Les langues Une langue
Een taal
L’allemand
Het Duits
L’anglais
Het Engels
L’arabe
Het Arabisch
Le bulgare
Het Bulgaars
Le chinois
Het Chinees
Le danois
Het Deens
L’espagnol
Het Spaans
Le finnois
Het Fins
Le français
Het Frans
Le grec
Het Grieks
Le hongrois
Het Hongaars
L’italien
Het Italiaans
Le japonais
Het Japans
Le luxembourgeois
Het Luxemburgs
Le néerlandais
Het Nederlands
Le norvégien
Het Noors
Le polonais
Het Pools
Les langues Le portugais
Het Protugees
Le roumain
Het Roemeens
Le russe
Het Russisch
Le suédois
Het Zweeds
Le turc
Het Turks
Les langues
Un mot
Een woord
Qu’est-ce que ce mot signifie?
Wat betekent dat woord ?
Une phrase
Een zin
Les langues Je ne comprends pas cette phrase
Ik begrijp die zin niet
Un dictionnaire
Een woordenboek
Recherche ces mots dans un dictionnaire
Zoek die woorden op in een woordenboek
Se débrouiller
Zijn plan trekken
Tu te débrouilles bien en français
Jij trekt goed je plan in het Frans
Avoir du mal à
Moeite hebben om
J’ai du mal à comprendre les Français
Ik heb moeite om de Fransen te begrijpen
Ils parlent si vite
Ze praten zo snel
Suivre un cours d’été
Een zomercursus volgen
J’ai suivi deux fois un cours d’été en Wallonie
Ik heb twee keer een zomercursus gevolgd in Wallonië
Faire un échange
Een uitwisseling doen
Pendant les vacances da Pâques, je vais faire un échange
Tijdens de paasvakantie gai k een uitwisseling doen met een
avec une fille de Liège
meisje uit Luik
Être fort en langues
Sterk zijn in talen
Être faible en langues
Zwak zijn in talen
Elle n’est pas très forte en langues. Elle comprend assez bien
Zij is niet erg sterk in talen. Zij verstaat vrij goed Engels,
l’anglais, mais elle a du mal à s’exprimer. On la comprend à
maar ze heeft moeite om zich uit te drukken. Je verstaat haar
peine.
nauwelijks
Une langue maternelle
Een moedertaal
Les langues
Sa langue maternelle, c’est le néerlandais. Mais elle parle
Haar moedertaal is het Nederlands. Maar ze spreekt goed
bien le français.
Frans
Une langue étrangère
Een vreemde taal
Quelles langues étrangères apprenez-vous à l’école?
Welke vreemde talen leren jullie op school ?
Être néerlandophone
Nederlandstalig zijn
Être francophone
Franstalig zijn
Être anglophone
Engelstalig zijn
Être germanophone
Duitstalig zijn
Être bilingue
Tweetalig zijn
Être trilingue
Drietalig zijn
Être polyglotte
Polyglot zijn
Couramment
Vlot
Elle parle couramment l’anglais
Zij spreekt vlot Engels
Une connaissance approfondie
Een grondige kennis
Elle a une connaissance élémentaire de l’allemand, mais une
Zij heeft een elementaire kennis van het Duits, maar een
connaissance approfondie du français
grondige kennis van het Frans
Impeccable
Vlekkeloos, onberispelijk
Les langues Son français est impeccable! Elle a une très bonne
Haar Frans is vlekkeloos ! Zij heeft een zeer goede uitspraak
prononciation Un accent
Een accent
On entend bien qu’il est néerlandophone. Il a un léger accent,
Je hoort goed dat hij Nederlandstalig is. Hij heeft een licht
mais on le comprend facilement.
accent, maar je begrijpt hem gemakkelijk.
Améliorer
Verbeteren
Il faut lire beaucoup. C’est un bon moyen pour améliorer sa
Je moet veel lezen. Dat is een goed middel om je kennis van
connaissance d’une langue étrangère
een vreemde taal te verbeteren