijke eenheid elk van de partners de eigen persoonlijkheid volledig behoudt; dat die persoonlijkheid binnen het verband volledig geuit blijft, maar dat zij naar buiten toe niet meer bestaat en alleen wordt gebruikt als een aspect van de totale persoonlijkheid. Zo is dus een tweelingziel het begin van een geestelijke samengestelde eenheid, die wij in een andere vorm vinden, b.v. bij de gedachte aan de bouw van een geestelijke tempel of van een geestelijke zuil of levensboom. Ook hier geldt hetzelfde: uit de vele bestanddelen, op de juiste wijze elkaar aanvullend en ondersteunend komt iets tot stand, wat elk voor zich nooit had kunnen zijn of worden, maar waarvan hij de vruchten plukt door zijn deelgenootschap van de gemeenschap. 95
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 7 - Het beheerste leven. En ik mag er misschien nog aan toevoegen, dat het juist dit is, wat Jezus bedoelt met het Koninkrijk Gods en ook de aanleiding is tot zijn frasering in het Onze Vader: “dat Uw Koninkrijk werkelijkheid worde” of “kome in de hemelen zowel als op aarde”. Overal dus eenheid. Eenheid tussen de hoogste geest en de laagste stof. Een perfecte eenheid, waarbij de volmaaktheid zich in elk deel daarvan kan uiten. CONSEQUENTIE Consequentie is een noodzakelijk gevolg. Het is iets, wat je leven altijd weer beheerst. Want al wat je doet heeft zijn consequenties, zijn gevolgen; ook dat, wat je nalaat. Voor ons worden de consequenties pas belangrijk, als wij uitgaan van de gedachte: Ik leef en streef bewust. Want door bewust te handelen zal ik een aantal gevolgen veroorzaken, die ik niet geheel kan overzien. Maar dit onoverzienbare is het logische deel van mijn daad. Wanneer ik zeg: “Ik streef naar God boven alle dingen”, dan is daarvan een logische consequentie, dat ik al wat niet op God betrekking heeft terzijde stel, of dit nu aangenaam is of pijnlijk. Dan zal ik alles, wat daaruit voortkomt moeten aanvaarden, moeten ondergaan en zonder protest. De consequentie is iets, wat je in zekere zin zelf kunt veroorzaken, want alleen in die zin is het woord voor ons belangrijk. Je kiest in het leven. Als mens, als geest kies je een bepaalde weg. Het is je behoefte, je angst, misschien je dwaasheid, die je een bepaalde keuze oplegt. Je neemt zelf een besluit. Indien dit eenmaal is genomen, moet je ten koste van alles de gevolgen ervan aanvaarden. Wie zich tegen de consequentie van een bepaalde daad, instelling of gedachte verzet, dient te begrijpen, dat hij daarmee ook de oorspronkelijke daad en gedachte teniet doet. Er zijn in het leven heel wat meer consequenties te trekken, dan de mens gaarne ziet. Want, vrienden, in stof en in geest, in leven en in dood, zijn alle dingen met elkaar verbonden. Een keuze van de weg op één punt bepaalt voor een groot gedeelte de verdere weg. Wij kunnen op deze weg nimmer terugkeren. Wel kunnen wij - beseffend welke de consequenties van onze handelingen zijn - trachten om de betekenis voor anderen te wijzigen, maar verder kunnen wij niet gaan. Wij moeten voortgaan op het pad, dat wij inslaan. Wie de consequenties aanvaardt van het leven in God, het innerlijk beheerste streven naar waarheid, die zal zich natuurlijk in de eerste plaats voornemen, dat hij ten koste van alles zal voorkomen, dat één van zijn handelingen of daden een medemens of een levende geest zou kunnen schaden. Door dit te stellen is men gehouden in zichzelf en in eigen leven en denken al datgene achterwege te laten, wat men als schadelijk voor een ander erkent. Consequent zijn betekent: wanneer je eenmaal de eerste daad hebt gesteld niet aarzelen om verder te gaan, zolang het slagen en het te bereiken doel aanvaardbaar blijven. Consequent zijn wil ook zeggen: zonder je af te vragen wat het je kost of wat het voor je betekent, datgene doen, wat volgens je eigen beste weten in overeenstemming is met het hoogste bewustzijn, dat je in je draagt. Gij hebt mij als onderwerp “consequentie” gesteld. Ik geloof in God. De consequentie daarvan is, dat ik God aanwezig acht en stel bij al mijn daden. Ik geloof in een liefdevolle God. De consequentie is, dat ik met vol vertrouwen een beroep op die God zal doen, wanneer het noodzakelijk is, zonder ooit te menen, dat het noodzakelijke mij geweigerd zal worden. Ik geloof in een liefdevolle God en Schepper, die de volmaaktheid reeds heeft geschapen. De consequentie daarvan is, dat wanneer er in mijn leven iets onvolmaakt is, de onvolmaaktheid uit mij en niet uit de schepping of de Schepper voortvloeit. Dat de fout, die gemaakt wordt, de mijne is en nimmer die van een ander. Mijn instelling, juist gekozen en mijn leven, juist gevoerd en geleid, betekent harmonie. Onjuist zijn betekent disharmonie. En dit is de consequentie. Maar ge kunt meer stellen. En dan wil ik weer van een geloofsstelling uitgaan. Ik geloof in een almachtige God, Schepper van volmaaktheid, Vader vol van liefde, instandhoudende het totaal van het Zijnde. En in Zijn kracht, als geopenbaard door Zijn engelen en alle geesten, die Hij in Zijn licht tot bewustzijn van Zijn wezen brengt. Ik geloof, dat deze krachten te allen tijde, in welke wereld of sfeer en in welke omstandigheden ik mij ook zal bevinden, mij zullen antwoorden, wanneer ik mij beroep op die God. Dan is de consequentie, dat ik leef in vol vertrouwen, zonder mij af te vragen: Wat is 96
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 7 - Het beheerste leven. redelijk, aanvaardbaar of niet aanvaardbaar? Maar wel mij afvragende: Is wat ik doe juist of niet? En handelende in overeenstemming met wat ik juist acht te zeggen: “Zie, mijn God, ik handel naar mijn beste weten. Het verdere is Uw zaak. Ik zal aanvaarden, wat Uw besluit is.” Wie zo consequent durft zijn en zo eerlijk tegenover zichzelf, zijn God en de wereld, zal daaruit niet alleen een rechtlijnigheid van denken en leven verwerven maar ongetwijfeld ook een steeds sterkere band met de werkelijke Godheid verkrijgen. Want de consequentie van zulk een leven, denken en streven is onveranderlijk, dat door de veelvuldige openbaring van de goddelijke Kracht Zelf en de vrijwillige aanvaarding van die Kracht door ons wezen, God Zich in ons wezen sterker en meer kenbaar openbaart en ons steeds beter in staat zal stellen om juist te leven.
97
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten.
ACHTSTE LES - DE BEHEERSING VAN KRACHTEN
In elke mens zijn bepaalde krachten aanwezig. Het gebruik daarvan is voor een groot gedeelte afhankelijk van het bewustzijn van de mens zo mede van de intensiteit, waarmee hij wénst een bepaalde kracht te uiten. In zeer vele gevallen is men echter niet in staat om de in eigen wezen bestaande krachten op de juiste wijze te richten, daar men niet in staat is zichzelf voldoende te beheersen. En het is op dit punt, dat ik gaarne nader met u wil ingaan. De krachten, die in u leven, kunt u onderscheiden in de zuiver geestelijke de fijn-stoffelijke en de zuiver stoffelijke krachten. De zuiver stoffelijke kracht kunnen wij kort afdoen. Een zuiver stoffelijke kracht komt voort uit het doelmatig gebruik van eigen lichaam. Wanneer een mens zich aanwent om bij zijn bezigheden ritmen te gebruiken, die met het lichaam in overeenstemming zijn, is zijn werkelijke prestatie aanmerkelijk hoger dan op een niet-ritmische wijze tot stand kan worden gebracht. Het zal u duidelijk zijn, dat wij dus ook in onze lichaamsbewegingen en in al datgene, wat wij door lichamelijke kracht moeten volbrengen, naar een zekere beheersing zullen moeten streven. Deze beheersing zal het ons in de eerste plaats mogelijk maken om onze krachten alleen dan te gebruiken, wanneer het wenselijk is. In de tweede plaats echter zal het overlegd aanwenden van krachten betekenen, dat het lichaam zo wordt gebruikt, dat het met een minimum aan vermoeidheid een maximum aan prestatie levert op de gewenste wijze. Ietwat moeilijker wordt het, wanneer wij gaan spreken over halfstoffelijke krachten. Onder half-stoffelijke of fijn-stoffelijke krachten kunt u verstaan: vitaliteit, alle fluïdieke krachten; alle astrale krachten en alle werkingen van het etherisch dubbel. Verder alle werkingen van het levenslichaam. Deze krachten worden over het algemeen door het eigen wezen in de stof voortgebracht en ten dele aangevuld door de geest. Wanneer wij deze krachten gebruiken, zal dit heel vaak gebeuren, doordat de stof b.v. emotioneel deze krachten in verhoogde mate afgeeft, zonder dat men beseft waarom of waarheen. Eén driftbui of één vlaag van hartstocht, die tot geen enkele verdere consequentie of handeling voert, verspilt in vele gevallen meer kracht dan noodzakelijk is om een zieke voor enige tijd over zijn kwalen heen te helpen. Ik geef u dit voorbeeld, opdat het u duidelijk zal zijn, hoe belangrijk het dus is deze krachten te beheersen. Nu moogt ge uitgaan van de volgende stellingen, die tot een oude wijsheid op dit terrein behoren. In de eerste plaats: Alle krachten, die in mijn persoonlijkheid als mens aanwezig zijn, kunnen geheel aan mijn wil worden onderworpen. Wanneer deze krachten in mij aanwezig zijn, kunnen zij worden overgedragen aan anderen; zij kunnen worden geprojecteerd in alle gebieden, waarin die krachten de mogelijkheid hebben werkzaam te kunnen zijn. In de tweede plaats: Ik kan elke fijn-stoffelijke of half-stoffelijke kracht gebruiken om voertuigen te scheppen, waarmee zowel mijn eigen geest als een door mij aanvaarde geest (die dus zelf een entiteit is) in staat is taken zowel in de stof als in de astrale werelden te volbrengen. In de derde plaats: Zij, die zich bewust zijn van de kracht, die in hen leeft, zijn meesters over het leven. Zij kunnen leven en dood schenken, alleen door het juist richten van hun krachten. Zij zullen in staat zijn de wonderen der goden te herhalen door het meesterschap van hun bewuste kracht over de onbewuste krachten der natuur. Zij zullen in staat zijn alles te volbrengen, wat als 98
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. mens onmogelijk wordt geacht, maar wat toch berust op de fijne krachten en energieën, die in de mens en in al het leven op aarde zijn gelegen. Ik wil trachten u dit te verklaren. Wij hebben in ons lichaam - wanneer wij in de stof zijn - een methode, waardoor wij voortdurend een bepaalde zenuwkracht opwekken. Deze kracht is niet alleen maar, zoals sommigen zeggen, een vorm van biologisch-elektrische werking of elektriciteit. Zij is tevens een omzetting van bepaalde vluchtige delen van onze celweefsels in een - mag ik zeggen met kracht geladen plasma. U kent allen de uitdrukkingen ectoplasma en protoplasma. U hebt daarvan al veel gehoord; u kunt deze krachten hieronder mede verstaan. Bovendien straalt alles uit, wat in het lichaam plaatsvindt. Alle werkingen, die in het lichaam gebeuren, veroorzaken een uitstraling, die kan gaan van een eenvoudige hitte-uitstraling (infrarood) tot stralingen, die ver in het violette gebied liggen. Onder omstandigheden kan een mens stralingen opwekken van zeer grote hardheid. Hij kan daarmede dan z.g. X-stralen produceren. En er zijn gevallen bekend van mensen, die bewust deze kracht wisten op te wekken of haar onbewust bezaten, waardoor zij door vele voorwerpen heen voor hen belangrijke feiten konden constateren. Deze uitstralingen zijn natuurlijk. Zij vloeien voort uit het lichaam en kunnen voor een gedeelte worden versterkt en geregeld door de ademhaling; bovendien ook door concentratie, dus door de wijze waarop men zichzelf instelt en beperkt tot b.v. één emotie of één gedachte. Nu zal deze kracht zeker bruikbaar zijn, indien wij aan haar een bepaalde trilling kunnen opleggen. Met andere woorden: één van de stralingen, die het lichaam normaal biologisch opwekt, kan worden gebruikt - wanneer zij voldoende versterkt is - om daarop a.h.w. een gedachtetrilling te enten. Dan wordt de gedachtetrilling plus de uitgestraalde kracht overgebracht in andere mensen of voorwerpen, andere planten of dieren. Hiermede kunt u o.m. zeer veel omtrent het leven, aanvankelijk waarschijnlijk van plant en dier en later misschien ook van de mens, in uzelf bepalen en u zult in staat zijn door deze vormen van concentratie zeer veel voor anderen te doen. Dan beschikt de mens over de zuivere gedachtekracht, die practisch op de hoogte ligt van het etherisch dubbel, ofschoon zij ook op hogere gebieden werkzaam is. Het is deze kracht, die gebruikt kan worden om zuiver geestelijke werkingen tot stand te brengen. Het is mogelijk daarmede zelfs bepaalde stoffelijke energieën als vitaliteit over te dragen - al is het dan in een omgezette en beperkte vorm - aan anderen, alleen door voorstellingsvermogen en gedachte. Het zal u duidelijk zijn, dat dit alles inderdaad een groot vermogen is. Maar als de mens niet beseft, wat hij hanteert en wat hij gebruikt, wanneer hij deze gaven en deze krachten verspilt of eenvoudig laat wegvloeien zonder ze te gebruiken, zal hij daardoor m.i. aan zichzelf en aan anderen te kort doen. Zowel voor onze bewustwording als voor het vervullen van onze taken jegens anderen is het dan ook noodzakelijk ons bewust te zijn van deze vermogens en te leren deze vermogens, deze krachten te beheersen. Over deze beheersing is al zeer veel gezegd. En wanneer ik wil kiezen uit de wijsheid, die daarvan is verkondigd, sta ik voor een zeer moeilijke keus. Sta mij daarom toe op mijn eigen wijze hiervan een samenvatting te geven. Wie er zich van bewust is, dat hij kracht bezit - zelfs indien hij de uiting daarvan niet kent - zal in staat zijn door zich te concentreren op deze kracht deze kracht versterkt in zichzelf te openbaren. Concentratie is voldoende om kracht te wekken. Alle kracht zal bij deze concentratie al direct werkzaam worden ten aanzien van alles, waarmede men in harmonie is. Daar echter, waar vijandschap bestaat of waar weerstand, wordt geboden, is het noodzakelijk om verder te gaan. Degene, die deze kracht heeft opgewekt, zal zich zowel in het opwekken als in het gebruik van deze kracht dienen te oefenen. En in deze oefeningen gaat hij uit van het feit: Ik bezit deze kracht; deze kracht geeft mij een zeker vermogen; ik ga dit vermogen op de proef stellen; ik kies mij een lichte taak en zal, indien ik daarin niet slaag, nog lichtere taken zoeken, tot ik eindelijk ergens een kenbaar bewijs heb gevonden, dat mijn kracht tot uiting komt. Dit is het eerst vereiste volgens vele scholingen, die op dit terrein worden gegeven.
99
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. Daarna gaat men eveneens in vele leergangen onmiddellijk verder. Wij moeten, wanneer wij eenmaal zijn begonnen, door voortdurende oefening verdergaan. Het zal echter enige tijd duren, voordat wij beseffen, wat het resultaat mogelijk maakte. De stoffelijke mens, die zelf deze krachten wil beheersen, zal eerst moeten leren, hoe hij ze voortbrengt. En dit kan hij alleen door ervaring, omdat hierbij o.m. een zeker gevoel en een zekere wijze van denken een grote rol spelen. Hebt ge een kracht opgewekt, ga dan niet over tot het opwekken van andere krachten, voor ge die ene kracht inderdaad hebt leren beheersen. Maar zodra ge bemerkt, dat ge bij een tamelijk zware taak redelijke resultaten met haar verwerft, zult ge moeten trachten een volgende kracht in te schakelen; enz. Want in feite behoren al deze krachten tot één complex binnen de mens en kunnen dus van uit één en hetzelfde centrum en vaak door dezelfde methoden bevorderd en uitgezonden worden. De beheersing mag hier echter niet alleen liggen op het terrein van het opwekken. Want alleen wanneer onze eigen instelling juist is, voorkomen wij dat onze krachten voor doeleinden worden gebruikt, die wij niet aanvaardbaar vinden. Elke fijn-stoffelijke kracht, die wordt uitgestraald, vrienden, is n.l. reeds een kracht, die gehanteerd kan worden door elke geest, die dicht bij de stof staat. Wij wensen echter niet, dat zonder enige discriminatie elke geest ertoe zal overgaan onze kracht te hanteren. Daarom zullen wij onze eigen gedachte zo sterk moeten beheersen, dat wij gedurende de tijd, dat wij met deze kracht werkzaam zijn, geen enkele uitstraling geven, die van lager gehalte en lagere harmonie is. Aldus zult ge - uitgaande van uw hoogste geestelijke beginselen en uw hoogste geestelijke begrip - trachten in zo volledig mogelijke beheersing van uw gedachteleven de kracht op te wekken en uit te stralen met het begeerde doel, dat daarbij tevens in de gedachte wordt vermeld. Is dit volbracht, dan hebben wij niet alleen de kracht op zichzelf leren uitstralen, maar tevens een begin gemaakt met het inleggen van intenties. Het inleggen van een intentie kan op vele wijzen geschieden. Er is u reeds gewezen op het feit, dat hiervoor ook bepaalde riten zouden kunnen worden gebruikt. Maar wij wensen geen algemene rite. Wij wensen a.h.w. een persoonlijke rite, want het is noodzakelijk dat onze eigen gedachte volledig zuiver zijn afgestemd op het doel, dat wij wensen te bereiken; en dat wijzelf daarbij tevens zo hoog mogelijk zijn afgestemd en dus vooral de meer goddelijke en lichtende waarden aanspreken. Het vraagt enige scholing om de gedachte rein te houden van stoffelijke associaties. Toch is het goed als mens steeds weer te trachten een ogenblik na te denken over zuiver geestelijke werkingen zonder daarbij stoffelijke beelden, stoffelijke vergelijkingen en associaties een rol te laten spelen. Leer a.h.w. te denken op abstracte wijze. Ge zult zien, dat dit het u mogelijk maakt uw gedachte zeer sterk aan anderen over te dragen en deze gedachte vergezeld te doen gaan van uw eigen innerlijke krachten, zodat zij in de ander gemakkelijk verwerkelijking vinden. Hierover is natuurlijk wel meer te zeggen, maar als een begin voor u, mijne leerlingen, mogen hier dan kort de regels volgen, die gij zelve daarbij in acht zult moeten nemen. Gij hebt in uzelf zeer vele krachten als potentie. Deze krachten zijn voor alle mensen gelijk. Doe daarom een keuze voor uzelf uit één van de volgende krachten: vitaliteit; astrale kracht of uitstraling van plasma (ectoplasma); het uitstralen van de krachten der aura, vergezegd gaande van een gedachte. Indien ge één van deze drie als uitgangspunt kiest, zult gij met deze kracht werkende gemakkelijker tot beheersing komen. Voor het werk met deze krachten zult gij uzelf de juiste instelling moeten aanwennen. Onthoud, dat elke krampachtige poging tot uitstraling in feite een forceren is van eigen lichamelijke structuur. Dit wordt weerkaatst in alle fijn-stoffelijke krachten, die van u kunnen uitgaan. Wees bij elke uitstraling van krachten zo ontspannen mogelijk. Ja, suggereer u zelfs enige loomheid, opdat ge op deze wijze gemakkelijker deze kracht kunt activeren en uitstralen. Probeer niet grote dingen te doen. Indien ge uw kracht zoudt willen gebruiken b.v. voor genezing, stel u dan niet ten doel om alle zieken in de wereld te genezen of één zieke in één ogenblik. Deze taak zult ge toch niet kunnen volbrengen. Begin met kleine dingen. Tracht eens schijnbaar onbelangrijke verschijnselen op te heffen. Oefen; en oefen u vooral bij het gebruik van deze krachten in het werken met uitstralingen, waarvan de ander niet weet, dat ze worden uitgezonden. Daardoor krijgt uw experiment een hogere waarde. En wanneer u een intentie hebt uitgestraald, zou ik u willen vragen: probeer om - wanneer u met deze intentie werkzaam 100
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. bent geweest - voorzichtig en hoffelijk, a.h.w. langs een omweg die niemand stoort, te vernemen, of deze gewenste uitstraling ook maar enigszins is aangevoeld. Indien ge met de geest zoudt willen werken (wat mogelijk is), zult ge daarmede moeten wachten, tot voor uzelf kénbaar wordt, dat uw uitstralingen gebruikt worden. Wanneer dit gebeurt met plasma (dus meestal ectoplasma), zo zal dit voor u kenbaar zijn in een afkoeling van bepaalde lichaamsdelen. Deze afkoeling is als een tintelende kou en kan soms, wanneer de kracht langere tijd wordt gebruikt, enkele uren aanhouden. Indien gij echter op deze wijze hebt uitgestraald, zult ge moeten leren om u sterk geconcentreerd te richten tot de geest en deze te vragen die kracht terug te zenden, gevolgd door de eis, dat deze kracht tot u terugkere. Ook dit manifesteert zich weer en wel door een wegvloeien van de tinteling. Wanneer ge gebruik wilt maken van het werk van een geest, dus met een geest samen een bepaalde taak wilt volvoeren, is het u niet mogelijk hierop controle uit te oefenen. Besef dit wel. Voor uzelf zal dit misschien als enige prikkeling of spanning merkbaar worden. Maar het is u onmogelijk precies na te gaan wat er geschiedt. Beperk u daarom in alle fijn-stoffelijke krachten, die ge bezit hoofdzakelijk tot werkzaamheden, die ge zelf enigszins kunt controleren. En dan gaan wij nu over naar de derde soort krachten. U kent deze kracht misschien als gedachtekracht. Stel nu - zoals de ouden deden - dat de gedachte van een mens een uiting zijn van het Goddelijke dat in hem leeft. Wij weten natuurlijk - en dit is ook behandeld - dat vele van de gedachte een stoffelijke oorsprong hebben. Maar stel, dat de kern ervan direct voortkomt uit de ziel. Het is alleen de ziel, die het denkproces werkelijk mogelijk maakt en daaraan hogere dan zuiver materiële waarde verleent. Elke gedachte, die ik uitzend, is daarom een deel van het Goddelijke, zoals het in mij tot uiting komt. Als ik dus een gedachte wil uitzenden, moet ik mij van dit Goddelijke bewust zijn. Eerste eis dus: realisatie van God. Tweede eis: het weten wat de inhoud van de gedachte is. Gij moogt niet onvoorbereid een bepaalde reeks gedachte de wereldruimte inslingeren. Tracht te voren zelfs de formulering van uw gedachte vast te leggen. Alleen de voor uzelf aanvaardbare en juist geformuleerde gedachte draagt de gehele kracht en het gehele vermogen van uw wezen in zich en daarbij ook dus van uw geest. De boventonen, die gij misschien niet zult erkennen in stoffelijke vorm, maar die ongetwijfeld aanwezig zijn, zult u bij het gebruik van gedachtekracht vooral in het begin niet te zeer op algemene gebeurtenissen, algemene toestanden richten. Ge kunt dit beter in een meditatieve vorm doen, tezamen met anderen. Indien ge van uzelf uitgaat echter, zult ge moeten trachten om zuiver, helder en begrijpelijk te denken en dit denken te richten op een bepaald doel. Vorm nu van dit doel een voorstelling vóór u begint. Ook het doel moet u kennen. In al deze kennis n.l. ligt een groot gedeelte van de beheersing. Door onszelf bewust grenzen te stellen en deze niet te overschrijden ongeacht de verleidingen, die misschien optreden - zullen wij in staat zijn onze kracht ook werkelijk te gebruiken voor het doel, waarvoor wij haar uitzenden. Wij zullen dan onze gedachte werkelijk tot dragers kunnen maken ook van geestelijke krachten; en kunnen daarbij zelfs goddelijke echo's wekken, zodat van uit de kosmos zelf onze gedachte wordt beantwoord en in het punt van concentratie wordt versterkt. Aan de leerling, die deze weg zou willen gaan, geef ik de volgende raad: Begin niet onmiddellijk met het uitzenden van gedachte. Wanneer ge dit al doet, doe het voorlopig in meditatieve vorm; dan kunt u weinig schade doen. Begin u eerst te oefenen in het omschrijven van de gedachte, die u wilt uitzenden; daarnaast in het omschrijven van een doel, waarheen ge de gedachte zendt. Deze beide dingen zijn noodzakelijk. Er is voor deze voorstellingen, die ge in uzelf wekt, wel degelijk enige training nodig. Anders bezitten zij niet voldoende substantie, vervluchtigen te snel en wordt u het slachtoffer van uw eigen wisselende gedachtewerkingen, waarbij de uitgezonden kracht als wild geworden heen en weer zwaait. Eerst wanneer u er zich aan hebt gewend het doel van een gedachte zuiver te formuleren, zo scherp, dat u daarin zelf geen enkele dubbelzinnigheid of zelfs dubbelzinnige mogelijkheid ontdekt, kunt u verdergaan.
