Komt Wijsheid Met De Jaren?

  • Uploaded by: eijkman
  • 0
  • 0
  • November 2019
  • PDF

This document was uploaded by user and they confirmed that they have the permission to share it. If you are author or own the copyright of this book, please report to us by using this DMCA report form. Report DMCA


Overview

Download & View Komt Wijsheid Met De Jaren? as PDF for free.

More details

  • Words: 72,485
  • Pages: 120
op zoek naar de steen der wijzen

KOMT WIJSHEID MET DE JAREN? Hoe het verstand rijpt, terwijl de hersenen ouder worden Ons geheugen met al zijn herinneringen is misschien wel het belangrijkste van ons bestaan. Zonder geheugen

zouden we

leven zonder identiteit, zonder verleden en ronddolen als een zombie in het heden. Herinneringen kunnen we vaak heel gemakkelijk terugroepen. Maar soms zijn ze haast onbereikbaar of

verteren heel langzaam.

Herinneringen spelen in de alle-

daagse ervaringen, ingrijpende keuzen en beslissingen vaak een doorslaggevende rol. Lange tijd hebben wetenschappers geprobeerd om het mysterie van het geheugen als bron van herinneringen op te lossen. Ze dachten ook, dat bij het ouder worden de mentale functies en vooral het geheugen in verval raakten. Recente onderzoeken tonen aan, dat onze hersenen juist op rijpere leeftijd beter in staat zijn om ingewikkelde problemen en verwarde situaties te hanteren. Velen ontwikkelen in de loop der jaren zoveel kennis en vaardigheden, dat ze tot wijze en bekwame mensen uitgroeien. Allereerst gaan we na wat filosofen en psychologen over wijsheid zeggen en welke betekenis wijsheid heeft in onze en andere samenlevingen. We doen vervolgens een psychologisch onderzoek naar het geheugen als bron van wijsheid: de (neurologische) processen van de hersenen, de betrouwbaarheid van herinneringen, de broosheid

en de (on)toegankelijkheid van ons geheugen en

andere eigenschappen van het geheugen, die ons verstand vitaal houden.

Als onderdeel

van de hersenen

geheugen orde in de chaos van het

schept het

leven. Het geheugen is

altijd in beweging, het recyclet zich een leven lang, steeds op zoek naar de beste structuur om onze herinnering, kennis en vaardigheden toegankelijk te houden. Wat doen we met al onze herinneringen? We schetsen op grond van herinneringen, die ontstaan zijn uit ervaringen, een autobiografie en brengen ons eigen levensverhaal in beeld. Het leven ontwikkelt zich als een verhaal. Men is bezig met een heel intrigerende vraag wie men eigenlijk is en geweest is in de loop van de vele jaren, die nu vervlogen zijn. We kijken terug naar het verleden, maken de balans op en ontdekken dat we veel geleerd

en veel wijsheid hebben opgedaan, soms met

schande en schade. Tenslotte gaan we na hoe we onze autobiografie opbouwen, welke patronen en structuren er aan ten grondslag liggen, hoe we onze herinneringen hiervoor gebruiken of misbruiken. We achterhalen in de donkere krochten van ons geheugen wie we eigenlijk zijn, misschien wel wijze mensen. Als we wijsheid van waarde achten, dan is het ouder worden daarvoor een redelijke prijs. In feite kan het iets zijn om naar uit te kijken en ervan te genieten.

Dat zal ons

misschien in hoge mate ver-

wonderen. Maar is juist die verwondering niet het begin van wijsheid (Socrates)? Voor het samenstellen van de reader heb ik vooral uit de volgende bronnen de teksten gekozen en bewerkt: * E. Goldberg: De wijsheidparadox, ISBN 978 90 284 22155;* D. Schacter: De kunst van het geheugen, de herinnering, de hersenen en de geest, ISBN 90 414 0204 7* G. Breeuwsma, De constructie van de levensloop, ISBN 90-5352-129-1

1. wat een wijsheid!

6

Wijsheid is misschien wel een van de meest begeerde eigenschappen van ons mensen. Zeker als we in moeilijke situaties verzeild raken, roepen we nog al eens uit: ‘wat is wijsheid? ‘ We worden ook graag voor wijs aangezien. En als mensen tegen je zeggen: ‘ je bent niet goed wijs’, voelen we ons gekwetst. Mensen zijn eeuwenlang op zoek geweest naar wijsheid. En wij doen er even vrolijk aan mee. De laatste jaren is duidelijk geworden dat wijsheid alles te maken heeft met ons brein en zijn geheugen. We gaan eerst het begrip wijsheid nader omschrijven om vervolgens een verband te leggen tussen het brein en het geheugen.

2. Inspectie onder het schedeldak De bron

14

van wijsheid ligt neurologisch gezien in onze hersenen. Al onze

activiteiten staan onder de supervisie van het brein. Het geheugen speelt hierbij een eminente rol. Zonder geheugen, geen wijsheid. Gelukkig kunnen de hersenen de functies van het geheugen gemakkelijk aan. We geven twee voorbeelden. Wat doet ons brein allemaal in de eerste uren van een nieuwe morgen en wat gebeurt er allemaal in ons hoofd als we naar de TV kijken? We gaan over tot een inspectie onder de hersenpan en stellen ons de volgende vragen: wat houdt het geheugen precies in? hoe ontwikkelt het zich ? kunnen we een plaats in het brein aanwijzen waar het geheugen huist?

3. herinnering, een mentale reis door de tijd.

34

Een wereld zonder herinneringen, daarin zouden we niet kunnen leven. Maar heb ik nog wat over mijn geheugen te vertellen? Ben ik overgeleverd aan de grollen en de nukken van mijn geheugen? Zijn de herinneringen echt van ons? Gelukkig speelt de herinneraar een belangrijke rol bij het opslaan van een gebeurtenis en bij het ophalen ervan. Het herbeleven van een herinnering, vooral mooie, heeft een grote aantrekkingskracht. Herinneringen zijn niets anders dan een mentale reis, die wij door de tijd ondernemen.

4. bouwstenen van herinnering.

46

We gaan na welke bouwstenen wij ter beschikking hebben om het verleden te blijven herinneren. We nemen die bouwstenen onder de loep. Herinneringen zijn opgebouwd uit fragmenten van wat we hebben beleefd. De coderingsprocessen die hierbij een rol spelen gaan gepaard met veel neurologische activiteiten, die uitmonden in neurale representaties.

5. het wispelturige geheugen

59

Misschien is het geheugen wel het kroonjuweel van ons leven. Het is echter een kroonjuweel dat door de tand des tijds wordt aangetast. Maar dat niet alleen, het is ook een eigenzinnig kroonjuweel, dat ongevraagd veranderingen en vertekeningen aanbrengt in onze herinneringen Ons geheugen kan ook fouten maken, ons doelbewust om de tuin leiden en op het verkeerde been zetten. Wat moeten we met zo’ n geheugen als bron van wijsheid?

6. Geheugen als bron van wijsheid

81

Maar toch onze identiteit stelt niets voor zonder geheugen. Herinneringen bepalen onze identiteit en in hoge mate ons bewustzijn. Herinneringen lijken broos en onbetrouwbaar. En kunnen we onze herinneringen wel vertrouwen, als we reflecteren over onze eigen levensgeschiedenis? Herinneringen vervagen en verteren, maar niet alle herinneringen. Gelukkig maar. Herinneringen zouden wel eens een belangrijk instrument voor wijsheid kunnen zijn.

7. Mijn leven loopt wel

95

Na een psychologisch onderzoek naar het geheugen met zijn herinneringen hebben we geconstateerd dat het geheugen, hoe broos ook, een bron van wijsheid kan zijn. Maar wat doen we met al die gegevens? Het zal duidelijk zijn dat onze herinneringen in hoge mate bepalen wie we eigenlijk zijn, wat onze identiteit is. Op grond van onze herinneren, die ontstaan zijn uit vele ervaringen, proberen we ons eigen levensverhaal te achterhalen. Wie zijn we nou eigenlijk geweest in de loop van de vervlogen jaren. Onwillekeurig schrijven we dan onze eigen biografie aan de hand van herinneringen. Deze herinneringen zijn zowel bij het opslaan als bij het weer tot leven wekken, misschien wel vele malen herschreven. Soms hervinden we ook per ongeluk een herinnering of fantaseren er zo op los dat we het zelf nog gaan geloven ook.

8. Autobiografie, een verhaal apart.

111

Komt wijsheid met de jaren? Dit is in hoge mate ook afhankelijk van de manier waarop we ons eigen leven evalueren en tot een kritische bezinning komen van ons eigen levensverhaal. Wijsheid is dan ook alleen mogelijk, niet alleen als we in staat zijn om adequaat te reageren op situaties, maar ook wanneer we in staat zijn om onze herinneringen zoveel mogelijk terug te brengen naar de feitelijke gang van zaken. Het geheugen heeft er een handje van om de herinneringen te vervormen en te vertekenen. Hoewel het geheugen het predicaat verdient een bron van wijsheid te zijn, is het ook vaak een troebele bron. Niettemin kunnen herinneringen van ouderen een belangrijke bijdrage leveren aan de levensoriëntatie van de jongere generatie.

al het zijnde is geheim

Als Prikkebeen zaten ze met een schepnetje achter het zijnde aan om het te vangen, op te prikken en aan hun verzameling toe te voegen. ze hadden uren gesproken en met elkaar peinzend nagedacht, intens gezocht naar het wezen aller dingen. ze waren echte filosofen ze lieten zich niet met een kluitje in het riet sturen en met waarheden die ook nog maar half waren schoten ze ook weinig op ze waren zich bewust dat de diepste kern van het zijnde zich niet laat vangen door simpele gedachten, laat staan door woorden of neuronen Dat hielp hun gesprek vaak om zeep. Moesten ze maar genoegen nemen met het begrippenpaar: materia prima en forma substantialis, stof en geest? of toch maar quarks, moleculen en atomen of hoe die dingen ook mogen heten?

Het zijnde is een vlinder kleurrijk en toch ingetogen, zij lijdt onherstelbare schade wanneer je haar vleugels met je vingers aanraakt. Ze is zo teer, zo weerloos.

Het lukt hen niet het zijnde te vangen in hun begrippennetje. het zijnde vliegt steeds als een vlinder voor hen uit je beleeft het zijnde keer op keer en het ontglipt je alsmaar weer.

1.

WAT EEN WIJSHEID!

Al het zijnde is heilig en onaantastbaar, zo kleurrijk, zo teder en zo breekbaar. al het zijnde is geheim.

Wijsheid is misschien wel een van de meest begeerde eigenschappen van ons mensen. Zeker als we in moeilijke situaties verzeild raken, roepen we nog al eens uit: ‘wat is wijsheid? ‘ We worden ook graag voor wijs aangezien. En als mensen tegen je zeggen: ‘ je bent niet goed wijs’, voelen we ons gekwetst. Mensen zijn eeuwenlang op zoek geweest naar wijsheid. En wij doen er even vrolijk aan mee. De laatste jaren is duidelijk geworden dat wijsheid alles te maken heeft met ons brein en zijn geheugen. We gaan eerst het begrip wijsheid omschrijven om vervolgens een verband te leggen tussen het brein en het geheugen.

Bron: Piet Romein, internet; E. Goldberg: De wijsheidparadox, blz. 85-118; Wijnen/Verstraten, het brein te kaart, 127-153

wijsheidtraditie De wortels van de westerse wijsheidstraditie liggen, voor zover we weten, in Egypte en Babylon. De oudste Egyptische wijsheidsleer stamt al uit het Oude Rijk, derde millennium voor Christus. Men legde wijze spreuken vast op wanden en in Babylon op kleitabletten. De traditie is ook terug te vinden in de wijsheidsboeken van het Oude Testament. Het Griekse ‘philo-sophia’ betekent ‘wijsbegeerte’. Maar bij Homerus betekende ‘sophia’ nog de vaardigheid van de timmerman. Bij de Griekse klassieke schrijvers lag de nadruk op het kennen van natuur, mens en kosmos. Het hedendaagse onderscheid tussen filosofie en wetenschap bestond toen nog niet. Wijsheid was onverbrekelijk verbonden met handelen, gebaseerd op ervaringskennis. Je werd wijs langs de weg van praktische ervaring, niet via theoretisch denken. Het doel van de klassieke levenskunst was het verwerven van wijsheid. De Grieken en de Romeinen oefenden zich in zelfkennis, zelfbeheersing en omgaan met emoties, met de dood, met de tijd, met andere mensen. Filosofen en psychologen zijn het tot vandaag nooit eens geworden over wat wijsheid nu precies is. Plato achtte God volmaakt wijs. Een man was dus wijzer naarmate hij meer op God leek. Aristoteles meende dat het predicaat ‘wijsheid’ vooral toekwam aan mannen die de beschouwende wetenschappen beoefenden, namelijk de theologie en filosofie. De Stoa vond alleen diegenen wijs die leefden in overeenstemming met de natuur, deugdzaam, en volgens de rechte rede. Gevoelens die dat verstoorden werden onderdrukt in ‘apatheia’, gevoelloosheid. Een eeuwenlang gebruikte stoïcijnse definitie van wijsheid luidde: “de wijsheid is het totaal van de wetenschap van goddelijke en menselijke zaken”. Het was toen nog vanzelfsprekend om wijsheid en wetenschap op een lijn te stellen. De Epicuristen noemden alleen die mensen wijs die het genot als hoogste levensbeginsel kozen, om daardoor de volstrekte ‘ataráxia’, de onverstoorbaarheid, te bereiken. En dat kon ook geestelijk genot zijn. Iedere filosoof was van mening, dat mensen, die schijngeluk nastreefden of meenden te vinden in het genot van alleen materiële zaken, bezit van rijkdom, eer of respect van anderen, als dwazen moesten beschouwd worden. Voor de Romeinen hadden tradities en ervaringen uit het verleden normatieve waarde, waar je niet te lichtvaardig mee moest omgaan. Oudere personen mochten in dat verband dus op daadwerkelijk respect rekenen. Dat is prachtig verwoord

door Cicero in zijn “de senectute’. Maar hij had het alleen over de

mannelijke helft van het mensdom, en dan nog met uitsluiting van alle lagere bevolkingsklassen. Volgens Augustinus was wijsheid iets dat velen zoeken, maar weinigen vinden, en dan nog alleen maar in godvrezendheid en vroomheid. Bij Augustinus was wijsheid iets dat je van God geschonken kreeg. Voor Augustinus werd een mens niet wijzer door ouder worden, maar alleen door Gods genade. Tijdens de Renaissance zocht men opnieuw intens naar wijsheid. En spoedig daarna begon het offensief van de wetenschap, dat tot op heden voortduurt. Kant en Hegel probeerden nog wijsheid en wetenschap met elkaar te verenigen, maar tenslotte werden wijsheid en levenswijsheid door de wetenschap buiten de deur gezet, samen met andere ‘onwetenschappelijke’ zaken als intuïtie, persoonlijke overtuiging, kennisse des harten e.d. Portfolio van een wijs mens Filosofen, psychologen en andere weldenkende mensen hebben zich met de vraag beziggehouden wat nu wijsheid eigenlijk is. De bewondering voor wijze mensen is in ieder cultuur bekend. Veel wijsheid is terug te vinden in geschriften van filosofen (o.a. Confucius) en in de geschriften van religies (boeddhisme, christendom e.a.).

Men gaat er over het algemeen van uit, dat wijsheid door de meeste mensen als het felst begeerd wordt beschouwd

van

alle mentale vermogens . Als je een filosoof vraagt een lijstje te maken van kenmerken van wijze mensen, hebben die kenmerken meestal te maken met verlangen naar inzicht in het leven, vooral in de vorm van zelfkennis. Bijna altijd zullen die kenmerken uitingen zijn van levenskunst, van ervaringen van zin of zinloosheid van het leven. En omdat het leven altijd en overal anders is, is er geen algemeen beeld van wijsheid te geven. Iedere cultuur heeft andere levensidealen, en de mensen die zulke idealen het best kunnen verwezenlijken, worden in die cultuur wijs genoemd, maar in andere culturen wellicht helemaal niet. Romein noemt de volgende kenmerken van wijsheid op: •

Wijsheid heeft altijd te maken met levenswijsheid, met de

manier waarop wij met ons eigen leven omgaan, en naar andermans leven kijken. Een wijze is een persoon die weet hoe te leven. •

Wijsheid is niet hetzelfde als geleerdheid of veelweterij.

Kennis en wetenschap zijn slechts hulpmiddelen voor wijs-

gekneld door ervaringen

heid. Wetenschappers en experts kunnen situaties voor iemand verhelderen, maar niet voor hem kiezen. Dat kan de betrokkene alleen zelf doen. •

Wijsheid is geen aparte grootheid, maar is onverbrekelijk verbonden met de persoon die de wijsheid

belichaamt. En ze is altijd ad hoc, het gaat om specifieke personen en specifieke situaties. De enige uitzondering is de zogenaamde ‘eeuwige wijsheid’, een term die wel gebruikt wordt voor de allerdiepste kern die alle wereldgodsdiensten gemeen hebben. •

Wijsheid heeft vaak te maken met het begrip ‘zin’, bijvoorbeeld als geprobeerd wordt een zinvolle

benadering te vinden in levenssituaties waarin iets wezenlijks op het spel staat. Wijsheid wordt dan niet ‘bewezen’, zoals in de wetenschap, maar rechtstreeks ervaren en geaccepteerd (of — even direct — niet geaccepteerd). •

Vroeger had men gemeenschappelijk aanvaarde beelden van wijsheid, in de zin van ‘hoe te leven’.

Het individu had het gemakkelijk, hij hoefde zich alleen maar aan te passen. Maar die gemeenschappelijke visies zijn er bijna niet meer, in ieder geval niet meer in het Westen. De weg om wijs te worden bestaat nu uit het vinden van denkbeelden die door een voldoende aantal mensen gedeeld kunnen worden. (Rorty) •

Wijsheid staat altijd ambivalent tegenover moderne ontwikkelingen. Uit een gedicht van Elliot: ‘Waar is

de wijsheid die we verloren hebben door kennis? Waar is de kennis die we verloren hebben door informatie?’ Informatici (ITC-ers) kunnen daaraan toevoegen: ‘En waar is de informatie die we verloren hebben door data?’ en ‘Waar zijn de data die we verloren hebben door ruis?’ •

De filosofie, godsdiensten

en alle andere denksystemen brengen geen wijsheid. Ze leveren ons al-

leen maar bouwstenen voor wijsheid. •

Wijsheid gaat vaak gepaard met zelfkritiek en spot. Van jezelf zeggen dat je wijs bent is niet gepast.

Anderen zullen beamen of je wijs bent. Wijsheid is de vaardigheid en de kunst om in vele situaties en levensomstandigheden juist te oordelen en te handelen. Ook om in moeilijke situaties anderen raad te geven. De betekenis is dus praktisch en ethisch. In de beschrijvingen van wijze mensen komt het volgende beeld naar voren: Volgens sommigen zijn die mensen wijs, die van hun wederwaardigheden en fouten hebben geleerd.. Zij hebben genoten en geleden, keuzes gemaakt, gehandeld en de verantwoordelijkheid voor hun daden aanvaard. Wijzen hebben niet alleen hun eigen belang maar ook dat van hun medemensen bevorderd. Zij hebben zichzelf leren kennen en zichzelf geaccepteerd. Zij zijn ondanks ondervonden tegenslagen gelukkig, dankbaar, vriendelijk en niet bitter of cynisch. Ze worden niet (meer) geplaagd door onvervulde verlangens, hebben een goed geweten en de meesten zijn niet bang voor de dood. Je zou kunnen zeggen dat zij toonbeelden zijn van een geslaagd menselijk leven, de belichaming van humaniteit. De wetenschap

kan een bijdrage leveren

aan de studie naar wijsheid door empirisch cognitief-

psychologisch onderzoek, zoals we in deze cursus nog zullen zien.

Wijsheid in onze samenleving Ooit

was

het

bezit

van

alle

kennis van een cultuur

een

vorm van wijsheid. Maar dat is

nu

gewoon

niet meer mogelijk. Sterker nog, de

hedendaag-

se

dynamiek

van snelle veranderingen in onze samenleving werkt juist niet in het voordeel van oudere geleerden. Om dezelfde reden is ook het hebben van veel arbeidservaring een dubieus voordeel. De flexibiliteit die op de moderne arbeidsmarkt wordt vereist, betekent voor ouderen eerder nadeel. Langere levenservaring is in principe een wezenlijk voordeel, maar dat komt het best tot zijn recht in een samenleving waar de normen en waarden en de gedragspatronen niet of maar heel langzaam veranderen. Dus niet in onze hedendaagse samenleving. Integendeel, grotere levenswijsheid claimen omdat je 70 jaar bent, wekt argwaan, soms zelfs spot. Zo ontstaat er een paradoxale situatie: enerzijds wordt het traject ‘ouderdom’ langer omdat meer mensen in gezondheid ouder worden, en omdat men 55+ al oud gaat noemen, terwijl het anderzijds onduidelijker is geworden wat die ‘ouderen’ voor de samenleving nog zouden kunnen betekenen. Het nadenken over de betekenis van ouder worden is ver achtergebleven bij deze ontwikkelingen. De aandacht gaat sterk uit naar medische kennis van ouderdomsziekten, wetenschappelijk inzicht in gedrag en functioneren van ouderen, en naar financiering en organisatie van materiële voorzieningen. Maar er is ook behoefte aan inzicht in zinvol ouder worden. Wát wijsheid of levenswijsheid ook moge zijn, het vergt tijd. Tijd voor nadenken, bespiegelen, afwegen, enz. In de centrale domeinen van onze samenleving lijkt die tijd er niet meer te zijn. De mens wil alles steeds sneller doen en beleven. Hij wil tijd winnen, maar eindigt met steeds minder tijd. Alleen ouderen, die niet meer aan die mallemolen hoeven mee te doen, hebben nog tijd om energie te steken in wat uiteindelijk het belangrijkste is, niet alleen voor de jongeren, maar ook voor zichzelf. Ooit was de oudere mens iemand om naar te luisteren. Maar dat luisteren is niet realistisch als de ouderen niets te zeggen hebben dat betekenisvol is. Dat laatste lijkt in onze tijd vaker regel dan uitzondering te zijn. De ouderdom is helaas voor velen vaak een periode van leegte die gevuld moet worden, niet meer dan lijden aan verstrijkende tijd. De enige remedie volgens Heschel is het bestaan weer als betekenisvol te gaan ervaren. Niet je laten vermaken of het hebben van een hobby kunnen het bestaan diepte geven. Het is nodig je te verdiepen in gedachten die wat verder reiken. Je kunt dit toespitsen op de vraag ‘Wie heeft mij nodig?’. Want wanneer niemand mij meer nodig heeft, verliest mijn leven zijn betekenis. Dat gaat een stapje verder dan het gevoel ‘ergens bij te horen’. Het betekent innerlijke groei, tegen de bestaande opvatting in dat ouderdom het omgekeerde van groei is. De oudere leeftijd biedt juist veel mogelijkheden om de dwaasheden van een mensenleven af te leren, zelfbedrog te doorzien, begrip en mededogen te verdiepen, afleren te denken in termen van concurrentie. Helaas komen velen daar niet aan toe in een samenleving waarin alles alleen maar naar economisch nut wordt beoordeeld. Kort gezegd: de vraag moet niet zijn wat ik van het leven zal ontvangen, maar wat het leven, de samenleving van mij zal ontvangen. Russell zegt iets soortgelijks: menswaardig leven vergt een bron van zingeving die ons dagelijks leven transcendeert. Vanuit die bron kan op de uitdagingen van het bestaan ingegaan worden, in de hoop dat de liefde zal overwinnen. Russell heeft dat met zijn eigen levensloop geïllustreerd. Hij zag in de 20e eeuw dingen als bijgeloof, wreedheid en egocentrisme toenemen, ontwikkelde een eigen visie, en leefde naar die visie.

“Om te voorkomen dat de ouderdom een lachwekkende parodie wordt op ons voorgaand leven, bestaat er maar één mogelijkheid, een doel blijven nastreven dat zin geeft aan ons leven: zich inzetten voor mensen, groepen van mensen, een actie, sociaal, politiek, intellectueel, scheppend werk. Het is tegen de raad der moralisten in, te hopen dat de hartstochten op latere leeftijd voldoende sterk blijven om te voorkomen dat we in onszelf keren.” Simone de Beauvoir

Genialiteit en wijsheid Om wat meer grip te krijgen op wijsheid, gaan we dit afgrenzen tegenover genialiteit (creativiteit). Genialiteit en wijsheid zijn misschien wel de meest begeerde en tegelijk de meest onbereikbare eigenschappen van de mens. Zowel genialiteit als wijsheid zijn uitzonderlijke eigenschappen van de menselijke geest. Genialiteit en wijsheid kunnen zozeer afwijken van wat men in de samenleving denkt, dat men geneigd is om ze als gek af te doen: een soort gebrabbel in een onbegrijpelijke taal. Wijze en geniale mensen zijn wel hun tijd ver vooruit, maar weer niet zo ver, dat het voor de tijdgenoten onbegrijpelijk wordt. Door geniale en wijze mensen worden bestaande overtuigingen in twijfel getrokken. Geniale mensen hebben kritiek op de tijdgeest. We kunnen wijsheid definiëren als een vermogen om iets nieuws te ontwikkelen en dit met het oude in verband te brengen, om eerdere ervaringen toe te passen voor de oplossing van een nieuw probleem. Deskundigheid is een concrete vorm van wijsheid. Het is een vermogen om het nieuwe met het oude te verbinden, om overeenkomsten te ontdekken tussen nieuwe en al eerder opgeloste problemen. Deskundigheid vereist niet alleen een diep inzicht de aard der dingen, zoals bij talent en creativiteit, maar ook een vermogen om problemen op te lossen en het besef van wat men moet ondernemen om bepaalde dingen te veranderen. Genialiteit is een talent

om iets volkomen onbekends verrassend bloot te leggen en het te begrijpen.

Talent definiëren we met de begrippen nieuwheid en creativiteit. Talent is het vermogen om op een bepaald gebied een werkelijk nieuwe inhoud te ontdekken die radicaal afwijkt van het gangbare: nieuwe ideeën, nieuwe kunstvormen, technologie, producten, nieuwe sociale structuren enz. Is wijsheid en genialiteit in hun zuivere vorm slechts weggelegd voor een ‘ happy few’? Gelukkig komen wijs-heid en genialiteit in diverse vormen voor. Het zijn niet slechts hoogontwikkelde uitingen van enkele zeer wenselijk eigenschappen, maar ze kunnen zich ook manifesteren in alledaagse vormen. Er is een schaalverdeling mogelijk in de begrippen wijsheid en genialiteit. Je kunt stellen dat wijsheid een uitzonderlijke vorm van deskundigheid is en genialiteit een uitzonderlijke vorm van talent. Talent/genialiteit en deskundigheid/wijsheid vormen een eenheid en een tegenstelling. Ze vormen twee fasen in onze levenscyclus. Talent is een belofte en deskundigheid een verwerkelijking. Genialiteit is iets van de jongere generatie (± 40 jaar), wijsheid van de rijpere leeftijd als loon voor de oude dag. De overtuiging dat zoeken naar iets nieuws kenmerkend voor de jeugd is en wijsheid een kenmerk van ouderen wordt volgens de experimenten van Heckhausen, Dixon en Baltes ondersteund. Baltes en Smith definiëren wijsheid als ter zake

boekenwijsheid

kundigheid: een ‘hoogontwikkeld vermogen om met de meest fundamentele, pragmatische aspecten van het leven om te gaan’, waarbij belangrijke, maar onzekere levenskwesties een rol spelen. Overvloedige feitenkennis en overvloedige methodische kennis en vaardigheden zijn belangrijke voorwaarden om wijs te zijn. En dat

boekenwijsheid

betekent dus ook, dat we een lang leven nodig hebben om wijs te kunnen worden. Als wijsheid/deskundigheid met de loop der jaren toenemen, hoe is dit te rijmen met de veronderstelling dat onze mentale vermogens (geheugen., concentratie) bij veroudering afnemen? Hoe is het mogelijk dat onze hersenen bepaalde vormen van veroudering weerstaan? Wijsheid in alle soorten Welke neurale processen zorgen ervoor, dat wijsheid/bekwaamheid de verwoestende effecten van veroudering op de hersenen afweren en weerstaan?