101
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. Ik zou u willen raden de eerste proeven niet op stoffelijke objecten te nemen. Ge hebt u ongetwijfeld een voorstelling gevormd van bepaalde geestelijke krachten, die met het lot van de wereld zijn verbonden. Ik denk b.v. aan onze grote Broederschap en aan de vele grootmeesters van de geest, die daarin werkzaam zijn. Richt uw eerste gedachte op één van hen, waarvan ge u een voorstelling kunt vormen. Volsta met het zénden van de gedachte. Ge zult ontdekken, dat dit voor uzelf inderdaad gevolgen heeft. Gevolgen misschien in wijsheid, misschien ook in begrip. Ge zult ontdekken, dat contacten - zoals gij b.v. met mij als leraar zoudt kunnen opnemen - eveneens kunnen worden verkregen met de grootste geesten, die ge u maar kunt voorstellen. En dat ge ook daaruit een antwoord krijgt, al is dit niet altijd een antwoord, dat u in de oren klinkt, maar eerder iets, wat in uzelve opwelt. Als gij hebt geleerd voor uzelf deze contacten met de géést te vestigen, dan wordt het tijd, dat ge uw gedachte en dan zo mogelijk weldoend - gaat richten op een enkele mens. Kies daarvoor een mens, die u in principe sympathiek is. Mensen, die u niet voldoende kent, zult ge u over het algemeen in het begin onvoldoende kunnen voorstellen. Tracht niet uw gedachte een te grote, een vérstrekkende inhoud te geven, maar concentreer u op één enkel punt. Dit punt zelf mag grote betekenis hebben; b.v. vrede of kracht. Ga in het begin niet verder dan dergelijke begrippen. Eerst wanneer ge hebt geleerd, dat u door deze uitzending van kracht regelmatig een antwoord krijgt (dat dus de andere persoon daarvan de invloed ondergaat), zo kunt ge verdergaan en kunt ge steeds meer ingewikkelde opdrachten geven, tot gij op den duur uw gedachte kunt maken tot de drager van de werkelijke behoeften van een ander, die hij door onvermogen, onbegrip of andere omstandigheden zelf niet verwerkelijken kan. Werk met uw gedachte altijd van uit het Goddelijke en wel naar de vervulling van de bewustwording van een medemens. Als ge ontdekt, dat ge met één medemens op deze wijze regelmatig contacten kunt krijgen en verscheidene personen achtereenvolgens tot het centrum van deze gedachte-uitzendingen hebt gemaakt, dan kunt ge voor het eerst trachten uzelf in te schakelen in het bewust uitzenden van krachten naar grotere kosmische gemeenschappen; gemeenschappen, die op aarde werkzaam zijn. Ge kunt dan uw gedachtekracht mee doen dragen in deze grote gemeenschappen. Daar ge nu immers beheerst zijt op dit terrein, zult ge bovendien in staat zijn de krachten naar uzelf te doen terugkeren, zodat ge u bewust wordt van hetgeen uw gedachte tot stand brengt. Leer deze echo's in uzelf vertalen. Het is niet goed u aan illusies over te geven. In het begin zijn het beelden, die zeer glorieus zijn. Leg deze terzijde. Dan komt een periode, dat ge droomt van mislukking. Leg ook dit terzijde. Dan komt er een periode, waarin ge op uw gedachte een aarzeling terugkrijgt; iets wat meer een vraag is dan een antwoord. Tracht deze te ontvangen. Ge zult zien, dat de vragende vorm tevens een verklaring inhoudt en het u zelfs mogelijk maakt tot een steeds juistere afstemming te komen. Nu zal het u ook duidelijk zijn, vrienden, dat als beheersing bij deze uitstralingen en het gebruik van de krachten, die in u geschapen zijn, zo belangrijk is, het eveneens noodzakelijk is beheersing in acht te nemen in alle aspecten van uw eigen leven. Beschouw echter beheersing nimmer als een juk, dat gij op u neemt. Elke beheersing komt voort uit een natuurlijke erkenning van noodzaken en een natuurlijke aanvaarding van hogere krachten en hoger weten. Eerst wanneer hieraan is voldaan, kan er sprake zijn van een feitelijke beheersing, die het “ik” op zuiver natuurlijke wijze richt naar de grootst mogelijke harmonie met de hoogst mogelijke krachten. Op het ogenblik, dat uw beheersing voor u een last wordt, iets wat ge uzelf oplegt en waarmee ge voortdurend bezig zijt, zult ge ontdekken dat de beheersing zelf in het dagelijks leven al uw energie verslindt. Het is niet goed uw energieën in deze beheersing te doen opgaan. Maar als het beheersen beantwoordt aan uw wezen, aan uw streven, aan uw geloof, aan uw denken, dan zult ge ontdekken dat de beheersing, die nu vrij is en zich van ogenblik tot ogenblik kan wijzigen, in feite een zelfvervulling wordt. Het is de taak van de mens op aarde zichzelf te zijn en zichzelf te vervullen; niet in stoffelijke maar in kosmische zin. Hij zal zijn tekorten in zichzelf erkennen. Maar het is niet genoeg deze te erkennen, men moet ook weten hoe ze te delgen of althans te beperken. Een mens moet in 102
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. zichzelf ongetwijfeld weten van de banden, die hij met andere mensen en andere geesten heeft. Maar hij moet ook leren, dat deze banden nimmer een last en een juk mogen zijn, maar eerder een aanvaarding van harmonie. En dat slechts waar disharmonieën optreden een beheersing (d.w.z. een terugtrekken en nauwkeurig bepalen van het “ik” en de werkingen daarvan) noodzakelijk wordt. De beheersing van het “ik” lijkt te veel mensen een harde school. Maar vrienden, is de hemel hard, wanneer hij regen doet vallen op een uitgedroogde akker? Gij, mijne leerlingen, vraag ik: Ben ik hard, wanneer ik waarden herhaal, die ge kent, omdat het noodzakelijk is ze te herhalen? Ge zult beseffen, dat er dingen zijn, die in het leven moeten worden aanvaard. Ge zult beseffen, dat er voor u zeer vele waarden bestaan, die alleen op een voor u juiste wijze in uw levenspatroon kunnen worden verwerkt. Hiertoe is het dat de beheersing dient. Want steeds weer wordt u de mogelijkheid geboden vele wegen in te slaan. Maar als ge uw eigen krachten juist wilt gebruiken, uw eigen bewustzijn op de juiste wijze wilt zien open bloeien, dan, mijn geliefde leerlingen, zult ge moeten beseffen, dat ge uw keuze juist moet doen. Er is voor u uit de veelheid van mogelijkheden maar één juiste keuze. En die keuze is nimmer de onmiddellijke vervulling van alles, wat ge verlangt en begeert. Maar zij is wel - indien ge uw ogenblikkelijke instellingen leert beheersen - de voor u enig juiste en volledige oplossing. Ze is voor u de opbloei van het “ik”, de versterking van innerlijke kracht en de vergroting van harmonie. Daarom zult ge - en niet alleen wanneer het gaat om krachten, niet alleen wanneer het gaat om magisch geweld, maar ook wanneer het gaat om de eenvoudige keuze in uw eigen leven beheerst moeten zijn. Ge zult moeten beseffen dat jeugd en ouderdom, dat leven en dood, licht en duister, alleen geregeerd worden niet door de krachten Gods alleen, maar door uzelf. Zoals ge leeft, mijne vrienden, zo zijt ge. Dat is geen schijnvorm. En omdat gij zijt zoals ge leeft, zult u in uw leven moeten leren uzelf te beperken, de juiste weg te kiezen en met waar meesterschap steeds weer uw keuze aan te passen aan uw mogelijkheden. Wanneer ge altijd weer zó streeft naar de juiste aanvaarding, naar de juiste instelling, naar de juiste handeling, zult ge ontdekken dat gij daarin gelukkig zijt. Dat ge daarin krachten, dat ge daarin vreugden vindt, die ge op geen enkele andere wijze zoudt kunnen verwerven. Besef, dat voor degene, die zichzelf beheerst, niets onmogelijk is. Voor hem zijn alle dingen aanvaardbaar. Hij kan alle dingen doen. Maar hij kan ze alleen doen, indien ze zijn eigen wezen openbaren. Dit is de kern van beheersing. Ik heb getracht u, geliefde leerlingen, zeer veel mede te delen over de wijze, waarop men zichzelve moet beheersen en waarop men de krachten in de natuur en in de kosmos kan leren beheersen. Maar de kern van al deze dingen is steeds weer: de juiste beheersing van uzelf. Dit is úw wet. Er is een gezegde: “Waar de krachten der goden falen, daar slaagt de mens, die meester is van zichzelf; want hij stijgt tot de bron, tot de hoogste en scheppende kracht.” Onthoud dit altijd. Niets wat voor de geest mogelijk is, is u onmogelijk. Niets wat voor goden of engelen of Heren en Heerschappijen mogelijk is, is u onmogelijk, zo gij uw juiste weg weet te vinden, als ge op de juiste wijze u weet te beheersen. Uit ervaringen, die ik heb opgedaan, geef ik u daarbij de volgende raad: Wen u aan op uw beslissingen niet terug te komen. Wen u aan om, wanneer ge besluit te handelen, doortastend en snel te handelen. Gewen uzelve steeds weer tot het zuiver richten van uw gedachte, het beperken van het gebied dat ge overdenkt, opdat ge niet in een veelzijdigheid van denken de waarheid teloor ziet gaan. Zoek niet naar het oosten of naar het westen, maar zoek naar de kracht, die in uzelf leeft. Alleen dán kunt ge waarlijk als beheerste mens voortgaan. Alleen dan zult gij in de beheersing van uw “ik” in staat zijn al het andere, wat onder dit onderwerp valt, in een werkelijke praktijk
103
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. om te zetten, tot zegen van uzelve, tot zegen en vervolmaking van de wereld en tot een bewustwording, die het “ik” onthult in zijn ware gedaante. Dit is de kern. Ik zeg u dit op deze avond, omdat het niet zeker is, dat ik nog regelmatig met u zal kunnen zijn. Ik heb u reeds de eerste maal, dat wij elkander hier hebben ontmoet, erop gewezen dat ik - althans voor het eerste gedeelte - uw goeroe wilde zijn. Ik zal gaarne terugkeren en u lessen geven, wanneer het mij mogelijk is. Maar daar de mogelijkheid bestaat, dat bezigheden elders en taken, die zwaarder zijn dan dit op zichzelf genoeglijk spreken tot u, mij wachten, heb ik getracht u de waarheid te zeggen, die in het onderwerp “Beheersing van het ik” is gelegen. Beheersing van het “ik” is het ingaan van het “ik” tot het kosmisch wezen en het op de juiste wijze gebruiken van alle krachten, die in de kosmos bestaan via dit “ik”. Gelukkig is hij, wiens schreden gaan op een vast pad. Ook al struikelt of valt hij, zo hij voortgaat is hij er zeker van, dat hij zijn doel bereikt. Maar wee hen, die dwalen. Want hen overvalt de nacht in de wildernis en hun lot is vaak verschrikkelijk. Ge weet, ik ben altijd tot uw beschikking. Ik kán u helpen en ik zál u helpen. De proeven, die daarmee genomen zijn, zowel als de proeven, die ge ongetwijfeld nog zult nemen, zullen u daarvan overtuigen. Een echo op een gedachte kan ik u eenvoudig geven; maar het is vaak moeilijk mij geheel vrij te maken om tot u te spreken. En daarom, vrienden, beëindig ik, hiermede deze les. Tot u, die hier aldoor aanwezig zijt geweest, zeg ik nogmaals: Onze wegen zijn niet gescheiden. En zo wij elkander nu niet ontmoeten, zoals gij misschien verlangt, zo zult gij, indien gij mijn leerling wilt zijn, met mij blijven, tot gij misschien mijn gelijke of zelfs meester zijt geworden. HET DENKEN De processen van het menselijk denken moeten worden onderscheiden in twee afzonderlijke delen, n.l. het geestelijk denken, dat niet tot de stof behoort en het stoffelijk denken, dat onmiddellijk verband houdt met de lichamelijke kwaliteiten en eigenschappen. De tweede groep is a.h.w. de basis voor de eerste, zolang de geest in de stof vertoeft en zich daaruit niet tijdelijk heeft bevrijd. Daar wij verstandig doen te beginnen bij de grondslag, zou ik allereerst het één en ander willen zeggen omtrent het stoffelijk denken. Een veel groter deel dan de mens gewoonlijk beseft is hiervan het associatieve denken. Wanneer wij op een gegeven ogenblik (ik geef een voorbeeld) in de verte kijken, dan zullen wij daarin de verschillende voorwerpen op een bepaalde grootte waarnemen. Deze grootte maakt het ons mogelijk de diepte vast te stellen. Het vaststellen van de diepte is een kwestie van een samenspel van twee afzonderlijke zenuwstrengen, n.l. die der beide ogen, welke elk weer bestaan uit een reeks staafvormige lichtgevoelige cellen, die hun gezamenlijke prikkels doorgeven aan een deel van de hersenen. Dit deel van de hersenen bestaat uit een aantal cellen, die wij tezamen het visueel herinneringscentrum zullen noemen, omdat hierin n.l. een referentie van reeds bekende impulsen optreedt. Wat gebeurt er nu? Wanneer u in de verte kijkt, vergelijkt u de twee tendensen van het oog; maar daarbij zijn beide ogen afwisselend de eerste. Het is dus lang niet zeker, dat één oog altijd de eerste vergelijkende prikkel geeft. De beide ogen zijn n.l. in verschillende mate gevoelig. Zij zijn verschillend gevoelig voor kleur en ook en vooral verschillend gevoelig voor bepaalde kleine afwijkingen in lichtsterkte. Het oog, dat het grootste of het sterkste signaal geeft, zal daarmede het eerst het hersencentrum beroeren. Het tweede signaal komt a.h.w. iets later als een echo. Het is deze echowerking, die in het gezichtsvermogen diepte geeft. Wanneer wij getraind zijn, zullen wij een zeer goede kijk hebben op diepte. Maar het schatten van afstanden - wat door deze dieptewerking kan geschieden - is geheel afhankelijk van ons eigen denken, van ons eigen ervaringsleven. Een kind b.v. heeft absoluut geen gevoel voor diepte. 104
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. In de eerste 4 á 5 maanden zal het bijna tweedimensionaal zien. Het kan n.l. de diepte nog niet schatten. Daarna verbetert dit en wordt het in staat raak te grijpen. Dit bewust grijpen wordt gevolgd door het schatten van afstanden; het weet al waar het wél en waar het niét kan grijpen. Niet alleen de richting maar ook de schatting van de afstand is voldoende. Dat leert het kind door zijn ervaring. Wij kunnen hier veel dieper op ingaan, maar dan krijgen wij een praatje, dat meer over het oog gaat en het visueel centrum. Het is voldoende, als ik u hiermede heb duidelijk gemaakt, dat ervaring (als bij het zien) een zeer grote rol speelt. Nu wil ik nog een tweede punt aanhalen, n.l. dit: wanneer u een kopje van vlakbij ziet, heeft dat een bepaalde grootte. Het vreemde is echter, dat wanneer u dat op den afstand van enkele meters ziet en het dus eigenlijk in uw ogen kleiner zou moeten zijn, u het op dezelfde grootte ziet. Hier treedt eveneens een eigenaardig verschijnsel op. Een gekend voorwerp wordt herinnerd. En het wordt niet herinnerd in zijn nu voor het oog bestaande afmetingen, afstand enz., maar aan de hand van het referentiebeeld, dat in de gedachte reeds bestaat. Wanneer men op een afstand dat kopje waarneemt, ziet men in feite niet dat kopje zoals het nu is, maar neemt daarvoor een vroeger waargenomen beeld in de plaats. Dit wordt gerealiseerd. Wat betreft het gehoor kunnen wij vele dergelijke werkingen van twee samenkomende prikkels aanwijzen (de stereofonie berust daarop). Bovendien kunnen wij ook duidelijk maken dat het geluid erg suggestief kan zijn en dat deze suggestie zelfs met directe beeldassociatie gepaard kan gaan. Voorbeeld: In de oude inwijdingsmysteriën bracht men wel eens mensen, die zouden worden ingewijd, in een donkere ruimte. Zij hoorden daarin een slang schuifelen. Maar het was geen slang, het waren gewoon wat dorre bladeren, die in een stuk dunne stof geborgen, licht werden geschud. Onder de kandidaten waren er sommigen, die later beweerden, dat ze een monsterlijk grote slang hadden gezien, die hen echter had laten voorbijgaan. De associatie neemt dus een zeer grote plaats in het stoffelijk denken in, voor zover het de directe waarneming betreft. Nu doet een mens in zijn leven enorm veel stoffelijke ervaringen op. En al die ervaringen en impulsen worden afgewogen tegen wat reeds aanwezig is. Het nieuwe wordt volledig geregistreerd; maar hetgeen reeds in een soortgelijke vorm bestaat, vormt daarmede eigenaardig genoeg een samengesteld beeld, waarbij de herinnering plus de nieuwe waarneming tot één geheel worden versmolten. Dit geldt zowel voor de onmiddellijke referentie bij waarneming als voor een latere reactie, waarbij dus dit geheel als herinnering optreedt. Dit is ongetwijfeld een zeer complex geheel van gedachte. Een complex, waarin automatismen e.d. een grote rol plegen te spelen en waarin wij zeker ook nog wel de werking van bepaalde instincten kunnen aantonen. Een lagere diersoort heeft erfelijk een aantal z.g. denksporen meegekregen. Er is een gedachteleven, dat vager is en minder complex dan dat van de mens. Desalniettemin een denken. Dit denken nu wordt door erfelijke aanleg bij voorkeur in bepaalde banen geleid, zodat zekere waarnemingen binnen de soort bijna altijd gelijke reacties wekken. Slechts door voortdurende training of dressuur kunnen wij daaraan iets veranderen. En zelfs dan zal na het wegvallen van de dressuur het dier toch naar zijn ingeschapen denksporen teruggaan. Ook de mens heeft een zeker aantal denksporen. Door de prikkels die hij ontvangt, onverschillig of deze uit lezen (associatie met woordbetekenis), uit horen (woordassociatie door het gehoor) of uit directe beleving voortkomen, zal hij altijd hoofdzakelijk een vast spoor volgen. Dit vaste spoor staat voor een groot gedeelte ook weer in verband met zijn karakter of liever gezegd met zijn stoffelijke kwaliteiten. Voorbeeld: Iemand komt uit een gezin, dat wat overspannen is en waarbij dus vooral de schrikimpuls zeer sterk is. Deze blijkt erfelijk, want enkele geslachten terug ook reeds aanwezig te zijn. Een onverwacht gebeuren zal dan bij zo iemand onmiddellijk een schrikimpuls wekken, ook wanneer er geen reden toe is en het gedachteleven zal zelfs de schrikreden, de schrikbeelden aanvullen, in zoverre die in de werkelijkheid niet aanwezig zijn. Hetzelfde vinden wij waar b.v. sexualiteit sterk is ontwikkeld, n.l. de neiging om alles met het sexuele te associëren. 105
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. Waar bezitzucht zeer groot is (dit is in feite een vorm van innerlijke onzekerheid), wordt bezit en bezitsbedreiging de eerste reactie. Men zou zeggen: dit ligt alleen in het gedachteleven. Maar dat is niet waar. Het is voor een gedeelte te wijten aan een a.h.w. geprepareerd zijn van de hersenen, waardoor sommige associaties sneller en vlotter optreden dan andere. U zult begrijpen, dat wij dus het denken op zichzelf in stoffelijke zin in de eerste plaats wel moeten zien als een uiting van het lichaam, waarin wij leven. Het is het lichaam met zijn kwaliteiten plus ongetwijfeld zijn levenservaring, dat uitmaakt wat wij in de wereld werkelijk zien, wat wij beleven; maar ook welke conclusies wij trekken, op welke wijze wij feiten met elkaar in verband trachten te brengen. Hieruit volgt, dat elke mens in zijn denken en zijn gedachteleven stoffelijk moet worden beschouwd als voorbeschikt en beperkt en niet in staat door stoffelijk denken alleen een absolute waarheid te beseffen of te omvatten. Nu heb ik hier echter het directe denkvermogen (de hersenen eigenlijk) allereerst onder de loep genomen. Het blijkt, dat ook een groot gedeelte van het menselijk denken niet onmiddellijk ter beschikking staat. Daarvan krijgen wij dus geen directe reacties. Wij zullen dit denken meestal onderbewustzijn noemen, ofschoon het in sommige gevallen ook nog wel verder te klasseren is. Besef wel, ook dit denken is primair stoffelijk, zelfs wanneer daarin geestelijke invloeden een rol spelen. Wat gebeurt er nu krachtens dit onderbewustzijn en in dit onderbewustzijn? Wanneer u waarneemt, worden er zoveel prikkels gelijktijdig ontvangen en gelijktijdig getoetst in de hersenen en in bepaalde cellen aan a.h.w. vastgelegde gegevens, dat het directe bewustzijn alleen de sterkste daarvan onmiddellijk zal kunnen erkennen. Er blijven dan enkele klassen van minder sterke prikkels over. Ik geef een voorbeeld om dit duidelijk te maken: U gaat naar een theater. Het stuk is buitengewoon spannend, u ziet het, u beleeft, u ondergaat het. U hebt dus onmiddellijk een deel daarvan verwerkt. Wanneer u echter daarover later gaat nadenken, ontdekt u vele details, die u eerst dus niet bewust had waargenomen. Het blijkt, dat een deel van uw herinneringsvermogen niet onmiddellijk kon spreken, maar later toch nog in staat is het bewustzijn te bereiken. Daaráchter verborgen ligt b.v. de waarneming van het décor, van details, van de kostuums, die u zich niet bewust kunt herinneren, maar die b.v. onder hypnose teruggeroepen kunnen worden. Dááronder ligt nog weer de waarneming van b.v. de zaal, waarin het stuk werd gegeven. Het is heel moeilijk u in een toestand te brengen, dat dit deel van het bewustzijn toegankelijk wordt. Maar het volledige beeld kan hernieuwd worden opgeroepen en daaruit kan dan elk detail afzonderlijk worden bestudeerd. Nu blijkt, dat in dit onderbewustzijn niet alleen prikkels worden neergelegd, welke te zwak waren maar ook prikkels, die daartoe te sterk waren. Zij zijn n.l. zo sterk, dat ze in hun werkelijke betekenis niet kunnen worden gerealiseerd en naar het onderbewustzijn worden verwezen. Deze prikkels zijn vaak zo sterk, dat ze op de directe waarneming en het direct redelijke denken een grote invloed zouden kunnen uitoefenen. Het gevolg is, dat bij te sterke prikkels iets ontstaat, wat wij noemen “een blok”. De waarneming is in een soort fuik gezwommen en kan daar niet meer uit. Ook van dergelijke impulsen zult u er vele in uw onderbewustzijn hebben opgeslagen. In dit onderbewustzijn nu zijn een groot aantal cellen gegroepeerd rond de denksporen. Maar ze zijn te zwak; ze hebben op de onmiddellijk inkomende prikkels niet voldoende invloed om een directe associatie te wekken. Wij kunnen hier misschien het best een vergelijking maken. U weet, dat in een magnetron een groot aantal magneten is opgesteld. Wanneer deze op de juiste wijze zijn ingeschakeld, versnellen ze de baanwerking van de kleinste deeltjes, die daarin moeten circuleren. Op dezelfde wijze kunnen nu onderbewuste impulsen een versterking betekenen van een inkomende prikkel, die dus wel redelijk wordt erkend, maar een - naar verhouding tot de waarneming - buitengewoon sterke indruk, een buitengewoon sterke realisatie veroorzaakt. Wij kunnen echter ook zien, dat het onderbewustzijn om de één of andere reden de waarneming remt. Wanneer het remt, zullen wij aan de dingen voorbijgaan. Een voorbeeld hiervan is het z.g Oost-Indisch doof zijn, waarbij iemand werkelijk iets niet hoort, wat hem niet interesseert. Het onderbewustzijn zegt: “Dit is onbelangrijk; ik heb andere dingen, die belangrijker zijn” en remt 106
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. de prikkel zodanig af, dat ze niet onmiddellijk wordt gerealiseerd. Er zijn hiervan natuurlijk vele andere voorbeelden te geven. Een derde verschijnsel (ik blijf maar even bij mijn vergelijking van het magnetron) zou kunnen voorkomen, wanneer een bepaald aantal magneten wél op de juiste wijze versnellend werken, maar andere gaan tegenwerken. Wij krijgen dan een baanafwijking; d.w.z. het kleinste deeltje gaat een slingerende beweging maken en zal misschien ergens tegen de wand van het magnetron botsen. Een gedachte, die binnenkomt en gedeeltelijk door het onderbewustzijn wordt bevestigd (dus bespoedigd) en gedeeltelijk wordt ontkend, wordt van de normale denkbaan afgetrokken. Zij komt in een ander en wel in het dichtstbijzijnde parallelle denkspoor terecht, maar vormt daarbij een reeks associaties, die niet meer normaal zijn. De associaties zijn n.l. verschoven. U kunt hiervan aardige voorbeelden zien, als mensen iets moeten beschrijven, wat ze hebben gezien en waarvan ze werkelijk onder de indruk zijn. Een auto-ongeluk b.v. of iets dergelijks. Het blijkt dan, dat sommigen van hen gevaar associëren met blauw, anderen met rood, weer anderen misschien met zwart. In 9 van de 10 gevallen zullen dergelijke kleuren in de beschrijving voorkomen, ook wanneer ze feitelijk niet aanwezig waren. Er is dus via het onderbewustzijn een afwijkende associatie ontstaan. Dan zult u ook begrijpen, dat het onderbewustzijn in staat is om het normale denken, zoals eerst omschreven, af te leiden, af te doen wijken van de voor de persoonlijkheid geldende norm en daarbij totaal andere associaties (en daarmede ook reacties) te wekken, dan oorspronkelijk zouden kunnen worden verwacht. Het onderbewustzijn zal - ongeacht het feit, dat het zelden of nooit gehéél toegankelijk is - toch op practisch alle binnenkomende prikkels (waarnemingen, gedachteassociaties enz.) een invloed uitoefenen en daaraan volgens eigen inhoud een zekere tendens geven. Dit is dan ongeveer de basis van het denken op zichzelf. Wij moeten nu overgaan tot het geestelijk denken. Allereerst wil ik erop wijzen, dat het onderbewustzijn met zijn vele cellen, waaronder er vele zijn, die een niet direct kenbare functies hebben, in zeer vele gevallen geestelijke impulsen opneemt. Deze impulsen kunnen onmiddellijk uit een geestelijke wereld komen; zij kunnen uit de eigen geest afkomstig zijn; zij kunnen daarnaast ook aan gedachtestromingen rond u (dus van aan de geest verwante invloeden uit uw eigen wereld) ontleend zijn. Waar echter de eenheid met en de storingvrije ontvangst (als ik het zo eens mag uitdrukken) van het eigen “ik” het grootst is, zullen de geestelijke impulsen van het eigen “ik” in dit onderbewustzijn wel bijzonder sterk worden vastgelegd. Daar het voor de geest mogelijk is om in het onderbewustzijn een bepaald aantal associaties te volgen en - door er haar eigen impulsen aan toe te voegen - deze enigszins (al is het niet volledig) te wijzigen, zal zij via het onderbewustzijn op al het denken, elke associatie en ieder handelen wel degelijk een invloed uitoefenen, die wel niet direct doorslaggevend is maar ongetwijfeld, waar de mogelijkheid een keuze te doen bestaat, een voorkeur kan scheppen. Wanneer wij dit hebben vastgesteld, moeten wij ons bezighouden met de geest. Het denken van de geest precies te beschrijven is buitengewoon moeilijk. Wij hebben dat al eens eerder geprobeerd en ik geloof, dat wij het best doen te volstaan met de vaststelling, dat de intensiteit van trilling (de eigen trilling van de geest) bepaalde harmonische variaties vertoont, waardoor a.h.w. een verschil in dichtheid ontstaat. Er is dus voor datgene, wat de geest van buiten opneemt, meer of minder weerstand. Daardoor worden in de geest dan bepaalde gedachtesporen gelegd. Daarbij blijkt dan, dat voor de geest de minste weerstand altijd optreedt ten aanzien van de haar bekende gebieden; terwijl dat, wat haar totaal onbekend is, betrekkelijk moeilijk bereikt kan worden. Zij heeft daartegen een zeer grote weerstand en zal het slechts stukje bij beetje leren kennen. Wij moeten verder vaststellen, dat de menselijke geest - althans wanneer zij niet onmiddellijk met het lichaam is verbonden; en dat kan zijn in een ogenblik van verstrooidheid, van sluimering, slaap, uittreding enz. - over het algemeen zeer gevoelig is op haar eigen golflengte, dus voor haar eigen trillingsgetal. Zij neemt uit haar eigen wereld en omliggende werelden voortdurend trillingen, d.w.z. ervaringen op. Er is dus bij de geest sprake van een 107
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. denkproces, dat niet volledig parallel loopt met het stoffelijk denkproces als hierboven omschreven. Het gevolg is, dat de geest zelf de invloed, die zij in de hersenen legt, voortdurend tracht te wijzigen. Waar een eenmaal in een hersencel vastgelegde prikkel echter betrekkelijk moeilijk kan worden uitgewist - daarvoor is a.h.w. een schok nodig - zal zij eerder volstaan met het toevoegen van nieuwe elementen, dan dat zij overgaat tot het uitwissen van oude, onbelangrijke of nu misschien verkeerd lijkende elementen. Zo kan dus de geest in het denken de tendens der gedachte wel degelijk bepalen en zal zij deze tendensen voortdurend kunnen wijzigen, ofschoon zij zich daarbij in hoofdzaak baseert op het reeds aanwezige. Verder moeten wij vaststellen, dat het denken van de mens wordt aangevuld door een groot aantal lichamelijke automatismen. Deze worden voor het merendeel bestuurd door de kleine hersenen, die echter wel direct in verband staan met de grote hersenen. Wanneer nu een prikkel van voldoende kracht de grote hersenen raakt, zal deze - na het redelijk proces te hebben gevolgd of bij te sterk signaal naar het onderbewustzijn te zijn verwezen - gelijktijdig nog zijn kracht overdragen aan dit automatisch bestuur van het lichaam. Deze automatismen beïnvloeden nu o.m. de afscheidingen in het lichaam, die de onderlinge werking der organen bepalen (de z.g. interne secreties), dus mag ik zeggen de omzettingen in het lichaam; daarnaast zijn zij aansprakelijk voor b.v. de hartslag; zij kunnen bepaalde spieren zenuwtrekkingen veroorzaken; zij kunnen reeds vastgelegde, veel voorkomende impulsen zonder een direct gedachteproces doen ontstaan en zouden aldus voor het lichaam een groot aantal veranderingen in de toestand kunnen betekenen. Nu is de mens gelukkig zo, dat hij - wanneer een bepaalde impuls te vaak gaat optreden - in dit automatisch denken daarop maar heel zwakjes reageert. De voortdurende herhaling van prikkels in het redelijk denk- en waarnemingsvermogen vermindert de automatische reactie van het lichaam. Wanneer nu echter een prikkels binnenkomt, die een reeks automatische reacties in het lichaam veroorzaakt, verandert hiermee ook de spanning a.h.w. van het zenuwstelsel. De intensiteit, waarmee men op dat ogenblik bestaat, wijzigt zich. U kent dat door de begeleidingsverschijnselen: uw hart gaat sneller kloppen, u gaat sneller ademhalen, u krijgt kippevel. Deze processen echter beteken ook, dat een grotere intensiteit van denken ontstaat. Hoe groter deze intensiteit van reactie van het gehele zenuwstelsel is, hoe sterker de geest op haar beurt wordt beroerd. Een groot deel van het geestelijk denken is dus mede op de emotie gebaseerd. Want het is deze emotie, die de scherpste reacties op het stoffelijk gebeuren en ervaren in de geest kan veroorzaken. Er blijft mij aan het einde van dit betoogje alleen nog op te merken dat, waar natuurlijk ook wederkerige beïnvloedingen (bovenbewustzijn, telepathie met eigen wereld) en beïnvloedingen van buitenaf (ik heb ze zo even reeds aangestipt) door andere geesten mogelijk zijn, in het direct stoffelijke denken van de mens een selectieproces optreedt, dat ofschoon het in de eerste plaats door eigen geest wordt bepaald, mede door de entiteiten wordt beïnvloed, die door het huidige gedrag, de huidige wijze van leven e.d. worden aangetrokken. En in de derde plaats - en dat is zeer typisch - dat in het denkvermogen bepaalde associatiemogelijkheden zullen ontstaan door deze geestelijke impulsen, die voor de normale mens een denken mogelijk maken dat plotseling boven de eigen capaciteit uitgaat. Het is waarschijnlijk het begin van inspiratief denken, ofschoon deze inspiratie nog op de in het “ik” bestaande maar niet gerealiseerde kennis berust. Intellect of verstand Er wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen de mensen op grond van hun intellect of hun verstand. Men vergeet hierbij over het algemeen, dat hun denkprestatie hier wordt beoordeeld volgens de gemeenschappelijk geldende normen, dus aan de hand van het gemiddeld erkende. Iemand dus, die zeer intelligent is of zeer veel verstand heeft, maar op een terrein dat niet algemeen als verstandelijk wordt erkend, zal dom worden genoemd.
108
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. Hieruit volgt reeds, dat het menselijk oordeel omtrent het al of niet intelligent zijn zeker beperkt is. Ja, ik wil zelfs verdergaan; degenen, die een intelligentiequotiënt vaststellen, doen dit volgens hun eigen normen en deze normen maken het hun onmogelijk een werkelijk genie te ontdekken. Zij kunnen alleen diegenen ontdekken, die een zeer verrijkend begrip en een verrijkende kennis hebben omtrent de gangbare opvattingen en meningen. Elke afwijking wordt echter gestraft door het intelligentiequotiënt lager te stellen. Hieruit volgt dus in de eerste plaats, dat iemand, die dom wordt genoemd, het lang niet altijd behoeft te zijn. Daarnaast echter zien wij, dat men iemand dom noemt, omdat hij b.v. steeds weer dezelfde fouten herhaalt; of omdat hij niet in staat blijkt bepaalde gegevens in zich op te nemen. Deze z.g. domheid ontstaat ook door zuiver psychologische invloeden als b.v. woordblindheid of leesblindheid. Maar wij moeten wel beseffen, dat dit met het feitelijk verstandelijk vermogen weinig heeft uit te staan. Een ieder zal in zijn denken in de eerste plaats datgene kunnen opnemen en het snelst kunnen associëren, wat volledig in overeenstemming is met de erfelijk bestaande denksporen. Het gevolg is, dat een boer misschien volgens een stadsmens erg dom kan zijn, ofschoon hij omtrent de groei en bloei rond hem, het leven van de dieren en de mogelijkheden om gebruik te maken van de omstandigheden, zeer veel meer weet en zeer veel meer leert, dan ooit voor een stadsmens mogelijk zal zijn. Er is dus in feite sprake van een differente ontwikkeling. Wanneer wij in een normale maatschappij iemand ontmoeten, die dom wordt genoemd, dan vergeten wij maar al te vaak, dat in het menselijk geslacht - en vaak nog niet eens zo erg lang geleden - totaal andere levensomstandigheden hebben gegolden dan heden en dat ook de maatschappelijke normen en verhoudingen geheel anders waren. Dat dus dientengevolge in de oudheid het genetisch denkspoor een andere richting had dan heden ten dage. Wanneer wij nu door een terugval op een vroeger type genetisch deze denksporen of denkafwijkingen of besturing van eerste associatie zien optreden, dan zal zo iemand in zijn eigen maatschappij dom worden genoemd. Hij is het dus feitelijk niet, maar zijn associatievermogen verschilt van dat van de anderen. Ten slotte blijkt, dat er mensen zijn, die in hun hersenen a.h.w. een grotere impulssterkte behoeven, dan door andere dan directe ervaringen kan worden gegeven. Deze mensen zullen dus een gedachte, die een ander hun doet lezen b.v., niet direct kunnen verwerken. De impuls is zo zwak, dat ze wel in het onderbewustzijn wordt opgenomen, maar niet het redelijk denken en het bewustzijn bereikt. Men zegt dan, dat zo iemand leertraag is. En wij weten, dat deze afwijkingen b.v. ook voorkomen t.o.v. auditief of visueel leren. Er zijn mensen, die het gesproken woord onmiddellijk en goed kunnen onthouden, maar die lezende niets kunnen begrijpen en ook niets kunnen onthouden en omgekeerd. Hieruit volgt m.i., dat er beperkingen kunnen bestaan. Wanneer deze beperkingen zover gaan, dat een mens de huidige leermiddelen, leermogelijkheden en de voornaamste in de wereld optredende prikkels niet kan vatten, zal een deel van de hersenen dan niet bewust worden geactiveerd en deze mens daardoor eveneens dom of minder intelligent schijnen. Wanneer echter elke mens - en dat geldt, enkele ziekelijke afwijkingen uitgezonderd, voor iedereen - de mogelijkheid krijgt volgens zijn genetisch vastgelegde mogelijkheden te leren denken en associëren, zo zal hij een ongeveer gelijke top bereiken als vele anderen. Het tegendeel van dom zijn, dus het wél intelligent, ja, zelfs geniaal zijn, ontstaat meestal doordat een zo grote reeks van denksporen aanwezig is, dat associaties kunnen optreden tussen verscheidene gebieden. Eén impuls brengt zoveel associaties teweeg, dat daaruit een nieuwe impuls - en nu wél een totaal beeld volgens alle ervaringen - kan optreden, dat een nieuwe visie mogelijk maakt. Obsedering ofwel aanhechting ofwel gedeeltelijke inbezitneming Wanneer een obsessie door een geest ontstaat, kan zij o.m. op de volgende wijze tot stand komen: 1. Een direct gebruikmaken van de mogelijkheid om bepaalde associaties, die reeds aanwezig zijn, zozeer te versterken, dat zij het gedachteleven gaan domineren. Hierdoor wordt het 109
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. mogelijk een mens ontvankelijk te maken voor prikkels tot het verrichten van bepaalde handelingen. 2. Het is mogelijk - en dit doet men hoofdzakelijk via het onderbewustzijn - bij de onderbewust ontvangen prikkels voortdurend die van zichzelf te voegen en daarbij uit de waarneming bepaalde elementen te doen wegvallen om daarvoor in de plaats andere elementen te doen optreden. Men gaat dus a.h.w. een deel van de eigen ervaring zover mogelijk substitueren voor de onderbewust inkomende prikkels van de persoon zelf. U begrijpt, dat dit ook weer sterke afwijkingen in het gedachteleven kan veroorzaken, waarvoor dan - mits de impulsen sterk genoeg worden gelegd - dus weer een dwangverschijnsel optreedt. Deze wijze wordt echter alleen gebruikt door hoog-bewuste geesten. Er is hier n.l. sprake van een zekere kennis van het menselijk lichaam, van de menselijke uit straling en verder van een zeer juiste kennis van de in de aura gereflecteerde uitstralingen, door welke men dus aanzet op het onderbewustzijn. Een andere methode van obsedering is het zich meester maken van een deel van het lust- of gevoelsleven van de mens. Wanneer ge n.l. een bepaalde emotie lang genoeg in stand weet te houden, ontstaat een practisch blijvende wijziging van afscheidingen binnen het menselijk lichaam. En door deze verandering wordt dus een reeks valse signalen naar de hersenen uitgezonden en ook weer - let wel!- naar de eigen geest, die daardoor wordt misleid en reagerend op het valse signaal zeer vaak met de obsederende geest zal samenwerken, ofschoon dit dus uit een misvatting ontstaat. Dit laatste komt niet voor bij hen, wier bewustzijn de vormwereld heeft overschreden, maar bij alle vormbewuste geest kan deze vorm van misleiding wél optreden. In deze gevallen krijgen wij te maken met een vertekenen van de werkelijkheid, waarbij dus wel in overeenstemming met de realiteit wordt gereageerd maar op een andere dan normale wijze. Een volgende mogelijkheid van obsessie is wel om het eigen geestelijk leven met uiterste concentratie direct te projecteren in de denkcentra van de mens. Dit zullen dus in de meeste gevallen bepaalde geheugencentra zijn. Zijn het geheugencentra, dan zal de mens zich vele dingen gaan herinneren en deze herinneringen - omdat ze zo sterk op hem afkomen - dikwijls zien als de huidige werkelijkheid. Hij vervangt in deze zijn huidige werkelijkheid bepaalde beelden door andere, die in hem leven en komt zo tot een leven in een irreële wereld, waarbij zijn handelen volgens die wereld logisch is, maar voor de buitenwereld onbegrijpelijk wordt. En dan nog een methode: bij obsedering - we hebben dit alles dus bezien in het lagere peil kan gebruik worden gemaakt van bepaalde lustemoties in de mens, vooral wanneer deze gepaard gaan met z.g. complexen, dus in het eigen leven onderdrukte gedachte, impulsen, daden e.d.. Door deze zeer sterk te activeren is het mogelijk het eigenlijke blok te omgaan en dus - maar nu op een voor het “ik” van de mens aanvaardbare manier - deze gedachte voortdurend in het spel te brengen. Hierbij ontstaat een directe vertekening van de werkelijkheid, die in feite uit het menselijk denken zelf voortkomt en wordt gebruikt als een rationalisatie voor de impulsen, lusten en gevoelens, die men ondervindt door de opgelegde geestelijke prikkel. Het is duidelijk, dat wanneer deze wijzen van ingrijpen door een lagere geest ver worden doorgevoerd - een hogere geest zal nooit zo volledig ingrijpen - de mens kan worden geacht bezeten te zijn en dat er verschijnselen kunnen optreden van bepaalde vormen van waanzin, waarbij eigenaardig genoeg dementia practisch niet voorkomt, maar uitingen van schizofrenie - ook wanneer deze niet feitelijk in de mens liggen - zeer sterk op de voorgrond treden. Het gevolg is, dat zeer velen, die op een dergelijke wijze worden geobsedeerd, ten slotte volgens de medische wetenschap schizofreen zijn. De hogere geest zal onder omstandigheden echter ook willen ingrijpen en helpen. Zij kan dit nimmer doen door haar impulsen sterk in de mens te leggen op een zodanige wijze, dat deze buiten zijn eigen weten om en door vertekening van zijn eigen weten of reageren tot daden komt, die hij anders niet zou stellen. Zij maakt daarom voor haar vormen van wat wij noemen obsederen (je zou het in dit geval beter inspireren kunnen noemen) gebruik van een aanzet op de aura. En bij deze aura geeft ze de voorkeur aan de z.g. zwakke plaatsen. 110
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 8 - De Beheersing van krachten. In het geval van aanhechting in de aura, dat ik als geval 2 beschreef, zal trouwens ook de duistere geest dit gaarne doen. Door een z.g. zwakke plaats te nemen, hebben wij een punt, waarin een zeer lage frequentie bestaat en waaraan wij onze eigen frequentie van trilling en denken kunnen overdragen. Zo ontstaat dus (binnen de aura, wel te verstaan) een reeks impulsen, die - vooral wanneer ze door de hogere geest worden gewekt - in de eerste plaats op het levenslichaam overgaan. Uit het levenslichaam wordt het door de eigen geest gerealiseerd en door de eigen geest, die daarvoor mede de kracht van de inspirator kan gebruiken, omgezet in een directe daaddwang, die echter altijd voor de eigen geest verantwoord is en waarvoor de eigen geest te allen tijde de beslissing en de verantwoordelijkheid draagt. Ik mag hier ten slotte nog aan toevoegen, dat er zeer vele vormen van obsedering bestaan, die nimmer onder de aandacht komen, omdat zij in overeenstemming zijn met in de maatschappij geldende gebruiken. Wanneer deze er zich echter tegen verzetten, dan kan - ook al is de impuls op zichzelf lichtend - deze door hem dikwijls als een slechte obsessie worden ervaren. In verband met de vakanties van enkele leden van de werkgroep zal het blad Sleutels in juni 1961 later verschijnen. Daarom worden de cursisten verzocht op de cursussen in juni zelf van de voor hen belangrijke punten notities te maken. Het bestuur.
111
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden.