1

Een van de mentale eigenschappen die hierbij een rol spelen is : patroonherkenning als eigenschap van 1

Blz 24; blz. 91

het geheugen. Dit is het vermogen van de hersenen om een nieuw object of probleem te herkennen als iets wat al bekend is van een ‘soortgelijk’ object of probleem. Dit vermogen is fundamenteel. Als we niet tot probleemherkenning zouden kunnen komen, zou elk object, gebeurtenis en probleem volkomen nieuw zijn. Bepaalde vormen van patroonherkenning als vermogen van de hersenen vind je terug bij alle zoogdieren, ook in een vroegtijdig stadium van ontwikkeling. Andere vormen worden later aangeleerd. Door de omgeving wordt het vermogen tot patroonherkenning geactiveerd. Wanneer bepaalde prikkels van buitenaf ontbreken worden bepaalde patronen niet in werking gezet. Wijsheid is een veelvormig begrip in verband met patroonherkenning. Zo kun je de volgende onderscheidingen maken: *

de wijsheid van het phylum: omvatten de vormen van patroonherkenning die automatisch worden

geactiveerd door bepaalde prikkels of situaties. Het is de evolutionaire ervaring van de zoogdieren in een tijdspanne van miljoenen jaren en is bij de mensen terug te vinden in basale emotionele reactiepatronen en basale zintuiglijke onderscheidingen. Deze patronen zijn opgeslagen in onze hersenen en zijn gevuld met wijsheid van zoveel jaren die liggen opgesloten in de collectieve ervaring van alle zoogdieren, zoals bijvoorbeeld de overleving van de soort of bepaalde neurale processen in de visuele cortex, die zo afgestemd zijn dat ze op specifieke eenvoudige kernmerken van de omgeving reageren. *

de wijsheid van de soort: komt tot uitdrukking in patronen om de wereld te analyseren op een wijze die

in onze cultuur aanwezig is. Deze wijsheid omvat duizenden jaren ervaring en heeft vorm gekregen in o.a. taal, kunst, religie, muziek. De mensen als soort profiteren in toenemende mate van de kennis die door de menselijke samenleving in de loop der tijden is opgebouwd. Deze kennis wordt in symbolische vorm zoals in taal, kunst opgeslagen en overgedragen van generatie op generatie via bijvoorbeeld leren en training.

hoe wijs zijn we als mens Een voorwaarde voor wijsheid is, dat je de beschikking hebt over een repertoire van patronen, die je in staat stellen nieuwe problemen, situaties, objecten en ervaringen als min of meer vertrouwd te herkennen. Door de cultuur zijn we in staat om wijsheid te verwerven, die de capaciteit van een enkel brein verre te boven gaat. Taal is een van de belangrijkste instrumenten van kennisoverdracht. -

Met taal kan men juiste of onjuiste uitspraken doen, of uitspraken waarvan je niet zeker weet of ze

waar/onwaar zijn. Daardoor kan men met taal vorm geven, niet alleen aan alles wat er bestaat, maar ook aan wat er nog zal gebeuren. Men kan met taal anticiperen op de toekomst: wat er zou kunnen zijn, wat men wil dat er is of juist niet er is. Taal schept symbolische modellen van een wereld niet alleen zoals die is, maar ook van een wereld die men zou wensen. Al deze functies staan in wisselwerking met de zogenaamde leidende functies van de grootste hersenkwabben voor doelgericht handelen. -

Taal vormt ook onze kennis door aan de wereld bepaalde patronen op te leggen, waardoor de wereld

niet ontaardt in een wirwar van ongelijksoortige indrukken. Door de taal maken we ons meester van een taxonomie, een methode om talloze dingen, gebeurtenissen, ervaringen, die we in confrontatie met de wereld tegenkomen, in een systeem van categorieën onder te brengen, waardoor onze wereld stabiel en hanteerbaar wordt. -

Taal is ook een uiting van collectieve ervaringen van eeuwenlang (verhalen bijvoorbeeld).

-

Door taal leren we welke onderscheidingen een belangrijke rol spelen en welke niet.

-

Taal is ook prescriptief en niet alleen verklarend. Taal stelt ons ook in staat een besluit, een keuze te

nemen over hoe we zullen (moeten) handelen. Een grote hoeveelheid hersenen spelen bij taal een rol. Taal is niet netje gelokaliseerd in een specifiek

taalgebied. De verschillende aspecten van de taal zijn over verschillende corticale gebieden van de neocortex verspreid. *

de wijsheid van de groep

Dat is een verzameling patronen: vaardigheden en bekwaamheden die tot een bepaalde groep mensen behoort, bijvoorbeeld kunstenaars, technici, wetenschappers. Daardoor wordt men in staat gesteld om zeer complexe taken uit te voeren. *

de wijsheid van het individu

Van de vorige soort wijsheden maakt de mens volop gebruik en komt zelf tot vaardigheden die specifiek zijn voor zijn ontwikkeling en waaraan hersenprocessen ook verbonden zijn. De hersenen worden als het ware voorgeprogrammeerd voor bepaalde soorten probleemherkenning, maar niet voor andere. De hersenen zijn dus in staat

om grote hoeveelheden informatie op te

slaan over feiten en regels, die niet bij voorbaat duidelijk zijn, maar die door leren en persoonlijke ervaring worden verworven of worden ontleend aan de cultuur. Hoe kan dit? De evolutie heeft echter dit probleem opgelost. De oude subcorticale structuren worden uitgerust met onveranderlijke informatie (wijsheid van het phylum). Deze gebieden worden rechtstreeks betrokken bij de zintuiglijke prikkels: horen, zien, voelen. Ook de motorische cortex is in hoge mate voorgeprogrammeerd. Daartegenover zijn de corticale gebieden, die het

verst ontwikkeld

zijn en in de evolutie het laatst ontstaan zijn het minst voorgeprogrammeerd. De evolutie van de hersenen wordt als volgt gekarakteriseerd: er is een

geleidelijke overgang van een voorgeprogram-

meerd ontwerp naar een ampel bij voorbaat vaststaand ontwerp. De hersenen bezitten het vermogen om hun eigen ontwerp (software) te maken. Daardoor zijn we in staat om te overleven in een steeds ingewikkelder en niet voorspelbare wereld. De verst ontwikkelde heteromodale associatiecortex lijkt niet op een lappendeken van kleine hersengebieden, die elk verantwoordelijk zijn voor een beperkte functie. Ze is uiterst interactief en over een groot gebied verspreid. Deze associatiecortex breidt zich continu spontaan uit, en dus niet volgens een voorgeprogrammeerde orde. De evolutie heeft in de hersenen een ruimte uitgespaard voor een zogenaamde ‘ tabula rasa’ (onbeschreven lei), een niet voorgeprogrammeerd gebied, die voorzien is van een verfijnd neuraal vermogen om ingewikkelde zaken van welke aard dan ook te verwerken. Zo vult de hersenen uit zichzelf dit gebied van de tabula rasa. Wijsheid en geheugen We spreken van wijsheid als een vermogen om de verworven kennis en vaardigheden toe te passen op een andere soortgelijke situatie of probleem. Hierbij speelt het geheugen een belangrijke rol. We gaan nu eerst na wat het geheugen nu eigenlijk is, hoe het functioneert als onderdeel van het menselijke brein. Wat is geheugen? Geheugen is het vermogen informatie op te slaan en weer op te roepen. Zonder geheugen zouden we niet kunnen zien, luisteren of denken. We zouden geen taal hebben om onszelf kenbaar te maken, noch enig besef van persoonlijke identiteit. Kortom, zonder geheugen zouden we functioneren als planten en intellectueel dood zijn.

2

Geheugen is een eigenschap van de hersenen om de evolutie te comprimeren binnen de levensloop van een individu. Via de evolutie passen achtereenvolgende generaties zich aan bij veranderende omstandigheden. Dat komt omdat individuen die genetisch het best zijn toegerust voor de eisen die de omgeving stelt, een grotere kans hebben om zich voort te planten en zo hun erfelijke eigenschappen door te geven aan volgende generaties . Door het geheugen 'uit te vinden' kunnen mensen zich ook tijdens hun leven aan de omgeving waarin ze functioneren, aanpassen. Dit gebeurt door een leerproces waarvan de resul2

Zie ook blz.35

taten worden vastgelegd in het geheugen. In principe werkt het geheugen tamelijk eenvoudig: er worden associaties gevormd tussen dingen die we ervaren en doen. Die associaties worden opgeslagen in de vorm van veranderingen in de verbindingen tussen neuronen (representaties of neurale patronen). Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Ieder dier beschikt over zintuigen om zijn omgeving waar te nemen en over spieren om daarop te reageren. Om te overleven moeten waarneming en actie goed aan elkaar gekoppeld zijn. Die koppeling vindt plaats via de neuronen van het zenuwstelsel. Prikkels uit de omgeving worden via de zintuigen omgezet in neurale signalen (actiepotentialen) en via uitlopers (axonen) doorgegeven aan volgende neuronen. Als het signaal ten slotte aankomt bij de neuronen die contact maken met de spieren, dan volgt een reactie op de waarneming. We spreken van leren, als het herhalen van een prikkel leidt tot een verandering in de reactie. Als een duif bijvoorbeeld merkt dat het pikken naar een rood knopje tot gevolg heeft dat er een paar graankorrels in een bakje vallen, dan zal hij steeds vaker op dat knopje gaan pikken. De duif heeft geleerd dat pikken op het knopje ervoor zorgt dat hij voedsel krijgt. Dat is in het brein vastgelegd, doordat de neuronen die geactiveerd worden door het zien van het rode knopje hun signalen sterker doorgeven aan de neuronen die aanzetten tot het pikken. Leren leidt dus tot veranderingen in de verbindingen tussen neuronen. Al die veranderingen samen vormen het neurale geheugen. Het geheugen: veranderingen in het brein door ervaring (leren) Het geheugen is eigenlijk eenvoudig, maar de uitwerking ervan is heel ingewikkeld. Enerzijds komt dat omdat het brein een complex systeem is. Het brein bestaat uit vele tientallen met elkaar verbonden deelsystemen die gespecialiseerde functies vervullen. We moeten zien te achterhalen wat de rol is van al die deelsystemen bij het realiseren van geheugenfuncties. Bovendien is er de vraag wat er precies verandert in de verbindingen tussen neuronen. Verandert er iets in de synaps die de verbinding vormt of in de hoeveelheid neurotransmitters die zorgen voor de overdracht van informatie? En wat is het verloop van die veranderingen in de tijd? Het geheugen is zo ingewikkeld, omdat onze wereld zo complex is. Om ons aan te passen aan de wereld, moeten we van alles en nog wat leren. Naast vele tienduizenden feiten (woordbetekenissen, pincodes, dat water ijs wordt als het vriest, enzovoort), leren we talloze cognitieve, motorische en sociale vaardigheden (zoals rekenen, autorijden en hoe we een computer moeten gebruiken). We onthouden hoe mensen of voorwerpen eruitzien, zodat we ze later herkennen en adequaat reageren. En we herinneren ons ervaringen uit onze kindertijd, gebeurtenissen die we gisteren meemaakten en wat we later vandaag nog moeten doen. Worden al deze dingen in één geheugen opgeslagen of zijn er vele soorten geheugens? Gelukkig zijn de hersenen ook complex, zodat ze de functies van het geheugen gemakkelijk aan kunnen; We geven twee voorbeelden. Wat doet ons brein allemaal in de eerste uren van een nieuwe morgen; wat gebeurt er allemaal in ons

hoofd als we naar de TV kijken? We gaan nu over tot een

inspectie onder de hersenpan.

inspecteur

Bestaat er een geheim onder de oppervlakte van het menselijke doen? Of zijn de mensen precies zoals hun handelingen, die zo waarneembaar zijn, het laten zien? Het is uiterst merkwaardig, maar het antwoord verandert bij mij met het licht dat op de stad en de Tejo valt. Is dat het betoverende licht van een zinderende dag in augustus, dat heldere, scherp gesneden schaduwen

voortbrengt,

dan

komt

de

gedachte aan een verborgen menselijke diepte me vreemd voor en als een curieus en ook ontroerend fantasma, een luchtspiegeling zoals die zich vertoont wanneer ik te lang naar de in dat licht bliksemende golven kijk. Hangt er daarentegen op een sombere dag in januari een koepel van schaduwloos licht en saai grijs boven de stad, dan ken ik geen zekerheid die groter kan zijn dan deze: dat al het menselijke doen slechts een hoogst onvolmaakte, bijna lachwekkend machteloze uitdrukking is van een verborgen innerlijk leven van onvermoede diepte dat naar de oppervlakte dringt zonder die ooit ook maar in de verste verte te kunnen bereiken. En bij die merkwaardige, verontrustende onbetrouwbaarheid van mijn oordeel komt nog een andere ervaring die, sinds ik haar heb leren kennen, mijn leven telkens weer in een verwarrende onzekerheid dompelt: dat ik in deze kwestie, waarbuiten voor ons mensen eigenlijk niets belangrijkers kan bestaan, evenzeer aarzel als het om mijzelf gaat. Wanneer ik namelijk voor mijn favoriete café zit, me koester in de zon en naar het heldere, op het geluid van een kerkklokje lijkende lachen van passerende senhoras luister, dan komt het me voor alsof mijn gehele innerlijke wereld tot in de donkerste hoek gevuld en mij door en door bekend is omdat ze geheel opgaat in die aangename gewaarwordingen. Maar schuift er dan een onttoverende, ontnuchterende wolkendeken voor de zon, dan ben ik er opeens zeker van dat er in mij verborgen diepten en ondiepten zijn waaruit nog onvermoede dingen zullen losbarsten die mij met zich mee kunnen sleuren. Dan reken ik vlug af en zoek haastig naar afleiding, in de hoop dat de zon spoedig opnieuw te voorschijn komt en de rustgevende oppervlakkigheid tot haar recht laat komen. Paul Mercier, nachttrein naar Lissabon

2.

INSPECTIE ONDER DE HERSENPAN

De bron van wijsheid ligt neurologisch gezien in onze hersenen. Al onze activiteiten staan onder de supervisie van het brein. Het geheugen speelt hierbij een eminente rol. Zonder geheugen, geen wijsheid. Gelukkig kunnen de hersenen de functies van het geheugen gemakkelijk aan. We geven twee voorbeelden. Wat doet ons brein allemaal in de eerste uren van een nieuwe morgen en wat gebeurt er allemaal in ons hoofd als we naar de TV kijken? We gaan over tot een inspectie onder de hersenpan en stellen ons de volgende vragen: wat houdt het geheugen precies in? hoe ontwikkelt het zich ? en kunnen we een plaats in het brein aanwijzen waar het geheugen huist? Goldberg; 33- ev; hoofdstuk 14; 119 ; Wijnen/Verstraten 47-59; vd laan, hersengeheimen129-132 ontwaak Laten we eens kijken wat onze hersenen allemaal verstouwen, wanneer we ’s morgens ontwaken en tot activiteit komen? De wekker is zojuist afgegaan en heeft een ruwe aanval gedaan op je hersenstam, je thalamus en je auditieve cortex. Het geluid maakte je wakker uit een diepe slaap, en dat betekent dat het auditieve signaal op de een of andere manier een specifiek gedeelte van de hersenstam heeft geactiveerd, de reticulaire formatie, verantwoordelijk voor de algemene toestand van al dan niet wakker zijn. Als het een ander geluid was geweest - een blaffende hond, de sirene van een brandweerauto, vallende regendruppels - dan zou je geërgerd hebben gezucht en weer in slaap zijn gevallen. Maar nu doe je met tegenzin je ogen open. Je auditieve cortex heeft, met behulp van enkele nuclei in de thalamus, de bron van het geluid herkend: het is de wekker. En je frontale hersenkwabben, het superego van de hersenen, vertellen je dat dit van belang is en dat je moet opstaan. Je stapt uit bed en je kijkt uit het raam. Je bent nog maar nauwelijks wakker, maar je visuele cortex is al aan het werk en maakt het je mogelijk de zonnige ochtend op prijs te stellen. Denk niet dat dit vanzelfsprekend is. Wanneer de visuele cortex is beschadigd, ontstaat corticale blindheid, ook al werken je ogen nog prima. Het is zonnig buiten en je krijgt meteen goede zin. 'Goede zin krijgen’ betekent dat je frontale linkerhersenkwab actief is, aangezien die verantwoordelijk is voor positieve gemoedsaandoeningen. Het houdt waarschijnlijk ook in, dat een bepaald biochemisch systeem in de hersenen in werking treedt, namelijk de neurotransmitter dopamine. Als je de badkamer binnenloopt, zie je de vertrouwde dingen: je tandenborstel, je tandpasta, je mondwater, de spiegel. Vertrouwd? Natuurlijk, je weet precies welke dingen dit zijn. Dingen herkennen als objecten met betekenis zou echter niet mogelijk zijn zonder een hersengebied in de linkerhersenhelft, ongeveer tussen de occipitale en temporale kwabben, dat de visuele associatiecortex wordt genoemd. Dit deel van je hersenen is hard aan het werk, ook al maak je moeiteloos en nonchalant je toilet en ben je misschien nog niet eens helemaal wakker. Als dit deel van de hersenen beschadigd was, zou je wel dingen zien, maar er niet in slagen ze als vertrouwde, betekenisvolle objecten te herkennen. Je steekt je hand uit naar de tandenborstel met een kans van negen op een dat dit je rechterhand is, want ongeveer 90 procent van de bevolking is rechtshandig. De motorische cortex in je linkerhemisfeer (de zenuwbanen tussen de hersenen en het lichaam kruisen elkaar meestal) komt snel in actie, net als je kleine hersenen (cerebellum) en je basale ganglia. Zonder deze hersenstructuren zou zelfs de simpelste, meest automatische en moeiteloze beweging onmogelijk zijn. Je pakt de tandenborstel - het lijkt een simpele handeling, ondanks al deze neurale commotie - en kijk eens aan, je doet het goed: je pakt de tandenborstel beet bij het handvat en niet bij de borstel zelf. Maar om deze belachelijk eenvoudige handeling uit te voeren moest een complexe neurale machinerie in werking treden. Het is niet genoeg het object te herkennen, je moet ook weten hoe je het moet gebruiken. De kennis van het motorische programma die dient voor het gebruik van alledaagse objecten is opgeslagen

in de pariëtale kwab, grotendeels in de linkerhersenhelft. Beschadiging van dit gedeelte van de hersenen door een beroerte of de ziekte van Alzheimer leidt vaak tot ideationele apraxie. De patiënt verliest het vermogen alledaagse objecten in overeenstemming met hun functie te gebruiken en begint ze in plaats daarvan naar willekeur te manipuleren, net als een nieuweling uit een andere cultuur waar het object niet bestaat, zodat de betekenis ervan niet kan worden herkend. Jouw neurale machinerie is echter in topvorm, en nadat je klaar bent met je toilet trek je je kleren aan. Buiten komt de stad of dorp tot leven: op een nabijgelegen bouwplaats begint luid muziek te schallen en komt binnen via je keukenraam. 'Wat een herrie,' moppert je temporale rechterkwab, verantwoordelijk voor het verwerken van muziek, en doet je terugdeinzen. Strikt gesproken vormt de temporale rechterkwab het esthetische oordeel, maar je linkerhemisfeer zet het om in woorden. Tijd voor een broodje en een kop koffie en natuurlijk de ochtendkrant. Bij het doorlezen van de voorpagina is je linkerhemisfeer druk in de weer. De temporale linkerkwab verwerkt en begrijpt zelfstandige naamwoorden, de frontale linkerkwab verwerkt en begrijpt werkwoorden, en de pariëtale linkerkwab verwerkt grammatica. Ondertussen gaat je prefrontale cortex verwoed na wat het nieuws van een op handen zijnde recessie voor je inkomsten betekent. De AEX is al drie dagen achter elkaar gedaald, evenals de Dow Jones-index. Je weet nog wat de kranten een paar dagen geleden schreven toen de beurskoersen nog gunstig waren, en dat betekent dat je hippocampi, in tegenstelling tot je aandelenportefeuille, nog steeds in orde zijn. De hippocampi zijn natuurlijk van doorslaggevend belang voor het opnemen van nieuwe informatie. Ondanks de zonnige lenteochtend bracht de aandelenbeurs je tijdelijk in een slechte, rusteloze stemming, en je amygdala, verantwoordelijk voor emoties, licht even op. Terwijl je

naar buiten loopt, bedenk je

koortsachtig hoe je moet goochelen met vijf besprekingen en drie telefonische vergaderingen die voor vandaag op het programma staan. Je prefrontale cortex, verantwoordelijk voor het organiseren van de dingen in de tijd, is hard aan het werk en probeert het bijna onmogelijke te doen: acht activiteiten met de nauwkeurigheid van een uurwerk en zonder ruimte voor rust op elkaar te laten volgen. Zo gauw je buiten komt, zie je een onbekend gezicht. Een nieuwe bewoner? Je rechterhersenhelft heeft het gezicht al geanalyseerd en geconcludeerd dat het onbekend was. Je stapt in je auto en kijkt op je horloge. Je pariëtale kwab neemt het schermpje snel in zich op. Je komt min of meer op tijd. Maar terwijl je op het punt staat een zucht van verlichting te slaken, merk je dat je net een verkeerde afslag hebt genomen. Je herneemt je en je probeert de auto weer op de goede weg te krijgen. Dat vergt een gecoördineerde actie van de frontale kwab (gebeurtenissen ordenen in de tijd) en de pariëtale kwab (ruimtelijke informatie). Je hebt het gehaald. Je hersenen kunnen zich enkele kostbare minuten lang ontspannen terwijl je op de lift wacht. Dus wat is hier gaande? Je werkdag is nog niet eens begonnen, en je hersenen zijn al flink aan het zwoegen geweest. Die enkele alledaagse, moeiteloze, routinematige ochtendactiviteiten vergden de inzet van vrijwel elk hersengedeelte. Dit is maar een grove simplificatie van een verslag van een ochtend in het leven van de hersenen. Er zijn maar enkele belangrijke solisten uit het cerebrale orkest belicht. In werkelijkheid was bij iedere fase van het verslag naast de solisten een ontelbaar aantal ondersteunende spelers betrokken, die zich allemaal versmelten tot een complex en ingewikkeld geheel dat op elk moment van ons leven weer anders is en waarvan de opeenvolgende momenten soepel in elkaar overgaan. Onschuldig tv kijken Laten we de vele aspecten van de geest en dus van de hersenen die in harmonie samenwerken concreet maken door eens de volgende activiteit te analyseren: gewoon televisiekijken op een zaterdagavond. Je zit in je woonkamer en eigenlijk doe je niet veel. Je hond ligt

aan je voeten te dutten. Je

geniet van je koffie. Je luiert maar wat en kijkt ontspannen naar de TV. Tijdens dit verrukkelijke nietsdoen zijn je hersenen druk aan het werk met complexe en soepel verlopende activiteiten, ook al doe jij ogenschijnlijk niets. Je visuele en je auditieve cortex zijn bedrijvig in de weer met het verwerken van de beelden op het scherm en van de stem van de

en bij de hond spelen zich natuurlijk ook allerlei hersenprocessen af

Sacha de Boer, die het laatste nieuws voorleest. Voor het simpele opmerken van signalen zijn de oudere, subcorticale structuren in de hersenstam en de thalamus wellicht voldoende; de neocortex speelt daarbij geen speciale rol. Maar dit is zeer betekenisvolle informatie en dus is de neocortex er wel bij betrokken. Zeker, het nieuws over een spannende confrontatie aan de andere kant van de wereld in je opnemen vergt de inzet van een groot deel van je hersenen. De verbale inhoud van het nieuws activeert je linkerhemisfeer. (Hierbij gaan we ervan uit dat je rechtshandig bent, en als je linkshandig bent, heb je nog steeds een kans van ongeveer 6 op 4 dat voornamelijk je linkerhemisfeer verantwoordelijk is voor taal.) Het nieuws zet eerst het deel van de temporaalkwab aan het werk dat de bovenste temporale gyrus wordt genoemd en dat verantwoordelijk is voor de waarneming van stemgeluiden, en vervolgens een groot deel van de rest van de linkerhemisfeer. 3

Taal is een cultureel instrument van een ongelooflijke complexiteit en veelzijdigheid. We zien taal vaak als een communicatiemiddel. Dat is ook zo, maar ze is veel meer. Taal is een middel om concepten te creëren en om informatie te comprimeren, en dat stelt ons in staat complexe informatie in compacte codes te representeren. De hersenmachinerie van de taal is in hoge mate over de hersenen verspreid. De betekenis van woorden voor objecten (zelfstandige naamwoorden) opgeslagen in de temporale linkerkwab, dichtbij de visuele cortex. Dat is zinvol, onze mentale representaties van objecten zijn grotendeels gebaseerd op het gezichtsvermogen. De betekenis van woorden voor handelen (werkwoorden) wordt opgeslagen in de frontale linker kwab, dichtbij de motorische cortex. Ook dit is zinvol: bij onze mentale representaties van aangeleerde bewegingen zijn die delen van de hersenen betrokken. Complexe formuleringen die verbanden leggen, worden verwerkt in het deel van de linkerhersenhelft waar de temporale en pariëtale kwabben samenkomen - de linker angulaire gyrus. Jouw

gezichtsveld

is goed in orde, links, rechts en in het midden. Daarom kun jij het hele televisie-

scherm zien en de belangrijke details volgen. Het vermogen een visueel tafereel dat rijk is aan details te overzien en belangrijke informatie te onttrekken aan welke plek in de omgeving dan ook, wordt geregeld door een gebied in de frontale kwabben dat frontale oogvelden wordt genoemd. Terwijl jij het commentaar van de nieuwslezer verbindt met de beelden op het scherm, vuren zij energiek hun signalen af. Door dat te doen verwerk je de specifieke visuele beelden op het scherm. Je herkent hen als representaties van betekenisvolle objecten: huizen, auto's, voetbal... en helaas ook tanks, brand en dergelijke. Dit zet een ander deel van de visuele cortex in werking, namelijk je visuele associatiecortex die zich, zoals we al hebben vermeld, grotendeels in de linkerhemisfeer bevindt. Je ziet ook lachende , angstige , opgewekte of boze gezichten, gezichten van onbekende mensen in een ver land. Terwijl je naar hen kijkt en probeert een glimp op te vangen van de geest achter die gezichten, is de temporale kwab van je rechterhemisfeer hard aan het werk. Men heeft aangetoond dat dit hersengedeelte verantwoordelijk is voor gezichtsherkenning. Maar merkwaardig genoeg wordt het gezicht van de nieuwslezer Sacha de Boer voornamelijk door je linkerhemisfeer verwerkt. De hersenen kennen een eigenaardige taakverdeling. De rechterhemisfeer is beter in staat om te gaan met nieuwe, onbekende informatie, en de linkerhemisfeer is beter in staat om te gaan met vertrouwde informatie. Dit geldt voor de meeste soorten informatie, zodat de gezichten van onbekenden worden verwerkt in de rechterhemisfeer en de gezichten van publieke personen of familieleden en vrienden die je voortdurend tegenkomt in de linkerhemisfeer. Terwijl het verslag van het 'laatste nieuws' vordert, verschijnt er een kaart in de rechterbovenhoek van het televisiescherm om de plaats van de gebeurtenissen aan te duiden. Die stelt je ruimtelijke, pariëtale kwab in werking op het verbindingspunt met de visuele, occipitale kwab. Neurowetenschappers maken onderscheid tussen twee visuele systemen in de hersenen, namelijk dat van 'wat' en dat van 'waar'. Het 'wat'-systeem, Sacha de Boer, dank zij je visuele cortex, geplaatst in je linkerhemisfeer

gelegen op het verbindingspunt tussen de occipitale en temporale kwabben, is verantwoordelijk voor objectherkenning. Het 'waar'-systeem, op het verbindingspunt tussen de occipitale en pariëtale kwabben, is verantwoordelijk voor informatie van plaats.