NEGENDE LES - BEHEERSING VAN OMSTANDIGHEDEN
Zoals een groot wijsgeer zegt: “Hij, die matig is en niet vreest, is meester over zichzelf en over al, wat geschiedt.” De omstandigheden, die een mensenleven plegen te beïnvloeden, zijn over het algemeen haast onontkoombaar. Men leeft nu eenmaal in verbinding met anderen in een wereld, die haar eigen omstandigheden kent. “En al moge het “ik” ook nog zo hoog-geestelijk gerijpt zijn” - om wederom een wijsgeer aan te halen - “zelfs de hoogste geest voelt soms de honger, die in de maag knaagt, tot de geest zichzelf vergeet.” Wij moeten dus - willen wij het “ik” beheersen - althans in een zekere mate meesterschap verwerven over de omstandigheden, waarin wij materieel moeten leven. Wij kunnen daarbij natuurlijk uitgaan van onszelven; maar elke beheersing, die van onszelf uitgaat, kan alleen onszélf regeren. Wij kunnen weliswaar onze eigen houding t.o.v. de omstandigheden wijzigen, maar wij zijn niet in staat de omstandigheden zelf volledig onder te brengen in een voor ons passend geheel. Daarom zou ik willen trachten u duidelijk te maken, hoe een mens op zijn omstandigheden invloed kan uitoefenen en op welke wijze men dit het best kan doen. Ga allereerst uit van het standpunt, dat de kracht van de mens t.o.v. de kracht der gebeurtenissen in de loop van de tijd klein is. Tracht nimmer onmiddellijk het grote te wijzigen, tracht nimmer het grote te beheersen. Er zijn voldoende kleinere factoren, waarop gij uw krachten kunt beproeven. Indien gij meent, dat uw eigen geestelijke ontwikkeling of uw stoffelijke prestatie wordt gestoord door invloeden in uw omgeving, dan zult ge moeten nagaan op welke wijze de storing ontstaat. In zeer vele gevallen blijkt, dat deze storing zuiver stoffelijk is; en in een zeer groot deel van alle gevallen blijkt ook, dat; de eigen instelling de storing veroorzaakt. Ik wil trachten u een voorbeeld te geven. In de tijd, dat ik op aarde leefde, was mijn oudere broeder de klassieken zeer toegedaan. Persoonlijk was ik overtuigd, dat ook de westerse wetenschap betekenis had. Nu zeide de oudere broeder mij. “Ik ben het hoofd van het gezin en ik verbied u om u bezig te houden met de dwaasheden van deze mensen met hun halfgare bleke gezichten.” (Verontschuldig mij, ik haal woorden aan, die niet de mijne zijn.) Mijn antwoord was: “Ik ben bereid uw klassieken te aanvaarden, als gij mij de vrijheid laat om hun juistheid te toetsen aan datgene, waarin ik waarde meen te vinden.” Zijn antwoord was: “Deze dwaasheid wil ik u toestaan, want gij zijt nog jong.” Waarop ik hem als zeer eerwaardige oudere broeder heb aangesproken en gezegd, dat ik dus wilde gaan studeren in een school, die daar kort geleden was gesticht in de stad. Ik heb deze studie volbracht. Ik heb daar medische wetenschappen gestudeerd volgens de westerse opvattingen. Telkenmale wanneer ik met mijn broeder in contact kwam, zou er tussen ons beiden strijd zijn geweest. Maar waarom zou ik niet tot hem spreken in de termen der klassieken? Want ook de klassieken stellen een mens in staat om dat te zeggen, wat medegedeeld moet worden, zelfs over wetenschap. En zo ik mij kan beroepen op de ouden en eerwaardigen, de hoogverhevenen, die hun gedachte eens hebben neergelegd als richtsnoer voor het hele volk, wie zal zich tegen mij verzetten? Anders gezegd: In vele gevallen is het niet wat ge nastreeft in uw omgeving, dat een belemmering vormt, maar het gewaad waarin gij het kleedt. Kleed alle gedachte, alle bestrevingen in uw omgeving vooral in de beelden en gedachte, die uw omgeving reeds kent. Benader uw eigen, misschien verfrissende en nieuwe inzichten altijd van uit het oude en omschrijf ze met de termen van het oude. Indien gij de behoefte gevoelt om verder door te dringen in de geest en meent, dat ge belemmerd wordt, vraag u dan af, of deze belemmering misschien voortkomt uit het gebrek aan aanpassing van uw eigen streven aan uw wereld. Op het ogenblik n.l., dat de wereld bereid is u en uw streven te aanvaarden en zich 112
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. daarvan een mening te vormen zonder deze te kunnen verwerpen, is zij in 9 van de 10 gevallen onderdanig aan uw ideeën. Indien gij meent, dat uw gedachte - misschien omtrent kosmische zaken - voor een leek niet begrijpelijk zijn, zo moet ge u afvragen, of het wel noodzakelijk is daarover te spreken. Het is een dwaas, die over grote waarden spreekt met kinderen. Want het kind begrijpt het niet. De moeite is dan vergeefs. En omdat men niet of verkeerd wordt begrepen, voelt men zich gekwetst. Besef wel, alles rond u heeft een eigen begripsvermogen. Uw omstandigheden worden echter niet alleen door mensen gevormd. Aan die omstandigheden werken andere dingen mee. Ik denk b.v. aan het weer, aan de dode dingen, die u dienen, misschien zelfs geestelijke krachten, die rond u zijn. Want ook zij maken deel uit van uw omgeving en uw milieu; en daardoor zijn ook zij het, die uw omstandigheden bepalen, nietwaar? Maar wat ik in mijzelve besef omtrent een ander wezen, omtrent een voorwerp, een machine, omtrent een boek, maakt het mij mogelijk dit voorwerp, die machine, dat boek op de juiste wijze te benaderen. Als ik op de juiste wijze sta tegenover dat, wat in mijn leven bruikbaar of noodzakelijk is, ben ik meester. De grote kunst van de beheersing is wel deze, dat men in plaats van te worden gedreven door de omstandigheden, deze zelf schept. Men kan dit doen door zich voortdurend met gevoel en denken tegelijk in te stellen op die punten, welke belangrijk zijn. Ik geef alweer een voorbeeld, want ik vermeet mij aan te nemen dat uw begripsvermogen het beeld nog niet volkomen gevat had. Gij staat voor een apparaat. Misschien is dat een van deze moderne, luidruchtige verschrikkingen, die men stofzuiger, bromfiets, wasmachine of radio noemt; Gij staat daar tegenover. Er is iets niet in orde. Het reageert niet, zoals ge wilt. Nu kunt gij uit een menselijk standpunt zeggen: “Ik ben teleurgesteld.” Gij maakt u nijdig en roept anderen erbij. Kortom, gij maakt een grote ophef van dit alles. Gij haalt er steeds meer mensen bij. Uw hele omgeving gaat u beheersen. Het middelpunt is nu de machine geworden, die niet functioneert, zoals u wilt. Gijzelf staat er buiten. Wat de machine aangaat wordt gij door de omgeving geregeerd, nietwaar? Maar tracht u zich nu niet alleen met verstand of technische kennis maar ook met een zeker aanvoelen daartegenover te stellen. Stel u desnoods voor, dat gij dit apparaat zijt. Denk u in, wat gij als denkend wezen in deze vorm aan tekorten zult constateren. In 9 van de 10 gevallen blijkt het, dat u in staat bent kleine gebreken zelf te verhelpen, terwijl u daarnaast - alleen door associatie met de machine - zover komt, dat u precies weet wat u wilt gaan doen; dat ge niet nodeloos anderen, die u overweldigen, naar u toetrekt; maar dat u de anderen precies zegt, wat er moet gebeuren. Zo blijft u meester. Dit houdt in, dat uw innerlijke rust hierdoor niet dermate wordt verstoord, als anders het geval zou zijn. Want vergeef mij de opmerking, maar menigeen zal zijn beheersing het snelst verliezen - en dat is de beheersing van het gehele “ik” in alle esoterische, magische en meer materiële waarden - zodra hij staat tegenover een probleem, dat hij niet kan oplossen en waarvan hij voelt of meent, dat de oplossing toch ook voor hem mogelijk moest zijn. Beschouw nimmer iets als een levend wezen, wat niet leeft. Beschouw nimmer iets als met verstand begaafd, wat niet menselijk is en verstandelijk voor u begrijpelijk. Tracht nimmer in de verschijnselen van uw omgeving en in gebeurtenissen iets bijzonders te leggen door uw interpretatie. Blijf voortdurend - zoals men in het westen opmerkt - nuchter. Laat u niet in een roes brengen, waardoor uw gedachte voorwerpen of waarden, die op zichzelf misschien zeer nuttig zijn, tot een heiligdom verheffen of omgekeerd tot een helse kwelling maken. Wees eenvoudig. Door deze eenvoud zult ge ongetwijfeld in uw omgeving meer heerschappij hebben over het gebeuren en in uzelve een grotere rust en daardoor de mogelijkheid om ook uw aanpassing aan uw geestelijke ontwikkeling in uw omgeving tot uitdrukking te brengen. Op het ogenblik, dat gij wordt geconfronteerd met waarden in uzelf, die gij niet aangenaam vindt, is het goed te overwegen - of u ze aangenaam vindt of niet - dat zij deel zijn van uzelf. Mag ik u wederom een heel eenvoudig voorbeeld geven? U hebt een pijnlijke vurige uitwas, die men steenpuist noemt. U beschouwt deze steenpuist als iets vreemds, iets waaraan u wat moet doen. Maar al, wat zich in die steenpuist afspeelt, heeft met uw lichaam te maken. Beschouw en aanvaard haar met al haar lasten als deel van uw lichaam en tracht in uzelf de zekerheid te wekken, dat deze steenpuist zal verdwijnen. Het resultaat zal niet alleen zijn, dat 113
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. u sneller van deze kwelgeest verlost bent, maar tevens dat u haast onbewust wordt gedreven al die maatregelen te nemen, die bijdragen tot de reiniging van het bloed en dergelijke karbonkelachtige verrassingen voorkomen. Alleen het feit, dat u zich gerealiseerd hebt “dit is déél van mijzelf”, heeft het onaangename dragelijk gemaakt, de bestrijding daarvan vergemakkelijkt en u bovendien de juiste weg gewezen om uw innerlijke gemoedsrust te behouden. U hebt misschien ook eigenschappen, die u niet prettig vindt. De één voelt zich onaangenaam, omdat hij voortdurend aarzelt. Een ander voelt zich onaangenaam door zijn hebzucht en kan niet nalaten steeds méér te eisen. Een derde voelt zich misschien door zijn trots of zijn lusten beheerst. Als gij van het standpunt uitgaat, dat deze dingen moeten worden bestreden, dan gebeurt hetzelfde als met uw furunkel. U beziet het dan als iets van buitenaf, het ergert en overweldigt u, het houdt u bezig en het obsedeert u. U kunt er niets aan doen. Beschouw het nu echter eens als iets in uzelf. Beschouw vervolgens de aspecten daarin, die voor u niet aanvaardbaar zijn. Niet de eigenschap als geheel maar alleen de aspecten, die niet goed zijn; die de mens steken, zoals de broodkruimels en de koekkruimels, die zich verward hebben in de zijde van het rustbed, de menselijke huid kunnen prikkelen. Overdenk alleen waar de prikkeling ligt. Zeg tot uzelf. “Dit alles is deel van mijn wezen. Hoe kan ik deze irritatie, dit wat mijn vrede verstoort, opheffen?” Stel verder: “Ik zal alles doen om daaraan een einde te maken - in mijzelf.” De fout, die eens een enorme innerlijke strijd kon veroorzaken, die oorzaak was van grote angsten en groot leed misschien of voortdurend beschaamde verwachtingen, blijkt dan plotseling te zijn teruggebracht tot een klein en hanteerbaar iets. Nu zijn al deze innerlijke kwesties verbonden met uw omgeving. Want alles, wat u als mens aan reactie in u gevoelt, is gebonden aan iets buiten u. Daardoor zult ge tegenover die buitenwereld de houding kunnen aannemen, die het u mogelijk maakt elk onaanvaardbaar iets te vermijden of eenvoudig van u af te werpen, zonder ooit door deze eigenschap in een voortdurende strijd met uw omgeving te geraken of door de omgeving wegens dergelijke eigenschappen te worden beheerst. Ik zou nu willen wijzen op een zeer eigenaardig aspect van het menselijk deel van uw “ik”. Alle organische leven, in feite alles wat eens organisch heeft geleefd en in die structuur zelfs voort bestaat (dit geldt voor het groeiend kristal via de eenvoudigste vormen tot de mens en zelfs b.v. zijn mummie toe) heeft een zekere affiniteit voor gelijksoortige voorwerpen, structuren en trillingen - want het bevat een trillingspatroon - onverschillig waar het in de kosmos voorkomt. Uw lichaam zal dus krachtens zijn structuur - en wel zijn speciale structuur - op sommige stoffen sterker reageren dan op andere. Het zal sommige voedingsmiddelen beter verwerken dan andere. Het zal in staat zijn van bepaalde materialen beter gebruik te maken dan van andere. Tracht te begrijpen wat voor u de affiniteit is; waar voor u deze binding ligt met al, wat rond u bestaat. Door b.v. (wanneer u wat metalen betreft een grote voorkeur hebt voor koper) het koper op de juiste wijze te hanteren, geeft dit u niet alleen een zekere vreugde; neen, u maakt het uzelf mogelijk om juist alles wat van koper is, gemakkelijker te beheersen. Zijn er voor u moeilijk te beheersen problemen in de stof, die materieel worden uitgebeeld, doe het in koper. Want daardoor hebt u sympathie met het materiaal door uw trillingsgelijkheid. De vorming, de uitwerking, de verwerking, de hantering zal u beter gelukken. Ditzelfde geldt voor planten. Er zullen velen onder u zijn, die zeggen: “Ja, haast elke plant kan ik opkweken. Maar een enkele plant onttrekt zich, ondanks alle goede zorgen die ik haar geef, voortdurend aan mijn pogen. Zij gedijt niet.” Vraag u eens af, of er misschien een verschil bestaat tussen u en een dergelijke plant. Wanneer alles in de verzorging redelijk is, zal het zeer waarschijnlijk liggen aan uw persoonlijke uitstraling, welke op die plant invloed heeft. De uitstraling, die ook alle dode voorwerpen rond u doordringt. Als een plant kan gedijen of kan sterven, alleen door dit verschil in uitstraling - en dit is inderdaad mogelijk - zo zal dit evenzeer moeten gelden voor alle andere organismen. Dit zal moeten gelden voor uw huisdieren, maar ook voor uw vrienden en vriendinnen. Het zal gelden voor degene, die naast 114
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. u zit in een openbaar vervoermiddel. Het zal gelden voor de relatie tussen u en een handhaver van het recht, een politieagent, een douanier. Al deze dingen worden door de persoonlijke relatie bepaald. Nu heeft u misschien geleerd, dat het “ik” de stoffelijke trilling aanmerkelijk kan wijzigen door de juiste geestelijke instelling. Op het ogenblik dat men leert zich innerlijk - ongeacht de bestaande stoffelijke relatie - in te stellen op het beste, dat in deze relatie kan worden verwacht, komt er een kleine maar belangrijke verandering in uw stoffelijk wezen, die het sterkst in de aura tot uiting komt. U verandert de reactie van de omgeving op uzelf en daardoor bent u meester geworden over invloeden, die u eens de baas waren. Ik wil nu overgaan tot de beheersing van het “ik” als middel om omstandigheden te wijzigen. De grootste kracht, die in de mens schuilt, is de geconcentreerde wil. Wat ik werkelijk en volledig wil, is een kracht die van mij uitgaat en alles, wat niet een gelijksoortig geconcentreerd wilsvermogen heeft, aan mij onderwerpt. Ik kan natuurlijke tendensen beheersen, zo goed als zelfs niet-gevormde stoffen of materie. Al deze dingen zijn onderworpen aan de geconcentreerde wil. Een oud-magiër omschreef dit eens als volgt: “Wij kennen de begrippen Yang en Yin. Wij kennen de begrippen licht en duister. Maar licht en duister zijn verschijnselen. In het middelpunt daarvan is de wil, die ze tot stand brengt. Zo gij de wil zijt, zult gij beslissen over licht en duister.” Door concentratie en wilsvermogen is men in staat de gehele buitenwereld een groot gedeelte van eigen bedoelingen en wil op te leggen. Wat meer is: de geconcentreerde wil zal de aan ons tegengestelde waarden wegvagen of onderdrukken. Ik vergelijk: Men kent de temmers van wilde dieren; u zult hen in circusvertoningen kunnen zien. Er zijn er onder hen, die vrezen en vrees inboezemen. Maar zij zijn nimmer werkelijk meester. Meester is wat zij hanteren: het vreesaanjagende, de zweep, het ijzer. Er zijn er ook, die practisch zonder verdedigingsmiddelen naar hun wilde dieren toegaan, maar die volledig geconcentreerd zijn op wat zij van die dieren verwachten. Het vreemde is dat de leeuw, die gemakkelijk wordt gedresseerd, zich zelfs door een roep aan deze wil onderwerpt en dat ook de tijgers en de panters - zelfs de zwarte panter, de meest wrede en gevreesde sluiper van de wouden - zich aan een dergelijke concentratie onderwerpen en practisch niet in staat zijn zich van deze ban te bevrijden. De wil maakt de dresseur tot de meester over zijn omgeving. Hij kan zijn persoonlijkheid daarin leggen en gedurende de voorstelling, waarin hij dus geconcentreerd blijft, zullen de dieren niet alleen hun persoonlijke eigenschappen vertonen, maar tevens een vage afschaduwing geven van het wezen van hun beheerser. Ook voor mens tegenover mens bestaat dezelfde mogelijkheid. Een dirigent, volledig geconcentreerd op zijn muziek en daarin geheel verzonken, zal een groot orkest tot een meesterlijke vertolking kunnen brengen, terwijl hij in feite slechts zeer summiere aanwijzigingen geeft omtrent de uitvoering. Een ander, die technisch alles veel juister aanduidt, bereikt deze prestatie niet. In de één is innerlijk de muziek geboren; deze muzikaliteit én de wil haar in de muziek te verwerkelijken worden overgedragen aan zijn bezielende kracht; en gedurende de tijd, dat deze mens dirigeert, zijn alle aanwezige musici a.h.w. onder zijn ban. Zij spelen niet zelven, zij wórden in zekere zin gespeeld. Nu zult gij misschien geen wilde dieren dresseren, maar gij zijt omringd door veel gevaarlijker wezens: door mensen. Gij zult geen orkest dirigeren, maar rond u is een veel verstrooider gemeenschap: de mensheid. Wat een enkele mens in de genoemde voorbeelden tot stand kan brengen, kunt ook gij presteren, zolang uw wil en concentratie in absolute verbondenheid mét een duidelijk beeld van wat gewenst wordt zich op de omgeving richten. Ten aanzien van de geest zal voor de lagere geest gelden, dat een dergelijke wilsuiting haar onderwerpt. Zij wordt dienend en voegt haar eigen bekwaamheden en mogelijkheden toe aan haar samenwerking met u, waardoor de omgeving beantwoordt aan uw behoeften. De hogere geest erkent het beeld evenzeer. En omdat het scherp en duidelijk is uitgedrukt, wijkt zij terug, als het voor haar niet harmonisch is. Als het wél harmonisch is, verrijkt zij het geheel met haar eigen werkingen, zoals - indien u mij een herhaling van de vergelijking toestaat - een solist soms de 115
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. bedoeling van de dirigent verrijkt door zijn eigen bezielende interpretatie en in de versmelting van beide meer tot stand brengt, dan elk van hen ooit afzonderlijk zou presteren. Hier, mijne vrienden, blijkt reeds dat u over een vreemde magische kracht beschikt. Gij zijt niet slechts de mens, die wordt beheerst door zijn milieu; en die beheersing behoeft niet alleen beperkt te blijven tot het “ik”; maar gij moet wel over uzelf het meesterschap verwerven, voor gij naar buiten toe de noodzakelijke kracht kunt uitoefenen. Toch begon ik mijn betoog met de opmerking, dat wij het grote niet kunnen veranderen, alleen het kleine. De vormende werkingen in uw tijd worden uitgeoefend door krachten zo groot, dat wij ten opzichte daarvan misschien eerst pasgeboren kinderen zijn. En ofschoon ongetwijfeld de hoge en volwassen geest kan reageren op ons hulpgeschrei, zo zal zij zich er toch niet toe lenen om onze wil te gaan uitvoeren. Integendeel, het grote is belangrijker; het kind moet zich aanpassen in het gezin en de jongere heeft de oudere te eerbiedigen. Zo nu is het in de schepping. De grote dingen worden vastgelegd door krachten, die wij niet kunnen overzien. Zij hebben voornemens en bedoelingen, die grootser en scherper zijn dan wij ooit in onszelf zouden kunnen formuleren. Daarom zullen wij de beheersingen van het milieu en van de omstandigheden, zoals is geschetst, altijd beperken tot die dingen, die niet een gehele gemeenschap of ontwikkeling raken. Alleen indien wij wéten te zijn gezonden en te worden gesteund - twee voorwaarden, mijn vrienden - rust op ons de noodzaak om als uitvoerder van het hogere, als het gedresseerde dier misschien of één van de musici in het orkest, de wil daarvan te verwezenlijken. Al dat de mens doet, dient in matigheid te worden volbracht. Het is goed in alle dingen matig te zijn. Zoals een bekende uitspraak zegt: “De wijze is matig in deugd en zonde, matig in lust en ernst, matig in beweging en rust. Want door de matigheid is hij meester. Hij, die onmatig is, wordt beheerst door wat hij nastreeft.” Daarom moeten wij wel beseffen, dat wij in het leven nooit mogen vergen - geestelijk noch stoffelijk - een direct antwoord te krijgen op hetgeen wij als het beste of het meest juiste beschouwen; maar dat wij tevreden moeten zijn met een gemiddelde benadering van hetgeen voor ons aanvaardbaar is. Wij mogen nooit trachten onze omstandigheden zo te wijzigen, dat ze ideaal zijn. Want zouden wij hierin slagen, dan zouden de gevolgen daarvan waarschijnlijk onze schone waan van bereiking doen ineenstorten en ons - nu ook zelf onbeheerst - tot werkelijk slachtoffer maken. Neen, wij zijn verplicht om door matigheid en beperking in alle uitingen - positieve en negatieve - de beheersing over onszelf te handhaven. Hiermede heb ik het mijne gezegd over de beheersing der omstandigheden. Zo gij mij dit toestaat, zou ik echter gaarne hieraan nog een tweede kleine les verbinden. De goeroe, die u kent en die ook zeer lange tijd mijn meester is geweest, heeft mij eens dit geleerd: “Het past de mens om hoffelijk te zijn, vooral ook tegen zichzelf. Want slechts wie zichzelf eerbiedigt, zal zichzelf kunnen benaderen. Slechts wie zichzelf kan benaderen, kan zichzelf erkennen. Slechts wie zichzelf kent, kan zichzelf leren beheersen. Slechts wie zich beheerst, is meester over zichzelf en vormt zijn eigen leven.” Deze gedachtegang zal u misschien wat ingewikkeld lijken, maar zij is dit niet. Want let wel, zodra gij uzelve begint te overstelpen met verwijten, nemen die verwijten soms een eigenaardige vorm aan. Kort geleden trachtte ik iemand te helpen; een vrouw, die zichzelf uitmaakte voor een stomme koe; en zij deed dit zo luidruchtig, dat zij m.i. in haar wezen beide termen logenstrafte. Het heeft weinig zin jezelf een verwijt te maken. Eerder heeft het zin jezelf a.h.w. hoffelijk uit te nodigen het goede te doen. Benader jezelf altijd met een zekere achting, ook als het je geest betreft. Krijgt gij een diep inzicht van de hoogste sfeer en moet gij dit uitdrukken in heel uw wezen, ach, mijne vrienden, wees dan niet schoolmeesterachtig. Druk het niet uit in wetten en regels, maar omkleed het hoffelijk in de termen van een beperkt verzoek. Spréék er met uzelf a.h.w. over en geef alle delen in uzelf gelijke rechten. Want alleen zo zal het u mogelijk zijn uzelf tot een geheel te maken. De mens, die niet met zichzelf kan spreken, maar steeds alles voor zichzelf tracht te regelen, zelfs wetmatig te bepalen, zal nooit zijn werkelijk “ik” kennen. En wie in een 116