Terwijl de visuele beelden en het verhaal van de verslaggever zich naadloos tot één geheel samenvoegen, weet je niet eens meer welke informatie via je ogen binnenkomt en welke via je oren. In je geest is het allemaal met elkaar verweven en dooreengevlochten. Dit is zo omdat je heteromodale associatiecortex zijn taak goed en efficiënt uitvoert. Dit hersengedeelte is verantwoordelijk voor het samenvoegen van informatiestromen die via de verschillende zintuigen binnenkomen en voor hun integratie in één enkel 3

Zie ook blz. 11

neuraal multimediatheater. Dit hersengedeelte heeft zich in de evolutie het laatst ontwikkeld en is bijzonder kwetsbaar voor de ziekte van Alzheimer en andere vormen van dementie. Dit is de derde keer dat dit gebied deze week in het nieuws is, zeg je bij jezelf terwijl je het laatste nieuws volgt. Om tot deze conclusie te komen moet je in staat zijn de huidige gebeurtenissen, zoals ze in het nieuws van vandaag worden gepresenteerd, in verband te brengen met je herinneringen aan het nieuws van de laatste paar dagen. Je hebt zojuist met succes je kortetermijn-geheugen gebruikt, waarvoor de hippocampi van groot belang zijn. Terwijl het nieuws wordt uitgezonden, probeer je te bedenken wat er hierna in het door conflicten geteisterde gebied zal gebeuren. Voorspellen is lastig, net als een spelletje schaak. Je moet de algehele context beoordelen en jezelf in alle hoofdrolspelers verplaatsen. Je moet je een aannemelijke voorstelling maken van wat zij van de situatie denken. Napoleon begreep dit heel goed toen hij zijn maarschalken de waarschuwing gaf bij het voorzien van de actie van de vijand niet te verwachten dat hij de in hun ogen optimale manoeuvre zal maken. Probeer te bedenken wat hij als de optimale manoeuvre beschouwt vanuit zijn eigen perspectief, in het licht van zijn eigen historie en volgens de informatie waarover hij, en niet jij, waarschijnlijk beschikt. Het is het vermogen om in de 'mentale schoenen van iemand anders te gaan staan’. Deze complexe vermogens - plannen, vooruitzien - zijn in de geschiedenis van de evolutie allemaal zeer jong. Ze zijn alleen bij mensen in een ontwikkelde vorm aanwezig, en het zijn misschien juist deze vermogens, die ons menselijk maken. Al deze complexe functies die we pas sinds kort beginnen te begrijpen worden door de prefrontale cortex gecontroleerd. Het is het jongste en meest complexe deel van de menselijke hersenen en heeft zich eveneens het laatst ontwikkeld. Het is pas op de leeftijd van achttien jaar, of misschien zelfs pas op die van dertig jaar, volledig ontwikkeld. Dit wordt bevestigd door het gebruik in de meeste moderne culturen mensen op ongeveer achttienjarige leeftijd als juridisch volwassen te beschouwen en voor verkiesbaarheid voor de hoogste publieke ambten een nog hogere leeftijd te eisen. De prefrontale cortex is zeer kwetsbaar voor een breed scala van neurologische en psychiatrische stoornissen, zoals dementie, schizofrenie of een traumatisch hersenletsel. Disfunctie van de prefrontale cortex speelt ook een rol in minder vernietigende, maar toch ontwrichtende aandoeningen als de aandachtstekortstoornis/hyperactieve stoornis of het syndroom van Gilles de la Tourette. Jouw prefrontale cortex werd uit zijn sluimer gewekt op het moment dat je het spel van de kristallen bol begon te spelen en politieke voorspellingen probeerde te doen. En dat gold ook voor je anterieure cingulaire cortex, een hersenstructuur die nauw verbonden is met de prefrontale cortex en die vooral actief is in onzekere situaties. Maar je kent je beperkingen en je besteedt niet veel tijd aan het spel van de kristallen bol, een spel dat zelfs Napoleon ten slotte verloor. Je aandacht drijft weg en je begint slaperig te worden. Dit betekent dat je stijgende reticulaire formatie, een zeer belangrijke structuur die verantwoordelijk is voor het actief en alert houden van de hersenen, het even laat afweten. De rechterhemisfeer wordt er echter evenmin buitengehouden. Als de stem van de weerman Erwin Krol aanzwelt tot een dringend crescendo, ontdekt de rechterhemisfeer het alarmerende gevoel dat zo wordt overgedragen. Terwijl de linkerhemisfeer in de hersenen van een volwassene verantwoordelijk is voor de meeste aspecten van de taal, is de rechterhemisfeer verantwoordelijk voor de prosodie. Prosodie is informatie die door verbale communicatie wordt overgedragen, maar door middel van intonatie en stembuiging, en niet door de letterlijke betekenis van de woorden. We noemen dit de 'emotionele toonzetting'. Je hond heeft de urgente klank in de stem van Erwin Krol ook opgemerkt en begint te grommen. Je herkent dat hondengegrom als anders dan alle andere geluiden

Erwin Krol zet je rechterhemisfeer in beweging

in de omgeving zonder je ogen van het beeldscherm af te wenden. Ook dit komt door middel van de linkerhemisfeer tot stand, om precies te zijn door de temporale linkerkwab Beschadiging van deze kwab leidt niet alleen tot afasie, maar ook tot het onvermogen de herkomst van de geluiden uit de omgeving te identificeren. Deze aandoening, die vaak over het hoofd wordt gezien, heet auditieve associatieve agnosie. Ondertussen was de visuele cortex de hele tijd druk bezig de beelden op het scherm te verwerken. Aangezien je in neurologisch opzicht in uitstekende gezondheid verkeert, neem je van zowel de linker- als

van de rechterhelft van het scherm gemakkelijk informatie in je op. Dat kun je doen omdat je beide hemisferen prima werken, en de verbinding daartussen, een dikke bundel zenuwbanen die het corpus callosum (callosus, Latijn, betekent 'taai', ‘vereeld') wordt genoemd, intact is. Je gaapt, rekt je uit en zet de televisie uit. Je speelt met de gedachte je hond mee uit wandelen te nemen, maar vervolgens besluit je te blijven zitten en nog wat te drinken. Je hypothalamus, je amygdala en je orbitofrontale cortex lichten allemaal op - de mechanismen van basale bevrediging... Op een zaterdagavond is het leven simpel, maar niet voor je hersenen.

Het brein onthoudt alles zonder ons medeweten

We gaan in het kort bekijken wat zich allemaal in ons brein afspeelt. Het brein is opgebouwd uit ongeveer honderd miljard neuronen. Gemiddeld heeft een neuron verbindingen met enkele duizenden andere neuronen. Die verbindingen worden gevormd door de synapsen, die elk zo'n duizend contacten met andere neuronen onderhouden. Dat komt neer op 10 tot de macht 14 verbindingen of honderdduizend gigabyte. Eenvoudig doorgeredeneerd zou alle lief en leed uit uw leven, alle vergaarde kennis, kunnen worden opgeslagen op 2500 huiscomputers van 40 gigabyte per harde schijf. Het brein zit complexer en vooral meer plastisch in elkaar dan een netwerk van pc's. Maar hoe komt het brein aan zijn ruwe materiaal, hoe hechtte bijvoorbeeld ooit die prachtige zonsondergang met, volkomen toevallig, het adagio van Samuel Barber op de achtergrond, zich vast in mijn brein? Denk om te beginnen niet dat een toeschouwer in de grijze massa enig verschil zou zien tussen de zenuwsignalen waarop de rode zonnegloed de hersenen binnenkwam en signalen die de treurige tonen van Barber aanvoerden. Wel staat vast dat ze naar verschillende verwerkingsgebieden gingen. In die verwerkingsgebieden liggen de schakelschema's tussen de zenuwcellen al zo'n beetje vast. En ze blijken in de meeste breinen ook sterk overeen te komen. Eigenaardig eigenlijk: als die schakelingen er al zijn, wat kan er dan nog aan veranderen, willen de zon en Barber er nog op kunnen stollen?

In de synapsen komt het geheugen tot stand. De vermaarde anatoom en histoloog Santiago Ramón y Cajal (1852-1934) heeft in 1894 ontdekt dat de verbindingen van neurale schakeling niet zozeer veranderen maar sterker worden als we iets leren. En onder leren wordt alles verstaan wat we horen, voelen, zien, ruiken of anderszins ervaren, en dat we daarna blijvend in onze hersenen knopen. Hoe dat werkt is verder ontwikkeld door de neuropsycholoog Donald Hebb in 1949. Volgens de regel van Hebb wordt een verbinding tussen twee neuronen sterker (dat wil zeggen dat een synaps sneller dan voorheen prikkels doorgeeft) wanneer één van beide neuronen regelmatig betrokken is bij het activeren van de andere. Allereerst krijgt de sterkere verbinding een tijdelijke vorm. Pas na enige tijd, na de consolidatie, wordt de sterkere verbinding blijvend. Dat komt door een groeiproces in de synapsen. Deze aanname kan men samenvatten als: 'cells that fire together, wire together'. Waarschijnlijk neemt de signaaloverdracht af en wordt deze minder efficiënt , of zelfs verdwijnt een synaps, als het ene neuron regelmatig actief is zonder dat het andere, waarmee een verbinding bestaat, dat ook is. Een belangrijke aanwijzing voor de regel van Hebb is het 'long term potentiation' (LTP) fenomeen. Dit verschijnsel is op vele plaatsen in het brein gevonden, maar het meest duidelijk in neuronen in een deel van het brein, namelijk de hippocampus. LTP wil zeggen dat een neuron sneller signalen gaat doorgeven wanneer een synaps naar een volgend neuron gedurende korte tijd frequent geactiveerd wordt. Er treedt dus een verandering op in het neuron waarmee informatie wordt vastgelegd. Het LTPverschijnsel kan gedurende een periode van enkele weken aanhouden en lijkt de tijdelijke opslag te zijn waarover Hebb sprak. Dit proces is in de laatste helft van de vorige eeuw zichtbaar gemaakt bij eenvoudige vormen van leren, bekend als gewenning. Iemand met de slaapkamer langs het spoor wordt 's nachts niet meer wakker van een piepende trein. En een politiehond schrikt niet meer van een pistoolschot. Het geheugen weet het op den duur wel. Strijk je een kat over zijn voetzool, dan trekt hij in een reflex zijn poot in. Aai je een zeeslak over zijn kieuw, dan schiet ie naar binnen. Bij de slak spelen daar zo'n honderd zenuwcellen in mee en die maken bij de eerste aanraking een hoop kabaal. Na wat oefening worden de verbindingen tussen neuronen zwakker, het geheugen van het beest zegt dat er niets aan de hand is. Kennelijk is dit een verzwakking van de verbindingen tussen sommige zenuwcellen. Er is dus verslapte aandacht. Het kan ook andersom: geen gewenning maar sensibilisatie of verhoogde alertheid. Als je een papieren zak opblaast en ongemerkt vlakbij iemands oor laat ploffen, schrikt hij zo erg dat zijn brein kort daarna een donderslag denkt te horen als je slechts met je vingers knipt. De zenuwcellen praten dan even heel druk met elkaar, want nu staat het geheugen op scherp. Dit zijn maar kleine gebeurtenissen en het geheugen ervoor is maar van korte duur. De elektrochemie die eraan te pas komt, is indrukwekkend. Het 4

gaat om het idee: zulke kortetermijn-herinneringen bestaan uit variaties in hevigheid waarmee zenuwcellen naar elkaar 'vuren'. Het zijn pieken en dalen in het neurale praatproces, maar nog geen blijvende veranderingen in die neuronen. Maar een schitterende ondergaande zon en Samuel Barber vereisen een geheugen van hogere orde. Voor die opslag op lange termijn moeten herinneringen verhuizen naar andere hersenkwabben dan die van het directe geheugen, want dat houdt de inhoud van je gedachten maar zo'n twintig seconden vast. Daarom noemde psycholoog William James het directe, korte geheugen zo treffend „het achterste deel van het heden". Ons permanente geheugen (langetermijn-geheugen) is verbazingwekkend.

5

Bij die opslag komt meer

kijken dan het versterken van de verbindingen tussen de contactpunten - de synapsen - van zenuwcellen. Die synapsen veranderen van structuur en gaan blij-vend naar een bepaalde gebeurtenis of feit 'staan'. Hoe? De neuro-bioloog Squire kleedt zo'n romantische zonsondergang pijnlijk uit tot de vorming van wat eiwitten. Er is echter nog iets anders nodig voor het permanent opslaan van informatie in het geheugen. Voor consolidatie - de overgang van een tijdelijke naar een definitieve vorm van opslag - moeten er permanente structurele veranderingen in de verbinding tussen neuronen zijn. In de

jaren tachtig van de twintigste

eeuw heeft men het bewijs geleverd, dat leren leidt tot permanente structurele veranderingen in synapsen. In experimenten leerde een zeeslak (Latijnse naam: Aplysia) om een schrikreactie te geven bij het voelen van een duwtje waar hij normaal niet op reageert door dit een aantal malen te laten volgen door een pijnlijke elektrische schok. De slak laat zien dat hij geleerd heeft door daarna al een schrikreactie te geven 4

Zie blz.30; 5 blz. 31 ;

(de zogenaamde geconditioneerde respons) als hij alleen een duwtje krijgt. Als gevolg van dit leerproces bleek de vorm en de grootte van de synapsen tussen de betrokken neuronen te veranderden, waardoor ze sneller signalen doorgaven. Kandel ontdekte dat de korte-termijnherinnering van Aplysia gebaseerd is op de grotere hoeveelheid vrijgekomen neurotransmitter bij de verbindingen, oftewel synapsen, tussen de zenuwcellen die de schadelijke prikkel ontvangen (zintuiglijke zenuwcellen) en de zenuwcellen die betrokken zijn bij het intrekken van de kieuwen (motorische zenuwcellen). Ten gevolge van de prikkel steekt een chemische boodschapper gemakkelijker de kloof tussen de ene zenuwcel en de andere over. De lange-termijnherinnering gaat gepaard met een proces dat 'eiwitsynthese' genoemd wordt, en met een aanwas van nieuwe synapsen.

6

Kandel komt tot de slotsom dat 'op het cellulaire niveau de overgang van kortdurende naar langdurige facilitatie een overgang is van een herinnering die op een proces is gebaseerd naar een herinnering die op een structuur is gebaseerd'. Hoe veranderingen in synapsen ontstaan, is nog niet in detail bekend. Wel is duidelijk geworden dat een synaptische signaaloverdracht in de betrokken neuronen een ingewikkeld biochemisch proces van start gaat, waarin tijdelijke en meer permanente effecten ontstaan . LTP is verantwoordelijk voor tijdelijke effecten. De basis hiervan is dat door veranderingen van de concentratie van calciumionen in het neuron enzymen geactiveerd worden die betrokken zijn bij eiwitsynthese, waardoor de 'gevoeligheid' van de synaps tijdelijk verandert. Permanente effecten worden in gang gezet door zogenaamde 'messenger'-eiwitten die genetische codes in de celkern activeren. Via een groot aantal tussenstappen worden daarna nieuwe proteïnen aangemaakt die leiden tot permanente structurele veranderingen in bestaande synapsen. De synapsen worden groter, hun oppervlakte neemt toe en er ontstaan meer kanalen waardoor ionen en neurotransmitters naar binnen en naar buiten kunnen. Ook kunnen door groei van dendrieten en axonuitlopers geheel nieuwe synapsen worden gevormd. Van kort naar een blijvend, permanent termijn moet de herinnering een nieuw hersenpad betreden, met de slaapkwab als belangrijkste regelcentrum. De conversatie tussen de neuronen daar wordt extra verstevigd - wat lange-termijnpotentiatie heet - doordat de synapsen van de zenuwcellen er van structuur veranderen. Dat is per herinnering een ingewikkeld eiwitgedoe dat lange tijd, tot jaren, in beslag neemt. Over de eiwitten, de membranen en ionenkanaaltjes die in dat proces figureren kun je veel literratuur raadplegen. Maar de vraag blijft: hoe worden vorm, kleur en klank van een mooie zomeravond door de minuscule, biochemische verbouwinkjes in de hersenen gecodeerd? Om op een goed moment, als het juiste orkestje van synapsen begint te vuren, de violen van Barbers weer even in je geestesoor te laten treuren. Dat blijft raadselachtig. Hoe onnavolgbaar het brein is, blijkt uit het feit dat het van alles onthoudt zonder dat wij het in de gaten hebben. Neuronen communiceren met elkaar Neuronen

communiceren

met

elkaar

doordat ze van kleine hoeveelheden neurotransmitters die zich binden aan receptoren van andere neuronen, vrijgeven. De primaire neurotransmitters glutamaat en gamma-aminobutyril acid of GABA) zijn direct betrokken bij exciterende

(opwekkende)

en

inhiberende

(afremmende) signaaloverdracht in synapsen. Daarnaast is er nog een vijftigtal neurotransmitters die de werking van de primaire transmitters beïnvloeden. Iedere ingreep die invloed heeft op het functioneren brengt

van

neurotransmitters

grote effecten op het gedrag

teweeg. Dan kunnen zowel negatieve als positieve effecten op leren en geNeuronen communiceren op alle mogelijke manieren met elkaar

heugen zijn. Emotionele ervaringen herinneren we

ons meestal beter en vollediger dan alledaagse, triviale gebeurtenissen, omdat die ervaringen belangrijk zijn voor een persoon. Het is daarom niet verwonderlijk dat er mechanismen bestaan die de snelheid en

6

blz. 67

efficiëntie van informatieopslag beïnvloeden. De neurotransmitters, die vrijkomen als reactie op emotionele of stressvolle ervaringen zijn heel belangrijk om snel iets te leren. Dit zijn bijvoorbeeld (noradrenaline (ook bekend als (nor)epinefrine), dopamine, serotonine, acetylcholine, glucocorticoïden en endorfinen. Deze neurotransmitters beïnvloeden de leersnelheid doordat ze de overdracht van signalen in synapsen versterken of juist onderdrukken. Ze komen op veel plaatsen in het brein vrij door de activatie van kleine kernen in de hersenstam en het basale voorbrein. Sommige van deze neurotransmitters vergroten de snelheid om iets te leren. Bij extreem hoge concentraties wordt het effect echter negatief. Er zijn aanwijzingen dat bijvoorbeeld een langdurig hoog niveau van glucocorticoïden, die vrijkomen bij chronische stress, schade kan toebrengen aan neuronen in de hippocampus en zodoende tot permanente negatieve geheugeneffecten kan leiden. Naast de natuurlijke mechanismen die de leersnelheid reguleren, zijn er ook stoffen die van buitenaf worden toegediend, zoals psychoactieve drugs en geneesmiddelen. Negatieve effecten op leren ontstaan bijvoorbeeld door hypnotica, waaronder slaapmiddelen (barbituraten) en kalmeringsmiddelen (benzodiazepines). Deze middelen werken negatief op het verwerken en vastleggen van informatie omdat ze de receptoren voor exciterende transmitters blokkeren of omdat ze de werking van inhiberende transmitters versterken. De meeste stoffen die neurale processen beïnvloeden, hebben negatieve effecten op leren en geheugen. Er zijn echter ook stoffen die een positief effect hebben. Zo zijn er bijvoorbeeld medicijnen voor het behandelen van geheugenklachten bij ouderen. Deze medicijnen stimuleren de neurotransmitter acetylcholine of onderdrukken een enzym dat deze neurotransmitter afbreekt. De biotechnologie kan ingrijpen in het vermogen om te leren en om informatie vast te leggen in het geheugen. Zo is een groep onderzoekers in Princeton, onder leiding van de moleculaire bioloog Tsien, erin geslaagd om het leervermogen van ratten sterk te verbeteren . Door genetische manipulatie vormen deze ratten veel meer receptoren voor de neurotransmitter glutamaat dan normaal. Deze receptoren komen overal in het brein voor en in de hippocampus zijn ze betrokken bij long term potentiation. De gemuteerde ratten blijken nieuwsgieriger te zijn en sneller te leren dan hun normale soortgenoten. Vele praktische en ethische problemen staan toepassing van dergelijke ingrepen bij de mens echter in de weg, nog afgezien van de onduidelijkheden over de neveneffecten die op de korte en lange termijn kunnen optreden. Een effectieve 'leerpil' voor het verbeteren van het normaal functionerend menselijk geheugen is op korte termijn niet te verwachten. De biochemische processen die betrokken zijn bij de opslag van informatie in het geheugen zijn zo complex en subtiel dat ingrijpen van buitenaf buitengewoon moeilijk is. Het is ook nog maar de vraag of we er naar moeten streven om iets dat goed werkt nog beter te laten werken. Alles herinneren wat wordt ervaren zou wel eens contraproductief kunnen zijn. Wanneer we ons te veel details zouden herinneren, zijn we misschien niet meer in staat

om te achterhalen wat belangrijk is en wat

niet. Het maakt het selecteren van relevante informatie en acties er niet gemakkelijk op.

Seizoenen van de hersenen De ontwikkeling van de hersenen bij mensen verloopt in bepaalde fasen, die niet scherp afgebakend zijn, maar die vloeiend in elkaar kunnen overlopen. Daar komt nog bij dat niet alle aspecten van de hersenen zich synchroon ontwikkelen in de verschillende fasen.

seizoenen volgen elkaar op

Sommige aspecten ontwikkelen zich meer versneld in de een dan in de andere fase. De beschrijving van deze ontwikkeling is heel globaal.

individuele, culturele en sekseverschillen een belangrijke rol. De ontwikkeling van de hersenen kunnen we grofweg onderverdelen in drie periodes:

Natuurlijk spelen

*

De ontwikkeling van de hersenen

*

Het rijpingsproces (30- ± 50 jaar)

(0 - ± 30 jaar)

*

Het verouderingsproces (± 50 jaar - †)

1. het ontwikkelingsproces: In deze fase wordt de basis gelegd voor de ontwikkeling van de belangrijkste cognitieve vermogens en vaardigheden. Deze fase start reeds vóór de geboorte bij de neurogenese (in de eerste acht weken): het ontstaan van neuronen (hersencellen) die een prominente rol zullen vervullen

bij het verwerken

van

informatie, van alle impulsen die op ons afkomen. Na hun ontstaan zoeken de neuronen naar hun juiste plaats in de hersenstructuur. Tijdens de zwangerschap is het ontstaan van de neuronen heel intensief. Maar deze neurogenese komt niet tot stilstand na de zwangerschap. Het ontstaan van neuronen en het vinden van een plaats in de hersenstructuur duurt heel ons leven lang. Zo gauw neuronen ontstaan en naar hun juiste plaats verhuizen in de hersenstructuur, gaan ze meteen relaties (in de vorm van uitsteeksels) met de andere neuronen aan. Dit zijn axonen en dendrieten. Axon is een uitloper van een neuron dat elektrische prikkels naar een ander neuron geleidt. Een dendriet is een uitloper van een neuron die de prikkels van andere neuronen oppikt. Gedurende de eerste levensjaren bereikt de vorming van verbindingen tussen de neuronen het hoogtepunt. 7

Daarnaast ontstaan er synapsen uit neuronen. (synaptogenese). Dit zijn minieme raakvlakken tussen dendrieten en axonen, die de communicatie gaan verzorgen tussen de neuronen. Na het eerste levensjaar heeft een zeer groot deel van de synaptogenese vorm gekregen in de visuele cortex. Deze genese zet zich in de prefrontale cortex door tot in de vroege volwassenheid (± 25 jaar). Er worden grote hoeveelheden neuronen, dendrieten, axonen en synapsen geproduceerd. Eigenlijk veel te veel. In een snoeiproces (apoptosis), dat bij de geboorte start, worden al deze overtollige dingen weggesnoeid. In de verschillende levensfasen komen alle hersengebieden aan de beurt, het laatst de frontale cortex. Dit snoeien gebeurt niet in het wilde weg, maar is bedoeld om intensief gebruikte neuronen in de hersenstructuren te verstevigen en de weinig gebruikte weg te snoeien. De hersenen geven zichzelf vorm in een zelfreinigend proces. Neuronen beslaan slechts een derde deel van het totaal aan hersencellen. De gliacellen (astrocyten en olygodendrocyten) nemen de rest voor hun rekening. De gliacellen ondersteunen de neuronen. Vervolgens is er sprake van myelinevorming. De olygodendrocyten bijvoorbeeld ontwikkelen een vetachtige beschermlaag (myeline), de zogenaamde witte stof. Deze laag vergemakkelijkt en verbetert de informatieoverdracht binnen grote groepen gecoördineerde neuronen. De behoorlijke toename van het gewicht van de hersenen is voor een groot deel toe te schrijven aan myelinevorming. De axonen verbinden zich met elkaar en vormen structuren. Wanneer die verbindingen goed geïsoleerd zijn door de myeline, kunnen ze pas goed functioneren. De myelinevorming komt het laatst tot stand in de frontale cortex en zet zich voort tot op de leeftijd van ongeveer 30 jaar. Deze periode van ontwikkeling wordt gekenmerkt door voortdurend grote veranderingen. In deze periode wordt er veel geleerd, worden fundamentele vaardigheden en kennis ontwikkeld. En in die periode vindt ook voor een zeer belangrijk deel de identiteitsvorming plaats. Bij de geboorte zijn de hersenen van een baby nog niet af. Het babybrein wordt in het eerste halfjaar twee keer zo groot doordat de ontwikkeling van de neuronen nog verder gaat. Taalvaardigheid en verfijning van de motoriek zijn de voornaamste ontwikkelingen in de kindertijd. In de puberteit vinden er grote veranderingen in de hersenen plaats. Die veranderingen verlopen niet in alle hersengebieden gelijktijdig wat kan leiden tot emotionele problemen. Men kan de veranderingen niet bijbenen. De frontale kwabben, speciaal de prefrontale cortex bereiken pas hun voltooiing tussen 18-30 jaar. Dit is ook de leeftijd van de sociale volwassenheid: vermogen tot impulscontrole, vooruitzien en kritische zelfbeoordeling. De sociale volwassenheid wordt veroorzaakt door de voltooiing en rijping van de frontale kwabben. Het is ook op de leeftijd van 30 jaar dat de ontwikkeling van de hersenstructuur klaar is en het rijpingsproces kan beginnen. Zo verschillen jonge kinderen sterk van volwassenen in de manier waarop ze informatie verwerken. Volwassenen doen dat meer georganiseerd, maken meer gebruik van bepaalde strategieën en structureren 7

Blz. 20

informatie meer in betekenisvolle categorieën en schema's. Het vermogen om strategieën te gebruiken, te categoriseren, te schematiseren en dergelijke, moet zich bij kinderen langzaamaan ontwikkelen. Ook de ontwikkeling van de hersenen speelt een belangrijke rol. Zo is de hippocampus, een hersengebied dat belangrijk is voor het geheugen, pas na twee jaar volgroeid. En daarnaast is de ontwikkeling van taal vaardigheid van belang voor de ontwikkeling van het geheugen. Taal helpt immers bij het verwerken, opslaan en organiseren van informatie, alsook bij het ordenen daarvan. Vanaf ongeveer vijf jaar beginnen kinderen enig besefte krijgen wat herinneren is, alsook in de manieren waarop dat gebeurt. 2. het rijpingsproces De tweede fase kent minder neurale veranderingen . De hersenstructuren zijn over het algemeen stabiel. De gangbare neuroanatomie en de neuropsychologie beschreven tot voor kort deze fase en schetsen de rijping van de hersenen in generaliserende zin zonder veel oog te hebben voor sekse, individu en de neurale fundering van identiteit en levensloop. 3. het verouderingsproces. Zoals ons hele lichaam worden de hersenen ook door veroudering aangetast. -

sommige veranderen zijn globaal: zowel gewicht als volume nemen elk decennium van het mensenleven met ongeveer 2 % af;

-

de ventrikels (holtes diep in de hersenen gevuld met cerobrospinaal vocht) worden groter;

-

de sulci (ruimte tussen de hersenplooien van de corticale mantel) zijn duidelijker waarneembaar;

-

het hersenweefsel krimpt bescheiden ( atrofie);

-

verbindingen tussen neuronen worden schaarser (onttakking);

-

de dichtheid van de synapsen (chemische signaaloverdracht tussen neuronen) wordt minder;

-

de bloedstroom naar de hersenen is minder geworden ; de hersenen worden minder sterk voorzien van zuurstof.

Niet ieder deel van de hersenen wordt aangetast en vaak ook niet in dezelfde mate. De fylogenetisch oude corticale

“Onze hersenen zijn, in welhaast letterlijk zin, alles. Wij kunnen ze méér geven. En op hun beurt kunnen zij ons nóg meer teruggeven. De hersenen zijn ons geheime, geruisloze wapen. Als we er ook maar een begin mee kunnen maken om meer van hun macht te gebruiken, zullen we inderdaad een licht zien dat pijn doet aan onze ogen en ons versteld zal doen staan”

onderdelen (bijvoorbeeld de hippocampus, die voor de vorming van nieuwe herinneringen zorgt

en de amygda-

la die een belangrijke functie heeft bij

ervaring en ex-

pressies van emoties), dan de fylogenetisch jongere (neocortex, frontale kwabben, die verantwoordelijk zijn voor het ontwerpen en organiseren van complex gedrag). Hersenstructuren die zich het laatst ontwikkeld hebben, verouderen eerder en in een sneller tempo, dan de structuren die zich eerder ontwikkeld hebben. -

De basale ganglia en

het cerebellum (beide van be-

lang voor de motorische controle) worden matig aange-

Uit: Hersenen (The Evolving Brain), Tony Buzan en Terence Dixon (1979)

tast, evenals de middenhersenen. De pons (verantwoordelijk voor de waaktoestand) en het tectum, de eerste doorgangspost van zintuiglijke prikkels) worden nauwelijks of helemaal niet aangetast.

- de mentale eigenschappen en de zintuiglijke functies gaan achteruit, vooral die functies die afhankelijk zijn van de frontale kwabben (bijvoorbeeld mentale flexibiliteit: snel van het een proces naar een ander denkkader over te gaan). - bepaalde vormen van aandacht worden minder (selectieve en verminderde aandacht) - het geheugen wordt slechter (semantisch geheugen: nieuwe feiten onthouden en het episodisch geheugen: van speciale gebeurtenissen herinneringen te vormen).

8

Hoe ouder hoe wijzer? Hoezo bij zo’n dramatische achteruitgang van de hersenen? Ondanks de neurologische en cognitieve

achteruitgang kunnen oudere mensen heel goed prestaties

leveren,zowel professioneel als in het alledaagse leven, zoals het dragen van professionele en leidinggevende verantwoordelijkheid op een hoog niveau. Zij scoren vaak heel goed op deskundigheid en wijsheid. We stoten hier op een paradox; ondanks dat hersenen verouderen door neuronen-erosie, blijven ze toch in staat de cognitieve activiteiten krachtig te bevoorraden en te ondersteunen. In de volgende hoofdstukken zullen we zien hoe dat in zijn werk gaat.