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. stoffelijke beperking - beperkt natuurlijk - zijn ware “ik” niet kent, zal het nooit kunnen beheersen, vrienden. Daarom, wees hoffelijk. En dan? Wanneer ge uzelve kent, zult ge toch niet onmiddellijk beginnen deze kennis uit te buiten om uzelf een toom aan te leggen met een wreed bit en uzelf met pijn te leiden en te dwingen? In het begin werkt dat. Maar hoe harder men tegen zichzelf is, des te meer men zichzelve afstompt. De strijd blijft gelijk, alleen de objecten van strijd worden intenser en groter. En daarmede hebben wij niets bereikt. Wees zachtzinnig tegen jezelf. Niet vertroetelend (ik hoop dat ik dit woord goed in uw taal heb vertaald), maar eerder oprecht, vriendelijk en vooral niet dwingend. Probeer liever jezelf met goede woorden en een beloning in de goede richting te sturen, dan jezelf daartoe te kwellen en te straffen. Wie zijn lichaam vernedert terwille van de geest, verbittert zijn stoffelijk voertuig tegen de geest. En als stof en geest verbitterd tegenover elkaar staan, hoe kunnen zij dan bij elkaar baat vinden? Gij begrijpt wat ik bedoel? Ook hier gaat het weer om de juiste manier je zelf te vinden. En als je dat “ik” nu hebt gevonden en je weet eindelijk voor jezelf: “Ja, zover mijn begrip reikt, ben ik toch wel dit,” dan is het toch logisch dat je verdergaat? Want als je jezelf kent, ken je de mogelijkheden van het “ik”. En als je die mogelijkheden kent, dan is het niet noodzakelijk te gaan strijden om dat “ik” van de slechte weg te houden; dan is het alleen maar noodzakelijk dat “ik” te wijzen op elke goede en aanvaardbare mogelijkheid, die in ons ontstaat. En ziet, door de zachtheid hebt ge uzelf dan gebracht tot de gewoonte van juist handelen en juist denken. Ge hebt uzelf gebracht tot harmonie. Maar in deze harmonie kan uw geest veel vrijer uitgaan naar andere werelden; zij kan misschien aan de voeten van een goeroe neerhurken om in de nachtelijke uren dát te vernemen, wat zij in de stof ternauwernood zou kunnen begrijpen. Uw geest kan nieuwe krachten opdoen, zij kan sterk zijn. Zij put zich niet uit in verdeeldheid of onrust. Daarom is het zo belangrijk, dat ge deze harmonie juist in de beheersing van het “ik” steeds tot uitdrukking brengt. Het is ook opvallend, dat bij de beheersing van het “ik” menig mens zich vastklampt aan het onwaarschijnlijke of het onkenbare. Ik heb een oude grootmoeder gekend, die altijd wanneer zij een belangrijke beslissing moest nemen, twee priesteressen uit een naburig klooster liet komen. Dezen moesten haar waarzeggen. En indien zij haar zeiden, dat zij een galkoliek zou krijgen, was zij zo ongerust dat deze koliek zou komen, dat zij te veel maanzaadkoekjes at en zich dus een ander soort koliek op de hals haalde. Menig mens is zo. Hij kent in en rond zich tekenen. Hij ontdekt in zich mogelijkheden en hij maakt zich zo ongerust, over wat daaruit zijns inziens zou kunnen voortkomen, dat hij eenvoudig zelf het gevreesde veroorzaakt. Er zijn mensen, die zo bang zijn, dat zij hun lichtende bewustwording zullen schaden, dat zij uit louter zorg om het licht niet te verliezen alle contact met het werkelijke licht kwijtraken en plots ontdekken, dat zij in het duister verkeren. Daarom zou ik u willen raden, vrienden, voortekenen, innerlijke ontdekkingen en bewustwordingen niet als iets belangrijks te zien. Wanneer het “ik” harmonisch is, zullen die tekenen te zijner tijd duidelijk worden. Zolang ge ze moet verklaren, hebben ze geen zin. En als de verklaring er is, zo zult ge weten hoe gij beheerst moet handelen en hoe ge zonder uw innerlijke beheersing te verliezen op de juiste wijze moet reageren, ook voor de wereld en niet alleen voor uzelf. U beseft misschien wat ik hiermede wil betogen? Gij zijt in sommige gevallen wellicht - laat ons zeggen - neerslachtig. Ik wil u een voorbeeld geven. In uw klimaat pleegt het hemelvocht veel en snel te vallen. Wanneer u dit droefgeestig stemt, zo bevordert gij alles, wat daarmede harmonisch is. Zijt gij echter blijmoedig ondanks de regen, de zon zal doorbreken en dan is uw wil in deze blijmoedigheid eveneens geuit. Gij zult menige wolk wegdrijven, die anders haar oneindig leed zou blijven uitstorten over de plaats, waar gij in zonnige vreugde zoudt willen genieten. Gij kunt zelfs in beperkte wijze meester zijn over het weder. Wanneer de zee woest is en gij vreest haar, zo is in u de woestheid van de vrees en gij bevordert haar onstuimigheid. Maar zo ge haar ziet met een gerust hart, wetend: “Ik, oneindig wezen - zelfs in stoffelijke vorm - ben tegen dit geweld bestand, als het 117
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. noodzakelijk is,” zal dan de storm niet luwen en zullen de golven hun wildheid niet een ogenblik bedwingen om u te dragen? De mens, die beheerst is en harmonisch deze innerlijke beheersing projecteert naar al wat rond hem is, deze is meester over vele elementen, over vele geesten. En het is niet dit meesterschap, dat belangrijk is, maar het is belangrijk dat gij mede dank zij dit meesterschap, dat zich steeds sterker kan gaan uiten - in rust zult leven, in rust bewust zult worden en zo alle krachten, die in u schuilen, juist zult weten te gebruiken. Een paar kleine spreuken zou ik hieraan gaarne willen toevoegen. Misschien wilt u ze met uw ongetwijfeld scherp doorzicht zien als een klein gekleurd glas, dat soms het beeld van uzelf en uw wereld zou kunnen veranderen, zoals wanneer kinderen spelen met gekleurde glazen. “Wanneer de bloesem aan de boom is, is het dwaas naar de vrucht te verlangen, doch dient men de bloesem te genieten.” “Wanneer de dood komt en haar schaduw werpt, zo is het goed daarin te berusten, indien men zich van de felheid van het leven bewust is.” “Als de vijver der gedachte dreigt over te lopen, open dan het kanaal waardoor zij in de juiste richting kan afvloeien. Want woorden, vergeefs of willekeurig gesproken, zijn schadelijker voor de vrede dan duizend daden.” “Zo gij een ander wilt ontmoeten - gelijkwaardig met die ander - en gij uzelve kent, openbaar dan uw wezen eerlijk en zonder terughouding. Want slechts zó kent men elkander en slechts zo wordt de harmonie vergroot, tot alle mensen elkander kennen en gezamenlijk de perfecte schepping vormen.” Misschien begrijpt ge wat hierin ligt opgesloten? Beheersing van het “ik” wordt verkregen door oefening en moeite. Een matige oefening en een matige moeite. Maar een matigheid, die van geen ophouden weet. Er wordt nergens een zware proef gevergd van de mens, niet in de stof en niet in de sferen; maar wel een gelijkmatigheid van zelfkennis, van beheersing en zelfs van streven. Al wat geschapen is, is goed en een gave voor allen; maar gij zult uit de gaven moeten kiezen wat harmonisch met u is. Want slechts zo kunt gij het leven en de omstandigheden beheersen en daaruit datgene voortbrengen, wat voor geest én stof nu nog de schoonheid van de bloesem draagt, maar zo dadelijk de vrucht van een nieuwe, welgekende wereld in de geest voor u openlegt. En hiermede, vrienden, besluit ik mijn onvolkomen poging om mijn grootmeester in wijsheid in uw bijeenkomst te vervangen. PERSONIFICATIE EN IDENTIFICATIE Op het ogenblik dat ik mij bewust ben van de waarden, die in een ander leven, kan ik mij met die ander zozeer één gevoelen, dat ik mij met hem identificeer. Er is dan geen enkel verschil meer in persoonlijkheid. Als voorbeeld moge het volgende dienen: Ik lig op mijn rug naar de zomerhemel te kijken en zie een wolk voorbij drijven, Ik ga over die wolk nadenken en plotseling voel ik mij één met die wolk. Ik weet, dat ik in het gras lig en naar boven kijk, maar het is alsof ik gelijktijdig van boven naar beneden kan zien en met die wolk over het land drijf. Wij noemen dit dan een geval van identificatie. Ik heb het ik-begrip a.h.w. overgebracht op de wolk. Nu kan ik echter ook een wolk personifiëren. In personificatie breng ik mijn eigen wil en bewustzijn mee. Ik onderga dus niet willoos, maar breng wel degelijk mijn eigen intenties mee. En nu neem ik weer hetzelfde voorbeeld. Ik lig op mijn rug en er is een wolk. Ik ben bang, dat die wolk voor de zon zal schuiven. Dientengevolge personifieer ik mijzelve met die wolk. Ik breng mijn wezen, mijn intenties en mijn wil over in die wolk, denk mijzelve één met die wolk en volbreng zo goed als ik kan in de gestalte van die wolk b.v. mijn menselijke intentie, d.w.z. een zeer snel wegdrijven misschien of een versluiering en eindelijk een uiteenvallen. Hiermede is, naar ik meen, het grootste verschil tussen deze beide begrippen wel aangeduid. Beide begrippen komen voort - oorspronkelijk althans - uit de magie. De magiër zal zichzelf 118
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. identificeren met alle waarden, waarover hij geen gezag kan krijgen. Hij kan proberen zich één te gevoelen met de entiteit, die hij uitzendt om een bepaalde taak te volbrengen. Hij weet, dat hij deze geest niet kan beheersen. Hij heeft daarover geen gezag. Maar door zich daarmede één te gevoelen, kan hij zeer waarschijnlijk de intenties van die geest aanvoelen. Wanneer hij tot zijn eigen persoonlijkheid terugkeert, heeft hij omtrent de handelingsbereidheid, de handelingsmogelijkheid en zelfs de gehele bedoeling van die geest gegevens verworven. Deze gegevens gebruikt hij dan om anderen op de weg van die geest te brengen en wel zo, dat een door hem begeerd iets tot stand komt. Nu kan ik echter ook te maken krijgen met een magiër, die de uittreding beheerst. Hij zal ergens een astrale schil (dus een verlaten astraal voertuig) vinden, die nog behoorlijk wat kracht en mogelijkheden bezit. Wat doet hij? Hij brengt zijn eigen persoonlijkheid daarin onder en laat nu deze astrale vorm zijn wil volbrengen. Hij personifieert a.h.w.; hij beeldt dus het wezen van het astrale voertuig uit, maar legt daaraan volledig zijn eigen wil en intenties op. Het is duidelijk, dat deze begrippen - zoals ik ze hier eenvoudig magisch uitleg - veel grotere consequenties hebben, dan de gegeven voorbeelden kunnen weergeven. Op het ogenblik, dat ik mij b.v. identificeer met God, voel ik mij één met God. Ik vergeet mijn eigen wezen. Maar God is harmonie. Mijngehele wezen is dus in absolute harmonie verzonken. Het resultaat is dat wanneer ik tot mijzelf terugkeer - iets wat tenslotte toch zal moeten gebeuren - deze harmonie in mij bestaat. Ik heb deze dus uit de identificatie gewonnen. Ik kan b.v. ook op een gegeven ogenblik tegenover primitieven komen te staan. Deze primitieven hebben een zeer beperkt godsbegrip. Dit godsbegrip is zo laag, dat ik met mijn eigen wil, mijn eigen weten, die god kan uitbeelden. Dan mag die god werkelijk bestaan, maar ik kan zijn plaats innemen. Ik personifieer die god en daardoor breng ik hen in de waan, dat ik die god ben en bereik misschien daardoor een doel, dat ik als eenvoudig mens niet zou kunnen bereiken. Bij de personificatie draag ik altijd de verantwoordelijkheid voor wat ik doe; bij de identificatie is dat slechts zeer beperkt. Wanneer ik mij identificeer met iets, dan onderga ik dit. Dit ondergaan is een versmelting. Zo zou u b.v. kunnen stellen, dat een tweelingziel, die tot eenheid komt, eigenlijk een perfecte uitdrukking is van het begrip identificatie, omdat beide entiteiten elkaar volledig hebben aanvaard en aangevoeld en volledig de eigenschappen van de ander als die van zichzelf beschouwen. Hier is dus een volledige band. Er is voor de buitenstaander geen grens meer te vinden. De magiër heeft deze begrippen heel vaak gehanteerd en daarbij het begrip identificatie ook wel gebruikt om b.v. op afstand te werken. Maar op een heel eigenaardige manier. Ik zal u een voorbeeld geven van wat in Egypte nog wel eens gebruikelijk was. Daar bezat men n.l. een tamelijk uitgebreide medische kennis, waarbij hypnose in de plaats van de huidige narcose kwam en bovendien een z.g. krachtgever (u zou zeggen magnetiseur) aanwezig was; beiden probeerden de levenskracht en ongevoeligheid van de patiënt te handhaven tijdens een soms pijnlijk en zelfs ingewikkeld operatief ingrijpen. Nu was het voor de hypnotiseur soms mogelijk zich niet alleen als heerser over de ander op te werpen maar om zich eerst met deze te identificeren. Hij bracht dan een harmonie tot stand. Deze harmonie maakte het hem mogelijk een diagnose te stellen, die werd gebruikt als aanvulling naast die van de priester. Er zijn dus gevallen geweest, waarbij men zeer beroemde priesters (als narcotiseurs, hypnotiseurs, geef ze maar een naam) verzocht op afstand te assisteren. En dat gebeurde dan als volgt: De priester in kwestie stelde zich - vaak met behulp van een beeldje, waarin hij dus de persoonlijkheid van de patiënt zag - geheel op die patiënt in en werd met deze één zo goed als hij kon. Hij gevoelde nu in zichzelf wat in de patiënt aanwezig was. Maar hij moest het ook nog meedelen. Nu had men gelukkig in die tijd nog de beschikking over mensen, die telepathisch waren geschoold. Een dergelijke telepaat trad dan als vertegenwoordiger op van die priester en gaf zijn aanwijzingen door aan wat u de chirurg zou kunnen noemen. Een tamelijk ingewikkelde kwestie, maar voor sommige priesters een zeer schone bron van inkomen, dat kan ik u wel verzekeren. Nu is echter deze identificatie in de magie natuurlijk verdergegaan. Want men heeft gezegd: Wanneer ik mijzelf met iets anders kan vereenzelvigen, waarom zou ik dan iets anders niet 119
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. b.v. met mijzelf of met een door mij gekozen voorwerp kunnen vereenzelvigen? En daaruit ontstond toen de methode, die u tegenwoordig nog zult terugvinden in b.v. de goena-goena, de voodoo enz.; het vereenzelvigen (ook een vorm van identificatie dus) van een persoon met b.v. een beeldje; het vereenzelvigen van bepaalde in het “ik” liggende krachten met een talisman. Er werd hier dus eenvoudig gezegd: Ik heb een beeldje. Dit beeldje is mijnheer Jansen. Ik wil mijnheer Jansen doden. Dus verricht ik aan dit beeldje alle handelingen, die de werkelijke mijnheer Jansen zouden kunnen doden. Het gevolg zal zijn, dat Jansen sterft. Het eigenaardige is, dat ook deze vorm van zwarte magie inderdaad werkt. De goede kant, die er ook bij is, wil ik ook trachten te schetsen. Stel, dat er een soort toverdokter is, die u goed wil doen. Hij wil u b.v. geluk geven. Maar om u geluk te kunnen geven, zou hij op de hoogte moeten zijn van alle omstandigheden. En dat kan hijzelf niet. Nu maakt hij een zegel of hij schrijft iets op papier en heel vaak gebruikt hij daarbij speeksel. In Indië werd nog wel eens de Chinese blokjesinkt gebruikt. Deze werd met speeksel aangemengd en daarmede werd dan een amulet geschreven. De man zei dan nu a.h.w. tegen zichzelf: “Alles, wat deze amulet opvangt, vang ik op.” Zo legde hij in deze amulet een deel van zijn eigen waarnemings- en prestatievermogen. Want wat hij deed (in zichzelf dus), werd ook weer op de amulet en door deze op de drager ervan overgebracht. Die amuletten hadden echter één onaangename eigenschap. Zij brachten je misschien 50 jaar geluk, maar op een gegeven ogenblik stierf degene, die de amulet had gemaakt en dan was het afgelopen. Je vroeg je dan af, waarom die amulet ineens niet meer werkte. Dit is ook identificatie. En nu de personificatie. Ook hiervan wil ik trachten een paar sprekende voorbeelden te geven. U hebt ongetwijfeld wel eens gehoord van de z.g. demonendansen. Wij vinden deze b.v. in India, waarbij zeer schoon gestileerde dansen worden opgevoerd om de overwinning van een held op bepaalde demonen uit te beelden. Dergelijke dansen hebben een religieuze betekenis. Ook in Thibet bestaan deze demonendansen. Overblijfselen daarvan vinden wij eveneens b.v. in het verjagen van de duivel, zoals dat in bepaalde Alpendorpen nog voorkomt. Hierbij gaat men uit van het standpunt, dat wanneer wij een bepaald iets of iemand zien in een beeld of in een symbool, wij alles, wat wij ten aanzien van deze persoon of krachten zouden kunnen doen, ook met dat beeld of symbool kunnen doen. En nu personifieert men dan b.v. zo'n duivel - het is een heel oud gebruik, dat stamt al van lang vóór het Christendom - door hem een gestalte te geven; iemand beeldt hem dan uit. Wanneer deze duivel vlucht (het symbool van de winter), dan is het zeker, dat de lente gaat komen. Want zijn personificatie is gevlucht, dus vlucht hij werkelijk. Ik weet niet, of u de logica, die erin zit, kunt begrijpen. Wanneer b.v. in Thibet een priester danst en hij doet in zijn opwinding tijdens die dans een bepaalde uitspraak, dan zegt men: Hij personifieerde (hij nam de persoonlijkheid aan van) een bepaalde god of van een bepaalde demon. Wat deze mens in zijn opwinding heeft uitgeroepen of gezegd, is van die god of die demon afkomstig. Want door de uitbeelding is een zekere identiek-zijn ontstaan. Iedereen ziet in hem immers die duivel. Dan is ook alles, wat van die duivel komt, in die mens geconcentreerd. Wat hij zegt of wat hij doet, komt uit die duivel of uit die godheid. En in de religieuze heldendansen, zoals die in India op het ogenblik nog worden uitgevoerd, vinden wij de oude mysteriën terug. Hierin wordt dus een uitbeelding gegeven van een strijd b.v. tussen licht en duister. Deze wordt dan zeer plechtig uitgedrukt; b.v. de menselijke held, die de vorst van de onderwereld verslaat enz. Wanneer wij de begrippen kennen, die daarmede zijn verbonden, zal de persoon, die in de dans de duistere partij uitbeeldt en wordt overwonnen, weergeven wat er werkelijk geschiedt. Je zou kunnen zeggen: het is een soort overbrenging. Wij beginnen hier dus iets te hanteren. En andere krachten - ook al zijn ze veel groter - zullen door dit geloof, door dit opleggen van ons wezen, als een soort marionetten moeten gehoorzamen aan wat wij doen. Zodra wij ophouden, kunnen zij hun gang weer gaan. Maar dan hebben wij hen toch in een richting gedreven, die voor ons wenselijk is. In de oude mysteriën werd dit - zoals ik al zei - ook toegepast. Wanneer u b.v. denkt aan die glorieuze stoet van Dionysos, dan vraagt u zich wel eens af: waarom moet nu al die lichtzinnigheid erbij? Waarom al die vreugde? Waarom al die gebruiken, die direct op 120