8

Blz. 29

Plasticiteit van de hersenen Nog maar twintig jaar geleden dachten we dat een mens werd geboren met een vaststaande verzameling hersencellen die geleidelijk afstierven naarmate men ouder werd, zonder dat ook maar enige vervanging mogelijk was. Neurowetenschappers dachten dat het No New Neurons-principe de hersenen onderscheidden van de rest van het menselijke lichaam, hoewel de meeste organen wel over een vermogen tot regeneratie beschikken. Zij erkenden eveneens dat het NNN-principe niet overal geldig was, aangezien men al jarenlang wist dat de hersenen van diverse vogel- en rattensoorten zich konden regenereren. Maar men vond toentertijd, dat dit niet opging voor de hersenen van de mens. Men dacht dat mensen anders waren, dat het onvermogen nieuwe neuronen voort te brengen de prijs was die we moesten betalen voor de afhankelijkheid van de oude neuronen die onze eerder verworven kennis, onze herinneringen en ons 'zelf' hadden gecodeerd. Bij nauwkeurig onderzoek is het argument niet steekhoudend, aangezien we in de loop van het leven onze oude neuronen hoe dan ook verliezen, of we het nu leuk vinden of niet. Neurologen en neuropsychologen weten heel goed dat ook bij gezonde mensen CT-scans of MRI-scans van de hersenen er op verschillende leeftijden anders uitzien, wat kan duiden op verlies van neuronen. Bij normale veroudering vindt het verlies in de neocortex plaats , waar de generische herinneringen voor patroonherkenning zijn opgeslagen, maar ook in bepaalde subcorticale structuren en rondom de ventrikels, de holten diep in de hersenen die het cerebrospinale vocht bevatten. Aangezien de cortex niet geheel gespaard wordt, kunnen we alleen maar verklaren hoe we verlies van neocorticale neuronen kunnen ondergaan zonder daarbij essentiële, eerder verzamelde kennis te verliezen door ervan uit te gaan dat onze herinneringen, vooral de generische herinneringen, overvloedig worden opgeslagen. Deze overvloedigheid

wordt onder andere waargenomen in de

patroonexpansie . Het

neuron (hersencel)

NNN-axioma, werd ten slotte onverdedigbaar door

het werk van Elisabeth Gould en anderen, die het bestaan hebben aangetoond van blijvende aanwas van neuronen bij diverse apensoorten. Apen staan te dicht bij mensen om dergelijke bevindingen als irrelevant van de hand te wijzen. De resultaten bij de apen zijn bijzonder spannend, omdat ze de aanwas van nieuwe neuronen aantonen in de heteromodale associatiecortex van de frontale, temporale en pariëtale kwabben. Ook werd aangetoond dat er gedurende het hele leven nieuwe neuronen blijven ontstaan in de hippocampi. Al deze hersengedeelten zijn primair van belang voor de complexe cognitie, en ze zijn zowel bij normale veroudering als bij dementie, bijzonder kwetsbaar. Gedurende het hele leven ontwikkelen zich voortdurend nieuwe neuronen uit stamcellen, zelfs wanneer we verouderen. Dus onze hersenen hebben het vermogen zich te herstellen en te verjongen. Neuronen ontwikkelen zich niet alleen maar in de vroege jeugd, ze blijven gedurende het hele leven ontstaan, tot ver in de volwassenheid en zelfs tot op hoge leeftijd. Bovendien - en dit is bijzonder belangrijk - nemen de bewijzen toe dat het tempo van de ontwikkelingen van nieuwe neuronen wordt beïnvloed door cognitieve activiteiten. Dat doet denken aan de wijze waarop spierontwikkeling wordt beïnvloed door lichamelijke oefening.

Uit experimenten weet men dat de

aanwas van neuronen die werd opgewekt door cognitieve oefening, vooral plaatsvond in de hippocampus. Die hippocampus is juist bijzonder belangrijk voor het geheugen. En de hippocampus wordt het meest aangetast tijdens de eerste stadia van de ziekte van Alzheimer. Enkele recente bevindingen zijn werkelijk spectaculair. Men heeft bijvoorbeeld aangetoond dat in de hippocampi van volwassen mensen voortdurend nieuwe neuronen ontstaan. Sterker nog, niet alleen in gezonde hersenen blijven nieuwe neuronen ontstaan, maar zelfs in de hersenen van patiënten die aan de ziekte van Alzheimer lijden. De gedachte dat mentale activiteiten hersenen werkelijk kunnen veranderen krijgt in wetenschappelijke en biomedische kringen steeds meer bijval. Een studie van Jeffrey Schwartz en Sharon Begley, The Mind and the Brain, biedt een overzicht van een groot deel van het recente onderzoek over dit thema. De afgelopen jaren zijn er nog ongelooflijker ontdekkingen gedaan over de plasticiteit van de hersenen:

ze worden gedurende het hele leven beïnvloed door omgevingsfactoren. Zoals we

weten, neemt het

tempo waarin nieuwe neuronen in een groot en gevarieerd aantal hersenstructuren ontstaan toe door cognitieve inspanning; mogelijk horen de prefrontale cortex, die bijzonder belangrijk is voor complexe besluitvorming, en de hippocampi, die van groot belang zijn voor het geheugen, daar ook bij. Aangezien de hersenen van alle zoogdieren volgens dezelfde fundamentele neurobiologische principes werken, kunnen we redelijkerwijs veronderstellen dat de menselijke hersenen ook in staat zijn gedurende het hele leven nieuwe neuronen te produceren. Tijdens hun leven doen mensen een enorme hoeveelheid kennis en vaardigheden op die in het geheugen wordt vastgelegd. Onze hersenen moeten wel een grote plasticiteit bezitten om al die informatie vast te leggen in de structuur van het netwerk van neuronen en verbindingen in het brein. De laatste jaren is duidelijk geworden dat deze plasticiteit niet beperkt is tot bepaalde delen van de hersenen of tot een bepaalde ontwikkelingsfase. De genetische blauwdruk legt de globale architectuur van het brein vast en daarmee in grote lijnen de structuur en functie van individuele neuronen. Alles wat we in interactie met de omgeving leren, leidt tot veranderingen in die structuur. Vooral in de eerste levensjaren treden er aanzienlijke morfologische veranderingen op. Die zijn een gevolg van de wisselwerking tussen biologische rijping van het zenuwstelsel en de stimulering door prikkels van buitenaf. Door rijping worden op beperkte schaal nieuwe neuronen gevormd en treedt er een sterke groei op van de uitlopers van neuronen. Dat proces wordt gestuurd en in banen geleid door de ervaringen met de buitenwereld en interacties met andere neuronen. Sommige spontaan gevormde verbindingen blijken nuttig en blijven behouden. Andere zijn niet bruikbaar en verdwijnen weer. Datzelfde geldt, zij het in minder sterke mate, voor neuronen zelf. Het hele proces kan worden gekenmerkt met de regel: 'use it or lose it'. De gedetailleerde structuur van de neurale netwerken in het brein wordt door ervaringen geboetseerd in een vorm die is aangepast aan de situatie waarin moet worden gefunctioneerd. De morfologische structuur past zich dus aan door rijping en door ervaring. De sterfte van neuronen en verbindingen kan al vanaf de geboorte worden geobserveerd en voltrekt zich vooral in bepaalde ontwikkelingsfasen. Sommige ontwikkelingsfasen vallen samen met 'kritieke leerperiodes'. Dat betekent, dat iets op een later tijdstip nooit meer goed te leren valt, wat niet tijdens zo'n periode wordt geleerd. Het tempo van de morfologische aanpassingen door groei en snoei neemt na de eerste paar jaar snel af. Later sterven door veroudering in toenemende mate neuronen af en verdwijnen verbindingen . Effecten van neuron-sterfte op het functioneren van het geheugen treden echter alleen op bij verlies van zeer grote aantallen. Pas op hogere leeftijd worden deze effecten soms merkbaar. Neuronen in het centrale zenuwstelsel die beschadigd raken, of die niet meer gestimuleerd worden, sterven af. Omdat (de meeste) neuronen zich niet spontaan delen, worden ze (doorgaans) niet vervangen. Dit is de reden waarom beschadigingen van het brein soms tot aanzienlijk en onomkeerbaar functieverlies leiden, waaronder vaak geheugenstoornissen. Er zijn veel mogelijke oorzaken voor beschadigingen, zoals trauma's (ongelukken, infectieziekten, zuurstofgebrek), degeneratieve aandoeningen (zoals de ziekte van Alzheimer) en ook normale veroudering. Toch zijn er processen waardoor een neuron dat niet langer input krijgt, zijn bestaan kan redden en waardoor herstel kan optreden.

Nieuw bewijsmateriaal Het eerste bewijsmateriaal dat hersenstructuren werkelijk kunnen blijven groeien was afkomstig van taxichauffeurs. Bij de taxichauffeurs in Londen, die op grond van hun werk talrijke ingewikkelde routes en locaties moeten onthouden, waren de hippocampi uitzonderlijk groot, groter dan bij de meeste mensen. Aangezien de hippocampi zo belangrijk zijn voor het geheugen en goede taxichauffeurs in een wereldstad als Londen een bijzonder groot aantal routes en locaties moeten onthouden, spannen ze hun hippocampi meer in dan de meeste andere mensen, net zoals een gewichtheffer zijn spieren meer inspant. Bovendien waren de hippocampi van de taxichauffeurs groter naarmate ze hun beroep langer uitoefenden: de omvang van de hippocampi was recht evenredig met hun aantal dienstjaren. Dit doet een rechtstreeks verband vermoeden tussen de mate van een bepaald type cognitieve activiteit en de omvang van een neurale structuur die bij deze activiteit is betrokken. De bevindingen bij de taxichauffeurs zijn opmerkelijk. Ten eerste kan een

belangrijke neurale structuur tot ver in de volwassenheid blijven groeien. Sterker nog, de groei van een neurale structuur wordt gestimuleerd door het gebruik ervan. Meer dienstjaren betekenen over het algemeen een hogere leeftijd, en die zou op zijn beurt atrofie van de hippocampi doen vermoeden. Maar hier treffen we oudere mensen met grotere hippocampi aan ten gevolge van toegenomen mentale activiteit van een bepaalde soort. De effecten van krachtige cognitieve stimulering lijken de vernietigende effecten van veroudering te compenseren en teniet te doen - misschien wel in aanzienlijke mate. Hoewel door cognitieve oefening nieuwe neuronen in de hippocampi worden aangemaakt, kunnen andere factoren dit vertragen. Zoals blijkt, is toename van neuronen in de hippocampi van volwassenen een zowel delicaat als veerkrachtig proces. Het kan worden verstoord door onder andere hersenontsteking, een aandoening die voorkomt bij o.a. de ziekte van Alzheimer. Hoe specifiek zijn deze effecten? Door mentale oefening, het gebruiken van je hersenen, wordt de groei van nieuwe neuronen gestimuleerd. Is vergroting van de hippocampi bijvoorbeeld specifiek voor die activiteiten die afhankelijk zijn van het ruimtelijke geheugen? Zijn bepaalde hersenstructuren ontvankelijk voor de effecten van elke mentale stimulering en andere hersenstructuren niet? Welke effecten zouden andere mentale activiteiten, die gebaseerd zijn op zeer uiteenlopende cognitieve functies, op de hersenen hebben? En als de hippocampi bij taxichauffeurs zijn vergroot, kunnen we dan redelijkerwijs verwachten dat de temporale linkerkwab (de taalkwab) bij een schrijver is vergroot, de pariëtale kwabben (de ruimtelijke kwabben) bij een architect en de frontale kwabben (de leidende kwabben) bij een succesvolle ondernemer? Of is het misschien zo dat bepaalde structuren, waaronder wellicht de hippocampi, bij elk beroep dat mentale inspanning vereist groter worden, ongeacht de specifieke omstandigheden, en andere structuren niet? Aangezien verschillende soorten cognitieve inspanning uiteenlopende delen van de hersenen activeren, zou het redelijk zijn aan te nemen dat ze eveneens extra groei van neuronen in verschillende hersengedeelten zouden bevorderen. Daarom is de gedachte dat de stimulerende effecten op de hersenen van cognitieve activiteiten in ieder geval enigszins specifiek zijn niet volkomen bizar. Hoe meer je erover nadenkt, hoe aannemelijker klinkt het. Beschikken we in dit opzicht over rechtstreeks bewijsmateriaal? Tweetalige hersenen en de geest van de musicus Naast

het

onderzoek bij de

Londense

taxichauffeurs zijn

er

ook

dergelijke onderzoeken melden trent

te

omtwee-

taligheid

en

over beroepsmusici

en

jongleurs. De meeste mensen oefenen bepaalde mentale vermogens meer dan andere, vanwege hun beroep of vanwege hun hobby's. De effecten op de hersenen van leren musiceren of jongleren en van het leren van talen of ingewikkelde routes zijn louter voorbeelden van een algemeen verschijnsel. Naarmate de effecten van mentale activiteiten ook maar een beetje specifiek zijn - en dit lijkt inderdaad zo te zijn - zijn ze waarschijnlijk heilzaam voor verschillende hersenstructuren bij verschillende mensen. Maar zijn er ook invariabele effecten , ondanks de individuele verschillen die worden opgeroepen door onze opleidingen, beroepsbezigheden en ervaringen? De meeste cognitieve vaardigheden tijdens de vroege leerfasen worden gecontroleerd door de rechterhemisfeer. En de

linkerhemisfeer neemt de controle over zodra we een bepaald beheersingsniveau

bereikt hebben. Bij een zeer ruim scala aan mentale activiteiten en vaardigheden, hoe verschillend die ook van persoon tot persoon zijn, verlaten we ons steeds meer op onze linkerhemisfeer. De linkerhemisfeer wordt steeds actiever in verhouding tot de rechterhemisfeer. Daarom wordt de linkerhemisfeer de belangrijkste vruchtgebruiker van de versterkende effecten van mentale activiteiten, ongeacht de specifieke aard ervan. Dit houdt dus in, dat de versterkende effecten van uiteenlopende activiteiten als talen spreken en jongleren vooral in de linkerhemisfeer worden waargenomen. 9

Blz.86

9

Waar is het geheugen gelokaliseerd? Het menselijk geheugen is niet een functionele eenheid, zoals het hart of de lever, maar bestaat veeleer uit een aantal systemen die onderling op een ingewikkelde wijze samenhangen, elk een eigen doel hebben en zich op geheel verschillende wijzen gedragen. Deze systemen hebben één gezamenlijke functie en dat is het opslaan van informatie ten behoeve van toekomstig gebruik. Als iemand zijn geheugen kwijt is, betekent dat één of een aantal van deze systemen slecht functioneert. Zouden ze allemaal tegelijk uitvallen, dan zou de persoon in kwestie geen bewustzijn meer hebben en waarschijnlijk snel doodgaan. Sinds de constatering van Broca in de negentiende eeuw dat beschadigingen in een klein gebied van de linker temporele cortex kunnen leiden tot ernstige spraakstoornissen , was duidelijk dat er in delen van de cortex een functionele specialisatie bestaat. Zo zijn alleen al voor de verwerking van visuele informatie tientallen subsystemen met gespecialiseerde functies geïdentificeerd in de cortex van de makaak-aap. In het menselijk brein zijn in totaal honderden van dergelijke subsystemen te onderscheiden. Met behulp van moderne neuro-imaging-technieken kunnen delen van het brein worden geïdentificeerd die betrokken zijn bij het uitvoeren van geheugentaken. Het uitvoeren van dergelijke taken blijkt altijd te leiden tot activiteit in vele van de gespecialiseerde centra in de cortex. Bij het bepalen van de activiteit tijdens het leren en herkennen van visuele patronen met behulp van fMRI, bleken er liefst achttien centra specifiek geactiveerd te worden . Deze zijn gelokaliseerd in de striate en extrastriate visuele cortex, de hippocampus en de prefrontale cortex. Men heeft verder ontdekt, dat tussen de activatiepatronen tijdens leren en tijdens herkennen slechts kleine verschillen optreden. Ook op andere plaatsen in het brein zijn verschillen in activiteit gevonden bij het vergelijken van het opslaan en herinneren van informatie. Met de PET-techniek is bijvoorbeeld gevonden dat er tijdens het leren van woorden de activiteit in de linker prefrontale cortex toeneemt, terwijl er bij het herinneren of herkennen daarvan juist een toename optreedt in de rechter prefrontale cortex. De linker prefrontale cortex is vooral van belang bij het vormen van nieuwe herinneringen. De rechter prefrontale cortex daarentegen is sterker betrokken bij het ophalen en bewust worden van die herinneringen. We concluderen, dat het brein bestaat uit een groot aantal deelsystemen die elk zijn gespecialiseerd in het verwerken en vastleggen (opslaan) van bepaalde aspecten van informatie. Bij iedere taak die we uitvoeren is een groot aantal van die deelsystemen in verschillende combinaties betrokken. Sommige spelen vooral een rol bij perceptie en herkenning, andere bij het opslaan, herinneren en reconstrueren van een ervaring. De conclusie luidt dus dat er niet één gelokaliseerd geheugen is. Er zijn alleen gespecialiseerde deelsystemen die in interactie met elkaar tot geheugenverschijnselen leiden. Kortom het ge10

heugen is overal in het brein werkzaam . Soorten geheugen Bestaan er verschillende soorten geheugens en daaraan verbonden verschillende soorten herinneringen? En welke deelsystemen in het brein zijn daar in het bijzonder bij betrokken? Er zijn twee soorten geheugens, onderverdeeld in weer andere soorten. Bij de bestudering van geheugenbeschadigingen bij verschillende groepen patiënten kwam men tot de conclusie, dat men een onderscheid dient te maken tussen *

generisch en specifiek geheugen

-

Generische herinneringen hebben gemeenschappelijke eigenschappen van een bepaalde klasse of categorie (begrip) bijvoorbeeld tomaat, fietspomp, hond.

-

Specifieke herinneringen zijn herinneringen aan unieke gebeurtenissen, objecten enz. , bijvoorbeeld Parijs is de hoofdstad van Frankrijk, 5 mei 1945 bevrijding van Nederland.

De generische herinnering zijn niet afhankelijk van de corticale hersenstructuren,die juist bij dementie erg kwetsbaar zijn. Dit wordt ook duidelijk, wanneer we zien, dat twee belangrijke eigenschappen van ons mentale leven niet worden aangetast door veroudering, namelijk taal en perceptie van hogere orde (waarneming). - Taal behoort tot ons geheugen: om de taal goed te kunnen gebruiken zal men zich moeten herinneren welke woorden naar welke dingen verwijzen. Het is duidelijk, dat het geheugen voor de betekenis van woorden, als basis voor taalvaardigheid, het generisch geheugen is. Elk woord verwijst immers naar een hele groep van gelijksoortige objecten, bijvoorbeeld schip. 10

Blz. 15 ev

- Het vermogen om objecten te herkennen hebben we ook het generisch geheugen nodig, bijvoorbeeld je hoort een hond blaffen, ook al heb je die specifieke hond nooit gehoord. Je weet meteen dat dit hondengeblaf is. Zowel taal als waarneming zijn dus op generische herinneringen gestoeld en ook bestand tegen de gevolgen van normale veroudering. Specifieke herinneringen zijn echter het werk van neocorticale en subcorticale hersenstructuren. Bij beschadiging

zullen deze herinneringen vervagen. Generische herinneringen gaan bij veroudering niet

achteruit omdat ze minder neurale zwakke plekken vertonen. Wanneer deze herinneringen vaak opgeroepen worden door een prikkel met als gevolg de vorming van een structurele neocorticale representatie, zijn zij ook beter bestand tegen veroudering. *

Episodisch en semantisch geheugen

Er zijn dingen die we ons herinneren en dingen die we weten. Bij herinneren gaat het om het ophalen van een specifieke ervaring, iets wat op een bepaald moment en op een bepaalde plaats gebeurde: een vakantie, een toevallige ontmoeting. Het betreft ervaringen en gebeurtenissen die je zelf hebt meegemaakt. Dit is het episodische geheugen.

Bij het semantisch

geheugen gaat het om weten. We halen algemene kennis op, kennis waarvan we niet meer weten waar en wanneer deze geleerd werd: wat het woord 'boek' betekent, dat Londen de hoofdstad is van Engeland, dat zestien het kwadraat is van vier. Het gaat over kennis van deze wereld (bijvoorbeeld aardrijkskundige of historische kennis), maar ook hoe we bepaalde handelingen moeten uitvoeren,de betekenis van woorden (semantiek enz.) Het episodische en semantische geheugen moeten niet worden opgevat als aparte en onafhankelijke systemen. We kunnen dat illustreren met het volgende voorbeeld. Stel, je zit op

een mooie zomeravond aan het strand

een mooie zomeravond op een terras aan het water en kijkt naar een bootje dat voorbij vaart. Dit is een specifieke ervaring die wordt opgeslagen in het episodische geheugen. Maar om de ervaring te begrijpen en de waarneming te interpreteren, is kennis nodig. Daarbij gaat het om semantische kennis: weten wat een zomeravond is en dat het object dat langskomt een zeilbootje is. Episodische herinneringen zijn dus opgebouwd uit specifieke combinaties van semantische elementen. Omgekeerd ontstaat semantische kennis uit episodische ervaringen. We worden niet geboren met kennis over wat een zeilboot of een terras is, die kennis moeten we ons verwerven. Semantische geheugenrepresentaties ontstaan geleidelijk uit onze ervaringen met de constante en onveranderlijke grootheden in de wereld, zoals objecten, begrippen, regels en acties. Deze constanten ontstaan uit de opeenhoping van alle episodische ervaringen waarin ze in steeds andere omstandigheden en combinaties voorkomen. Het episodische en semantische geheugen zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar de onderliggende processen van deze geheugens zijn niet identiek. Naast gemeenschappelijke zijn er ook verschillende neurale systemen bij betrokken. Deze conclusie wordt gesteund door twee soorten geheugenstoornissen te vergelijken, namelijk de anterograde en de retrograde. We spreken van anterograde amnesie, wanneer men niet meer in staat is om nieuwe informatie op te nemen na een hersenbeschadiging. Retrograde amnesie houdt in dat men zich niets meer herinnert wat zich

vóór de beschadiging heeft

plaatsgevonden. Amnesiepatiënten vertonen een episodisch geheugendefect. Als gevolg van een beschadiging in de hippocampus kunnen ze niet langer ervaringen opslaan of terughalen. De semantische kennis en oude episodische herinneringen zijn echter geheel intact. De hippocampus is dus kennelijk alleen nodig voor het opslaan van nieuwe gebeurtenissen, maar niet voor het bewaren van oude ervaringen. Daarentegen vertonen afatische en agnostische patiënten een defect dat omschreven kan worden als een selectief verlies van bepaalde vormen van kennis of vaardigheden. Door gelokaliseerde beschadigingen in sensorische, associatieve en motorische delen van de cortex, hebben patiënten met een afatische stoornis bijvoorbeeld moeite met het begrijpen of produceren van spraak (afasie), kunnen ze objecten niet meer benoemen of hanteren (agnosie en apraxie) of gezichten niet herkennen (prosopagnosie). Oude en nieuwe episodische ervaringen (uitgezonderd elementen van het verloren kennisdomein) kunnen ze zich echter normaal herinneren.

De 'bibliotheek' waar oude episodische ervaringen en semantische kennis worden bewaard, bevindt zich in deelsystemen van de cortex. De 'drukpers' voor het vastleggen van nieuwe episodische ervaringen (waaruit nieuwe semantische kennis kan ontstaan) is echter gelokaliseerd in de hippocampus. *

Impliciet (procedureel) en expliciet (semantisch/declaratief) geheugen

Een volgend onderscheid is dat tussen het expliciete geheugen en het impliciete geheugen, ook wel declaratief en procedureel geheugen genoemd. Van een expliciet geheugen is sprake bij alles wat iemand zich herinnert, wat hij herkent en waarover hij (expliciet) kan rapporteren. Het gaat om geheugeninhouden die op een of andere manier bewust zijn of bewust gemaakt kunnen worden. Dit verwachten we ook van het geheugen: het kan even duren, maar uiteindelijk zullen we erin slagen het gezochte dossier boven water te krijgen. Het expliciete geheugen omvat alles wat we ons bewust herinneren (en omvat dus zowel het episodisch als het semantisch geheugen). Het procedurele of impliciete geheugen komt niet tegemoet aan onze verwachtingen. Het is daardoor raadselachtiger en interessanter. Het impliciete geheugen is alles waar vroegere ervaringen van invloed zijn op wat we nu doen en denken, zonder dat we ons daar bewust van zijn. Een onderdeel is het geheugen voor motorische en cognitieve vaardigheden die inmiddels zo automatisch verlopen, dat we ons er eigenlijk niet meer bewust van zijn. We hebben bijvoorbeeld ooit leren zwemmen of fietsen. Maar heb je dat in geen vijf jaar meer gedaan, dan hoef je dat niet meer opnieuw te leren. Iets vergelijkbaars geldt voor een cognitieve

vaardigheid als vermenigvuldigen. We

heb-ben nauwelijks inzicht in de processen die daarbij een rol spelen. Kennelijk zijn er heel veel dingen die we leren en onthouden zonder dat we precies weten hoe we dat doen. Daniel Schacter verwijst naar een onderzoek waarin hij een amnesiepatiënt naar allerlei encyclopedische wetenswaardigheden vroeg: 'Waar werd de eerste honkbalwedstrijd gespeeld?' (Hoboken), 'Op wiens naam staat het wereldrecord handen schudden?' (Theodore Roosevelt), en meer van dit soort vragen. De man moest meestal het antwoord schuldig blijven, waarna Schacter de antwoorden gaf. Na een tijdje verliet Schacter de kamer om twintig minuten later weer terug te komen. De patiënt kon zich Schacter amper herinneren en wist al helemaal niets meer van het vragenspel dat ze hadden

Het onderscheid in impliciet en expliciet geheugen is naar voren gekomen door onderzoek bij patiënten met geheugenverlies (amnesie), bij wie verslechtering van het expliciete geheugen werd geconstateerd, terwijl het impliciete geheugen juist onaangetast bleef. Draaisma vertelt de geschiedenis van de Zwitserse psychiater Claparède die bij zijn ronde over de zalen de gewoonte had zijn patiënten de hand te schudden, onder wie een vrouw met geheugenverlies. Op een dag verborg hij een punaise in zijn handpalm en schudde de hand van de vrouw, die daardoor pijnlijk geprikt werd. De volgende dag wist de vrouw zich niets meer van het voorval te herinneren, maar ze weigerde pertinent om Claparède de hand te drukken. Ze had geen idee waarom, maar op een onbewust gebleven niveau moet wel degelijk iets van het voorval geregistreerd zijn geweest.

gedaan. Toen Schacter hem echter de vragen opnieuw voorlegde, gaf hij vol overtuiging het juiste antwoord. Hij had echter geen idee waar hij die kennis vandaan had. De verschillen tussen impliciete en expliciete geheugentests suggereren opnieuw het bestaan van verschillende processen en geheugensystemen. Enerzijds is er een expliciet geheugen voor het opslaan en later bewust kunnen herinneren van kennis en ervaringen. Anderzijds is er een impliciet geheugen dat zorgt voor het sneller verwerken van herhaalde stimuli (repetition priming) en voor het leren van perceptueel-motorische vaardigheden en stimulus responsassociaties . Anders dan voor het expliciete geheugen, is voor het impliciete geheugen een intacte hippocampus (en mediale temporale cortex) niet noodzakelijk. Wel zijn andere normaal functionerende centra vereist, zoals de basale ganglia bij het impliciet leren van perceptueel-motorische vaardigheden en de amygdala (en kernen in het basale voorbrein) bij bepaalde vormen van conditionering, waarbij responsen worden geleerd door ze te laten volgen door een beloning of door straf. *

Het korte- en langetermijn-geheugen (werkgeheugen en permanent geheugen)

11

Dit onderscheid geeft aan hoe bepaalde prikkels slechts tijdelijk of permanent in ons geheugen worden opgeslagen. Met alle gevolgen van dien. Het kortetermijn-geheugen is bestemd voor informatie die een minimale verwerking heeft ondergaan. De opslagcapaciteit is ongeveer zeven 'items', bijvoorbeeld cijfers. Men neemt aan dat het materiaal in dit geheugen blijft door het te repeteren. 11

Blz.46

Het langetermijn-geheugen , waar de informatie na voldoende verwerking of interpretatie van informatie terecht komt. Het is een soort opslagplaats voor de lange termijn, met in principe een onbeperkte opslagcapaciteit en bewaarduur. Tijdens het waarnemen verdringt iedere nieuwe waarneming de voorafgaande. Zonder een speciale ingreep verdwijnt het waargenomen beeld zonder een spoor na te laten. Uit onderzoek is gebleken dat alle details van een waargenomen beeld nog gedurende ongeveer een halve seconde beschikbaar blijven. In het model hieronder wordt het systeem dat een waarneming heel kort vasthoudt aangeduid als het sensorische geheugen. Om iets in het bewustzijn vast te houden als het niet langer kan worden waargenomen, moet men er aandacht aan schenken. Informatie die aandacht krijgt blijft beschikbaar in het korte termijngeheugen. Daar kan het tijdelijk worden vastgehouden door het mentaal te herhalen. Deze informatie zijn we ons bewust, en we kunnen er iets mee doen. Het kan bijvoorbeeld in verband worden gebracht met andere kennis om een probleem op te lossen, of er kunnen strategieën worden toegepast om het op te slaan in het langetermijn-geheugen. Een voorbeeld is het enkele seconden onthouden van een willekeurig telefoonnummer, doordat je bijvoorbeeld de cijfers voor jezelf herhaalt terwijl je naar een telefoontoestel loopt. Voor het onthouden van je pincode is echter een andere mentale handeling vereist. Je pincode heb je, toen je die net kreeg, opgeborgen in je langetermijn-geheugen, bijvoorbeeld door een betekenis aan de cijfervolgorde toe te kennen. Op het moment dat je de pincode nodig hebt, stelt je werkgeheugen je in staat je pincode terug te zoeken, op te halen uit je langetermijn-geheugen en vervolgens te gebruiken. Het kortetermijn-geheugen heeft twee grote beperkingen: het heeft een korte duur en een kleine capaciteit. Als je een telefoonnummer hebt opgezocht, dan kun je dat onthouden door het te herhalen. Zodra het herhalen stopt, ben je het na enkele seconden vergeten. Bovendien lukt dit vasthouden door te herhalen alleen wanneer het aantal cijfers niet meer dan ongeveer zeven bedraagt. Er is dus maar een kleine capaciteit in het kortetermijn-geheugen. In plaats van het kortetermijn-geheugen spreekt Baddeley

liever over het

'werkgeheugen'. Want de functie van het werkgeheugen is niet beperkt tot het

het woord appel is zo gezegd, maar het proces dat in je brein aan vooraf gaat, is bijzonder ingewikkeld.

tijdelijk vasthouden van geactiveerde representaties. Het is ook en vooral van belang voor het manipuleren van informatie en het sturen van selectieve aandacht. Het werkgeheugen speelt daarom een cruciale rol bij allerlei bewuste cognitieve taken, zoals leren, redeneren, plannen van taken en controleren van aandacht. De beperkte capaciteit van het werkgeheugen bepaalt in hoge mate onze cognitieve mogelijkheden. Het door Baddeley voorgestelde werkgeheugen bestaat uit drie deelsystemen. Twee ervan (de fonologische lus en het visueel-spatiële schetsblok) werken als slaafsystemen om geselecteerde informatie tijdelijk beschikbaar te houden. Het derde deel, de central executive, controleert wat geselecteerd wordt en welke operaties moeten worden uitgevoerd. Veel wijst erop dat de diverse functies van het werkgeheugen zijn gelokaliseerd in de prefrontale cortex. Beschadigingen in de prefrontale delen van het brein leiden bijvoorbeeld tot slechte prestaties in tests waarbij een serie woorden kort onthouden moet worden en tot problemen met het plannen en uitvoeren van acties. Patiënten met prefrontale beschadigingen hebben moeite om gedrag te initiëren, of ze kunnen juist handelingen niet onderdrukken en ze blijven steeds dezelfde oplossing voor een probleem gebruiken, ook nadat is gebleken dat die niet werkt. Mede op grond van deze verschijnselen concludeerde de neuropsycholoog Art Shimamura dat de verbindingen van de prefrontale cortex met andere delen van het brein een rol spelen bij het selecteren van relevante en het onderdrukken van irrelevante informatie. In recent onderzoek met neuro-imaging-technieken (fMRI, PET) heeft men ontdekt, dat delen van de prefrontale cortex een specifieke rol spelen bij het realiseren van de diverse functies die aan het werkgeheugen worden toegeschreven. Sommige delen (in de dorsolaterale prefrontale cortex) lijken vooral betrokken bij het tijdelijk vasthouden van een beperkte hoeveelheid informatie en het uitvoeren van operaties daarop. Andere delen (de inferieure en orbitale prefrontale cortex) zijn meer betrokken bij het sturen van aandacht en het selecteren en initiëren van acties. Verder is gebleken dat gebieden in de pariëtale en temporale visuele cortex, die betrokken waren bij de originele waarneming, geactiveerd bleven bij het tijdelijk vasthouden en herhalen van stimuli. Het vasthouden van informatie in het werkgeheugen lijkt dus te bestaan uit een interactie tussen de prefrontale cortex en de corticale gebieden die betrokken zijn bij de verwerking en de langetermijnopslag van die informatie. Klaarblijkelijk kan de prefrontale cortex via terugkoppeling patronen elders in het brein geactiveerd houden, ook als de initiërende stimulus er zelf niet

meer is. Dit zou ook een mechanisme kunnen vormen waarmee je dingen kunt voorstellen die er niet zijn, dus om te fantaseren en plannen te maken. We zien opnieuw, net als in de voorafgaande, dat bij verschillende vormen van geheugen deels dezelfde en deels verschillende deelsystemen van het brein betrokken zijn. De specifieke functies van die deelsystemen blijken pas wanneer bepaalde geheugentaken door een beschadiging ervan niet langer kunnen worden uitgevoerd. neurale representaties (neurale patronen) Het brein is opgebouwd uit sequentieel en parallel met elkaar verbonden deelsystemen. Deze zijn gespecialiseerd in het verwerken en opslaan van specifieke vormen van informatie. Wanneer we iets waarnemen, worden in elk van deze deelsystemen representaties (patronen) geactiveerd. Neurale representaties bestaan uit verzamelingen van neuronen die gezamenlijk actief worden door de signalen afkomstig van de zintuigen of van andere deelsystemen van het brein. In deelsystemen die prikkels krijgen van de zintuigen corresponderen deze representaties met de fysische kenmerken van de waarneming (kleur, vorm, beweging, luidheid, toonhoogte en dergelijke). In 'hogere' deelsystemen corresponderen ze met betekenisaspecten, relaties en mogelijke reacties op wat wordt waargenomen. Wat we ervaren als de 'betekenis' van een object (of gebeurtenis) is dus gerepresenteerd in de vorm van onderling verbonden deelrepresentaties in elk van de deelsystemen voor afzonderlijk kenmerken. Representaties ontstaan door ervaring. Doordat we met de omgeving in interactie treden, ontstaan er veranderingen in de netwerken van neuronen en synapsen daartussen. Nieuwe verbindingen worden gevormd en bestaande versterkt of verzwakt. Al deze veranderingen samen vormen het geheugen. Opslag van informatie in het geheugen betekent dus dat er een gedetailleerde microstructuur (patroon) ontstaat van neuronen en verbindingen daartussen. Deze structuur vormt zowel de representatie van algemene kennis en vaardigheden als van specifieke ervaringen. Het semantische geheugen, het geheugen voor algemene kennis en vaardigheden, ontstaat geleidelijk uit episodische ervaringen. Semantische representaties corresponderen met de constante elementen in de waarneming van de wereld om ons heen en onze reacties daarop. Omdat deze constante elementen steeds terugkeren, wordt hun representatie steeds sterker, evenals de associaties met representaties die er mee verbonden zijn. Er ontstaan dus stabiele patronen van onderling sterk verbonden neuronen binnen en tussen de gespecialiseerde corticale deelsystemen. Daardoor worden bij het zien van een woord als 'kers' in diverse deelsystemen representaties geactiveerd die met elkaar alle informatie geven die we over kersen bezitten: kleur, vorm, groeiwijze, smaak, enzovoort. Semantische kennis ontstaat uit specifieke ervaringen. Maar we kunnen die ervaringen alleen maar begrijpen, als we over de semantische kennis beschikken. Omdat iedere gebeurtenis tot op zekere hoogte nieuw en uniek is, wordt een unieke combinatie van semantische elementen in de diverse deelsystemen geactiveerd. Om deze gebeurtenis als eenheid op te slaan in het episodisch geheugen, moet dus een nieuwe representatie worden gevormd waarin al deze elementen aan elkaar gekoppeld worden. Daarbij speelt de hippocampus een cruciale rol. Anatomisch gezien is dat te begrijpen. De hippocampus heeft verbindingen met grote delen van de neocortex. Hij vormt daarom de ideale locatie voor een verbindingsstation, waar associaties kunnen worden gevormd tussen de geactiveerde patronen in verschillende deelsystemen die corresponderen met de ervaring. Het episodisch geheugen bestaat dus uit de vorming van nieuwe verbindingen in de hippocampus tussen elementen in gespecialiseerde corticale gebieden. Om deze verbindingen te laten ontstaan , moet men

een bepaalde gebeurtenis bewust en uitgewerkt op-

slaan. Van een episodische gebeurtenis wordt alleen datgene opgeslagen waar aandacht aan werd gegeven. De hippocampus vormt

de episodische geheugenrepre-

sentaties, maar deze functie is slechts tijdelijk. Wanneer de hippocampus beschadigd is, leidt dit zeer beperkt tot retrograde amnesie en blijven oude herinneringen bestaan. Kennelijk bestaan de nieuwe verbindingen van de hippocampus

gedurende

een

periode

van

weken

of

maanden en worden de herinneringen daarna in een andere vorm geconsolideerd. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren in de vorm van permanente directe verbindingen tussen de betrokken elementen in de corticale modules. kersen kunnen me aan allerlei ervaringen herinneren

Wanneer, en hoe dit consolidatieproces verloopt is nog onduidelijk. Men vermoedt dat het voor een belangrijk deel

tijdens de slaap gebeurt. Een aanwijzing daarvoor is dat het verstoren van normale slaap een negatief effect heeft op het onthouden van eerder geleerde informatie. Dit effect kan echter ook op andere manieren verklaard worden en de gedachte dat consolidatie tijdens de slaap gebeurt, is daarom niet meer dan een interessante maar nog onbewezen hypothese. Wel is duidelijk dat ervaringen waaraan regelmatig wordt teruggedacht (repetitie),meer kans hebben om in een definitieve vorm te worden vastgelegd. Het episodische en semantische geheugen vormen de essentie van het geheugen. Alle andere vormen van geheugen, vormen daar een onderdeel of een afgeleide van. Computationele modellen van geheugen Computers zijn in staat tot complexe informatieverwerking, wanneer men het probleem en de strategie tot een oplossing goed gedefinieerd heeft. Ze missen echter de adaptiviteit, flexibiliteit en storingsongevoeligheid die kenmerkend is voor menselijk gedrag .Het loont de moeite modellen te maken die de werking van het brein simuleren op het niveau van neuronen en neurale netwerken. Dergelijke modellen bestaan uit een groot aantal met elkaar verbonden elementen (de 'neuronen' verbonden met 'synapsen'). Een element ontvangt activatie van eerdere elementen waarmee het verbonden is en als een drempel wordt overschreden geeft het activatie door aan volgende elementen. De mate waarin activatie wordt doorgegeven hangt af van het gewicht van de verbinding, hoe hoger het gewicht hoe meer wordt doorgegeven. Door de regel van Hebb

12

toe te passen, dat wil zeggen het gewicht van een verbinding sterker te maken

als beide elementen geactiveerd zijn, kan een leerproces worden nagebootst en ontstaat een model voor geheugen. Het patroon van de gewichten dat ontstaat past zich dan spontaan aan bij de invoer van buitenaf. Met dergelijke modellen kunnen allerlei geheugenverschijnselen worden nagebootst. In vergelijking met het echte brein en echte neuronen zijn deze netwerkmodellen extreem vereenvoudigd. Het 'gedrag' van deze netwerken is sterk afhankelijk van keuzen ten aanzien van de structuur en de eigenschappen van het model die vooraf worden gemaakt. Om adequate modellen voor gedrag te ontwikkelen moet er daarom kennis bij betrokken worden over de anatomie en de fysiologie van het brein. Met deze computationele neurale modellen kan men wel aantonen hoe de interactie tussen grote aantallen neuronen tot complex gedrag leidt en hoe dit zich kan ontwikkelen door leerprocessen. Men heeft de laatste jaren meer kennis en inzicht in de neurologische basis van het geheugen gekregen vooral van het enkele neuron en van de functies van deelgebieden in het brein. Enerzijds zal dit leiden tot belangrijke praktische resultaten. Men spreekt over een geneesmiddel tegen de ziekte van Alzheimer en over celimplantatie om beschadigingen aan het brein te herstellen. Anderzijds komt daarmee steeds nadrukkelijker de vraag aan de orde hoe uit al die neurale mechanismen het geheugen ontstaat zoals wij dat ervaren. Een belangrijke theoretische ontwikkeling is te verwachten op het gebied van de neurocomputationele modellen, waarmee het gedrag van netwerken van neuronen en van de leerprocessen daarin worden gesimuleerd. Daarmee kan men inzicht krijgen in de wijze waarop biologische processen, die bestaan uit interacties tussen miljoenen neuronen, concrete vorm krijgen in gedrag en geheugenverschijnselen.

12

Blz 19

bloesems springen uit hun knoppen, opgekropt als ze daar zaten, heel die lange bange winter . eindelijk is de tijd gekomen . ze barsten uit hun voegen tot een immense zee vol bloemen, en de geuren en de kleuren het was lente overal en de bijen, toen die kwamen, was het gegiechel van de bloesem overal te horen. en de zon die maar scheen op al die pasgeboren vruchtjes, en ze voelden dat ze groeiden soms kwam ook de regen hen besproeien. en als het ’s nachts af en toe eens vroor, hielden ze hun hartje vast, sommigen gaven dan de geest en vielen van de takken af.

In de volle zomer hangen ze daar heel uitbundig en bekoorlijk, volle perziken met een tere huid, zacht en lieflijk aan de takken, totdat ze door een hand van de boom worden geplukt of door de storm en wind worden afgerukt. herinneringen als vruchten uit een ver vervlogen verleden liggen volrijp in mijn hand

3.

HERINNERING, REIS DOOR DE TIJD

Een wereld zonder herinneringen, daarin zouden we niet kunnen leven. Maar heb ik nog wat over mijn geheugen te vertellen? Ben ik overgeleverd aan de grollen en de nukken van mijn geheugen? Zijn de herinneringen echt van ons?

Gelukkig speelt de herinneraar

een belangrijke rol bij het

opslaan van een gebeurtenis en bij het ophalen ervan. Het herbeleven van een herinnering, vooral mooie, heeft een grote aantrekkingskracht. Herinneringen zijn niets anders dan een mentale reis door de tijd.

schacter 15-23; 31-73; blz.79-83 ; Vd laan 138-141;152-53. een wereld zonder herinnering In ‘Honderd jaar eenzaamheid’ van Gabriel Garcia Marquez treft een vreemde plaag het dorpje Macondo. De inwoners raken delen van hun geheugen kwijt. De symptomen ontwikkelen zich in fasen. De dorpelingen kunnen hun jeugdherinneringen niet meer terughalen; vervolgens vergeten ze de namen en functies van voorwerpen en later de identiteit van andere mensen, en ten slotte verliezen ze zelfs 'het besef van hun eigen wezen'. Een zilversmid die de schrik te pakken krijgt als hij niet op het woord 'aambeeld' kan komen om het gereedschap aan te duiden waarmee hij zijn hele leven heeft gewerkt, begint koortsachtig alle voorwerpen in zijn huis van geschreven opschriften te voorzien. Aangemoedigd door het schijnbare succes van deze methode, probeert José Arcadio Buendia alles in het dorp te merken: Hij merkt de dieren en planten: koe, geit, varken, kip, maniok, malanga, banaan. Terwijl hij zo bezig is, drong langzaam tot hem door dat er een dag kon komen dat de dingen door de opschriften herkend zouden worden, maar dat niemand nog zou weten waarvoor ze dienden. Toen werd hij explicieter... Dit is de koe. Ze moet elke ochtend gemolken worden zodat ze melk geeft, en de melk moet gekookt worden om door de koffie geroerd te worden om koffie met melk te maken.' Omdat het eindeloos schrijven hem beangstigt, onderneemt Buendia een laatste heldhaftige poging om het geheugen van de dorpelingen te redden: hij maakt een geheugenmachine die de geschreven informatie opslaat over alle ervaringen en kennis die de mensen in de loop van hun leven hebben vergaard. Nadat hij veertienduizend trefwoorden voor de machine heeft bedacht, wordt Buendia gelukkig van deze nachtmerrie verlost als een vreemdeling hem geneest. Met de genezing krijgt hij zijn geheugen volledig terug. Pas dan herkent hij de vreemdeling als een oude en dierbare vriend. De roman beschrijft een wereld zonder herinnering, waarin zelfs intieme vrienden en familieleden vreemden lijken; een wereld waarin symbolische vormen van communicatie zinloos zijn en de taken waarvan de samenleving afhankelijk is, grotendeels onuitvoerbaar zijn; en, misschien wel het meest onthullend, een wereld waarin het besef van de eigen identiteit en het zelfbewustzijn ontbreken. Toch beseffen we in feite alleen op die vervelende momenten dat ons geheugen ons in de steek laat of dat iemand in onze omgeving door geheugenverlies wordt getroffen, dat ongeveer alles wat we doen of zeggen van de soepele en doeltreffende werking van onze geheugensystemen afhankelijk is. Bedenk eens wat er alleen al bij komt kijken als u simpelweg een eetafspraak met een vriend wilt regelen. Om te beginnen moet u zich de naam en het telefoonnummer van uw vriend kunnen herinneren, evenals de informatie die u nodig hebt om te kunnen opbellen. Vervolgens moet u een beroep doen op uw geheugen voor stemmen om degene die de telefoon opneemt als uw vriend te herkennen. Om ondertussen uw aandeel in het gesprek te hebben en te begrijpen wat er tegen u wordt gezegd, moet u voortdurend een innerlijk naslagwerk van woorden, geluiden, betekenissen en syntaxis kunnen raadplegen. Op een bepaald moment moet u zich restaurants waar u ooit hebt gegeten en aanbevelingen van nieuwe restaurants kunnen herinneren om te beslissen welk restaurant een goede keuze zou zijn. U moet zich eigenaardigheden van het karakter van uw vriend voor de geest halen, zijn speciale belangstellingen en wat er verder nog kan bijdragen aan de goede verstandhouding en het voorkomen van ergernissen of confrontaties. Later moet u toegang hebben tot de kennis en vaardigheden die u nodig hebt om gezond en wel van hier naar daar te komen. Ten slotte moet u zich ten volle bewust zijn van wat er nog meer in uw leven speelt, zodat u geen afspraak maakt op een tijdstip waarop u al iets anders had gepland. We leveren deze geheugenprestaties als vanzelf, ook al vereisen die taken de praktisch volmaakte functionering van het geheugen waarvan de processen zo ingewikkeld zijn dat zelfs de meest geavanceerde computer niet in staat zou zijn de opdracht net zo probleemloos en doeltreffend uit te voeren als wij. En dan te bedenken dat we ons op deze systemen verlaten om elke dag ontelbare malen dergelijke prestaties te leveren!

Geheugen als een onbetrouwbaar overlevingsinstrument Het geheugen heeft zich in een lange evolutie ontwikkeld

tot een vermogen dat over het

algemeen goed toegerust is voor dagelijkse taken. Een hongerig dier dat zich de plaatsen herinnert waar al eens voedsel is gevonden, heeft meer overlevingskansen dan een rivaal met een minder accuraat geheugen; een oerwoudbewoner die de signalen van een gevaarlijk roofdier snel herkent, zal eerder ontsnappen dan een rivaal met tragere of minder nauwkeurige herkenningsmechanismen. Het geheugen is in het evolutieproces een belangrijk instrument om te kunnen overleven. Toch wordt de reputatie van het geheugen de laatste tijd ondermijnd door schokkende berichten over de onbetrouwbaarheid van traumatische herinneringen van mensen die onder behandeling zijn. We lezen vreemde verhalen over mensen die zich levendig herinneren door buitenaardse wezens te zijn ontvoerd. En we weten dat wetenschappers eenvoudige methoden hebben gevonden om sommigen van ons zover te krijgen dat ze zich duidelijk gebeurtenissen herinneren die nooit hebben plaatsgevonden.

13

Wil dit zeggen dat het geheugen minder betrouwbaar is dan we dachten, hoe accuraat het in de meeste situaties ook is? Of dat de betrouwbaarheid ervan van de omstandigheden afhangt, dat het in bepaalde situaties of onder bepaalde omstandigheden — bijvoorbeeld als ons welzijn of zelfs onze overleving op het spel staat — zeer betrouwbaar is, maar dat we er onder andere omstandigheden minder van op aan kunnen? Of dat het in zoverre betrouwbaar is dat het ons in staat stelt ons een algemene schets van momenten uit het verleden te herinneren, maar dat het minder betrouwbaar is als we ons specifieke details herinneren? Iedereen heeft ondervonden hoe onvolmaakt zijn geheugen is. We hebben allemaal wel eens meegemaakt, dat we niet op een vertrouwde term of naam kunnen komen, dat we een gezicht niet herkennen dat toch bekend zou moeten zijn, of dat we van niets weten als een vriend ons aan een gezamenlijke belevenis herinnert. We kunnen ons afvragen waarom het soms lijkt alsof we een wegschietende schim willen vangen als we proberen ons het verleden te herinneren. Stel u voor dat u directe toegang zou hebben tot alles wat u ooit hebt geweten of beleefd. Om van die chaos gevrijwaard te worden, betalen we met een nu en dan falend vermogen om informatie terug te halen die we op een bepaald moment nodig hebben of wenselijk achten. Geheugenonderzoekers buigen zich nu serieus over deze en andere, even boeiende vragen over de manier waarop we ons het verleden herinneren. Zo hebben veel onderzoekers die de emotie bestuderen hun proefpersonen gevraagd aan de ongelukkigste en de gelukkigste momenten van hun leven terug te denken. Opmerkelijk genoeg stelden ze vast dat de gedachte aan ongelukkige episoden mensen tot tranen kan roeren, terwijl de gedachte aan gelukkige voorvallen soms bijna onmiddellijk een euforisch gevoel opwekt. De wonderlijke eigenschappen van ons geheugen Filosofen en schrijvers proberen nu al eeuwen de raadsels van het geheugen te doorgronden en wetenschappers worstelen al meer dan honderd jaar met de vraag hoe we onthouden en vergeten. Lange tijd zijn ze slechts langzaam gevorderd, maar de laatste decennia heeft het geheugenonderzoek grote vorderingen gemaakt. De belangrijkste is wel dat we er nu van overtuigd zijn dat het geheugen niet een enkele, op zichzelf staande functie van de geest is, zoals lange tijd werd aangenomen. In plaats daarvan is het samengesteld uit talrijke afzonderlijke en te scheiden processen en systemen. Elk systeem is afhankelijk van een bepaalde constellatie van hersennetwerken, die zijn opgebouwd uit verschillende neurale structuren met elk een zeer specifieke functie binnen het systeem. Dankzij moderne hersen13

Blz 72;

scanstechnieken kunnen we voor het eerst zien hoe deze specifieke hersendelen aan verschillende herinneringsprocessen bijdragen.

14

Onze herinneringen zijn geen pakketjes informatie die we, net als computers, nuchter opslaan en terughalen. Kunstenaars en schrijvers weten natuurlijk allang hoe belangrijk de subjectieve ervaring voor de herinnering is. Herinneringen zijn geen passieve of letterlijke weergaven van de werkelijkheid . Veel mensen zien herinneringen nog steeds als een reeks familiefoto's die in het fotoalbum van onze geest zijn opgeborgen. We bewaren echter geen onbevooroordeelde kiekjes van onze belevenissen, maar we onthouden ook de betekenis, het gevoel en de emoties die we erbij ervoeren. Zo zet de hoofdpersoon in Matthew Stadiers roman Landscape: Memory, Maxwell Kosegarten, zich aan het schilderen van een landschap dat hij heel wat jaren eerder heeft gezien. De voltooiing van het schilderij kost veel tijd, want Maxwell zoekt steeds weer zijn geheugen af naar herinneringen. Terwijl hij schildert, stuit hij op het verschil tussen de opvatting van de herinnering als een statische reproductie en wat zijn eigen ervaring hem zegt. Hij schrijft: Als mijn herinnering een nauwkeurige kopie van de oorspronkelijke ervaring zou moeten zijn, als dat zo was, dan was mijn schilderij hopeloos onnauwkeurig. Het was een slecht schilderij van een vage herinnering. Maar ik dacht liever dat een herinnering nooit bevroren is en dat ze dat ook niet zou moeten zijn. Mijn schilderij was een geslaagde weergave van de dynamische herinnering die eenvoudig was begonnen met de oorspronkelijke gebeurtenis... Mijn schilderij, vond ik, was zo nauwkeurig in zijn beschrijving van deze herinnering dat het er in vergelijking met het oorspronkelijke model onvermijdelijk verkeerd zou uitzien. Er is ook sprake van verschillende soorten geheugens, die het ons mogelijk maken om informatie korte tijd te onthouden, vaardigheden te verwerven en gewoonten te ontwikkelen, alledaagse voorwerpen te herkennen, conceptuele informatie te onthouden en ons specifieke gebeurtenissen te herinneren. Omdat ze samenwerken, stellen deze geheugensystemen ons in staat de taken in ons dagelijks leven te volbrengen, terwijl ze daarnaast ons verstand en onze emoties van ideeën en gevoelens uit het verleden voorzien, zodat we vastberaden kunnen handelen en een rijk emotioneel leven kunnen leiden. Maar het geheugen is niet alleen gericht op het verleden. Het geheugen opent ook heel nieuwe wereld van impliciete, onbewuste herinneringen, die ons mogelijk maken om moeiteloos te fietsen of piano te spelen zonder dat we elke keer dat we een dergelijke taak willen volbrengen alle bewegingen bewust moeten sturen. We zijn geneigd te denken dat dit soort geheugen in onze vingers is opgeslagen, maar modern onderzoek toont aan, dat bij de onbewuste effecten

dank zij ons geheugen kunnen we blijven fietsen

van het verleden op het heden specifieke hersensystemen betrokken zijn.

15

Een buitengewoon belangrijke eigenschap van onze geheugensystemen is dat we de actuele gebeurtenissen in ons leven niet kunnen scheiden van wat ons vroeger is overkomen. Wat ons in het verleden is overkomen, bepaalt wat we van onze dagelijkse lotgevallen oppikken: herinneringen zijn weergaven van de beleving van gebeurtenissen, geen kopieën van de gebeurtenissen zelf. Ervaringen worden gecodeerd door hersennetwerken waarvan de verbindingen al zijn gevormd door eerdere contacten met de wereld. Deze voorkennis heeft grote invloed op de manier waarop we nieuwe herinneringen coderen en opslaan, en draagt zo bij aan de aard, de vorm en de kwaliteit van wat we van het moment zelf onthouden. Deze inzichten geven kennis omtrent de kwetsbaarheid van het geheugen, omtrent het waarom dat onze herinneringen zo gemakkelijk worden vervormd door subjectieve invloeden. De neurowetenschap maakte echter grote vorderingen dankzij technologische ontwikkelingen waardoor 14

blz 51;

15

Blz. 28

steeds gedetailleerder hersenonderzoek mogelijk was en door nieuwe theorieën over neurale netwerken. In de afgelopen jaren heeft men met nieuwe functioneel-neuroanatomische scantechnieken, zoals PET (positron emissie tomografie), kunnen kijken wat er in de hersenen gebeurt als mensen zich iets herinneren. Het geheugen, dat ingewikkelde en meestal betrouwbare bezit, kan ons flink bedriegen. Soms zijn onze herinneringen zeer ongrijpbaar en soms weer volledig onjuist. Toch vormen ze de basis van onze heiligste overtuigingen omtrent onszelf. Een patiënt met hersenletsel die vele dierbare herinneringen was kwijtgeraakt, vertelde dat hij zich voelde alsof hij ook zijn zelfbesef kwijt was. Hij raakte zo geobsedeerd door de ontbrekende bladzijden van zijn verleden dat hij bijna over niets anders kon praten of denken.'Ik kan niet op mijn leven terugkijken,' zei hij telkens. Nu mensen veel ouder worden dan vroeger, krijgen steeds meer mensen te maken met de ziekte van Alzheimer. Onder dergelijke omstandigheden laat het rampzalige verloop van een geheugenstoornis niet alleen zien hoe buitengewoon belangrijk ons geheugen voor ons is, maar ook hoe opmerkelijk gevoelig het is voor veranderingen in de hersenfuncties.

Een psychologie van de herinneraar Is het geheugen met al zijn herinneringen een autonome bron, die zonder en ondanks mij handelt? We zullen nu nagaan

in hoever en in welke

mate wij zelfs als herinneraar een rol spelen. Zo’n tien jaar geleden ging ik op zoek naar mijn lagere school in Nijmegen. Ik was er sinds mijn twaalde niet meer geweest. Ik ging terug naar mijn ouderlijk huis en legde te voet de route af naar de school. Alles kwam me bekend voor, maar wel klein. Het was amper vijf minuten lopen, maar vroeger leek het veel langer. Eindelijk kwam ik op het plein waar de school stond. Maar wat een desillusie. Er stond nu een groot flatgebouw en van de school was geen steen meer terug te vinden. Ik werd wel overvallen door allerlei herinneringen: de eerste schooldag toen ik door mijn moeder naar school werd gebracht. De typische geur van de school kwam weer in mijn neus. Gebeurtenissen zoals de afbraak van mijn school benadrukken dat onze geest de sporen van oude ervaringen draagt die ons op een speciale manier met het verleden verbinden. Plaatsen die allang niet meer bestaan en mensen die uit ons leven zijn verdwenen, blijven in onze herinnering voortleven, soms als spookachtige schimmen die we nauwelijks begrijpen en soms als heldere portretten met alle levendigheid van het hier en nu. Het deed me pijn, net alsof er een stuk van mijn jeugd was afgesneden. Onze herinneringen horen bij ons. Ze zijn uitsluitend van ons en niet met die van anderen te vergelijken. We hebben dit gevoel gedeeltelijk doordat onze herinneringen geworteld zijn in de ononderbroken reeks episoden en gebeurtenissen waaruit ons unieke dagelijkse leven bestaat. We lezen de ochtendkrant, wandelen in het park of praten met een vriend en op de een of andere manier veranderen die ervaringen ons, tijdelijk of blijvend. In de loop van ons leven maken we een enorme hoeveelheid afzonderlijke episoden door, waarvan we ons slechts een fractie expliciet herinneren. Als u gevraagd wordt wat u afgelopen zaterdagavond deed, kan het een paar seconden duren voordat u het weer weet, maar al snel zult u bepaalde aspecten van die avond opnieuw beleven. Als u eraan terugdenkt, lijkt het misschien alsof u een schijnwerper richt op beelden, geluiden en emoties die ergens in het enorme magazijn van uw geheugen sluimeren. Maar hoe onschuldig en aannemelijk dit idee ook mag lijken, het is in wezen bedrieglijk. Wat we ervaren als we ons een gebeurtenis herinneren, wordt natuurlijk deels bepaald door informatie over de gebeurtenis die in onze hersenen ligt opgeslagen. Maar er dragen meer factoren bij aan de subjectieve herinneringservaring en om de broze kracht van het geheugen te begrijpen, zullen we inzicht moeten krijgen in deze factoren. Probeert u zich de laatste bruiloft te herinneren waarbij u aanwezig was. Waarschijnlijk komen taferelen en geluiden naar voren, evenals de namen en gezichten van andere gasten. Maar de ervaring omvat meer dan alleen het terughalen van verschillende soorten informatie: u bent er ook van overtuigd dat deze episode deel uitmaakt van uw persoonlijke geschiedenis en samenhangt met gebeurtenissen die ervoor of erna plaatsvonden. Misschien weet u nog wat u dacht of voelde toen bruid en bruidegom hun jawoord uitspraken, hoe verbaasd u was, toen u zag hoe goed een oude kennis eruitzag, of hoe u ervan genoot om op muziek te dansen die u sinds uw jonge jaren niet meer had gehoord.