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. vruchtbaarheid doelen? Het antwoord is heel eenvoudig: “Wij wensen immers vruchtbaarheid voor de aarde.” zo zouden die mensen hebben gezegd. “Door alles te doen, wat vruchtbaarheid voorstelt, wat vruchtbaarheid kan verbeelden, zullen wij die vruchtbaarheid zeker verwerkelijken, vooral wanneer wij een god van overvloed met ons dragen en dus a.h.w. aan hem al deze acties opdragen. Hij kan niets doen dan dit in de stoet goedkeuren en zegenen. Hij zal dit dan ook in werkelijkheid doen.” Zo zijn wij dan langs een inwijdingsgebruik meteen weer gekomen in de moderne tijd. Hier vinden wij n.l. ook iets vreemds. Ik wil n.l. wijzen op de katholieke kerk. Wanneer wij spreken over de transsubstantiatie, de wijding van de hostie, die volgens het geloof tot het lichaam van Jezus wordt, terwijl de wijn verandert in het bloed van Jezus, dan hebben wij in feite met een personificatie te doen. Want het wezen van Jezus wordt in deze stof uitgebeeld. Zijn persoonlijkheid wordt daarin gelegd. Dit is zelfs een kernpunt van het geloof. Wij gaan verder naar een ander sacrament: de biecht. De biechtvader hoort de belijdenis van schuld aan, draagt eventueel een zeker pensum op (een soort strafwerk) en geeft daarna absolutie. En daarbij gebruikt hij dan een soort rituele formule: Absolvo te (ik neem uw schuld weg, ik vergeef u in de naam van de Vader, de Zoon en de H. Geest.) Maar hij doet dit, terwijl hij zich identificeert met de enige kracht, die dit kán doen, n.l. God. Wanneer je dus werkelijk die vergeving van zonden in de biecht zou willen aannemen, zou de biechtvader op het ogenblik van deze vergeving God moeten zijn. Als hij daarin dus intens gelooft en ook de gelovige in de aanvaarding daarvan intens gelooft, dan zou je kunnen zeggen, dat de biechtvader magisch de plaats kan innemen van God. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat ál zijn woorden van God zijn; maar op het ogenblik dat hij deze handeling verricht, identificeert hij zich met het Goddelijke en neemt hij aan, dat dit “Absolvo te” niet voortvloeit uit hemzelf maar direct uit de scheppende Kracht. Nu kunnen wij deze dingen ook heel vaak gebruiken b.v. om iets te weten te komen. Wanneer ik mijzelf identificeer met een dier of een plant, dan kan ik heel veel leren omtrent de beweegredenen, het beperkte gedachteleven, dat er b.v. in zit en de reacties. Ik kan de zaak beter leren begrijpen. Wanneer ik mij identificeer met een ander mens, zal ik daardoor dus in die andere mens - en niet alleen uiterlijk maar in zijn wezensgronden, zijn zieleleven, a.h.w. - doordringen en daardoor bepaalde waarden in mijzelf ontdekken en kunnen gebruiken. Maar hoe belangrijk dit ook voor ons moge zijn, wij moeten toch altijd wel één ding bedenken: Elke identificatie gaat uit van een absolute aanvaarding van de eenheid zonder voorbehoud. Dus als ik zeg: Ik ben één met (en dan noemt u maar op: met Jan, Piet, Klaas, Mies enz. of met God de Vader, God de Zoon, met een grote profeet, met een meester), dan moet ik mijzelf in die eenheid vergeten. Ook al is die vergetelheid maar kort, zij moet aanwezig zijn, anders heeft het geen werking. Wil ik werken van uit mijzelf, wil ik dus zelf invloed uitoefenen, dan kan ik nooit die identificatie zonder meer gebruiken. Ik moet dan overgaan tot een personificatie, dus een uitbeelding van de persoonlijkheid om het zo eens te zeggen; ik neem met behoud van mijn eigen weten, willen en werken de ander en diens wezen op mij en volbreng dingen in de zekerheid, dat - omdat ik ze doe - ze door de ander worden gedaan. Ik hoop hiermede het verschil tussen deze twee waarden te hebben duidelijk gemaakt en u tevens enigszins te hebben ingelicht wat eraan ten grondslag ligt. Want dit is een typisch redelijk denken op onredelijke basis (althans volgens de moderne normen), dat de magie heeft doen ontstaan en dat indirect alle wetenschappen heeft voortgebracht. Wie uitgaat van vaste stelregels en zich daarop blijft baseren zolang zij resultaten geven, zal heel vaak geen redelijke verklaring kunnen geven. Maar de verklaring, die hij geeft, zal op zichzelf in een redelijk schema passen, mits bepaalde premissen zijn aangenomen. Op deze wijze bouwde men dus de voorstelling van verwantschap, van harmonieën, van wederkerige beïnvloedingen en wat dies meer zij. En ofschoon deze stelling niet redelijk is volgens de huidige wetenschap en de huidige mens, ben ik ervan overtuigd, dat deze waarden in de gehele kosmos bestaan en dat zelfs daar, waar twee wezens practisch gelijk zijn in denken en willen op een gegeven ogenblik, onbewuste identificatieverschijnselen optreden en daardoor een wederkerige 121
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. beïnvloeding, die vele werelden en sferen met elkaar in contact brengt, zonder dat dit misschien goed wordt gerealiseerd. WIL EN WET Voor de mens is een wet een regel, die hem gesteld wordt en die zijn wilsuitingen beperkt. Maar in feite is de wet in haar oorsprong een wil. Wanneer wij spreken over de kosmische wetten, dan is het de goddelijke wil, die de schepping tot stand brengt, plus de goddelijke eigenschappen, die God heeft willen leggen in Zijn uiting, die de beperkingen uitmaken, waaraan ge in de kosmos onderhevig zijt. Wanneer wij nagaan hoe een wet tot stand komt, ontdekken wij ook weer, dat het de wil is van een bepaalde groep, die een wet voor een andere, minder verstandige of zwakkere groep opstelt. Het is in feite het opleggen van wil. Men wil verkeersveiligheid en daarom wil men b.v. liever de voetganger of de fietser aan banden leggen dan de automobilist. Dan ontstaat er dus een wet, die het de automobilist gemakkelijker maakt of omgekeerd. Het is erg moeilijk om wil en wet van elkaar te scheiden, zodra wij op geestelijk terrein komen. In de stof kunnen wij het anders zeggen. In de stof is de wet: het door de gemeenschap gewenste, aanvaarde of als gewoonte beleefde; terwijl de wil is: de persoonlijkheidsuiting, al dan niet in overeenstemming met eigen geestelijk bewustzijn en stoffelijk vermogen. Alle wetten, die op aarde bestaan, zijn in feite voor de mens alleen dan een beperking, als zijn wil te zwak is om de mogelijke consequenties, die met wetsoverschrijding verbonden zijn, voor zichzelf te aanvaarden. Wij bewonderen over het algemeen, wanneer wij op aarde zijn, helden en martelaren. Maar laten wij dan één ding niet vergeten: zowel de helden als de martelaren aanvaarden de beperkingen, aan hen gesteld niet en aanvaarden de consequenties, die aan deze verwerping verbonden zijn. Zij zetten dus in feite hun wil door. De christelijke martelaren zeggen: “Ik wil niet offeren aan de goden of aan de keizer” en daarom laten zij zich rustig afslachten. Wat zij willen, brengen zij dus tot stand. Zij kunnen ook zeggen. “Ik wil leven.” En dan zullen ze ook daarvan de consequentie moeten aanvaarden. U kunt dus in de praktijk dit zeggen: Elke wet kan worden overwonnen en overschreden, indien wij bereid zijn de consequenties te aanvaarden, die aan een dergelijke wetsovertreding verbonden zijn. Of om het nog anders te zeggen: Zodra onze wil ons zo geheel beweegt, dat wij andere dingen en bijkomstigheden niet tellen, zullen wij altijd datgene volbrengen, wat wij willen. In feite is dus onze wil wel degelijk onze wet. Het is dus heel erg moeilijk daar een onderscheid tussen te maken. De stoffelijke mens echter met zijn beperkte voorstelling van leven, met zijn beperkt gebruik van zijn geestelijke en stoffelijke vermogens, zal de wet moeten respecteren. En hij doet dit dan nimmer, omdat hij die wet wil respecteren (hij wil eigenlijk graag iets anders), maar omdat hij de moed niet heeft de gevolgen te aanvaarden, omdat hij voor zichzelf of voor anderen daaraan consequenties verbonden acht. Wij mogen nu dit onderwerp - m.i. althans - in het volgende verband gaan bezien. Wat is voor ons in de goddelijke of kosmische wet aanvaardbaar? Antwoord: Alles wat wij willen, mits wij bereid zijn van alles wat wij willen de logische gevolgen en de logische compensatiewerkingen te aanvaarden. Wij zijn volledig vrij. De gebondenheid, die wij onszelf opleggen, komt voort hetzij uit een bepaald streven, hetzij uit een onbegrip voor onze eigen mogelijkheden. In zekere zin zijn wij - in dit opzicht althans aan God gelijk. Want God wil en wat Hij wil geschiedt. Wanneer wij willen met uitsluiting van al het andere, dan zal wat wij willen eveneens geschieden. Wij hebben één nadeel: God kent Zichzelf en is Zich van Zichzelf bewust. Wij niet. En daarom mag je als mens en ook als geest heel vaak stellen: Ik wil het eigenlijk wel, maar ik zou toch wel eens willen weten, of ik het nu werkelijk wil, of dat ik eigenlijk niet wil, wat ik denk dat ik wil. Een zeer ingewikkelde zin, die volkomen de verwarring weerspiegelt, die meestal in ons pleegt te leven. Neem nu b.v. iemand, die met een beperkt bedrag in zijn handen in de stad staat. Nu wil hij of zij graag iets kopen. Maar hij of zij is moe en wil ook graag met een taxi naar huis gaan. Er moet tussen beide wilsuitingen een keus worden gemaakt, want je kunt maar één ding
122
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. tegelijkertijd werkelijk willen, omdat een volledige wilsuiting en een volledige wilsinhoud op dat ogenblik alles - behalve het direct voorgestelde en gewenste - uitsluit. Willen staat nimmer in verband met verleden of met toekomstige ontwikkelingen. De wil is een ogenblikkelijke vaststelling plus een ogenblikkelijke openbaring van je wezen. En daar komt dan alweer naar voren de grote factor: bewustzijn. Want het is mijn bewustzijn, dat het mij noodzakelijk maakt mijn wil aan te passen aan alle binnen het bewustzijn gelegen waarden. Hoe harmonischer ik innerlijk ben, hoe gemakkelijker ik tot een volkomen wilsuiting kom, hoe gemakkelijker iets volledig door mij wordt gewild en hoe gemakkelijker ik dus ook een volledige vervulling bereik. Want in mij heerst ook een wet en die wet is deze: Als ik tegen mijzelf verdeeld ben en dus twee wensen gelijktijdig in mij aanwezig zijn, kan ten aanzien van geen van beide gesproken worden van een werkelijk willen. Wil is een met uitsluiting van alle andere dingen volledig begeren, volledig verwerkelijken, ongeacht de mogelijke gevolgen, consequenties enz. Een mens, die een harmonisch bewustzijn heeft, brengt nu zijn geestelijke waarden met zijn stoffelijke waarden samen. Hij is dus in geest en stof één. Wat hij wil is voor hem geestelijk even aanvaardbaar als stoffelijke. Hij is geestelijk zowel als stoffelijk bereid om de gevolgen van deze wilsuiting (want er moet dan een uiting bijkomen) eveneens te accepteren. Deze mens is de machtigste mens, die er bestaat. Want omdat hij alle krachten van geheel zijn wezen - in stof en geest - kan concentreren op elk willekeurig punt, met uitsluiting van elke bijkomstigheid en elke andere kracht, is hij meester over alles, buiten de krachten - en daar komt dus ook weer even een beperking bij -buiten de krachten, wier wil, kennis en innerlijke harmonie groter en sterker zijn dan de zijne. Daaruit volgt dan, dat er een wet is. Een wet, die stelt dat het vermogen tezamen met de volledigheid van de wil de prestatie, de volbrenging zullen bepalen. Die wet vloeit voort uit Gods wezen. Ik hoop dat u het niet erg vindt, dat ik dit woord gebruik. Er zijn mensen, die worden schuw zodra je “God” zegt. Waarom zou ik echter zeggen: kosmos of Algeest? Het komt toch precies op hetzelfde neer? De wil, die de schepping tot stand bracht, heeft tevens in de schepping de eigenschappen zowel van onszelf als van alle dingen bepaald. Dit zijn onze enig werkelijke wetten. Alle andere wetten zijn in feite een compromis, waarbij wij een aantal wensen trachten op te leggen aan onszelf en aan anderen, zonder dat wij de gevolgen daarvan volledig voor onszelf beseffen, willen ondergaan of zelfs ook maar berekenen of trachten te berekenen. U kunt de conclusie hieruit trekken voor het geestelijk leven - ik zeg dat er uitdrukkelijk bij. In het waarlijk geestelijk leven is geen enkele wet buiten de goddelijke wet - erkend of niet - een beperking voor onze mogelijkheden. Er bestaat geen enkele afwijking van deze regel en evenmin enige uitzondering daarop. Volkomen vrijheid bezitten wij echter eerst dan, als wij de goddelijke wet ook volledig aanvaarden. En die wet houdt in: oorzaak en gevolg, wetten van harmonie en evenwicht, van gelijkblijvende velden. Aan al deze wetten moeten wij gehoorzamen, omdat de kracht die ons voortbrengt en in stand houdt, deze wetten in ons wezen heeft gelegd. Andere wetten bestaan er niet. Een verstandig mens echter maakt voor zichzelf wetten. Want een mens is in zichzelf verdeeld. Die verdeeldheid kan b.v. liggen tussen wat je zou willen zijn en wat je bent; tussen wat je zou willen doen en wat je geestelijk meent dat je zou moeten doen. Er zijn nog vele andere voorbeelden te geven. Zodra deze geschillen ontstaan, zullen wij voor onszelf eveneens een wet scheppen, n.l. een gedragsregel. Deze gedragsregel is in feite een compromis tussen het stoffelijke én het geestelijke en zal voeren tot een nu eens naar de ene, dan naar de andere zijde overschrijden van deze wet, die wij onszelf hebben opgelegd. Ik wil nu trachten om deze zaak te definiëren. Een wet is steeds hetzij de vastlegging van de wil van een ons overheersende kracht, dan wel het compromis tussen twee strijdige krachten, waaraan wij onszelf onderwerpen. De wil is het totale bewustzijn en wezen van het “ik” en de totale behoefte van het “ik”, uitgedrukt in één volledig gerichte uitstorting van alle kracht en energie om dit ene doel te bereiken. Dan formuleer ik verder voor u als volgt: Waar wil en wet met elkander in strijd zijn, 123
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. zal de wil altijd zegevieren, tenzij de wet door een hogere kracht is gewild. Wij moeten de vrijheid, die wij in feite bezitten, in onszelven vinden door te beseffen, dat alles wat wij willen bereikbaar is, mits wij bereid zijn daarvoor de prijs te betalen. Want elke verstoring van een bestaande toestand. of evenwicht in de kosmos betekent, dat een ogenblikkelijke compensatie plaatsvindt, die ons meestal onmiddellijk of na enige tijd beroert en de gevolgen doet dragen van hetgeen wij wilden en zo volbrachten. Een wil zonder uiting is geen werkelijk willen. U zegt, dat u iets wilt, maar in feite bedoelt u dat u iets wenst. U zou de verwerkelijking daarvan begeren. Maar eerst op het ogenblik, dat geheel uw wezen wordt ingezet voor de verwerkelijking, wilt u pas. Laat ik dan besluiten met nog dit commentaar: Ik heb getracht om hier kort en begrijpelijk uiteen te zetten wat het verschil is tussen wil en wet en hoe deze op ons leven als geest en stofmens inwerken. Begrijp wel, dat ik u gaarne wil duidelijk maken wat in mij leeft; maar dat de consequenties, daaraan verbonden, zover zouden kunnen gaan, dat ik meen deze niet te kunnen aanvaarden en zo mijn willen in feite tot een wens wordt teruggebracht. Datgene, wat ik tot u breng en wat ik uit, is het resultaat van een wil mijnerzijds en van een wilsaanvaarding aan uw kant (aan de kant van het medium), waardoor deze uitdrukking mogelijk wordt. Dit kan alleen als een ander vrijwillig (het woord zegt het al!) zich ondergeschikt maakt aan mijn wil en zal ophouden (dat is de wet n.l.), zodra een wilsstrijd ontstaat. Den zal geen van ons beiden, noch het medium noch ik, tot een perfecte uiting kunnen komen en dan zult u niet kunnen komen tot een aanvaarding, een verwerping of een overdenking van hetgeen wordt gebracht, omdat dit dan niet meer wordt verduidelijkt. Waar twee gelijkwaardige wilsuitingen elkaar treffen, is het noodzakelijk te overwegen. Want zonder deze overweging ontstaat een verwarring, die door geen van beiden, die willen, wordt beheerst en die door geen van beiden in feite werd gewenst. Wanneer u iets wenst, overweeg wat het u waard is en breng uw wil en wilsuiting in overeenstemming met het zo bereikte compromis. Dan hebt u in uw leven zeer grote mogelijkheden en zult u die mogelijkheden eveneens binnen de beperkingen van de goddelijke wetten in alle werelden en sferen blijvend bezitten. Want als wij geleerd hebben onze wil te hanteren, een eigen wet ons te scheppen en de boven ons liggende wil van het hogere als wet voor onszelf te aanvaarden, dan kunnen wij stellen, dat wij meester zijn over alle z.g. wetmatigheden, die slechts regels zijn, maar die geen feitelijke wilsuiting van hogere krachten of van onszelf inhouden. SMELTKROES Een vat, gevormd uit stof van een zodanige hardheid, dat het meer kan weerstaan dan al hetgeen erin tot andere toestand wordt gebracht, b.v. tot vloeibaarheid. Een middel om stoffen te mengen, om metalen saam te smelten. Het middel om misschien waarheid te doen geboren worden uit vele verwarringen. Een smeltkroes noemt men de wereld wel en zij mag ons in vele opzichten daaraan doen denken. Want de wereld met de beperkingen, die voor ons als mens bestaan, zodra wij in de stof leven, zijn zo groot en zó hard, dat wij deze niet alle kunnen doorbreken. Zo worden wij a.h.w. met de vele feiten en uitingsmogelijkheden der materie vermengd en later gereinigd, maar toch met de bestanddelen der wereld nog in ons tot zuivere geest gegoten. Een geest, die anders en meer waard is, dan vóór haar binding met de stof. In de smeltkroes voltrekken zich bepaalde processen, waarmee wij kunnen reinigen, of waarmede wij eigenschappen kunnen veranderen. Als je ijzer neemt en je smelt het en je zorgt, dat er een voortdurende stroom van zuurstof wordt doorgeblazen, dan blijkt het bij het gieten staal te zijn geworden. Het koolstofpercentage erin is hoog genoeg en het is hard en daardoor bruikbaar voor vele dingen, waarvoor gewoon ijzer niet bruikbaar zou zijn. Misschien is de wereld in zeker opzicht iets dergelijks. In de smeltkroes, die wereld heet, wordt de geest - gebonden aan een menselijk lichaam - onderworpen aan een voortdurende stroom van krachten en gebeurtenissen. Daarin moet zij zichzelf veredelen. Zij moet de hardheid, de 124
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. scherpte, de duurzaamheid en de buigzaamheid verkrijgen, die noodzakelijk zijn om een werkelijkheid te kunnen aanvaarden zonder te breken. Want de last van de werkelijkheid kan zwaar zijn: een smeltkroes waarin lijden, tijd, gebeuren en ervaren en waarin ontwikkeling een grote rol spelen. Indien wij allen in die smeltkroes zijn geworpen en daaruit zonder voldoende gehalte, zonder voldoende harding terugkeren en daarin opnieuw worden teruggeworpen, dan is dit zeker een bewijs van de noodzakelijkheid deze nieuwe kwaliteiten en eigenschappen te verwerven. Want er is ergens een meester, die deze smeltkroes hanteert. Er is ergens iemand, die bepaalt, welk materiaal wél en welk materiaal niet goed is geslaagd. Wij kunnen daaraan zelden iets doen, zo denkt u. Maar indien wij beseffen wat er gebeurt, indien wij wetend zijn omtrent hetgeen op aarde plaatsvindt, dan kunnen wij als geest en als geest in de stof alles doen wat in ons vermogen ligt om die proef te doen slagen. Wij kunnen trachten ons eigen wezen met een zekere aanvaarding aan al deze louterende en ons misschien irriterende werkingen te onderwerpen. We zullen trachten het onvermijdelijke te accepteren. Wij kunnen trachten elke verontreiniging uit te spuwen, zoals uit het metaal in de smeltkroes vaak het vuil naar boven komt drijven, zodat het kan worden verwijderd en het zuivere metaal overblijft. Het is onze taak onszelf te reinigen en te zuiveren, zeker zolang wij in de stof en in de vormkennende werelden zijn. Deze taak vloeit voort uit ons wezen. Het wezen, dat van erts, van een vermengd en onbewust iets, deel van de z.g. dode stof, moet worden tot een levend, krachtig werktuig. Want wij allen, vrienden, moeten worden tot levende en krachtige voertuigen in de hand van de Kracht die wij erkennen, de Kracht, die wij God noemen. Gij geeft als onderwerp: smeltkroes. En ik geef u er het antwoord op: Al wat rond en met en in u gebeurt, is een deel van het proces van veredeling. En misschien, misschien is deze smeltkroes niet alleen maar een kroes, waarin metalen worden gesmolten, maar is er ergens een grote alchimist, die uit de vreemde samenvoeging der bestanddelen ons doet kristalliseren en maakt tot een steen der wijzen. Het licht en het weten zijn voor ons allen te vinden. Kracht en weten en bewustzijn zijn niet alleen afhankelijk van menselijke mogelijkheden, maar vooral van de wijze, waarop wij al hetgeen ons wordt gegeven kunnen aanvaarden en verwerken. Dit beseffende geef ik u als het antwoord op uw onderwerp de zin: mens, zoek in een bewust verwerken en aanvaarden van de wereld jezelf in grootste reinheid en zuiverheid te gewinnen. Want dit is het doel van je bestaan. Met deze overweging besluit ik deze bijeenkomst. Wij zijn natuurlijk dankbaar, dat u nog steeds met belangstelling onze lessen volgt. Ik mag namens uw goeroe dan nog de volgende boodschap doorgegeven: het feit, dat belangrijker werk mij heeft geroepen, kan mijn geest niet geheel van de uwe terughouden. Datgene, wat u is gegeven, klinkt misschien lichter en lijkt u misschien wat speelser, dan u van mij gewend bent. Want ik weet, hoe gij zijt en ik ken mijn leerling, die ik u gezonden heb. Maar ik zeg u: besef wel wat gezegd werd en laat u niet betoveren door de wijze waarop. Want zeker is dit waarheid en voor u belangrijk. Niet wat u wordt gezegd, maar hetgeen gij er voor uzelf in vindt en wat ge ermee volbrengt zal bepalen, of ik u nog lang leerling zal noemen, of dat ik u als mijn gelijke mag erkennen. Deze boodschap heb ik u doorgegeven, zoals ze mij werd opgegeven. GROEIKRACHT. Een ziel was in een mens geslopen en leefde een heel leven door. Toen kwam een eind aan 't stoffelijk streven en ging het stoflichaam teloor. 125
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden.
Wat leven had tezaam geweven, ontplooide zij als vleugels, wonderschoon. Verliet als vlinder, vol van krachten, de stof-cocon, de aardse woon Zij wilde zwevende nu trachten te puren vreugd van hemelsfeer, maar in haar was het vreemde kloppen, het spreken, dat nog vraagt naar meer. Toen wilde zij geen vorm meer kennen. En wijl de vlinder nederzeeg, was het een zang, een lied, dat nimmer zweeg en op ten hemel steeg en zweeg en werd tot licht. Het spelen van licht en het spelen van kleuren duurde een tijd en was wonderlijk schoon. Maar ook daarin kon het “ik” nog niet vinden het hemelse rijk en vaste woon. Toen groeide in het “ik” een omvattend begrijpen, dat barstend de hemel een vuurwerk werd. De kracht was verdwenen, de flikkering gevallen en schijnbaar de ruimte weer leeg en inert. Maar ergens daar is er een kracht en een scheppen, geboren uit groei en goddelijke kracht, die toont aan de vlinders, aan hen, die nog zoeken: Hier heeft ene ziel zijnen rondgang volbracht. Want uit de krachten van god'lijke wereld, uit het lichten van het eerste begin, is er een kracht sterk tot ons gekomen en dringt ons steeds in de ziele weer in. Zij dwingt ons tot groeien, zij dwingt ons tot bloeien, tot eindelijk het laatst van de vorm ons vergaat 126
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 9 - Beheersing van omstandigheden. en de ziel, zelfs ontdaan van haar zingen en lichten, tot de eenheid met haar Schepper weer gaat.
127
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 10 - SLOT.