We maken voortdurend gebruik van informatie die we in het verleden hebben opgedaan. Om deze zinnen te kunnen typen, moet ik woorden en grammaticale regels terughalen die ik lang geleden heb geleerd, maar toch heb ik niet het idee, dat ik me iets herinner. Elke keer wanneer ik mijn auto start en wegrijd, maak ik gebruik van kennis en vaardigheden die ik jaren eerder hebt opgedaan. Maar je hebt niet het gevoel dat je naar uw verleden terugkeert. Hierbij maken we gebruik van twee belangrijke geheugensystemen van de hersenen: het semantische geheugen, dat conceptuele en feitelijke kennis bevat, en het procedurele geheugen, dat ons in staat stelt vaardigheden te verwerven en gewoonten te ontwikkelen. Maar de subjectieve ervaring van het expliciet herinneren van incidenten uit het verleden heeft iets speciaals wat deze ervaring onderscheidt van andere geheugenfuncties en wat dikwijls over het hoofd wordt gezien in wetenschappelijke analyses die het geheugen

voorstellen

als een machine voor het opslaan en terughalen van informatie. Om een herinnering te ervaren moet de teruggehaalde informatie zijn opgerakeld

tegen

achtergrond

van

de een

bepaalde tijd en plaats en met verwijzing naar onszelf als deelnemer. Waarnemer of deelnemer? Dat maakt verschil soort

Volgens de psycholoog Endel

Tulving

herinneren

is

dit

afhankelijk

van een speciaal systeem dat het 'episodische geheugen' wordt genoemd en dat ons voorziet van expliciete herinneringen aan de persoonlijke incidenten die ons unieke leven definiëren. Analyses van het episodische geheugen moeten de subjectieve ervaring onderzoeken van de persoon die zich iets herinnert en die door Tulving 'de herinneraar' wordt genoemd. Tulving benadrukt het nauwe verband tussen de herinneraar en de herinnering, en stelt: 'Tot de bijzondere bewustzijnstoestand die de ervaring van het herinneren kenmerkt, behoort ook de overtuiging van de herinneraar dat de herinnering een min of meer waarheidsgetrouwe kopie van de oorspronkelijke gebeurtenis is, ook al is het slechts een gefragmenteerde en wazige kopie, evenals zijn overtuiging dat de gebeurtenis deel uitmaakt van zijn eigen verleden. Voor de herinneraar is herinneren een mentale reis door de tijd, een soort herbeleving van iets wat in het verleden is gebeurd. Het idee dat herinneren 'een mentale reis door de tijd' is, belicht iets heel opmerkelijks: als herinneraars bevrijden we ons van de onmiddellijke beperkingen van plaats en tijd, en we kunnen het verleden naar eigen goeddunken herbeleven. Probeert u zich bijvoorbeeld de volgende drie gebeurtenissen te herinneren: een verjaardagspartijtje uit uw jeugd, een voorval uit de periode dat u uw eerste baantje had, het laatste wat u deed voordat u gisteravond naar bed ging. Binnen een paar seconden bent u teruggegaan naar tijdstippen uit uw verleden die door jaren, misschien decennia, worden gescheiden - en voor deze reis door de tijd had u geen geavanceerde uitrusting nodig. Toen Tulving meer dan twintig jaar geleden over de subjectieve ervaring van de herinneraar schreef, kon hij nauwelijks goede bewijzen aandragen. Nu komt uit steeds meer wetenschappelijk onderzoek een verbazingwekkend verhaal over de innerlijke wereld van de herinneraar naar voren. Het perspectief van de herinneraar Er zijn mensen die denken dat memorabele gebeurtenissen in ons leven gestold liggen in een cerebraal archief, en van daaruit naar believen kan worden opgediept. Amper twintig jaar geleden nog vergeleken psychologen het geheugen met een computer die bestanden opslaat om ze later ongekreukt weer op te roepen. Als u aan iets terugdenkt „lijkt het misschien alsof u een schijnwerper richt op beelden, geluiden en emoties uit dat enorme magazijn". Hoe bedrieglijk is die metafoor, zegt Schacter, omdat er iets wezenlijks ontbreekt: het perspectief van de herinneraar. Hij laat het verleden niet ongemoeid, maar kneedt eraan, voortdurend. Probeert u zich nog eens de laatste bruiloft waarbij u aanwezig was voor de geest te halen. Zodra u een

tafereel in gedachten hebt, stelt u zich de volgende vragen: ziet u zichzelf in het tafereel? Of ziet u het tafereel door uw ogen, alsof u erbij bent en rondkijkt, zodat uzelf geen object in het tafereel bent? Waarschijnlijk herinnert u zich de bruiloft in de laatste vorm, vanuit ongeveer hetzelfde gezichtspunt als u tijdens de oorspronkelijke gebeurtenis had. Probeert u nu eens terug te denken aan uw eerste dag op de kleuterschool. Waarschijnlijk ziet u zichzelf dit keer wel in de herinnering. Deze twee soorten herinneringen worden respectievelijk 'veld-' en 'waarnemersherinneringen' genoemd. Freud, die als een van de eersten over het onderscheid tussen veld- en waarnemersherinneringen schreef, dacht dat het belangrijke gevolgen voor zijn psychoanalytische theorieën had. Hij stelde dat waarnemersherinneringen — die we als afstandelijke waarnemers zien —de oorspronkelijke episode vervormden , omdat we een gebeurtenis aanvankelijk vanuit een veldgezichtspunt zien. In 1983 deden de cognitiepsychologen Georgia Nigro en Ulric Neisser verslag van het eerste serieuze onderzoek naar veld- en waarnemersherinneringen. Ze vroegen proefpersonen terug te denken aan verschillende situaties, bijvoorbeeld de situatie waarin ze 'naar een griezelfilm kijken' of 'slachtoffer van een ongeluk of bijna-ongeluk zijn', en ondervroegen hen over hun herinneringen. De meeste herinneringen werden als veldherinneringen geclassificeerd, maar een aanzienlijk aantal (meer dan veertig procent) werd aangemerkt als waarnemersherinneringen. We zien vaak onszelf in de oudere herinneringen als deelnemers, terwijl we recentere herinneringen herbeleven vanuit een gezichts-

vanuit het perspectief van de waarnemer

punt dat op het oorspronkelijke lijkt. Nigro en Neisser vroegen vervolgens aan sommige proef-

personen zich gebeurtenissen uit hun persoonlijke verleden te binnen te brengen en zich tegelijkertijd te concentreren op de gevoelens die ze met elke episode associeerden, terwijl ze anderen vroegen zich gebeurtenissen te binnen te brengen en zich tegelijkertijd te concentreren op de feitelijke omstandigheden van de herinnerde episoden. De proefpersonen hadden meer veldherinneringen als ze zich op hun gevoelens concentreerden, terwijl ze meer waarnemersherinneringen hadden als ze zich op de feitelijke omstandigheden concentreerden. Laten we dit resultaat eens op uw herinnering aan de bruiloft toepassen. Het betekent dat u waarschijnlijk een waarnemersherinnering ervaart als ik u vraag uw aandacht te richten op de 'feitelijke omstandigheden' (wie de andere gasten waren, wat ze aanhadden), terwijl u eerder een veldherinnering ervaart als ik u vraag erop te letten hoe u zich voelde. Dit wil zeggen dat een belangrijk deel van uw herinneringservaring — of u zichzelf al dan niet als deelnemer aan een herinnerde gebeurtenis ziet - in hoge mate geconstrueerd of verzonnen wordt op het moment van uw poging een gebeurtenis terug te halen. De manier waarop u zich een gebeurtenis herinnert hangt af van uw voornemens en doelstellingen op het moment dat u zich de gebeurtenis probeert te herinneren. Terwijl u de gebeurtenis terughaalt, draagt u bij aan de weergave ervan. In een recent onderzoek classificeerden proefpersonen herinneringen aan ervaringen uit verschillende perioden van hun leven als veld- of waarnemersherinneringen; vervolgens gaven ze een schatting van de emotionele intensiteit van de oorspronkelijke ervaring en van de intensiteit van de emotie die ze voelden als ze aan de ervaring terugdachten. Bij de opdracht zich de ervaring nogmaals te binnen te brengen, werd sommige proefpersonen gevraagd van het veldgezichtspunt om te schakelen naar het waarnemersgezichtspunt. Deze proefpersonen herinnerden zich de oorspronkelijke ervaring nu als minder emotioneel dan de eerste keer en ze zeiden bovendien dat hun emoties tijdens de herinnering minder intens waren. Dergelijke verschuivingen traden nauwelijks op bij proefpersonen die beide keren vanuit hetzelfde gezichtspunt aan de ervaring terugdachten, of van het waarnemersgezichtspunt naar het veldgezichtspunt omschakelden. Betrek deze resultaten eens op uw herinnering aan de laatste bruiloft waar u te gast was. Stel dat er, toen

ik u de eerste keer vroeg aan de bruiloft terug te denken, een veldherinnering bij u opkwam aan de bruid en bruidegom die de eerste dans met elkaar dansen. U herinnerde zich dat u zich op dal moment heel happy voelde, en u voelde zich ook weer heel gelukkig toen u zich deze gebeurtenis opnieuw beleefde. Als ik u nu vraag de ervaring nogmaals vanuit veldgezichtspunt terug te halen, zult u vergelijkbare gevoelens hebben. De emotionele intensiteit van een herinnering wordt voor een deel bepaald door de manier waarop de herinneraar, zich de episode herinnert. En de emoties die men aan de herinnering toekent, komen soms voort uit de instelling die men heeft als men een herinnering ophaalt.

Weten en herinneren Terug naar de bruiloft. De eerste die u op de receptie tegenkomt, is tante Helen, die u in tijden niet hebt gezien. U herkent het ouder geworden

In een van die onderzoeken

gezicht onmiddellijk, u herinnert zich haar naam, karakter en dat u haar

kregen studenten een pieper

precies drie jaar geleden voor het laatst hebt gesproken, op net zo'n fami-

die op willekeurige momenten

liefeest. De man die naast haar staat, komt u bekend voor, maar u kunt

van de dag piepte. Elke keer

zich zijn naam niet herinneren, noch wat voor werk hij doet of waar u hem

dat de pieper afging, noteerden

eerder ontmoet hebt. U weet absoluut zeker dat u hem kent. Hij stelt zich

de studenten wat er gebeurde.

voor. Het is Hindrik, een vriend van de bruidegom, die u meer dan een

Toen de studenten later werd

jaar geleden op een feestje hebt ontmoet.

gevraagd zich deze gebeurte-

Iedereen heeft op verschillende momenten in zijn leven dergelijke subjec-

nissen voor de geest te halen,

tieve ervaringen gehad. Soms komen er herinneringen uit ons persoonlijk

bevatten de episoden die ze

verleden naar boven en beschikken we over schat van informatie over

zich het scherpst en betrouw-

een persoon of plaats. Soms voelen we ons ook door ons geheugen in de

baarst

steek gelaten

beelden van wat er tijdens de

Psychologen doen onderzoek naar deze twee soorten subjectieve erva-

episode was voorgevallen. Het

ringen, namelijk 'herinneringen aan het verleden' en 'bekendheid met het

subjectieve gevoel van 'herin-

verleden'.

neren' had bijna altijd met een

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het terughalen van visuele

of andere visuele herbeleving

informatie over de materiële omstandigheden of de context van een ge-

van een gebeurtenis te maken.'

beurtenis doorslaggevend is voor het gevoel van 'herinneren.

(Kosslyn)

herinnerden

visuele

Hoe komt het dat we meestal het sterke gevoel hebben dat we ons een feitelijke gebeurtenis herinneren als we visuele beelden terughalen? Een van de oorzaken is dat een deel van de hersengebieden die betrokken zijn bij het maken van visuele beelden ook een rol speelt bij visuele waarnemingen. Omdat we deze gebieden meestal gebruiken om de buitenwereld waar te nemen, is het niet vreemd dat de visuele beelden die we met behulp van dezelfde gebieden maken ons het gevoel geven dat we met de mentale neerslag van feitelijke gebeurtenissen van doen hebben. Deze observaties hebben een belangrijke implicatie: het maken van visuele beelden kan ons doen geloven dat we ons een gebeurtenis herinneren, zelfs als zo'n voorval nooit heeft plaatsgevonden. Subjectieve herinneringservaringen worden versterkt als we visuele beelden verzinnen. Of komt het dat mensen zich afschuwelijke dingen lijken te herinneren die nooit zijn gebeurd. Hoewel de visuele herbeleving onmiskenbaar een grote rol speelt, zijn er ook andere factoren. We hebben ook al snel het gevoel dat we ons iets uit het verleden herinneren als we associaties en ideeen kunnen terugroepen die tijdens de oorspronkelijke episode bij ons opkwamen. Het zal

ons veel

moeite kosten om de details van een incident

terug te halen als we op het moment dat het plaatsvond, afgeleid waren of door iets anders in beslag werden genomen, ook al kunnen we ons het incident soms wel in grote lijnen herinneren. op het puntje van mijn tong

De Britse psychologen John Gardiner en Alan Parkin hebben in hun laboratorium

zo iets ook ontdekt. Sommige proefpersonen

schonken al hun aandacht aan de gezichten die ze moesten bestuderen, terwijl andere hun aandacht verdeelden tussen de gezichten en een andere taak. Degenen die hun aandacht verdeelden, hadden minder kans zich later te 'herinneren' dat ze een bepaald gezicht hadden gezien, maar ze 'wisten' net zo vaak als de andere proefpersonen dat het gezicht getoond was.

De aandacht die we aan een gebeurtenis schenken en het soort informatie dat we kunnen terughalen als we er later aan terugdenken, bepalen of we ons de gebeurtenis 'herinneren of dat we 'weten' dat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden. De ervaring van 'domweg weten' is vergelijkbaar met een andere ervaring die iedereen kent: het gevoel dat informatie 'op het puntje van de tong ligt', maar dat we er niet op kunnen komen. Bij beide ervaringen zijn we ervan overtuigd dat we iets weten of dat we ons iets herinneren, al weten we niet precies wat het is. Door onderzoek bestaat de indruk, dat het gevoel dat iets 'op het puntje van de tong ligt' gedeeltelijk ontstaat doordat de herinneraar wel een deel van de gezochte informatie kan terughalen, maar niet genoeg om zich alles te herinneren. Zo kan het gebeuren dat u zich de naam van Hindrik niet meer herinnert als ik u vraag wie er op de bruiloft naast tante Helen

stond. Maar u kunt zich misschien wel herin-

neren hoe hij eruitziet en dat zijn naam met een H begint. Deze kruimeltjes informatie geven u het sterke gevoel dat u zijn naam uiteindelijk zult kunnen herkennen of terughalen. Neurologisch gevecht Hersenopnamen verraden dat de tijd inderdaad soms knaagt aan de contactpunten van onze zenuwcellen, de synapsen. Maar ze verdwijnen niet in het niets. Ik denk aan de weerman Erwin, maar ik kan niet op zijn achternaam komen. Ik zoek alle krochten van mijn brein af, maar wat naar boven komt is: de Boer. Ik weet dat hij een voetballer is, maar zijn naam interfereert mijn zoektocht om de juiste achternaam van Erwin te vinden. Die cerebrale strijd blijkt wel veel ingewikkelder dan het simpele tweegevecht tussen de weerman en de Boer, die zich steeds weer naar voren dringt. Het is een 'prikkelspel' met signalen uit alle hoeken van het brein, waar we nauwelijks greep op hebben. Soms mogen we er even aan proeven, als we zo'n irritante puntje-van-de-tong-ervaring beleven. Je brein wil het woord niet geven, of toch, maar net als je het gaat pakken. Je weet dat de achternaam met een k begint. Wat gebeurt hier? Vraag het William James: „De toestand van ons bewustzijn is dan merkwaardig. Er zit een gat in, maar niet zomaar een gat. Het is een uiterst actief gat. Het lijkt of er een soort schim van de naam in huist, die ons in een bepaalde richting wenkt en af en toe het gevoel geeft dichtbij te zijn, om ons vervolgens weer te laten wegzinken...Zonder het gezochte woord, helaas. En het gekke is dat het gat van het ene woord heel anders voelt dan het gat van het andere woord’’, schrijft James. Even voelt het aan alsof je echt bij je hersenwerk aanwezig bent. Het knarst, in een gevecht waarbij de naam van de Boer om de gunst dingt en een heel bataljon signalen afvuurt. Als het in het brein altijd zo'n drukke boel is, lijkt het geen wonder dat details van uiteenlopende gebeurtenissen op den duur bij elkaar aanschuiven in onze herinneringen. Als bij een donderslag bij heldere hemel schiet me nu de naam van de weerman te binnen: Erwin Krol! Volgens de cognitiepsycholoog Larry Jacoby wordt onze subjectieve herinneringservaring soms bepaald door ons gevormde theorieën of verwachtingen over de reden dat iets bekend lijkt of dat een beeld of idee plotseling of vanzelf bij ons opkomt. Wanneer we een gebeurtenis uit het verleden willen herinneren, hebben we al snel het gevoel dat het verleden ons bekend is. Als we een oordeel willen vellen of een probleem willen oplossen, hebben we vergelijkbare gevoelens over het relatieve gemak waarmee de taak te volbrengen is. Dit is ook een van de redenen dat subjectieve herinneringservaringen misleidend kunnen zijn. psychologie van het herbeleven Marcel Proust heeft op artistieke wijze de invloed van de subjectieve herinneringservaring weergegeven in een verhaal waarin de herbeleving van het persoonlijke verleden een ongebruikelijke en zelfs overweldigende betekenis kreeg. Marcel Proust ontwikkelde een intense

en niet-aflatende obsessie voor de herinne-

ring, die hij door middel van zijn schrijven onderzocht. Geen enkel literair werk heeft zoveel met het menselijk geheugen te maken als À la recherche du temps perdu van Marcel Proust (Op zoek naar de verloren tijd). De acht delen waaruit À la recherche bestaat, zijn geschreven in een periode van bijna vijftien jaar (19081922). De hele cyclus telt meer dan drieduizend bladzijden, waarvan de meeste op de een of andere manier betrekking hebben op persoonlijke herinneringen of bespiegelingen over de aard van het geheugen.

Marcel Proust, 1871-1922

De meeste jaren van zijn schrijverschap leefde hij teruggetrokken in zijn kamer, waar hij onder ziekte en uitputting leed en de ruimtelijke wereld voor een wereld van tijd verruilde. Maar zijn obsessie voor het verleden weerspiegelt ook zijn hartstochtelijke overtuiging dat de waarheid van de menselijke ervaring alleen door middel van inzicht in de herinnering en de tijd te achterhalen is. Op het moment van het meest dramatische incident in de roman dat met de herinnering verband houdt, bezoekt de verteller, Marcel, zijn moeder, die hem bij de thee cakejes serveert, de zogenoemde petites madeleines. Als hij een madeleine in de thee doopt en het mengsel oplepelt, wordt hij overvallen door een onverwacht, overweldigend en volkomen raadselachtig gevoel van welzijn. 'Waar kon het vandaan zijn gekomen, dit allerkrachtigste gevoel van vreugde?' vraagt hij zich af. 'Ik voelde dat het verband hield met de smaak van de thee en de cake, maar dat het deze geneugten oneindig ver oversteeg, zelfs niet van dezelfde aard kon zijn. Waar kwam het vandaan? Wat betekende het? Hoe kon ik het vasthouden en begrijpen?" Hij probeert de ervaring opnieuw te beleven door nog een paar slokjes van het krachtige mengsel te nemen, maar elke keer wordt het gevoel zwakker, wat hem tot de slotsom brengt dat de basis van het effect 'niet in het kopje ligt, maar in mijzelf'. Hij vermoedt dat het mengsel van thee en cake op de een of andere manier een ervaring uit het verleden heeft geactiveerd en vraagt zich af of hij in staat zal zijn zich de ervaring bewust te herinneren. Dan volgt het buitengewone moment dat het raadsel wordt opgelost: 'En plotseling onthulde de herinnering zich. De smaak was die van het stukje madeleine dat mijn tante Leonie me placht te geven, nadat ze het eerst in haar eigen kopje thee had gedoopt, als ik haar op de zondagochtenden in Combray

in haar slaapkamer goedemorgen

kwam wensen. 'En zodra ik de smaak herkende van het stukje madeleine, dat mijn tante mij, in de lindebloesemthee gedoopt, placht te geven... kwam het grijze oude huis aan de straat waar haar huis op uitkeek, als een toneeldecor te voorschijn en voegde zich bij het kleine paviljoen dat op de tuin uitkwam en dat voor mijn ouders aan de achterzijde was bijgebouwd... en met het huis de stad van de ochtend tot de avond en in weer en wind, het plein, waar men mij voor het

de madeleines van tante Leonie

middageten naartoe stuurde, de straten waar ik boodschappen deed de wegen die we namen als het mooi weer was.'

16

Marcel beseft dat hij nooit ergens anders de combinatie van geuren en smaken was tegengekomen die het verblijf in het huis van zijn tante kenmerkten, waardoor ze bij uitstek effectieve prikkels werden voor een ongrijpbare maar krachtige herinnering: 'Maar als uit een ver verleden niets voortleeft nadat de mensen zijn gestorven, nadat de dingen gebroken en verstrooid zijn, dan blijven alleen de smaak en de geur, brozer maar duurzamer, onstoffelijker, bestendiger, trouwer, lange tijd zweven, als zielen, met hun herinneringen, wachtend, hopend, te midden van de ruïnes van al het overige; en ze dragen, onverminderd, in de nietige en bijna ontastbare druppel van hun wezen, de verreikende structuur van de herinnering.'

16

Op het moment dat de herinnering aan de madeleine zich aan Proust openbaarde, zag hij in dat herinneringen zowel broos als krachtig kunnen zijn. Herinneringen die alleen geactiveerd kunnen worden door een bepaalde smaak en geur zijn broos: ze kunnen gemakkelijk verdwijnen, want er zijn maar weinig gelegenheden waarbij ze aan de oppervlakte kunnen komen. Maar als ze blijven bestaan, zijn ze ook buitengewoon krachtig: de plotselinge verschijning van verloren gewaande ervaringen die, nadat ze lange tijd zijn blijven sluimeren, door smaken of geuren worden wakker geroepen, is een overrompelende gebeurtenis. Het verhaal over de madeleine illustreert ook dat de herbeleving van ons persoonlijke verleden soms afhangt van toevallige confrontaties met voorwerpen die de sleutels vormen tot herinneringen die anders misschien voor altijd verborgen zouden blijven. Maar Marcels inzicht dat onwillekeurige herinneringen vluchtig zijn, slechts enkele seconden duren en van zeldzame confrontaties met bepaalde geuren, geluiden of taferelen afhangen, brengt hem ertoe zijn zoektocht naar het verleden een andere wending te geven. Naarmate de roman zich ontwikkelt, vertrouwt hij bij zijn zoektocht naar zelfinzicht steeds meer op de actieve en willekeurige herinnering aan het verleden. Hij onderzoekt in een van de sleutelscènes uit het laatste deel van de cyclus, Le temps retrouvé, de rol die de willekeurige herinnering 16

M. Proust, De kant van Swann, vert C.N. Lijsen; uitgave De Bezige Bij.)

speelt bij het vinden van de eigen identiteit. Tijdens een samenzijn met oude vrienden, die Marcel vele jaren niet heeft gesproken, doet hij zijn best zich te herinneren wie ze zijn en ze in de context van zijn herinneringen te plaatsen. Zo komt hij tot een synthese van verleden en heden die zijn inzicht in zijn eigen identiteit vergroot. Proust ontwikkelt ook met behulp van ideeën en analogieën uit de optica een analogie van de tijd en de herinnering, die hij in 1922 in een brief uiteenzet: 'Het beeld dat (onvolmaakt als het is) het geschiktst lijkt om de aard van dat bijzondere gevoel weer te geven, is dat van een telescoop, een telescoop op de tijd gericht, want een telescoop maakt sterren die voor het blote oog onzichtbaar zijn, zichtbaar voor ons, en ik heb geprobeerd voor het bewuste onbewuste verschijnselen zichtbaar te maken, waarvan sommige, die geheel vergeten zijn, in het verleden liggen.' Proust werkt zijn optische analogie uit. Hij stelt dat wat we ervaren als we ons een episode uit het verleden herinneren, niet louter is gebaseerd op het terughalen van een bewaard herinneringsbeeld. In plaats daarvan komt de herinneringservaring voort uit de vergelijking van twee beelden: een in het heden en een in het verleden. Net zoals de visuele waarneming van de driedimensionale wereld afhangt van de combinatie van informatie die afkomstig is van onze twee ogen, hangt de waarneming in de tijd — de herinnering — af van de combinatie van informatie die afkomstig is van het heden en het verleden. De bekende Proust-kenner Roger Shattuck legt uit: 'Proust wilde ons de tijd laten zien... De enkele herinnering aan iets is betekenisloos zolang het herinnerde beeld niet wordt gecombineerd met een moment in het heden dat zicht biedt op hetzelfde voorwerp of dezelfde voorwerpen. Net zoals onze ogen, moeten onze herinneringen dubbel kijken; de twee beelden komen vervolgens in onze geest samen in een enkele verhevigde werkelijkheid.'" Proust kwam tot het scherp-zinnige inzicht dat herinneringservaringen het gevolg zijn van een subtiel samenspel van heden en verleden. Met zijn op de tijd gerichte telescoop vergrootte Proust gedurende jaren de functie van het geheugen bij het vinden van de eigen identiteit. Hij maakt voor ons duidelijk dat de subjectieve ervaring van de herinnering aan ons verleden noodzakelijk voor ons zelfbesef is. Hoe onthoud je een pianostuk, een toneelstuk, een geur, een smaak? Het voorbeeld van Marcel Proust uit zijn roman À la recherche du temps perdu is bekend: de hoofdpersoon doopt een madeleine-cakeje in de thee en moet aan vroeger denken. Zo werkt het meestal. Als ik lavendel ruik, zie ik de velden in Frankrijk, de paarse kleur, de stralende zon en een vakantiegevoel, tijd hebben voor mensen en dingen, waar je in de loop van het jaar amper aan toe kwam. Omgekeerd werkt het ook. Als ik bij vakantie aan een geur denk is het lavendel. Gijs Scholten van Aschat, acteur: 'Een tekst uit je hoofd leren is op zichzelf geen prettig werk, dus je moet ervoor zorgen dat je het leuk gaat vinden. Dat doe je door een

waar gaat het in dit leven om?

emotionele verbinding aan te gaan met de tekst. Als de tekst voor jou iets betekent, onthoud je hem makkelijker. Hamlet bijvoorbeeld, heb ik in drie weken geleerd. Ik wou dat zo graag, ik kon niet wachten om te beginnen. Je kunt een reeks van voorwerpen onthouden door ze visueel een plek te geven, maar dat is bij een tekst wat lastiger. Daarom moet je er beelden of emoties aan koppelen. Bij de beroemde monoloog, ‘zijn of niet zijn’, gaat dat ook nog wel. ‘Slingers van het woedend lot’ en ‘een zee van plagen’, daar kun je je wel wat bij voorstellen. 'Maar wat ik echt onthoud, is dat Hamlet zich hier een essentiële vraag stelt en tot een inzicht komt, waar het in het leven over gaat. Dat we niet bang zijn voor wat we weten over de dood, maar juist voor wat we níet weten. Nou ja, dan zijn er nog wel wat lastige bijzinnen, je moet hoofd- van bijzaken kunnen onderscheiden en de timing moet goed zijn, maar dan lukt het wel met zo’n tekst. Op een gegeven ogenblik ken je de tekst zo goed dat je loskomt van het papier. Dan maak ik me ook geen zorgen meer als ik het toneel opga. Die tekst die komt wel. Alleen als ik eraan denk dat ik hem zou kunnen vergeten, gaat het mis. En soms gaat het zo vanzelf dat ik denk: wat zeg ik nou? Maar iedereen knikt dat het klopt, dus het zal wel goed zijn.’

Volgens de neurobioloog Gerald Edelman kan de rijkdom van de herinneringservaring 'niet toereikend weergegeven kan worden met de armzalige taal van de computerwetenschap - "opslaan", "terughalen", "input", "output"'. Er bestaat er een nauw verband tussen subjectieve ervaringen en bepaalde systemen en netwerken in de hersenen. Om enkele belangrijke aspecten van ons psychologische leven waarin de kracht van het geheugen zich laat gelden, is hier het eindproduct van de herinnering belicht, de herinneringservaring van de herinneraar. Maar om de aard en functie van de expliciete herinnering beter te begrijpen, moeten we bij het begin van het herinneringsproces beginnen en nogmaals het hele traject afleggen. Het subjectieve idee een geschiedenis te hebben, dat ons het gevoel geeft dat onze herinneringen bij ons horen, dat Proust en vele anderen tot op de rand van bezetenheid bracht, is een belangrijk en misschien uniek kenmerk van de menselijke herinnering. Daarom gaan we dieper in op de onderliggende processen die deze ervaring mogelijk maken.

Het opslaan en terughalen van het heden en het verleden De Franse kunstenares Sophie Calle vroeg zich af welke aspecten van een schilderij bewaard blijven in de herinnering van mensen. Om daarachter te komen bedacht ze een geheugenexperiment. Calle vroeg een steekproef van personeelsleden van het Museum of Modern Art wat ze nog herinnerden van verschillende schilderijen die van hun gewone plek in het museum waren verwijderd. Vervolgens maakte ze van elk afwezig schilderij een 'geheugenprofiel', dat bestond uit de letterlijke woorden waarmee de personeelsleden hun herinnering aan het werk beschreven. Het opmerkelijkste resultaat was dat haar vragen een grote verscheidenheid aan herinneringen opriepen. Sommige personeelsleden herinnerden zich alleen één kleur of voorwerp, terwijl andere zich talloze subtiele details van vorm, ruimte, mensen en voorwerpen voor de geest konden halen. Uit Calles waarnemingen blijkt dat

verschillende

mensen

verschillende

aspecten van hun dagelijkse omgeving onthouden en terugroepen. Hoe komt dat? Wetenschappers zijn het erover eens dat de hersenen niet als een fototoestel of als een kopieerapparaat werken. Welke aspecten van de werkelijkheid blijven dan in de herinnering bestaan als een episode eenmaal afgesloten is? Dit soort vragen heeft alle filosofen, psychologen en neurowetenschappers achtervolgd die serieus hebben nagedacht over de mechanismen van onthouden en vergeten. De Griekse filosofen vergeleken het geheugen met een wastablet waarin ervaringen werden gegrift, misschien voor altijd; eeuwen later zag zowel Sigmund Freud

als

William James herinneringen als voorwerpen die een plaats krijgen in de kamers van een huis. Iemand anders vergeleek het geheugen met een vuilnisvat met een willekeurige verzameling voorwerpen.

4. BOUWSTENEN VAN HERINNERING

We gaan na welke bouwstenen wij ter beschikking hebben om het verleden te blijven herinneren. Herinneringen zijn opgebouwd uit fragmenten van wat we hebben beleefd. De coderingsprocessen die hierbij een rol spelen gaan gepaard met veel neurologische activiteiten, die uitmonden in

neurale

representaties.

Schacter 89-91; van der Laan 146-153 Ons zelfbesef worstelt met de paradox dat het volledig afhangt van fragmentarische en vaak ongrijpbare overblijfselen van onze ervaringen. Het beeld dat we van onszelf hebben, is bepaald door wat we ons van ons verleden herinneren. Wanneer het geheugen als een videorecorder zou werken en we het verleden tot in het kleinste detail konden afspelen, zouden we ons zelfbeeld kunnen vergelijken met een objectieve registratie van wat er in ons leven is voorgevallen. We moeten het in plaats daarvan doen met de stukken en brokken van het verleden waartoe ons geheugen ons toegang verleent. Opbouw en reconstructie van fragmenten Herinneringen zijn opgebouwd uit fragmenten van wat we hebben beleefd. Dit kan bijdragen aan ons inzicht in belangrijke aspecten van onze herinneringservaringen, in vertekende herinneringen, die we nog gaan bespreken. De drie fasen van het geheugen — opslaan (encoderen), vasthouden (retentie) en ophalen ('retrieval') -

In de opslagfase vindt het waarnemen en verwerken van diverse zintuiglijke ervaringen plaats, alsook het vastleggen daarvan in het geheugen. De vasthoud- of retentiefase bestrijkt de periode tussen het opslaan van ervaringen en het ophalen daarvan. De ophaalfase verwijst naar het proces waarmee informatie al dan niet succesvol uit het geheugen wordt opgediept. Een groot aantal factoren is van invloed op deze drie fasen, en die bepalen mede of iets wordt herinnerd, en zo ja, hoe volledig. Opslaan van informatie Bubbles R, een beroepsgokker uit Philadelphia, besteedt vrijwel al zijn tijd aan gokken en probeert nieuwe systemen te ontdekken om het toeval te slim af te zijn. Hij heeft nauwelijks een opleiding - Bubbles beweert dat hij in zijn hele leven niet meer dan twee boeken heeft gelezen - maar als het op herinneringen aankomt, is hij de meeste geleerden de baas. Wanneer men schriftelijk of mondeling een cijferreeks van meer dan zeven cijfers krijgt aangeboden, kan men die meestal het volgende moment al niet meer in de juiste volgorde reproduceren. Als men de cijferreeks omgekeerd moet herhalen, komt men nog minder ver. Maar het geheugen van Bubbles P. voor cijferreeksen is in beide richtingen even spectaculair. Om een idee te krijgen van zijn gave, prent u zich gedurende een seconde elk van de cijfers aan het eind van deze zin in, waarna u de reader dicht doet. Probeer dan de cijfers in omgekeerde volgorde te reproduceren: 43902641974935483256.Tegen de tijd dat u bij de 8, de 4 of de 5 bent raakt u al in de problemen raakt en waarschijnlijk komt niemand tot de 0, laat staan tot de eerste 4. Maar Bubbles P. kan een dergelijke willekeurige reeks van twintig cijfers foutloos van achter naar voren opdreunen. Hoe doet hij dat? Is hij begiftigd met een buitengewoon fotografisch geheugen? Het antwoord ligt waarschijnlijk in het proces dat bijdraagt aan de constructie van ervaringsfragmenten. Psychologen noemen dit een 'coderingsproces' — een procedure waarmee we iets wat we zien, horen, denken of voelen tot een herinnering omvormen. Codering kan opgevat worden als een bepaald soort aandacht voor actuele gebeurtenissen

die de toekomstige herinnering aan deze gebeurtenissen sterk beïnvloedt. Informatie wordt bijna nooit in het geheugen opgeslagen in de vorm waarin we die informatie ontvangen. Denk bijvoorbeeld aan het onthouden van een telefoonnummer. We lezen het nummer in het telefoon-

Pi

boek en we onthouden het door het voor onszelf te herhalen: de visuele

Tel de letters in de woorden: Zie, 'k geef u thans,

vorm is veranderd in een gesproken vorm. In andere gevallen is de

geleerden en leeken, ouden van dagen, frissche studenten, weinige regeltjes, die mij zijn gebleken, vaak nuttig te werken voor tal van docenten. Zie nu hoeveel decimalen. (3.14159265358979323 8462643383279)

een roman niet de letterlijke bewoordingen, maar de grote lijn.

vormverandering nog duidelijker. We onthouden van een gesprek of In een gesprek, bij het lezen van een boek, of bij het waarnemen van gebeurtenissen worden we overstelpt door informatie, en daaruit moeten we een keuze maken. Dit selecteren van informatie gebeurt voor het grootste deel onbewust. We onthouden de dingen die ons belangrijk lijken of waardoor onze aandacht getrokken wordt. Aan andere dingen besteden we geen aandacht, en die komen dan ook niet in het geheugen terecht. We zien dus dat het geheugen uitermate selectief is en allerlei keuzen maakt. Bij de vormverandering en het selecteren van informatie worden natuurlijk fouten gemaakt. We begrijpen in een gesprek niet altijd wat de ander bedoelt. En van gebeurtenissen waarvan we getuige zijn, zien we

bron: Dr. Pieter Moree

belangrijke details over het hoofd. Het geheugen is dus niet alleen selectief maar kan ook gemakkelijk in de fout gaan. Desondanks hebben

mensen vaak ten onrechte vrij veel vertrouwen in hun geheugen. Onderzoek heeft bij herhaling aangetoond dat mensen vaak evenveel vertrouwen hebben in juiste als in later onjuist gebleken herinneringen. Het ophalen van herinneringen Een herinnering blijft als hij eenmaal in het geheugen is opgeborgen, veranderen. We denken vaak nog na over de dingen die we meemaken, en soms krijgen we nog nieuwe informatie over gebeurtenissen. Bepaalde opmerkingen in een gesprek blijven onbegrepen, tot we achteraf de informatie krijgen dat onze gesprekspartner ziek was of net was ontslagen. Dan vallen de dingen op hun plaats, en onze herinnering aan het gesprek verandert erdoor. Onze herinnering aan een gebeurtenis waar we bij waren, kan veranderen door de berichtgeving in de media. Het ophalen van informatie uit het geheugen gaat vaak verbazend gemakkelijk. We hebben de betekenis van duizenden woorden paraat, we weten moeiteloos de weg te vinden in onze woonplaats en op alle plaatsen waar we regelmatig komen, we herkennen honderden gezichten zonder aarzelen. De neurale representaties

17

zijn ontzettend talrijk. En het is een wonder dat we daarin over het algemeen zo gemak-

kelijk de informatie kunnen vinden die in een bepaalde situatie nodig is. Maar ook daar gaat het niet altijd van een leien dakje. We herinneren ons de naam niet van een bekende, of we kunnen niet op het Franse woord voor 'dief' komen. Meestal komen we er wel achter als we de goede prikkels /cues/ zoeksleutels gebruiken. Alles wat in het geheugen met de gezochte informatie verbonden is, kan als zoeksleutel dienen. Je zoekt de namen van klasgenoten uit

je schooltijd. Een

paar namen schieten je direct te binnen. Door met die klas bezig te zijn, je te herinneren waar je

in

de klas zat, wat je in de pauze deed, wie met wie speelde, waar de andere kinderen woonden, kun je geleidelijk steeds meer namen herinneren. Ook geuren en geluiden kunnen als zoeksleutel fungeren. Dit zoekproces blijft nieuwe herinneringen opleveren, ook na vele uren doorzoeken van het geheugen. Veel informatie waar17

Blz 32

Dat meisje rechts achter, hoe heet die ook al weer?

van we denken dat die vergeten is, zit dus feitelijk nog in het geheugen, het kan alleen erg moeilijk zijn die daar nog te vinden. Psychologen ontdekten het belang van het coderingsproces tijdens de discussies over het kortetermijngeheugen. Dit geheugen werkt per prikkel maar een paar seconden. Tegenwoordig noemt men dit het 'werkgeheugen' , dat gedurende korte perioden kleine hoeveelheden informatie bewaart, zoals de cijfers van de reproductieopdracht waaraan u zich zojuist hebt gewaagd.

18

Waarom zijn dergelijke herinneringen zo vluchtig? Een van de oorzaken is dat het werkgeheugen van een ander netwerk van hersenstructuren gebruikmaakt dan het lange-termijngeheugen. Sommige patiënten met beschadigingen in de binnenste, midden in de hersenen gelegen delen van de slaapkwabben hebben weinig of geen moeite om gedurende een paar seconden een cijferreeks te onthouden, maar kampen met grote problemen als ze duurzame herinneringen moeten vormen die ze zich later moeten herinneren. Patiënten met beschadigingen in een bepaald deel van de hersenschors van de wandbeenkwab kunnen wel langetermijn-herinneringen vormen, maar geen cijferreeksen onthouden en reproduceren. Ze missen een bepaald onderdeel van het werkgeheugen, de zogeheten fonologische lus, waarop de meesten van ons een beroep doen als we gedurende een paar seconden een kleine hoeveelheid linguïstische informatie moeten onthouden. Hier gaat het idee van codering een rol spelen. Als u een beroep doet op uw fonologische lus om op weg naar de telefoon als een bezetene het telefoonnummer te herhalen, codeert u het nummer slechts oppervlakkig. Om een duurzame herinnering te vormen, moet de binnenkomende informatie veel grondiger en dieper gecodeerd worden. Hoe doet men dat? Door een zinvol verband te zoeken tussen deze nieuwe informatie en kennis die al in uw geheugen is opgeslagen. U moet meer doen dan alleen de informatie in de fonologische lus recyclen. Stel dat u het telefoonnummer 5556024 niet steeds voor uzelf herhaalt, maar dat u in plaats daarvan probeert om het op de een of andere manier een betekenis te geven. Dit wordt in de psychologische literatuur het effect van de 'diepte' van de verwerking genoemd.' Zo werkt waarschijnlijk Bubbles ook. Hij is thuis in getallen en lijkt lange getallenreeksen moeiteloos te kunnen opdelen in betekenisvolle eenheden of 'chunks'. In plaats van binnenkomende cijfers koortsachtig te repeteren, zoals de meesten van ons doen, gebruikt Bubbles zijn vertrouwdheid met getallen, die hij gedurende zijn jarenlange gokpraktijken heeft ontwikkeld, om deze cijfers te koppelen aan kennis waarover zijn geheugen al beschikt. Bubbles' geheugen is niet buitengewoon: zijn geheugen voor woorden, gezichten, voorwerpen, plaatsen of wat niet met getallen heeft te maken heeft, is niet beter dan gemiddeld. Bij getallen weet hij handig gebruik te maken van coderingen. codering Zaken en gebeurtenissen, die voor ons betekenisvol zijn, kunnen we gemakkelijker onthouden dan zinloze dingen. Maar alleen de elaboratieve codering levert goede geheugenprestaties op, omdat men dan nieuwe informatie integreert in wat men al weet. Uit laboratoriumonderzoek blijkt, dat het niet helpt als we ons alleen maar voornemen iets te onthouden We dienen eerder een doeltreffende elaboratieve codering gebruiken. Zo zal een student die zich op een examen voorbereidt, extra naar betekenisvolle verbanden in de leerstof zoeken, terwijl dezelfde student waarschijnlijk geen tijd aan een dergelijke elaboratieve codering zal besteden als hij geen toets verwacht. We kunnen de zaak ook omkeren: de meeste dagelijkse ervaringen die we moeiteloos onthouden – een bezoek van gisteren, een gebeurtenis van het afgelopen weekend, de zomervakantie van vorig jaar zijn aanvankelijk niet gecodeerd met de uitdrukkelijke bedoeling ze te onthouden. Ons leven wordt onzeker en waarschijnlijk onleefbaar als we doelbewust alle episoden uit ons leven stuk voor stuk zouden coderen om ze later terug te kunnen halen. In plaats daarvan maken we gebruik van een (soms onbewuste) selectie. Wat we al weten, bepaalt wat we selecteren en coderen; dingen die betekenis voor ons hebben, zetten ons uit zichzelf tot een soort elaboratieve codering aan die latere herinnering bevordert. Ons geheugensysteem is zo gebouwd dat we meestal (niet altijd) onthouden wat het belangrijkste voor ons is. Een diep, elaboratief coderingsproces beïnvloedt niet alleen de kwantiteit van wat we ons later herinneren, maar ook de kwaliteit van de herinneringservaring. Elaboratieve codering is een belangrijk en misschien onmisbaar onderdeel van ons vermogen om in detail ons levendig te herinneren wat ons in het verleden is overkomen. Maar het feit dat de expliciete herinnering afhankelijk is van elaboratieve codering heeft ook een negatieve kant: als we niet elaboratief coderen, blijft ons niet veel bij. Zodra we de nodige informatie hebben verzameld, kan het coderingsproces beëindigd worden. Als we het grootste deel van de tijd op de auto18

Blz. 31

matische piloot draaien en niet nadenken over onze omgeving en onze ervaringen, kan ons dat duur te staan komen, want we zullen ons slechts vaag herinneren waar we zijn geweest en wat we hebben gedaan. mnemotechnieken Elaboratieve codering is een belangrijk onderdeel van alle populaire trainingen voor het geheugen. De oudste mnemotechniek die we kennen, maakt gebruik van visuele voorstellingen en is in 477 v.Chr. door de Griekse redenaar Simonides ontwikkeld. Simonides, moest tijdens een groot feest een gedicht voordragen. Halverwege de avond werd hij tot zijn verrassing naar buiten geroepen; hij stond nog niet buiten of het dak van de eetzaal stortte in. Alle gasten kwamen om en de slachtoffers waren nog moeilijk te identificeren. Simonides kon de gastenlijst reconstrueren door zich voor te stellen op welke plaatsen de gasten een voor een hadden gezeten. Zijn zelfbedachte 'loci-methode' berust op het elaboratief coderen van informatie in het geheugen door er levendige mentale voorstellingen bij te maken van bekende locaties. Als men later de informatie wil terughalen, bezoekt men in gedachten de locaties, net zoals Simonides deed. Moderne geheugenkunstenaars gebruiken de loci-methode en verwante voorstellingstechnieken om bijvoorbeeld alle namen en telefoonnummers uit een dik telefoonboek te kunnen onthouden. Toch zijn dergelijke staaltjes niets nieuws. Griekse redenaars gebruikten mnemotechnieken om uitzonderlijk lange toespraken uit het hoofd te leren en Romeinse generaals onthielden op die manier de namen van de tienduizenden soldaten die ze aanvoerden. In de Middeleeuwen leerden scholastici met behulp van mnemotechnieken lijvige religieuze boekwerken van buiten. De mnemotechnieken speelden in de middeleeuwse samenleving een belangrijke rol en hadden grote invloed op het artistieke en religieuze leven. Mnemotechnieken leiden tot uitvoerige en gedetailleerde coderingen die gekoppeld zijn aan al bestaande kennis, maar zich duidelijk onderscheiden van andere items in het geheugen. Het is ook waarschijnlijk dat juist mnemotechnieken die van visuele voorstellingen gebruikmaken een nuttig hulpmiddel zijn bij de expliciete herinnering. Ook voor geheugenkunstenaars als Bubbles P. is elaboratieve codering een belangrijk middel. Schaakmeesters geven soms blijk van een fenomenaal geheugen voor de positie van stukken op het bord. Uit een onderzoek waarbij internationale schaakmeesters en beginnelingen gedurende vijf seconden een stelling uit een werkelijk gespeelde partij te zien kregen, bleek dat de schaakmeesters de posities van bijna alle vijfentwintig stukken kenden, terwijl de beginnelingen zich slechts ongeveer vier posities herinnerden. Het deed er niet toe of de meesters van tevoren wisten dat ze zouden worden getest: hun prestaties waren net zo goed als ze een blik op het bord wierpen zonder dat ze zich hadden voorgenomen de posities van de stukken te onthouden. Maar als de meesters werden geconfronteerd met een schaakbord met willekeurig verdeelde stukken, waarvan de opstelling niet

'Ik stamp het er niet echt in. Ik hoef er niet mijn best voor te doen... Het gebeurt gewoon. Op een goede dag ken ik mijn rol.'

naar een betekenisvolle partij verwees, onthielden ze de opstelling niet beter dan de beginners. Onderzoek met topdeskundigen op terreinen als de bridgesport of de elektronica kwam tot dezelfde conclusie. Niemand komt opeens aan de diepgaande kennis die ten grondslag ligt aan het supergeheugen van een ervaren deskundige. Afhankelijk van het vakgebied kost het al gauw tien jaar intensieve studie, oefening en voorbereiding om een internationaal niveau van deskundigheid te bereiken. De kennis die dan wordt verworven, biedt de basis voor de zeer gedetailleerde en krachtige vorm van elaboratieve codering. Daardoor kunnen die deskundigen de belangrijkste informatie doeltreffend selecteren en betekenis

geven door

haar in reeds opgeslagen kennis te integreren. Dit idee verklaart gedeeltelijk hoe ervaren acteurs de tekst van ellenlange scripts onthouden. Uit onderzoek blijkt dat ze niet zozeer proberen de tekst domweg uit hun hoofd te leren. Ze onderzoeken het script op aanwijzingen over de motieven en doelstellingen van de karakters; het onthouden van de tekst is een natuurlijk bijproduct van deze elaboratieve codering. Als een acteur naar de diepere betekenis van een script zoekt, moet hij dikwijls de precieze woorden van een karakter ontleden. Dat bevordert dat hij niet alleen de algemene strekking van de tekst kent, maar ook woordelijk

19

onthoudt wat er precies wordt gezegd . Het idee van elaboratieve codering verklaart ook de vreemde geheugenafwijkingen van mensen met het zogeheten savant-syndroom. Deze mensen hebben een laag IQ en geringe sociale vaardigheden, zodat ze in het dagelijks leven slecht functioneren. Maar zoals Dustin Hoffmans karakter in Rain Man laat zien, hebben sommigen van hen spectaculaire herinneringsvermogens. J.C. bleek vakkundig in het combineren van de eerste letters van de bestelde gerechten en liep zo met twee of drie woorden in het hoofd naar de keuken. Daar rafelde hij de woorden weer tot orders uiteen. S.F. onthield lijsten van 80 cijfers en gebruikte daarvoor, als hardloper, elf ijkgetallen: de gangbare tijden op elf loopafstanden, van de sprint tot de marathon. Die tijden gebruikte hij om de brij van 80 cijfers in vertrouwde partjes te hakken, zoals 'record op de 800 meter plus twee seconden'. Zo rende hij als het ware in zijn herinnering de opgegeven cijfers langs. Coderingsprocessen en de hersenen Het geheugen functioneert in het brein om orde in de omgeving aan te brengen. De afgelopen jaren hebben krachtige functioneel-neuroanatomische beeldvormingstechnieken nieuwe inzichten in de hersenen

als

grondslag

van

de

elaboratieve codering opgeleverd. Deze technieken maken de activiteit in bepaalde hersengebieden zichtbaar, terwijl proefpersonen taken uitvoeren die ontworpen zijn om hun waarneming, taal, herinnering of andere cognitieve processen aan het licht te brengen. De hersenschors van beide hersenhelften is in vier grote kwabben verdeeld, die op deze afbeelding van het oppervlak van een van de hersenhelften zijn aangegeven. De voorhoofds-

De meest geavanceerde van deze

kwabben beslaan een groot gebied, dat op zichzelf weer uit subgebieden bestaat die belang-

hersenscantechnieken

rijke bijdragen leveren aan processen zoals de elaboratieve codering, de strategische herinne-

(positron emissie tomografie). Vrijwil-

ring, de korte-termijnherinnering en het onthouden van broninformatie (zie hoofdstuk 5).

ligers die aan een PET-onderzoek

Bepaalde gebieden van de wandbeenkwabben, de achterhoofdskwabben en de slaapkwab-

deelnemen, liggen op hun rug met

ben dragen bij aan de opslag van verschillende aspecten of kenmerken van lange-

een PET-scanner als een donutvor-

termijnherinneringen. Deze hersenschorsgebieden werken nauw samen met structuren die

mige ring om hun hoofd. Als de

binnen in de hersenen liggen, zoals de hippocampus (zie afbeelding), wat ons in staat stelt

scanner wordt aangezet, wordt de

om doorlopende gebeurtenissen te onthouden.

doorbloeding

van

heet

PET

welomschreven

hersengebieden nauwkeurig in beeld gebracht. Hersengebieden die volop betrokken zijn bij een cognitieve taak,zullen actiever zijn en dus meer bloed nodig hebben dan gebieden die niet of nauwelijks bij de taak betrokken zijn. Ook een verwante techniek, de zogeheten functionele MRI of magnetic resonance imaging meet hoe verschillende taken de plaatselijke doorbloeding beïnvloeden. Onderzoekers van de universiteit van Toronto, onder wie Fergus Craik, een van de eersten die de theorie van de diepe informatieverwerking ontwikkelden, heeft PET-scans gemaakt van vrijwilligers die elaboratieve coderingen maakten. Ze vonden een gebied van grote activiteit (veel doorbloeding) in de voorhoofdskwabben, het grote hersenschorsgebied van de voorste hersendelen. Ten gevolge van de elaboratieve codering nam de doorbloeding toe in een beperkt hersenschorsgebied onder in het voorste deel van de linkervoorhoofdskwab 19

Blz 44

(onder in de linker prefrontale cortex) en ook uit andere PET-experimenten bleek dat deze of vergelijkbare gebieden actief waren als proefpersonen diepe of elaboratieve analyses moesten uitvoeren. Een ander experiment met de functionele MRI-scan heeft deze resultaten bevestigd. Bovendien hebben patiënten met beschadigingen in deze gebieden van de voorhoofdskwab vaak problemen met coderen: het lukt hen niet nieuwe informatie georganiseerd en gecategoriseerd in het geheugen op te slaan. De hersenschors onder in het voorste deel van de linkervoorhoofdskwab speelt een belangrijke rol bij de 'diepe' of elaboratieve informatieverwerking. Bewijzen voor het feit dat de voorhoofdskwab betrokken is bij coderingsprocessen illustreren dat de cognitieve processen met welomschreven hersengebieden in verband gebracht kunnen worden. Ook de vorm van de elektrische golven in de hersenen, de zogeheten ERPS (event-related potentials) die worden opgewekt door bepaalde beelden, geluiden of andere prikkels, vertellen ons iets over de manier waarop de hersenen binnenkomende informatie coderen. Diepe coderingsprocessen worden zichtbaar in een bepaald deel van de ERP, de zogeheten P300, een onregelmatigheid in de elektrische golf die ongeveer een derde seconde nadat iemand met een woord of andere externe prikkel wordt geconfronteerd, optreedt. Als er een hard of plotseling geluid in een stroom van zachte, rustige tonen optreedt, laten de hersenen een bijzonder grote P300 zien. Deze verhoogde elektrische activiteit weerspiegelt de extra verwerkingsprocessen die de hersenen aan nieuwe, opmerkelijke gebeurtenissen wijden. Zoals we verwachtten, gaan grotere P300's tijdens de codering meestal samen met betere prestaties tijdens de daaropvolgende herinnering. Bij de codering van nieuwe gebeurtenissen is ook de hippocampus betrokken. De hippocampus is een kleine, hoefijzervormige structuur die verborgen ligt in de binnenste of mediale delen van de slaapkwabben. Iedereen is ervan overtuigd dat de hippocampus een van de vele, in anatomisch opzicht verwante structuren is die een belangrijke rol spelen bij de expliciete herinnering. Al deze coderingsprocessen in de hersenen ontstaan doordat neuronen zich onderling met elkaar verbinden (representaties)

Ga nooit terug naar een plek waar je ooit gelukkig bent geweest. Dat loopt altijd op een teleurstelling uit. Je hebt er in je herinnering iets bij opgeteld en dat blijkt er dan helemaal niet te zijn. En in plaats van dat er weer af te trekken, geef je die plek de schuld. - Godfried Bomans

Conclusie: Onze herinneringen aan ervaringen uit het verleden zijn het natuurlijke en tot op zekere hoogte onvermijdelijke resultaat van de manier waarop we de wereld bekijken en analyseren. Of het nu ten goede of ten kwade is, onze herinneringen zijn sterk afhankelijk van onze elaboratieve coderingen. Alleen de aspecten van onze ervaringen waarop onze elaboratieve coderingsprocessen zich richten, hebben een grote kans later herinnerd te worden. Deze elaboratief gecodeerde aspecten bevolken als de overblijfselen van onze ervaringen onze geest; het zijn de botsplinters van de dinosaurus waarover Ulric Neisser het had.

20

Hoe meer elaboratief de codering is, hoe

meer botsplinters er overblijven, die op hun beurt gedetailleerde herinneringen mogelijk maken aan wat we tijdens een episode zagen,

voelden en dachten. Onze herinneringen vallen dus voor een groot deel samen met onze elaboratieve coderingen. Misschien kun je beter zeggen dat onze herinneringen op onze elaboratieve coderingen zijn gebouwd. Wat is de relatie tussen geheugen en intelligentie? In het algemeen is er een positieve correlatie tussen die twee. Dus hoe intelligenter iemand is, des te beter zijn geheugen. Vermoedelijk komt dit, omdat intelligentere mensen in de regel meer doelmatige strategieën hanteren bij het opslaan van informatie. Intelligentere mensen organiseren informatie beter, structureren meer bij het opslaan. Als je iets ongeorganiseerd opslaat, is er meer competitie tussen de neurale patronen onderling. En hoe meer en beter informatie wordt gestructureerd, des te gemakkelijker is die informatie terug te halen, en des te minder competitie tussen de neurale patronen. Daarnaast is intelligentie voor een belangrijk deel hetzelfde als een efficient gebruik maken van je werkgeheugen.

herinneringsprikkel.