TIENDE LES - SLOT
In de afgelopen reeks lessen is het probleem “Beheersing van het “ik” van verschillende zijden benaderd. Men heeft mij nu verzocht u aan het einde van deze reeks kort nog enkele inzichten daaromtrent mee te delen. Er bestaat een oud gezegde: “Wie een varken voorwaarts wil leiden, dient het aan zijn krulvormig uitsteeksel te trekken.” Dit gezegde zou ik ook willen toepassen op de mens. De doorsnee-mens weigert de weg te gaan die voor hem ligt, ondanks alle leiding, tenzij hij door de omstandigheden wordt gedreven in een andere richting dan de goede. Eerst dan kiest hij het goede pad. De tegenstelling en de strijd schijnt noodzakelijk te zijn. Maar menig varken heeft zich later beklaagd over pijnlijke gevoelens in die delen, die ter bespoediging van de tocht op hardhandige wijze werden aangeraakt. De mens ondergaat ditzelfde euvel. Hij zal door het wekken van onnodige tegenstand zeker het juiste pad kiezen. Maar het is pijnlijker en het is ook zeker moeilijker en vermoeiender dan het anders ooit zou kunnen zijn. Van uit dit punt dienen wij nu beheersing te bezien. Beheersing van het “ik” is geen directe noodzaak. De kosmische klok draait verder en de jaren wisselen elkaar af. Alleen de mens zelf lijdt onder zijn gebrek aan beheersing en niemand anders. Beheersing is dus in de eerste plaats een zuiver persoonlijke zaak en zij moet worden gezien als een aanpassing aan de wereld. Bij u gebruikt men hiervoor wel het begrip harmonie, eenheid met de kosmos. Wanneer ik leerlingen zie, die elk voor zich zoeken naar een juist pad, is mijn eerste vraag aan hen altijd; “Waar ziet gij dit pad?” Want het is niet goed voort te snellen zonder de weg te kennen, die men wil gaan. Anders voeren snelle voeten u van het doel af, dat ge wenst te bereiken. Bij alle beheersing is het noodzakelijk, dat zij een doel heeft. En dat doel moet evengoed practisch gesteld zijn in de eigen wereld als geestelijk. Bij het beheersen van het “ik” zijn er zo onnoemelijk veel verschillende mogelijkheden, dat het onbegonnen werk is daarover te spreken. Zoals men wel eens gezegd heeft: “Wie tracht de sterren te tellen, ontdekt zonder slaap, dat de dag begint en de nieuwe taak.” Daarom wil ik u niet wijzen op alle aspecten. Toch zijn enkele punt en voor de mens wel zéér belangrijk. Wanneer ik in een palankijn zit, is het noodzakelijk dat ik mijn dragers zeg waarheen te gaan. Wanneer ik als geest in een lichaam woon, is het noodzakelijk dat mijn geest in staat is mijn stof te zeggen waarheen te gaan. Maar dit geldt alleen het doel. Wanneer iemand in een draagstoel zit en elke kleine beweging van zijn dragers wil regeren, belandt hij meestal op zeer onwaardige en lachwekkende wijze in de modder, in de goot. Wanneer u van uit het geestelijke alles, wat stoffelijk is, wilt gaan beheersen, dan is dat dwaasheid. Gij zult door een te sterk werken met geestelijke invloeden alleen maar uw stoffelijk leven ontregelen en daarmede uw mogelijkheden teniet doe. Wanneer ge echter een draagstoel moet kiezen, dan zoekt ge voor zover het mogelijk is goede dragers uit. Naarmate uw tocht verdergaat, zult ge er beter zorg voor dragen dat dezen, die de last van de weg hebben, gevoed en gelaafd worden naar verdienste. Zo ook voor de geest met het lichaam. Verzorging van het lichaam is noodzakelijk; en de verzorging houdt een beperkte beheersing in. Voor het lichaam mogen daarom een aantal raadgevingen dienstig zijn. Zorg ervoor, dat uw lichaam goed gevoed wordt, maar nimmer overdadig. Overdaad baart luiheid, luiheid daadloosheid, daadloosheid verval. Dit geldt voor al wat uw lichaam nodig heeft. Oefen uw lichaam. Zorg ervoor dat het zijn beweging krijgt, zoals het nodig is. Maar bedenk wel, wie te veel oefent is te vermoeid, wanneer de eigenlijke tocht begint. Matigheid in oefeningen. Welke oefeningen? Wat wenst ge en wat is uw doel? En ligt uw doel daar, waar ge het zien kunt én bereiken? De dwaas zegt: “Ik wil reizen met de wolken” en komt niet vooruit. 128
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 10 - SLOT. De wijze kiest zich een kenbaar doel en zegt: “Vandaar zal ik verder zien.” En hij, die het ware inzicht heeft, bestijgt vaak de hoogten, opdat hij het land kan overzien en zo vandaar af een doel kan kiezen, zelfs indien hij daarvoor op zijn schreden zou moeten teruggaan. Uw beheerstheid moet dan ook mede hierin tot uiting komen. Maar hebt u eenmaal een besluit genomen, dan moet ge ook verdergaan. Want hij, die te lang talmt langs de weg, wordt door rovers overvallen, door draken bedreigd of misleid door de demonen van de nacht. Altijd voorwaarts gaan, zo rechtlijnig en zo direct mogelijk op uw doel. Dit geldt stoffelijk zowel als geestelijk. De beheersing, die optreedt in deze zin, vraagt verder natuurlijk kennis. Wie door een vreemde streek gaat, neemt een kundige gids mede. En kan hij deze niet vinden, dan zoekt hij naar een kaart, een geschrift, waaruit hij kan beseffen, wat voor hem ligt en wat zijn weg zal zijn. Zo ook wij. Vandaar dat de beheersing van het “ik” van uit stoffelijk standpunt zelfs reeds impliceert: oefeningen, waardoor het onderbewustzijn gebruikt kan worden. Want juist in het ongeweten bewustzijn van de stof schrijft de geest haar bevelen neer. Om dit te bereiken moet men leren het directe bewustzijn wat uit te schakelen. Wanneer een mens fluistert en zijn tijding is belangrijk, houd dan uw adem in, opdat geen woord u ontgaat. Laat telkenmale alles weer een ogenblik rusten. Ga de inspiraties na, die in u leven en uw dromen. Daarin heeft de geest zeer vaak haar wens en haar behoefte neergeschreven. Herinneringsvermogen kan soms buitengewoon belangrijk zijn. Dit wordt bij elke mens voor 9/10 beheerst (een wetmatige beheersing dus) door zijn aanvaarding of verwerping. Al wat mij vreugde baart, wat mij in eigen ogen verheft, roep ik luide uit als één, die tijdingen uitschreeuwt op de marktplaats. Dat echter, wat ik vrees, wat mij onteren kan of onaangename taken geeft, verzwijg ik als het slachtoffer van een moordenaar, niet meer in staat een aanklacht uit te spreken. Zo is de herinnering. Uw herinneringsvermogen echter kunt ge wel trainen. Ge kunt het oefenen en door de oefening leren beheersen. Daarbij kunt ge uitgaan van een eenvoudige methode als b.v. trachten een bepaald aantal feiten visueel waar te nemen en u later deze te herinneren. U kunt ook van een andere factor uitgaan; en deze lijkt mij, binnen de beheersing van het “ik”, de belangrijkste. Tracht in uzelve een vreugde te wekken omtrent hetgeen, waarvan ge wilt weten. Al waar gij in opgaat, waar uw wezen een ogenblik eenheid mee verwerft, spreekt in u. Dus laat, waar de behoefte en het deel bekend zijn, de gids in u spreken door u geheel te wijden aan het doel zelf. De beheersing van de geest is van uit een stoffelijk leven haast onmogelijk. Wie kan de vlam vangen zonder haar te doven? Wie kan het licht van de geest in de stof vangen zonder gelijktijdig de waarde van de geest teniet te doen? Ge kunt niet van uit de stof de geest beheersen; wel omgekeerd. Maar het vuur warmt; het vuur kookt ons eten; het is het vuur, dat de geurige thee tot een verkwikkende drank maakt; het is het vuur ook, dat huizen verteert en mensen doodt. Zo zijn de eigenschappen van de geest, die in de stof tot uiting komen. Juist gebruikt voeden zij het lichaam, geven zij nieuwe krachten, nieuwe inzichten en nieuwe vrede. Misbruikt verteren zij alle dingen. Hebt ge ook dit begrepen, dan zal het u duidelijk zijn, dat een spel met vuur gevaarlijk is, en dat het gevaarlijk is onnodig te spelen met de krachten van de geest. Slechts de krijger, die een doel heeft, waagt zijn leven.... en wordt tot held. Slechts de mens, die weet waarvoor hij geestelijke krachten nodig heeft en gebruiken wil, zal de risico's daaraan verbonden kunnen dragen, zal de vruchten ervan plukken en eindelijk datgene bereiken, wat hij wenst. Beheersing van geestelijke gaven kan zeer belangrijk zijn, maar alleen indien zij passen in het doel. Men zegt dat er vogels zijn, die vliegen tot in de zon en met gulden vlerken op aarde terugkeren, waar het licht breekt en ze gekleed zijn in een duizendkleurig pak. Ik heb de veren van die vogels wel gezien; ze werden aangevoerd op jonken uit het zuiden. 129
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 10 - SLOT. Wanneer wij persoonlijk in kunnen gaan tot het Allerhoogste, dan kan dit op zichzelf uit een enkel ogenblik van beheersing voortkómen. Maar wanneer wij terugkomen met deze kracht, breekt zij. Wij kunnen nooit naar een stoffelijke wereld de werkelijke lichte kracht in haar oorspronkelijke vorm brengen. Zo veelkleurig als die vogels, die men wel noemt “gevederde bloemen” (paradijsvogels), zo schoon als de liervogel kan zijn, zó schoon is de ziel die terugkeert. Maar haar gewaad bestaat uit krachten. Beheers uzelve, ook wanneer ge in uzelve vele mogelijkheden en krachten erkent en kies slechts datgene, waarvoor ge een doel hebt. Want ontneemt men aan de vleugels van de vogel slechts één schacht, het is soms lange tijd, voordat de vogel weer kan opwieken naar het zwerk. Wanneer wij geestelijke krachten gebruiken en geestelijke gaven, dan ontnemen wij daarmee een zekere hoeveelheid kracht, een zekere mogelijkheid aan onszelven. Alleen door dit zuiver harmonisch te doen en daarom ook volkomen wetend, bewust en beheerst, zullen wij in staat zijn te voorkomen, dat wij vleugellam worden en dat één enkele prestatie ons voor tijden daadloos maakt. Beheersing is een noodzaak. Want slechts wie zich beheerst, kan de juiste plaats in de wereld innemen, kan de juiste regels van gedrag volgen en zo in het totaal van het zijnde een uitdrukking zijn van de eeuwige wet. Maar wie zich slechts beheerst in toorn, is een dwaas. Men weet immers, dat wie een vulkaan tracht te ketenen, haar uitbarsting moeilijker en zwaarder maakt. Wanneer wij zouden uitgaan van beheersing omdat deze wereld een zondenpoel is (ik gebruik uw westers begrip een ogenblik), één net van verwarring en dwaasheid, dan kunnen wij nooit de ware vrede en de ware vreugde vinden; en onze beheersing is niet een werkelijk meesterschap over ons “ik”, over onszelven, maar eerder een tijdelijk indammen van krachten, die wij toch niet kunnen bedwingen. Wanneer een vulkaan dreigt, trekt de bevolking weg naar vreedzamer oorden. Als de zon de velden verbrandt, gaan de wijzen op reis. De armen trekken eerst, als zij niet anders meer kunnen, etend aarde en slijk. Wanneer ge bemerkt, dat er in uw leven dingen zijn, die uw vreugde aan het leven bedreigen, gedachte die u voortdurend kwellen, doe als een wijze: Wacht niet, totdat ze uw leven vol van problemen hebben gesteld en daarmee elk meesterschap over uzelve hebben weggenomen. Waar machten, die gij niet kunt beheersen, buiten u zulk een situatie scheppen, is het uw volste recht om - maar bewust en een doel kiezend, dat u redelijk lijkt - weg te trekken. Het doel van het leven is de glimlach van de eenvoudige vreugde. De eenvoudige vreugde is het gouden Licht, dat de hemelen regeert, dat gestalte krijgt in goden en dat uit zich doet voortkomen de beginselen van licht en duister, van geboorte en dood. De eenvoudige vreugde van het leven - mits gezocht op beheerste wijze - is één van de grote beginselen, waarop een werkelijke beheersingstechniek kan worden opgebouwd. Een onwillige knecht kost meer aan slechte arbeid, dan hij ooit kan verdienen. Een mens, die tegen eigen wil en denken in beheersing nastreeft, schept meer onmogelijke problemen en toestanden voor zich en misschien zelfs voor anderen, dan hij ooit kan verwerken. De ware beheersing van het “ik” is gebaseerd op het ontgaan van de onnodige tegenstand, op het aanvaarden van de juiste leiding, op het kennen van de juiste vreugde. Veel heb ik in het verleden aan mijn leerlingen gezegd over deze dingen. En ik heb steeds getracht hun één bepaalde weg te tonen. Het is dáár, dat ik gefaald heb. Men heeft mij de titel van meester of wijze gegeven; maar in mijn wijsheid was ik dwaas, omdat ik maar één weg kende. Ik beheerste mij in alle opzichten buiten dit ene, dat ik mijn weg zag als de weg voor allen en niet slechts als een voorbeeld, waardoor allen hun eigen weg konden leren kiezen. Nu er een einde gaat komen aan uw eigen werken en leren op dit terrein, binnen dit verband voorlopig, zult ge zelf moeten beginnen met uw daadkracht in te zetten. Ge zult zelf uw doel moeten kiezen en uw keuze doen. Het is ons onmogelijk dit voor u te doen.
130
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 10 - SLOT. Uw leermeester, uw goeroe, heeft mij gezegd dat hij hoopt ook in de toekomst verder te gaan met u, wanneer hij - nadat de spanningen van de komende maanden voorbij zijn - weer meer tijd beschikbaar heeft. Maar hij kan u nooit de ware beheersing leren. Hij kan u alleen een weg tonen, waardoor ge uw eigen beheersing kunt vinden. De wijze leert het schrift, maar gebruikt het om zijn eigen gedachte neer te penselen. De dwaas echter leert de gedachte van anderen en acht zich een wijze. Als ge dit begrijpt, zult ge inzien, dat uit de vele mogelijkheden tot beheersing van het “ik” die werden aangesneden - want het was een inleiding - er voor uzelf enkele zijn, die ge kunt volgen. Kies dan altijd eerst die mogelijkheden, die vreugde geven. Want wat een glimlach wint, verliest het toornige gelaat. Ga vreugdig in de beheersing verder. Alleen dan, mijne vrienden, zult gij beseffen waarom ik begonnen ben met het voorbeeld van het zwijn, dat gejaagd wordt door het pijnlijk aan zijn uitsteeksel terug te trekken. Uw weg zult gij moeten gaan; het eeuwig rad wentelt voort en het spel van licht en duister wordt nooit onderbroken. De wegen, die voor u juist zijn, worden u steeds voorgehouden. Zij leven in uw gedachte en uw onderbewustzijn; zij liggen in al hetgeen gij begrijpt uit wat anderen zeggen. Leer dan dit pad beseffen en ga het, opdat ge niet pijnlijk gedreven wordt, maar zelfstandig en vrijelijk - meester over uzelve - kunt komen tot de innerlijke harmonie, waarin een beheerst lichaam en een beheerste geest tezamen worden: de bewuste mens. Hier mag ik misschien nog een opmerking plaatsen. De dwaas hoort de woorden van de wijze en zegt: “Dit hoorde ik reeds duizend malen.” De wijze hoort alle woorden, zelfs die van de dwaas; en hij vindt er het ene in, dat een vernieuwing betekent. Mijn woorden aan het einde van deze cursus bevatten voor u zeker een nieuw element, wanneer ge het wilt zoeken. Indien ge dit niet wenst, zo verontschuldig ik mij over de in uw oren ontstane algemeenheid van mijn betoog. En zo ge wenst verder te gaan, bedenk wel: Hij, die luistert, verstaat woorden in het ritselen van de bladeren en wijsheid in het kabbelen van het water. Doch wie niet hoort, zal geen wijsheid vinden, zelfs als de goden zelven spreken dat uw pad een vreugdig pad moge zijn, waarin beheersing voert tot eenheid. Enig commentaar op het voorgaande en ook op de lessen uit het verleden lijkt mij hier noodzakelijk. Ik zou dit gaarne kort doen om niet te veel tijd in beslag te nemen. Ik tracht daarom dit alles samen te vatten in stellingen. Grondstelling van alle beheersing Ware beheersing is gebaseerd op het erkennen van datgene, wat men nu en op dit ogenblik kan overmeesteren, waarbij de beheersing zelf plus de beheersingsmogelijkheid wordt uitgebreid van uit het bekende. Het streven naar beheersing moet steeds gebaseerd zijn op een doelbewust streven. Slechts hij, die een doel kent, zal n.l. op een juiste wijze beheersing zoeken en door de resultaten van deze beheersing gesterkt worden, tot hij een absoluut meesterschap over zichzelf verwerft. Alle beheersing, zowel in geest als in stof, moet voor het “ik” kenbaar zijn in resultaten. Een beheersing, die geen resultaat geeft, is waan. Alle meesterschap, dat verworven is, wordt uitgedrukt in vermogen, in kracht, in wijsheid, kortom in al datgene, wat men nodig heeft voor de vervulling van zijn taak. De juiste weg voor elke mens moet daarom zijn: het zoeken naar een beheersing, die directe voordelen met zich brengt, voor het “ik” zowel als voor anderen. Daarnaast wil ik stellen: Elke beheersing van het “ik” dient te voeren tot grotere gemeenschap van dit “ik” en grotere vrijheid van dit “ik” in de wereld rond dit “ik”. Wij zijn vrij geboren in de schepping en in de schepping kunnen wij volledig alle dingen bevatten en beseffen. Wij kunnen alle krachten en alle persoonlijkheden, alle wezens en alle stof kennen in onszelven en door onszelven, volledig en juist. Dit is slechts te bereiken, als wij de beheersing gebruiken als een instrument om onze eigen harmonie steeds te vergroten, terwijl wij haar nimmer zullen maken tot een dwangbuis of keurslijf, waarin wij ons wezen persen en het zijn noodzakelijke vrijheden ontnemen.
131
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 10 - SLOT. Alle beheersing, die moet voeren tot ontplooiing van geestelijke begaafdheid, kan worden gesteld met een vast doel. Een vast doel houdt in, dat de oefeningen gericht zijn op het doel; dat alle beheersingspogingen alleen geconcentreerd worden op die punten, die met het doel in onmiddellijk verband staan. Het is vaak goed op bepaalde punten onbeheerst te zijn om zo een grotere beheersing op andere punten te kunnen verwerven. Slechts zij, die veel hebben bereikt, kunnen op alle punten gelijktijdig meester blijven over zichzelven. Degene, die begint de weg der beheersing te gaan en een doel heeft gekozen, begrijpe wel, dat elk begin zeer zwaar en moeilijk is. De eerste pogingen tot beheersing dienen daarom te worden beperkt tot een enkelpunt. Zij dienen onafgebroken te worden voortgezet met een vast doel en met voortdurende beproevingen van het “ik”, zowel t.o.v. de beheersing als de bereiking van het doel. Terugzien is nimmer goed. Vooruitzien daarentegen wel. De vreugdigheid, waarop door de eerste spreker de nadruk werd gelegd, is hierbij zeer belangrijk. De mens, die vreugde in zich draagt, puurt krachten uit zijn omgeving. Hij puurt deze vooral uit de kosmische en lichtere krachten rond zich en zal daardoor in staat zijn niet alleen een zuiverder en beter beheersing te bereiken, maar ook alle resultaten van deze beheersing zuiverder en meer kenbaar kunnen voortbrengen dan een ander. Degene, die uitgaat van wat in de wereld rond hem is, onderwerpt zich aan een gemiddeld beeld van gemeenschappelijk denken, dat aan zijn eigen wezen vreemd is. Het is noodzakelijk bij alle strijd om het “ik” meester te worden en te leren beheersen uit te gaan van het persoonlijk standpunt en het persoonlijk leven. Beheersing is nimmer mogelijk zonder het aanvaarden van aansprakelijkheid. Geen enkele leider of leiding kan voor u de verantwoordelijkheid dragen van uw eigen streven. Een goede leraar kan u bijstaan en zal u steeds zijn krachten lenen; en zijn gedachte, indien dit noodzakelijk is. Hij kan echter nimmer voor u de verantwoordelijkheid dragen of u krachten geven, die u niet in uzelve bezit. Hij kan u slechts brengen tot het juiste gebruik ervan. Alle inzichten van beheersing der omringende wereld, zowel van stof als geest, moeten worden gebaseerd op datgene, wat men meester is in zichzelf. Een ieder, die tracht buiten zichzelf krachten, waarden etc. te beheersen, waarover hij geen beheersing heeft verworven, zal zijn eigen verwarring overdragen op de wereld buiten hem en daardoor eerder grotere ontsteltenis en verwarring doen ontstaan dan de verbetering, die hij nastreeft. Streef nimmer voor uzelve. De beheersing is onze eigen taak; de uiting echter moet buiten ons geprojecteerd worden. Alleen op deze wijze kunnen wij, door vrij te blijven van persoonlijke bestrevingen en begeerten, door onze beheersing vervuld, in feite meester blijven over onszelven en gelijktijdig in de wereld een steeds grotere eenheid met andere krachten verwerven. Hiermede heb ik getracht de voornaamste punten zowel van de voorgaande spreker als van de voorgaande lessen samen te vatten. Ik ga nu over tot het in enkele punten noemen van de voor u belangrijke en te overwegen punten in de beheersing zelfs. Ik stel daarbij allereerst: Voor de beheersing van de mens t.o.v. voeding en andere lichamelijke behoeften kan worden gezegd: Alle dingen zijn aanvaardbaar, mits wij niet verdergaan dan bijna genoeg. Elke verzadiging betekent een bezwaar t.o.v. de beheersing. Wij moeten net zover gaan, dat wij niet worden lastig gevallen door hetgeen ons zou kunnen irriteren en ons van onze weg afvoeren. Dit houdt in, dat wij zowel aan beweging, aan rust als aan voeding en andere menselijke aangelegenheden voldoende aandacht moeten besteden, maar nimmer overdreven. Wat betreft de beheersing van het “ik” moet verder worden gesteld: Elke concentratie op verschijnselen in de eigen persoonlijkheid, bepaalde tendensen daarin, voor zover deze niet in verband staan met geestelijke waarden, moet verworpen worden. Zij voert tot een te sterke concentratie op het “ik”. De daardoor ontstaande onevenwichtigheid maakt de beheersing van het stoffelijk “ik” zeer moeilijk en doet begeleidingsverschijnselen ontstaan, die de problemen sterk vergroten.
132
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 10 - SLOT. Bij alles waarin men de stoffelijke concentratie alléén niet voldoende kan volbrengen, maakt men gebruik van hulpmiddelen, die de stof biedt. Deze mogen echter - zoals u uit het voorgaande duidelijk zal zijn gebleken - nimmer bestaan uit een verzadiging, waardoor men zich van sommige dingen afwendt. Zij moet bestaan uit een concentratie op iets, wat voor het “ik” volledig aanvaardbaar en belangwekkend is. De geaardheid van dat, waarop men zich concentreert, is niet belangrijk, zolang de concentratie zelf doel is. Is de concentratie ontstaan, dan hebben wij - zelfs misschien door ons tijdelijk over te geven aan een droombeeld - een zodanige eenzijdigheid van eigen denken en wezen tot stand gebracht, dat door nu over te gaan op een voor ons belangrijk begrip, wij daarin zeer snel zullen kunnen doordringen en de vele buiten het eigen droombeeld liggende factoren practisch kunnen afwijzen. Daar het droombeeld door onszelf is gebouwd, kunnen wij dit later vernietigen. Zelfverzekerdheid en innerlijke zekerheid zijn zeer belangrijk voor elke geestelijke bereiking. Iemand, die niet zeker is van zichzelf, beheerst zichzelf niet. Hij wordt beheerst door de factoren buiten hem, die hij vreest. Zorg er altijd voor, dat ge overtuigd zijt van uw eigen waarde. Indien het niet voldoende is deze eigen waarde zelf te erkennen, schep dan desnoods buiten uzelf krachten of roep uw God of hetgeen, waarin ge gelooft aan om zo deze zekerheid te krijgen. Slechts hij, die zeker is, zet zijn voeten zeker op het pad der wijsheid. Beheersing is een middel, een instrument, niet een doel op zichzelf. Degene, die dit beseft, zal altijd zijn beheersing zo gebruiken, dat hij een maximum aan resultaten verkrijgt voor zichzelf, zowel geestelijk als stoffelijk. Beheersing van de geesten rond ons (als b.v. geesten met lager bewustzijn, duistere demonen en dergelijke) kan alleen voortkomen uit onze innerlijke zelfverzekerdheid plus de sterke concentratie op ons doel. Hoe groter hierbij onze harmonie is met de kosmos, dus met het Al-zijnde, hoe sterker onze beheersing wordt uitgedrukt. Onze eigen geestelijke kwaliteiten en capaciteiten kunnen wij in de stof eveneens stimuleren door oefeningen van concentratie plus volledig zelfvertrouwen. Al hetgeen uit de geest moet worden opgenomen - hetzij inspiratief, hetzij door waarnemingen of zelfs door trancetoestanden, alles wat samenhangt met telepathie, uittreding e.d. - moet eerst en zonder enige kritiek worden ondergaan. Eerst daarna moet het worden vastgelegd en door het gezond verstand zomede eigen begrip en streven nader worden ontleed. De ontleding mag wél worden nagegaan. Het verschijnsel zelf na te gaan, b.v. door vergelijking met andere, heeft weinig zin. Degene, die op deze wijze uit de rond hem liggende krachten en uit de in hem bestaande geestelijke mogelijkheden voortdurend nieuwe gegevens put en deze zo weet te rangschikken, dat deze zijn doel dienen, verkrijgt een evenwicht in zichzelf en een beheersing over de buitenwereld, die al zijn wensen (vooral de wensen naar harmonie) aanmerkelijk eenvoudiger in vervulling doen gaan, een grotere zekerheid geven en een zeer grote innerlijke vreugde. Indien men uittredende in de geest wordt geconfronteerd met andere geesten of entiteiten, dan is beheersing eveneens zeer belangrijk. Hij, die vreest, erkent zich als de mindere van een andere. Vrees staat niet gelijk met gezond verstand. Als gij een demon ontmoet en gij erkent de kracht ervan, dan kunt ge zonder deze demon te vrezen trachten deze te ontwijken en zo u dit niet gelukt, teruggaan in uw eigen lichaam of de sfeer, waarin ge zekerheid vindt. Dit is nuchter handelen en met gezond verstand. Zodra gij echter wegvlucht in plaats van u eenvoudig terug te trekken, erkent gij minderwaardigheid en zijt ge ondergeschikt aan dergelijke krachten. Beheers uzelf dus zo, dat ge nimmer langere tijd door schrik wordt beheerst. Tracht dit in de stof evenzeer te volbrengen als in de geest. Deze gewoonte zal u zeer te stade komen, als gij in contact komt met grotere geestelijke waarden uit andere werelden. Verder wil ik u raden: aanbid geen enkele kracht, maar voel u één met elke kracht, die in uw eigen bewustzijn hoog en edel is. Tracht deze eenheid echter te bereiken binnen het doel, dat gij op dat ogenblik nastreeft. Daardoor verkrijgt gij wat men noemt identificatie met hogere waarden, die niet alleen eigen beheersing zomede beheersing van een deel der krachten van die hogere waarden behelst, maar bovendien het “ik” op de juiste wijze doet opgaan in het grote geheel. 133
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 10 - SLOT. Waar gij aarzelt of onzeker zijt, moet als regel gelden: leg deze dingen terzijde, laat deze dingen rusten. In uzelf hebt ge een bepaalde zekerheid. Als deze zekerheid spreekt en u zegt: “Dit is goed” of “dit is noodzakelijk” of “dit is aanvaardbaar”, ga er dan op af, aarzel dan niet. Ge hébt dan in uzelve het beginsel der beheersing krachtens de overtuiging. Door dit aan te vullen met uw stoffelijke beheersing, de beheersing van eigen geest en de eventuele krachten rond u, maakt ge het u mogelijk de juiste resultaten te bereiken. Bedenk, dat alle krachten - zowel die der magie, esoterie en van zuiver religieuze waarden, als zelfs problemen als gezondheid - van beheersing afhankelijk zijn. Niet uw wereld vormt u, maar gij kunt uw wereld vormen, mits gij meester zijt over uzelf. Hoe groter uw meesterschap over uzelf is, hoe sterker uw invloed op de wereld, hoe minder deze wereld uzelf kan schaden. Ten slotte: Een volledige beheersing van het “ik” impliceert, dat dit “ik” meester is over zichzelf en over alle aspecten en effecten, die binnen dit “ik” kunnen optreden. Van buiten is geen aantasting meer mogelijk zonder de toestemming van dit “ik”. Er is geen enkele stoffelijke kracht, zelfs niet het verterend atoom, die u iets kan aandoen, indien gij volledig beheerst zijt. Dood en andere verschijnselen, die natuurlijk schijnen, wijken voor u terug. Zolang het uw eigen wezen betreft en ge dit beheerst, zijt gij meester en kunt ge de krachten toelaten u aan te tasten, maar zij zullen u nimmer zonder deze toestemming ook maar beroeren. Dit geldt eveneens in de geest. Wie zichzelf beheerst is volkomen onaantastbaar, behalve voor datgene, wat hij zoekt én de kracht, die uit de kern van de schepping zelf ook in hem leeft en hem in stand houdt. Met andere woorden: perfecte beheersing betekent, dat alleen God direct invloed op u heeft; dat al wat buiten u staat door u wordt beheerst, zover het uw eigen wezen betreft; en dat gij daaraan deel zult hebben, voor zoverre ge dit begeert of nuttig acht. Beheersing is één van de meest belangrijke dingen, die voor een mens bestaan. De u gegeven lessen hebben u een inzicht gegeven in de wijze, waarop een dergelijke beheersing o.m. ontwikkeld kan worden. Daarnaast is u gewezen op de resultaten, die met een dergelijke beheersing te bereiken zijn. Degenen, die deze cursus voor u hebben gehouden, drukken hun verzoek dan ook als volgt uit: Tracht op uw eigen wijze en volgens eigen inzicht tot vrijheid en gelijktijdig beheersing te komen. Tracht door het aanvaarden van persoonlijke aansprakelijkheid en persoonlijke consequenties in uw eigen stoffelijk leven zowel als uw geestelijke leven de voor u juiste weg te volgen, ongeacht de schijnbare kosten. Gij zult ontdekken dat degene, die de prijs niet acht, te allen tijde overwinner is en te allen tijde meester blijft. Leef bovenal vreugdig en gelukkig. Ga direct op uw doel af. Keer nimmer van een eens gekozen weg terug. Maar indien ge bemerkt dat uw doel niet voldoende is, vul het aan totdat het wel voldoende is. Alleen zo zult ge ware vruchten kunnen plukken uit hetgeen u geleerd is. Het woord is nu aan u, aan uw eigen daden en streven. PROBLEMEN I. Het stellen van een doel Wanneer wij leven in de stof of in de geest, hebben wij een zekere preferentie voor bepaalde aspecten van het leven. Voor de doorsnee-mens zal het stellen van een doel dus in de eerste plaats afhankelijk moeten worden geacht van eigen neigingen en eigen denkwijzen. Wij moeten daarbij wel dit in het oog houden: Elk doel moet tevens geestelijk zijn. Het mag dus rustig stoffelijk zijn, maar het moet een geestelijke nevenbetekenis hebben en het mag nimmer een doel zijn, dat alleen voor het “ik” zelf tot werkelijkheid wordt gemaakt.
134
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 10 - SLOT. Nu zult u zeggen: Hoe moet ik mij een dergelijk doel kiezen? Denk na. Wat interesseert u het meest? Waar houdt u zich het meest mee bezig? Is dat misschien het aspect van genezing? Of denkt u meer aan wereldvrede? Of zoudt u eigenlijk veel liever de mensen rond u een beetje vrolijker willen maken? Zoudt u voor uzelf misschien rust willen brengen? Wat wilt u eigenlijk graag doen voor uw medemensen, voor de wereld in de eerste plaats? Er zijn natuurlijk mensen, die zeggen: “Ja, maar ik heb eigenlijk geen doel.” Toch zult u door de wijze waarop u werkt, door uw liefhebberijen en de wijze waarop gij uw medemensen benadert, wel degelijk een doel nastreven. Maar u beseft dat meestal niet. Nu is dus het belangrijke om na te gaan: wat heb ik eigenlijk tot nog toe zo te hooi en te gras gedaan als een soort liefhebberij? Is dit iets, waar ik een geestelijke betekenis in vind, dat ik dus op het vlak van de geest zowel als van de stof kan nastreven? Is het antwoord “ja”, dan kiezen wij dit als een voorlopig doel. Door ons een dergelijk doel te kiezen, geven wij n.l. inhoud en richting aan ons leven, terwijl wij daarnaast bewúst iets nastreven en dus in staat zijn alles wat in strijd is met dit doel in onszelf langzaam maar zeker weg te werken of op een aanvaardbare wijze te vervormen. Het resultaat is, dat je jezelf gaat beheersen, terwijl je een doel nastreeft, dat buiten je ligt. Hoe groter de beheersing wordt van de hiermee samenhangende aspecten van je eigen bestaan, hoe meer je ook gaat beseffen, dat wat je doet niet voldoende is of niet het juiste. Je gaat je doel uitbreiden. Daarbij mag je nooit het oorspronkelijke doel geheel buiten beschouwing laten. Laten wij als voorbeeld nemen: genezing. In het begin zou je graag mensen willen genezen, omdat je het prettig vindt een ander te helpen, omdat er een zeker prestige aan vastzit als je iemand kunt genezen etc. Maar op den duur ga je begrijpen, dat ziekte en wat ermee samenhangt eigenlijk maar een klein deel is van het lijden van de mensheid. Dan mag je niet zeggen: “Ik wil geen mensen meer genezen, ik wil ze nu onderwijzen”. Maar je gaat zeggen: “Bij die genezing behoort het inzicht in de mens, waardoor je hem kunt leren, hoe hij juist moet leven.” En daarom kom je waarschijnlijk tot de conclusie, dat het noodzakelijk is die mens geestelijk te beïnvloeden. Dus het doel breidt zich uit. En als je het na verloop van tijd beziet, lijkt het alsof het is veranderd. Maar dat is niet zo. Wij zijn uitgegaan van een punt, dat onze voorkeur had, maar hebben door de praktijk geleerd daaraan steeds meer toe te voegen zonder ooit onze eigen mogelijkheden, die wij steeds practisch hebben gecontroleerd, te overschrijden. Het gevolg is, dat wij door op deze wijze een bepaalde richting te kiezen niet alleen de eigen beheersing een doel geven (waarvoor wij dus een reden hebben om het zo te doen), maar daarnaast ook een selectie mogelijk maken. Want je kunt niet alle dingen gelijktijdig beheersen en moet dus beginnen alleen die eigenschappen te beheersen, die met het doel samenvallen, terwijl wij naarmate wij verder komen vanzelf kosmischer gaan worden. Ik hoop dat ik hiermede duidelijk heb gemaakt, dat het stellen van een doel niet zo moeilijk is, maar dat men daarbij eerlijk moet zijn tegenover zichzelf en zeker ook moet nagaan wat men eigenlijk graag doet en wat men eigenlijk graag wil en aan de hand daarvan moet voortgaan. II. Wijze van beheersing Wanneer de vraag wordt gesteld: Hoe doe ik dit eigenlijk, hoe beheers ik mijzelf? dan stel ik daarmede dus: Ik weet niet waar ik moet beginnen. Want beheersing maakt een normaal deel uit van de menselijke opvoeding. Het kind leert zich in vele opzichten beheersen, het “mooie” handje te geven. Het leert lezen en schrijven, stil zitten in de bank. Op dezelfde manier leert u als volwassene u te voegen naar bepaalde regels en mogelijkheden, waartoe u een groot deel van uzelf moet terzijde stellen. Ik begin dus allereerst met de grondstelling: elke mens kent tot op zekere hoogte beheersing. Nu zijn er zeer vele factoren, die een mens moeilijk kan beheersen. Dat loopt sterk uiteen. Bij de één is het drift; bij de ander is het trots of eerzucht; bij een volgende is het luiheid; bij 135
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 10 - SLOT. weer een ander sexualiteit, enz. Vele mensen hebben een aantal eigenschappen, die zij liever niet hadden. Dan moeten wij allereerst eens uitmaken aan de hand van het zo evengestelde, “Het kiezen van een doel”, wat voor ons op dit ogenblik belangrijk is. Wat belangrijk is wordt vastgesteld. Welke eigenschappen in mijzelf, welke gewoonten in mijn leven zijn hinderlijk. Ik moet deze beheersen. Ik ga dus proberen deze te beperken of af te buigen. Een voorbeeld kunnen wij nemen door te stellen, dat iemand ontdekt dat hij bij een poging tot genezing gehinderd wordt door het gebruik van dierlijk voedsel. Nu kunnen wij zeggen: Dan moet hij dus vegetariër worden, maar dat is voor die mens niet aanvaarbaar. Want hij heeft nu eenmaal een bepaalde hoeveelheid dierlijke eiwitten nodig. Zonder dat voelt hij zich niet gezond, voelt hij zich niet “fit”. Dan is het begin van de beheersing: Wanneer ik van plan ben om mij te wijden aan genezing, zal ik mij een periode (door ervaring geleerd) tevoren onthouden van dierlijk voedsel. Ik mag dan rustig proberen voedselsoorten te vinden, die daarvoor een heel goede vervanging zijn. Maar ik houd mij aan die regel. Nog wat later kom ik tot de conclusie, dat b.v. drinken of roken schadelijk is. Dan schaf ik dat niet af; dat is niet noodzakelijk. Maar wanneer het hinderlijk dreigt te worden voor het bereiken van mijn doel, moet ik mij gedurende de noodzakelijke periode beheersen. Het eigenaardige hierbij is dus, dat mijn beheersing voortvloeit uit een behoefte-element. Een behoefte-element, dat bevestigd wordt door resultaten, of bij niet-beheersing door het ontbreken van resultaten, zodat ik een voortdurende controle op mijzelf behoud. Langzaam maar zeker gewent men dus aan het zich iets ontzeggen met een bepaalde reden. Hetzelfde kan men doen met denken. Wanneer ik tot de conclusie kom, dat woede of felheid in mijzelf tegenover anderen mij op een gegeven ogenblik de geestelijke rust ontneemt, waardoor ik niet kan genezen, mij niet kan concentreren, geen contact kan krijgen met de geest, dan moet ik trachten in de tijd, dat ik een dergelijke bezigheid wil vervullen, mij - wat er ook gebeurt - niet boos te laten maken en niet in vuur te ontsteken. Dat is lastig. Maar ik heb er een doel mee. Doordat dit doel voor mij zo belangrijk is, schep ik een behoefte-element. Dit bevordert bij mij de beperkte beheersing in dit opzicht. Is deze beperkte beheersing eenmaal geschapen - en juist doordat je resultaten aan jezelf of aan de wereld kunt tonen, waardoor je weet dat het iets betekent - dan valt je dat steeds lichter. Naarmate dit je lichter valt, ga je het verder uitbreiden. De mens, die eens dierlijke eiwitten nodig had, heeft zich eigenlijk al door zijn veelvuldige genezende bezigheden ingesteld op een semi-vegetarisch dieet. De overgang naar vegetarisme is voor die mens niet meer zo bezwaarlijk als een plotselinge verandering van zijn dieet. Iemand, die geleerd heeft zijn woede, zijn opvliegendheid, zijn vurigheid e.d. te bedwingen met een bepaald doel, zal op den duur in staat zijn - ook wanneer dit doel niet aanwezig is - door de verkregen gewoonte meester te blijven over zichzelf. Naarmate ons doel zich uitbreidt, blijken verschillende factoren in ons eigen bestaan schadelijk te zijn. En waar hierbij het behoefte-element blijft meespreken, kunnen wij ook hier betrekkelijk eenvoudig een beheersing bereiken. Soms moeten wij compenseren; d.w.z. dat een beheersing op één terrein vaak inhoudt, dat een beheersing op een ander terrein minder wordt. Maar als daaruit voor mij geen geestelijke schade voortvloeit, is dat in het geheel niet belangrijk. Mijn beheersing is in het begin dus zeker afgesteld op doelmatigheid. Hoe meer ik echter meester begin te worden over mijzelf, hoe meer mij dit voldoening geeft. En op den duur wordt de beheersing dus niet meer alleen een middel tot het doel, maar ten dele een doel op zichzelf. Het geeft mij een gevoel van vrijheid, dat ik anders niet kan bereiken en van meesterschap. Daardoor zal ik steeds verder gaan in de beheersing, die geleidelijk wordt opgebouwd, maar die uit deze geleidelijkheid steeds sneller groeit tot een meesterschap over die delen van mijn wezen, die voor mij geestelijk belangrijk zijn. Hoe meer het werk zelf direct met de geest verband houdt en geestelijke waarden daarin een grotere rol spelen, hoe sterker de beheersing zich ook zal gaan richten op het geestelijk terrein. Hierbij treedt dan in de eerste plaats een verandering van mentaliteit op. Men gaat dus 136
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 10 - SLOT. a.h.w. met andere gedachte de geest en al wat erbij hoort benaderen. Ook hier ontstaat een zeker zelfvertrouwen, dat de beheersing van het “ik”, van eigen denken en ook van de wereld van de geest aanmerkelijk bevordert. Dus: het komen tot beheersing is een logisch proces, dat psychologisch verklaarbaar is en volledig daadwerkelijk volbracht kan worden, mits men uitgaat van de punten, die met een bepaald doel en met voor het “ik” kenbare resultaten beheerst kunnen worden. III. Vrijheid en beheersing Een beheersing, die van buitenaf optreedt, kan nimmer een werkelijke beheersing zijn. Op het ogenblik, dat ik aan een dwang buiten mij gehoorzaam, is er in mij een innerlijk verzet. Het gevolg is, dat elke beheersing, die gebaseerd is op van buiten opgelegde dwang of waarden, in feite een zo grote innerlijke tegenpool schept, dat - ook al zal uiterlijk de beheersing blijken deze innerlijk nimmer bestaat. Wij kunnen daardoor dan misschien een stoffelijk beheerst-zijn bereiken, maar zullen geestelijk zo onbeheerst zijn en ons mentaal zozeer tegen deze overheersing verzetten, dat het eindresultaat nil is. Vrijheid is dus noodzaak. En deze vrijheid mag voornamelijk op de volgende wijze worden uitgedrukt: Ik moet volkomen vrij zijn van elke dogmatische stelling, onverschillig of deze ligt op het terrein van godsdienst, van filosofie, van zeden of van sociale, economische en andere wetten. De absolute verwerping van een dogma en de vervanging daarvan door eigen vrij oordeel is belangrijk en wordt op den duur noodzakelijk. Naarmate n.l. een beheersing in bepaalde aspecten wordt verkregen, zal het noodzakelijk blijken de van buiten optredende beïnvloedingen te verminderen en te negeren, ja, in sommige gevallen zelfs gedurende een bepaalde periode a.h.w. te tarten. Dit is een psychologische noodzakelijkheid, die niet alleen geldt voor de stoffelijke mens, maar evenzeer voor zijn geest, die ook tracht zich voortdurend te bevrijden van invloeden, die hij of zij voelt als een dwang van buiten. Een meesterschap over mijzelf kan ik alleen dan hebben, wanneer ik zelf beslis wat ik doe en wat ik niet doe; waarom ik iets doe en waarom ik iets laat. Alles wordt dus teruggebracht tot eigen besef en tot eigen oordeel. Het is practisch onmogelijk met deze vrijheid direct te beginnen. In de eerste plaats zal de doorsnee-mens zich in een milieu bevinden, dat een dergelijke vrijheid niet één-twee-drie toelaat. In de tweede plaats is de doorsnee-mens zozeer geschoold in bepaalde - misschien op zichzelf zinloze - regels en wetten, dat overschrijding daarvan voor hem of haar schuldgevoelens, innerlijke onrust enz. zou veroorzaken. In de derde plaats blijkt het heel vaak, dat het nemen van een bepaalde vrijheid voor anderen (voor het milieu dus) zulke grote consequenties heeft, dat men deze niet voor eigen rekening durft of kan nemen. Wij moeten dus onze vrijheid niet a-priori stellen, maar van geval tot geval a.h.w. nagaan in hoeverre zij doelmatig is. Het feit, dat wij innerlijk zeker zijn dat wij kúnnen doen wat wij willen, als het noodzakelijk is, is voldoende. De beheersing, die ik voor mijzelf vrijwillig heb gekozen in het dienen van het doel dat ik mij heb gesteld, zal echter vaak - dit heb ik zo even reeds opgemerkt in een andere beantwoording - compensatie zoeken. Als deze compensaties voor mijzelf als goed kunnen worden ervaren en mijns inziens en volgens mijn beste weten en denken geen onaanvaardbare consequenties meebrengen voor anderen, dan ben ik vrij dit te doen, ongeacht wat de wereld ervan denkt. Ik zal mijn compensaties beperken tot het uiterst noodzakelijk. Want het is mijn taak niet in de wereld een steeds grotere verwarring te scheppen, maar wel om krachtens de vrijheid die ik bezit voor mijzelf een meer vreugdig, meer harmonisch en meer beheerst leven mogelijk te maken. Op den duur blijkt, dat het begrip vrijheid in feite betekent: de vrijheid om volgens eigen ingeschapen waarden, besef en vermogen beheerst te dienen. Maar vooral in het begin zullen we ongetwijfeld ook een vrijheid voor onszelf opeisen om bepaalde dingen te nemen en op te eisen. Dit is een voorbijgaand verschijnsel en bij de bereiking van een 137
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 10 - SLOT. volledige beheersing treedt vanzelf ook op een juister begrip voor wat al dan niet binnen het doel past en de verwaarlozing van al datgene, wat er niet mee in verband staat. IV. Beheersing van gedachte Het menselijk denken is een z.g. associatief proces. Dat wil zeggen dat men niet zonder meer kan bepalen welke denkbeelden men al dan niet in zich behoudt. Uitgaande van een bepaald punt treden steeds associaties op, die niet kunnen worden onderdrukt. De beheersing van het denken kan dan ook nooit zijn gelegen in vormen van zuivere concentratie alleen. Het is vooral de keuze van de richting, in welke wij onze gedachte zullen doen gaan, die in de eerste plaats belangrijk wordt. Heb ik eenmaal de richting bepaald, waarin ik denk, dan zal het mij betrekkelijk eenvoudig zijn daarin niet passende associaties te verwerpen of - nog eenvoudiger - om te buigen, tot zij zich weer in de gekozen gedachte richting voegen. Het is een proces, dat enige training vergt. Want het van de hak op de tak denken, dat de doorsnee-mens doet (deel van het associatief proces), is een gewoonte. Het is echter geen noodzaak. Ik wil u erop wijzen, dat sommige mensen in staat zijn (vaak primitieve mensen) zich zo sterk in één bepaald probleem te verdiepen, dat zij ongelooflijke prestaties op het gebied van geheugen, van juist gerichte associaties e.d., leveren. Het is juist de veelheid van onze belangstelling, de veelheid van de indrukken, die wij ondergaan, die de gedachte zo verwarrend kunnen maken. De beheersing van gedachte zou daarom het best als volgt kunnen worden opgebouwd, waarbij natuurlijk een ieder dit op zijn eigen wijze kan toepassen en moet aanpassen aan eigen persoonlijkheid. 1. Wen u aan om bij het overwegen van een bepaald standpunt, een bepaalde situatie, een bepaald voorwerp, een bepaalde tendens, alle bijkomstige gedachten eenvoudig te aanvaarden, maar direct weer met het onderwerp zelf in associatie te brengen. Wanneer ik wil nadenken over grote geestelijke waarden en denk aan licht en dan ga denken aan de lichtrekening, dan associeer ik: “Ook het licht, dat ik ontvang, eist van mij in zekere mate een prestatie, want ik betaal daarvoor mijn rekening ook door mijn inspanning”, dan bent u weer op hetzelfde spoor teruggekomen. Doe dit regelmatig. Als u kunt elke avond, al is het maar een paar minuten. U zult dan ontdekken, dat u op den duur in staat bent heel veel storende associatieve verschijnselen eenvoudig te negeren. Zij storen u niet meer. Eerst dan komt u op een punt, waarbij de gedachte zozeer wordt beheerst, dat één richting van denken kan worden gevolgd, dat één en volledig zuivere methode van redenering en zelfs van inspiratieve ontvangst kan worden gevolgd. 2. Maak u nooit druk over het optreden van gedachte, die uws inziens niet passen bij dat, waarmee u bezig bent. Want alles wat in uw gedachte optreedt in verband met het gekozen denkbeeld, houdt voor u bewust of onbewust, direct of indirect daarmede verband. Daarom is het afbuigen de enig juiste weg. Door eenvoudig te trachten dergelijke gedachte terug te dringen veroorzaakt men een steeds sterker optreden van de afleidende gedachte, waardoor de oorspronkelijke gedachte teloor gaat. Hebt u geleerd één richting van denken te volgen, dan kunt u trachten op den duur het aantal gedachte te beperken en daardoor de intensiteit, waarmee u met geheel uw wezen - vooral ook met uw gevoel - deze gedachte ondergaat, te vergroten. Dan ontstaat o.m. het vermogen om een bepaald denkbeeld zeer sterk uit te stralen, evenals een bepaalde stemming. Het gevolg is, dat een beheersing over sfeer wordt verkregen, terwijl tevens de mogelijkheid tot telepathische contacten aanmerkelijk stijgt. 3. Heeft u ook dit gevonden, dan wil ik u als laatste punt er nog op wijzen, dat alle methoden van concentratie en contemplatie in feite het resultaat zijn van een voorgaande training. De door mij omschreven training is daarvoor wel niet de meest gebruikelijke, maar voor de westerse mens de meest praktische. Tracht nimmer alleen met uzelf bezig te zijn maar alles, wat u met uzelf associeert, over te brengen in een meer algemene zin. Wanneer u denkt “ik houd van een bepaalde mens”, probeer dit dan voor uzelf uit te breiden. Want er zijn meer mensen van welke u houdt; u houdt feitelijk van de mensheid. 138
© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 6: 1960-1961 - cursus 1 - Ontwikkeling van het IK tot beheersing Les 10 - SLOT. Wanneer u denkt “ik haat een bepaalde mens”, dan gaat u zeggen: Ik haat eigenlijk een bepaalde eigenschap; die haat ik in alle dingen, ook in mijzelf. Ik zal haar in mijzelf bestrijden. Op deze wijze kunt u door het algemeen maken van waarden, uzelf daarin voortdurend betrekken en benadert u, wanneer u ook dit beheerst, een vorm van kosmisch denken, waarbij algemene waarden, zowel uit het gemeenschappelijk bovenbewustzijn als uit andere sferen en krachten, onmiddellijk toegang vinden tot uw wezen en daarin een wijziging van eigen zienswijze of standpunt kunnen veroorzaken, zodat dit steeds harmonischer wordt met de kosmische wetgeving.
139