21

Tulving heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de problematiek codering-herinnering. Hij formuleerde het princiep van de coderingsspecificiteit' . Dit principe bepaalt de specifieke manier waarop ie-

20

Blz. 54;

21

blz 55, 76

mand over een gebeurtenis denkt, of die gebeurtenis codeert. Met andere woorden: wat komt er in de neurale representatie (representatie van de herinnering in de hersenen)? De kans dat men zich de gebeurtenis later herinnert

hangt af

van de mate waarin een herinneringscue bij de oorspronkelijke

codering past of die herstelt. Een expliciete herinnering komt alleen tot stand, als er een overeenkomst is tussen het coderings- en het herinneringsproces. De manier waarop we een gebeurtenis waarnemen en interpreteren bepaalt in hoge mate welke cues later de herinnering aan de gebeurtenis kunnen oproepen. Het gaat dan niet om een letterlijke overeenkomst tussen de coderings- en de herinneringsomstandigheden. Het belangrijkste is dat een herinneringscue de subjectieve gewaarwording van een gebeurtenis herstelt, met alle gedachten, fantasieën en gevolgtrekkingen die tijdens de codering opkwamen. Ook onze eigen gemoedsstemming kan als waardevolle herinneringscue dienen. Als proefpersonen tijdens de coderingsfase van een geheugenexperiment alcohol drinken of marihuana roken, kunnen ze zich later moeilijk herinneren wat ze hebben gecodeerd, maar ze herinneren zich meer als ze een vergelijkbare hoeveelheid alcohol of marihuana krijgen. In dezelfde bedwelming als men tijdens de codering was, raakt men gemakkelijker in dezelfde gemoedsstemming: de grotere overeenkomst tussen coderings- en herinneringsomstandigheden komt de herinnering ten goede. Dit wordt de 'stemmingsafhankelijke herinnering' genoemd. De geraffineerde onderlinge afhankelijkheid van codering en herinnering wijst op een aantal belangrijke bijzonderheden: -

als we een gebeurtenis sterk en uitvoerig

coderen, zullen we ons die gebeurtenis waarschijnlijk goed herinneren; als we een gebeurtenis oppervlakkig, vluchtig coderen, zullen we ons de gebeurtenis veel minder goed herinneren. Maar het blijkt dat we ons oppervlakkig

gecodeerde

gebeurtenissen

beter herinneren dan diep gecodeerde gebeurtenissen als we herinneringscues krijgen die precies bij de oppervlakkige codering passen. -

Een implicatie van deze analyse is dat

onze herinnering uitzonderlijk accuraat kan zijn als we elaboratief hebben gecodeerd en als op het moment van onze herinneringspoging de juiste cue beschikbaar is. -

Omdat ons zelfinzicht afhankelijk is van

wat we ons van het verleden herinneren, is het zorgwekkend dat het succes van onze

bedolven onder herinneringen

herinneringspogingen in hoge mate afhangt of de juiste herinneringscues beschikbaar zijn. Als we geen hints of cues tegenkomen die latente herinneringen wakker roepen, kunnen delen van ons verleden in vergetelheid raken. Dit kan een van de redenen zijn dat het soms zo aangrijpend is om kennissen te ontmoeten die we jaren niet hebben gezien: onze oude vrienden voorzien ons van cues en geheugensteuntjes waar we uit eigen beweging niet snel op zouden komen en waardoor we voorvallen kunnen terughalen die we ons normaal gesproken niet kunnen herinneren. Bij zijn niet-aflatende zoektocht naar zelfinzicht werd de verteller in de roman van Marcel Proust geconfronteerd met het verontrustende feit dat hij slechts vat kon krijgen op het verleden als hij herinneringscues vond die de stortvloed van herinneringen losmaakten waarnaar hij zocht. Hij besefte ten slotte dat hij zijn mentale tijdreizen niet geheel kon laten afhangen van toevallig hervonden geuren en smaken. Dus ging hij naar het verleden op zoek door actief hints en cues op te sporen die zijn geheugen zouden helpen. Iedereen kent het probleem van Proust: om beter te begrijpen wie we zijn, moeten we op een of andere manier cues genereren of vinden die ons in staat stellen om ons dingen te herinneren die anders misschien latent zouden blijven of eenvoudigweg zouden vervagen. Het is echter niet zo dat alle ervaringen ergens in onze hersenen zijn vastgelegd en slechts op de juiste herinneringscue wachten om bewust te worden. Hoewel uit experimenteel onderzoek steeds weer is gebleken dat cues en geheugensteuntjes aanleiding kunnen zijn voor de herinnering aan ervaringen die verdwenen leken te zijn, hoeft daaruit nog niet te volgen dat alle ervaringen worden bewaard en in potentie kunnen worden opgeroepen. Soms vergeten we iets omdat de juiste cues niet voorhanden zijn,

maar het is ook goed mogelijk dat we iets vergeten omdat de relevante neurale representaties verzwakt of vertroebeld zijn. Herinneringscues zijn in zekere zin te vergelijken met de draagbare metaaldetectoren die strandjutters soms gebruiken om munten te vinden. Maar als er geen munten onder het zand liggen, zal zelfs de krachtigste detector niets opleveren. In onze hersenen ligt een aantal stranden met verborgen munten en een aantal waar niets te vinden is. Net zomin als de jutter die geld zoekt, weten we van tevoren waar we kans van slagen hebben. De rol van de omgeving Om de broze kracht van het geheugen te kunnen doorgronden, zijn feiten en ideeën over de hersenprocessen die een rol spelen bij de herinnering zonder meer onontbeerlijk. Wat herinneren we ons eigenlijk als we ons een gebeurtenis uit het verleden voor de geest halen? Dient ons denkwerk eenvoudig om een latente herinnering te activeren of bewust te maken? Stel u voor dat ik u een herinneringscue geef, bijvoorbeeld: 'Vertel eens iets over uw laatste kerstdiner'. Misschien kost het u een paar minuten om u te herinneren waar het plaatsvond en wie erbij waren, maar er is een goede kans dat u zich tegen de tijd dat u het laatste woord van deze zin hebt gelezen, een deel van de basisinformatie te binnen hebt gebracht. Hoe kwam deze subjectieve herinneringservaring tot stand? De eenvoudigste verklaring is dat de cue op de een of andere manier een latente representatie van de gebeurtenis heeft geactiveerd en dat uw subjectieve herinneringservaring, hoe onvolledig ook, een directe weerspiegeling is van de informatie die in uw geest sluimerde: een lampje dat uitgeknipt was, is plotseling aangeknipt. Maar zo eenvoudig werkt het terughalen van een herinnering niet. Mensen slaan geen afzonderlijke dingen of items op, maar juist ook allerlei contextuele aspecten. Je slaat dus niet alleen datgene op waar je aandacht aan denkt te besteden, maar ook bijvoorbeeld in wat voor situatie je bent, hoe de ruimte eruitziet, hoe je je voelt, of je ziek bent, enzovoort. Daar hoef je je dus geenszins van bewust te zijn. Elementen van die context worden omgevormd tot een neurale representatie. En als mensen zich iets herinneren of pogingen daartoe in het werk stellen, gebruiken ze cues, zoeksleutels die terugvoeren naar die gebeurtenis. Er is nog

een andere

mogelijkheid,

die

door

Neisser geopperd is. Hij vergelijkt

de herinneraar

met een paleontoloog die uit botsplinters een dinosaurus

reconstrueert.

Voor de paleontoloog is de verzameling botsplinters die bij een archeologische

opgraving

gevonden, niet

wordt

hetzelfde

als de dinosaurus die hij er uiteindelijk uit reconstrueert: voor de

con-

structie van de volledige dinosaurus combineert hij de botsplinters met andere een gereconstrueerde herinnering; om van te schrikken

beschikbare

frag-

menten, in overeenstemming met de algemene kennis over hoe de dino-

saurus er uiteindelijk uit zou moeten zien. Precies zo is een neurale representatie (de opgeslagen neurale patronen) voor de herinneraar niet hetzelfde als de herinnering (de subjectieve ervaring van het hervinden van een gebeurtenis uit het verleden). 'Uit een paar bewaard gebleven botsplinters,' schrijft Neisser, 'herinneren we ons een dinosaurus.'De opgeslagen fragmenten dragen bij aan de bewuste herinneringservaring, maar ze zijn er slechts een onderdeel van. Hoewel vaak is aangenomen dat een herinneringscue slechts een herinnering is die in de krochten van de hersenen sluimert en actief kan worden,is er een andere verklaring. De cue verbindt zich met de

neurale representatie, zodat een nieuwe eenheid aan de oppervlakte komt — de herinneringservaring van de herinneraar - die van haar beide onderdelen verschilt. Dit idee schemerde hier en daar al in de boeken van Proust door, waarin herinneringen ontstaan doordat actuele en vroegere sensaties met elkaar worden vergeleken en gecombineerd, net zoals een stereoscopisch beeld ontstaat doordat informatie uit beide ogen wordt gecombineerd.

22

Als een herinneringscue alleen maar een latente herinnering zou activeren, zouden bepaalde gegevens onverklaarbaar zijn: mensen die eerst vanuit een veldperspectief op een bepaalde gebeurtenis terugkijken

en

vervolgens

waarnemersgezichtspunt,

vanuit

een

herinneren

zich deze gebeurtenis de tweede keer als minder emotioneel dan de eerste keer; het

gevoel

te

'weten'

dat

een

niet-

herinnerd stukje informatie op het puntje van de tong ligt, is vaak een illusie die wordt

veroorzaakt

door

een

bekende

herinneringscue. De ervaring dat we ons een

gebeurtenis

'herinneren',

die

we

onderscheiden van de ervaring dat we domweg 'weten' dat de gebeurtenis heeft plaatsgehad, wordt zwakker als het geheugen met een bepaald soort herinneringscues wordt geholpen. Als we eenmaal onderkennen dat de herinneringscue zich met een neurale representatie verbindt zodat de subjectieve ervaring ontstaat die we een herinnering noemen, kunnen we proberen deze ogenschijnlijke raadsels te verklaren. Schacter heeft een onderzoek gedaan dat bewijst dat de eigenschappen van een herinneringscue onze herinneringen kunnen beïnvloeden. Studenten keken naar foto's van mensen die ze tegelijkertijd met ofwel een aangename ofwel een hinderlijke stem hoorden spreken. Later zagen ze de foto's nogmaals en probeerden ze zich de stem van de geportretteerden te herinneren. Als de studenten een enigszins glimlachend gezicht zagen, hadden ze de neiging om te zeggen dat ze de geportretteerde met een aangename stem hadden horen spreken; als ze een enigszins stuurs gezicht zagen, hadden ze de neiging te zeggen dat ze de geportretteerde met een hinderlijke stem hadden horen spreken. In werkelijkheid bestond er geen verband tussen de gezichtsuitdrukkingen en de stemmen. De 'herinneringen' van de studenten gaven dus weinig informatie over de gebeurtenis die ze zich probeerden te herinneren (de stem), maar waren sterk beïnvloed door de eigenschappen van de herinneringscue die we ze gaven (de positieve of negatieve gezichtsuitdrukking). De psycholoog Piet Vroon beschreef hoe de reukzin als startmotor (cue, prikkel) van de herinnering kan functioneren. Denk maar eens aan de petites madeleines van Proust.. Dat het geheugen een duwtje nodig heeft, besefte William James reeds in de negentiende eeuw: „Veronderstel dat ik een moment zwijg en dan zeg ... Herinner! Roep op! Zou mijn geheugen gehoorzamen en een willekeurig beeld uit het verleden reproduceren? Zeker niet, het zou voor zich uit staren en vragen 'Wat voor iets wil je dat ik ophaal?’ Maar gewoonlijk wacht het geheugen zo'n uitgesproken opdracht niet af. Het herinnert niet op bevel. Vaker speelt het eigen baas en laat het zich leiden door prikkels - cues - die zich niet openlijk aankondigen maar van achter de schermen opereren. Vraag de herinneraar niet wat hem op het spoor bracht: hij kan de verborgen hint achter het herinnerde maar zelden aanwijzen. Geen wonder, onze belevenissen zitten niet alleen vol van geuren en smaken, maar zijn verknoopt met talloze details. Een sliertje wierook en ik sta weer als misdienaar op het altaar, voor mij uitstarend naar de geurige wolkjes wierook die naar de hemel opstegen. Maar als ik in een kerk kom, ruik ik de wierook weer, zonder grip te hebben op de heimelijke sturing achter het geheugenreisje. Ik verbeeld me, om redenen die ergens in die kerk van toen moeten liggen, dat ook buikpijn soms het tafereel weer opent. Je zou dus kunnen zeggen, dat mensen zich de dingen die zij ervoeren of leerden beter kunnen herin22

Blz 43

neren als ze weer in dezelfde omstandigheden verkeren. Dat is goed te onderzoeken, en de eerste studies waren sensationeel. In de jaren zeventig leerden duikers een lijst met woorden, de helft van de proefpersonen onder water, de andere helft aan land. Later werden ze overhoord: degenen die onder water hadden geoefend, brachten er op het droge niet veel van terecht, maar eenmaal onder water kwam hun geheugen los. En andersom. In een ander experiment leerden studenten een lijst met 80 woorden in een kamer met specifieke aankleding en geur: hun geheugen kwam een dag later in een andere kamer gemiddeld tot 35 juiste woorden, maar terug in de oude omgeving, lepelden de studenten nog 14 woorden extra op. Leer dus in hetzelfde lokaal waar je morgen examen doet. Helpt dat echt? Zo'n proef is enkele keren herhaald, met raadselachtige uitkomsten, constateren Henry Roediger en Melissa Guynn in 'Memory'. Het geheugen lijkt wispelturig, vandaag doet de omgeving er wel toe, morgen niet. Eén ding valt op: als je proefpersonen uitdrukkelijk vraagt tijdens het leren goed op alles in de kamer te letten, dan steekt het geheugen een dag later in dezelfde kamer vlotter van wal dan in een ander vertrek. En vraag je mensen bij het leren aan chocolade te denken, terwijl je ongemerkt zowel bij het leren als overhoren de lucht ervan verspreidt, dan blijkt het geheugen daarvan te profiteren. Kennelijk is de leerstof met chocoladelucht en al opgeslagen. Maar pas op. Psychologen ontdekten bij toeval dat alcoholisten door henzelf verstopte papieren na het ontwaken uit de benevelde toestand moeilijk konden terugvinden. Een greep naar de fles deed wonderen: opnieuw onder invloed vond hun geheugen de verborgen spullen gemakkelijker terug. Een snufje lachgas heeft een vergelijkbaar effect: leren onder lachgas vraagt om overhoren onder lachgas. Maar de experimenten van de afgelopen twintig jaar geven wisselende uitkomsten. Doet de geestelijke gesteldheid er echt toe? Ja-nee-ja-nee, zegt het onderzoek. Misschien ligt het aan details. Zo leerden studenten na het al dan niet roken van marihuana woorden uit verschillende categorieën, van vogels tot kleding. De nuchtere student bleek superieur, gevolgd door de benevelde, op voorwaarde dat hij zowel vóór het leren als vóór het herinneren marihuana had gerookt. Beneveld leren en later nuchter reproduceren wilde niet lukken. Maar: het op elkaar afstemmen van de leeromstandigheden en de herinneringscontext had alleen een gunstig effect als de proefpersonen uit het blote hoofd de woorden moesten herhalen. Zodra het geheugen met prikkels werd gestuurd - door het geven van de categorienamen -, verdween het effect van de marihuana. Het is niet gemakkelijk om het geheugen naar jouw pijpen te dansen. Er regeren blijkbaar vele 'sleutelfiguren' over ons geheugen. In opgeruimde stemming blijkt het gemakkelijker vrolijke begrippen van een woordenlijst terug te halen dan neutrale. En kreeg je tijdens het leren af en toe , een opdracht als „Krab achter je oren" of „Raap die pen op", dan blijkt je geheugen daags daarna alerter als je af en toe zo'n zelfde klusje moet uitvoeren. Zoals gezegd, het geheugen speelt eigen baas. De Vietnamveteraan reed heel ontspannen, maar het rotje onder zijn wiel nam hem naar Vietnam met zijn verschrikkingen terug. Iets vergelijkbaars overkwam een vrouw die twaalf uur lang zat opgesloten in een lift en daarna niet meer hetzelfde parfum kon dragen zonder ernstige claustrofobische angsten te krijgen. Die opdringerigheid van herinneringen is de prijs van onze verfijnde memorie. Hoewel, hier past enige bescheidenheid, want ook een goed stel hersens zoekt zich herhaaldelijk suf naar iets wat ergens tussen de raderen boven moet zweven maar dik onder het stof lijkt te liggen. 23

Herinnering is geen gebeurtenis uit het verleden

Het connectionisme, dat een van de invloedrijkste moderne benaderingen van het geheugen is, heeft afstand genomen van het idee dat een herinnering een geactiveerd plaatje van een gebeurtenis uit het verleden is. Connectionistische modellen, oftewel neurale netwerkmodellen, zijn gebaseerd op het principe dat de hersenen neurale patronen opslaan door de verbindingen te versterken tussen verschillende zenuwcellen die aan de codering van een ervaring bijdragen. Als we een ervaring coderen, worden de verbindingen tussen actieve zenuwcellen sterker en vormen zo een neurale representatie. Op het moment dat we ons de ervaring willen herinneren, zal een herinneringscue een ander patroon van activiteit in de hersenen ontketenen. Als dit patroon voldoende overeenstemming heeft met een eerder gecodeerd patroon, ervaren we een herinnering. Maar in het neurale netwerkmodel is een 'herinnering' niet 23

Blz. 32

simpelweg een geactiveerde representatie. Het is het unieke patroon dat ontstaat uit de bijeengevoegde bijdragen van de cue en een neurale representatie. Een neuraal netwerk combineert informatie uit de actuele omgeving met patronen die in het verleden zijn opgeslagen, en het geheel dat dit oplevert, is wat het netwerk zich herinnert. Als we ons iets herinneren, vullen we een patroon aan met de beste tegenhanger die in het geheugen beschikbaar is. Het idee dat een herinnering een aan de oppervlakte tredende eigenschap van de cue en een neurale representatie is, is moeilijk te aanvaarden. Slechts fragmentarische overblijfselen van onze ervaringen kunnen we omvormen tot de autobiografische beschrijvingen, die de tijd doorstaan en met elkaar het verhaal van ons leven vormen. Een filosofische probleem Vele filosofen hebben moeite om geheugen- en herinneringsprocessen te reduceren tot fysische processen; zijn we niets anders dan een samenraapsel

van

neuronen,

wel

goed geordend? Gaat het daar

eigenlijk

om:

een

majeur en superieur spel van neuronen zonder dat we er aan te pas komen? Of liever nog , we zijn zelf neuronen. doux,

Joseph

beroemd

om

Lezijn

onderzoek naar de hersenprocessen van angst, schrijft

`Jij bent je synap-

24

sen` , In die synapsen, de contactpunten tussen hersencellen, laten onze unieke, individuele ervaringen hun chemische sporen na. Die afdrukken beïnvloeden op hun beurt de gevoelens, verlangens, herinneringen en gedachten die ieder tot een uniek mens vormen. Het ik en de hersenen zijn hier

in een bijzondere

wisselwerking. Maar iedereen kent toch dat

vreemd

vertrouwde

gevoel dat ik ik ben, ongeacht de vraag of er net zo iemand is als ik. Zelfs in

kunnen neuronen reflecteren over zichzelf?

het onmogelijke geval van een tot op de atoom identieke dubbelganger - wat zelfs bij klonen of eeneiige tweelingen niet kan - zou zij een ander `zelf` zijn. Ook zij zou alles beleven vanuit haar eigen perspectief. Ook zij zou `s ochtends wakker worden zonder de twijfel of zij mij is. Want de hersenstructuren van mijn denkbeeldige dubbelganger geven continu de toestand weer van háár lichaam en van alle veranderingen die het doormaakt. Die weergave, bedoeld om het biochemisch evenwicht in het lichaam te kunnen reguleren, is de rudimentaire voorloper van haar ik-gevoel, zou de Portugees-Amerikaanse neuroloog Antonio Damasio zeggen. In dit verband spreekt de filosoof Michel ter Hark van pseudowetenschap. `Voor ze gaan zoeken, moeten ze eerst hun begrippen op een rijtje hebben en precies weten waar ze naar zoeken. Als ze er goed over nadenken, zouden ze beseffen dat het ik niet in de hersenen kan bestaan. Dat zou namelijk bete24

in ‘Synaptic Self. How our brains become who we are’.

kenen dat ik identiek zou zijn aan iets dat ín mij zit. Zoiets noemen we onzin. Ze zoeken naar de oostpool’. In mij zitten mijn hersenen, that`s it. Om daar het zelf te zoeken, is net zo folkloristisch als het te zoeken in je bloed of je hart. Het zelf ontstaat tijdens de interactie tussen mensen, in het praten, het verhalen vertellen. Taal is daarbij essentieel. De woorden die je ergens aan geeft, zijn bepalend voor je ervaring en staan er niet los van. Net zoals de expressie waarmee je zingt niet los staat van de melodie. Hoe zou je zonder woorden ooit kunnen weten dat je je een week geleden anders voelde dan vandaag? Je kunt kleuren, complexe gevoelen als berouw en ook jezelf alleen begrijpen als je woorden hebt om ze te identificeren.` Het gaat om het meest wezenlijke van de mens: zijn zelf, zijn ik of identiteit, datgene waar het eigenlijk om gaat. Dit meest wezenlijke mist men als men alleen kijkt naar fysische en fysiologische processen, hoe gedetailleerd en wetenschappelijk verantwoord ook. Natuurlijk hebben complexe atomaire processen alles te maken met het gedrag. Maar met atomen en neuronen kan men het gedrag nog niet begrijpen. Je begrijpt het pas als je hoort, ziet of achterhaalt wat de bedoeling was van die persoon, wat zijn motieven waren om dit te doen. En wanneer je het gedrag van iemand wilt begrijpen, ben je zelf ook helemaal in het geding. Je voelt immers die persoon, waarmee je praat voelt en bedoelt, aan. En je kunt je in hem inleven. Je kunt het je heel goed voorstellen omdat je weet hoe je jezelf zou voelen in zulke omstandigheden. Daarbij maak je gebruik van kennis van de culturele leefwereld die je (tot op zekere hoogte) met die persoon deelt. We gaan er van uit dat mensen subjecten zijn. Hun gedrag komt vaak tot stand door bedoelingen, die door hen gekoesterd worden. Natuurlijk heeft dat gedrag alles met fysische processen te maken. Maar als je alleen in fysiologische termen

analyseert, mis je het eigene, het wezenlijke. In het alledaagse

leven, argumenteren wij, begrijpen we in termen van bedoelingen en redenen. En veel minder in termen van verklaren van oorzaken. Met natuurwetenschappen komt men niet ver als men een literaire tekst, een rechtszaak, een schilderij, ritueel of politieke revolutie wilt begrijpen. Hetzelfde geldt voor de menswetenschappen. Samenvattend kunnen we stellen: bij mensen is er iets subjectiefs in het spel. Dat subjectieve is nooit volledig of uitputtend herleidbaar tot of verklaarbaar in termen van iets objectiefs. Een analoge discussie wordt gevoerd over het zien van kleuren, het voelen van woede, of het proeven van chocolade. In het eerste geval kun je een fantastische natuurwetenschappelijke analyse maken van de refractie van licht op een oppervlak, de golflengte waarmee het je oog binnenkomt, de elektrochemische veranderingen die het veroorzaakt in je retina en je oogzenuw, en de informatieverwerkende processen in je visuele cerebrale cortex. Maar heb je dan ook maar iets gezegd over de subjectief ervaren kwalitatieve eigenaard van het geel dat je ziet, en die blauwe stip erop?

vergeten herinnering jaren verscholen in een zompig moeras borrelen ineens naar boven als grote spiegelende bellen

maar zo gauw de bellen aan de werkelijkheid raken, spatten ze uit elkaar, want ze zijn daar zeer allergisch voor.

vlagen van die herinnering vliegen rond slechts kleine fragmentjes van toen en toen, zonder enig verband.

5. HET WISPELTURIGE GEHEUGEN

Misschien is het geheugen wel het kroonjuweel van ons leven. Het is echter een kroonjuweel dat door de tand des tijds wordt aangetast. Maar dat niet alleen, het is ook een eigenzinnig kroonjuweel, dat ongevraagd veranderingen en vertekeningen aanbrengt in onze herinneringen Ons geheugen kan ook fouten maken, ons doelbewust om de tuin leiden en op het verkeerde been zetten. Wat moeten we met zo’ n geheugen als bron van wijsheid?

Schacter 93-111; 126-147 Wijnen/Verstraten 6.5 ; van der Laan 127-132; 138-141; 148-50; 156-157; Mieras 153,154; PauUun Hiu Hoe onthoud je een geur? de Volkskrant/internet; Goldberg 238-253

Het wijkende geheugen Tijd en herinnering zijn onlosmakelijk met elkaar verweven; herinneringen verwijzen altijd naar het verleden en bepalen vaak de toekomst. Ons inzicht in wie we zijn en wie we zullen worden, hangt af van herinneringen die met de onverbiddelijk verstrijkende tijd kunnen vervagen, veranderen of zelfs sterker worden. En uit deze voortdurende dynamiek tussen tijd en herinnering worden onze autobiografieën, de verhalen die we over ons leven vertellen, geboren. We mogen niet verwachten dat we de broze kracht van het geheugen kunnen doorgronden zonder te onderzoeken wat er met onze herinneringen gebeurt als de tijd verstrijkt en hoe we de overblijfselen van onze ervaringen die de tijd doorstaan, vertalen in de verhalen over wie we zijn.

We vinden in ons geheugen van alles wat; het is een soort apothekerswinkel of chemisch laboratorium waarin het toeval onze hand nu eens naar een kalmerend middel, dan weer naar een gevaarlijk vergif leidt.

Ons geheugen moet uiterst efficiënt enorm veel informatie opslaan. Dat er dan wel eens iets misgaat, is slechts een onvermijdelijke bijwerking.

- Marcel Proust

Waarom eigenlijk? Waarom is het geheugen van de mens zo onvolmaakt dat het vaak heel eenvoudige zaken niet goed naar voren kan roepen? Volgens Schacter, een autoriteit op het terrein van geheugenonderzoek, komt dat doordat onze hersenen zo slim zijn om alleen belangrijke informatie goed te coderen. De

psycholoog Hermann Ebbinghaus (1885), kwam na onderzoek tot de conclusie dat met langere

tijdsintervallen tussen codering en herinnering de hoeveelheid vergeten informatie dramatisch toeneemt. Psychologen hebben recenter onderzocht hoe de herinnering aan alledaagse, persoonlijke ervaringen door de tijd wordt beïnvloed. Over het algemeen kunnen we zeggen dat herinneringen in de loop van de tijd geleidelijk minder toegankelijk worden. Het is soms verbazingwekkend hoeveel we vergeten als er maar genoeg tijd overheen gaat. Hoe komt het dat de herinnering mettertijd zwakker wordt? In de loop van de tijd coderen en bewaren we nieuwe ervaringen, die ons vermogen om oude te onthouden, beïnvloeden. Ik herinner me wat ik vanochtend bij het ontbijt at, maar niet wat ik precies een jaar geleden heb ontbeten, want de vele ontbijten die ik in de tussentijd at, beïnvloeden mijn vermogen om er uit die veelheid één te selecteren. Dit soort interfererende gebeurtenissen kan tot gevolg hebben dat een neurale representatie op den duur verwarder of troebeler wordt. Veel onderzoekers tonen aan, dat de vertroebeling of zelfs het verlies van informatie uit een neurale representatie een rol speelt bij de nietsontziende vergeetachtigheid die ons allemaal treft. Maar er zijn ook onderzoekers die hebben beweerd dat informatie nooit uit het geheugen verloren gaat, dat alle ervaringen ergens in de geest aanwezig zijn, grotendeels in hun oorspronkelijke vorm, en dat ze domweg wachten op de juiste cue die ze kan wakker roepen. De geheugenonderzoekers Elizabeth en Geoffrey Loftus vroegen psychologen tussen twee theorieën over het vergeten te kiezen. Ofwel alle gebeurtenissen

De herinnering is het parfum van de ziel. - Sand, George

worden permanent in de geest opgeslagen, zodat details die we ons op een bepaald ogenblik niet herinneren, met de juiste techniek alsnog teruggevonden kun-

nen worden. Ofwel een deel van de ervaringen verdwijnt voor altijd uit het geheugen en kan nooit met speciale technieken worden teruggevonden. Vierentachtig procent van de psychologen koos de eerste theorie. Dit resultaat is misschien te verklaren door de hierboven besproken bewijzen voor het belang van herinneringscues voor de herinnering. Veel psychologen die aan de peiling van Loftus en Loftus deelnamen, vonden Penfields werk doorslaggevend voor het idee dat alle ervaringen permanent in de geest worden

opgeslagen. Penfields waarnemingen waren indrukwekkend. Als Penfield een hersenoperatie moest uitvoeren, plaatste hij van tevoren heel precies elektroden op de blootgelegde slaapkwab van de patiënt. Terwijl de patiënt volledig bij bewustzijn was, diende Penfield een elektrisch stroompje toe. Daardoor ontstonden soms verbazingwekkende herinneringen aan gebeurtenissen die allang vergeten leken te zijn. 'Ja meneer, ik geloof dat ik ergens een moeder haar zoontje hoorde roepen,' meldde een patiënt. 'Het leek iets wat jaren geleden is gebeurd.' Een andere patiënt riep uit: 'Ja dokter, ja dokter! Nu hoor ik mensen lachen - mijn vrienden in Zuid-Afrika.' Toen hem werd gevraagd of hij ze herkende, antwoordde de patiënt: 'Ja, het zijn twee nichten, Bessie en Ann.’ Volgens Penfield toonden dergelijke voorbeelden aan dat ervaringen duurzaam in de hersenen worden vastgelegd: 'Het is duidelijk dat de neuronale activiteit die met elke opeenvolgende toestand van bewustzijn gepaard gaat, haar permanente afdruk op de hersenen achterlaat.' Als we nu maar op de een of andere manier de onveranderlijke neurale afdrukken in onze hersenen konden vinden, dan zouden we volgens Penfield alles wat we ooit hadden ervaren,kunnen terughalen of zelfs herbeleven. Misschien moeten we concluderen dat het verstrijken van de tijd de registraties die de hersenen hebben gemaakt van gebeurtenissen uit het verleden, toch niet vervaagt of uitwist; misschien tast het alleen ons vermogen aan om onze bestofte oude platen af te spelen. Het idee dat alle ervaringen voor altijd zijn vastgelegd en niet meer dan een proustiaanse smaak, vorm of geur nodig hebben om tot bewustzijn te komen, kan nooit op zuiver psychologische gronden weerlegd worden. Zelfs als we kunnen aantonen dat iemand zich ondanks een grote verscheidenheid aan herinneringscues een bepaalde ervaring niet kan herinneren, blijft het mogelijk dat een andere cue de herinnering plotseling toch nog wakker roept. En het staat wel vast dat het aanbieden van cues, of het herstellen van de fysische of mentale context van een ervaring soms inderdaad tot de herinnering aan verloren gewaande ervaringen leidt. Maar neurobiologisch onderzoek aan ongewervelde dieren heeft aangetoond dat de neurale veranderingen die aan bepaalde eenvoudige vormen van herinnering ten grondslag liggen, op den duur kunnen verzwakken of zelfs verdwijnen. Tot nu toe heeft nog niemand aangetoond dat hetzelfde bij zoogdieren gebeurt. Dit soort resultaten doet echter vermoeden dat de verbindingen tussen zenuwcellen die bepaalde ervaringen vertegenwoordigen, in de loop van de tijd kunnen verzwakken. Op biologisch niveau kunnen bepaalde neurale representaties mettertijd letterlijk vervagen. vergeten Wat

zijn nu de oorzaken, dat we iets vergeten? Het lijkt waarschijnlijk dat interferenties van nieuwe

ervaringen het op den duur steeds moeilijker maken om een herinneringscue te vinden die een steeds vager geworden neurale representatie kan activeren. De psycholoog Marigold Linton voerde een onderzoek uit dat dit idee bevestigt. Ze noteerde elke dag minimaal twee specifieke gebeurtenissen uit haar leven en testte vervolgens op verscheidene tijdstippen haar herinneringen aan een willekeurige steekproef uit deze gebeurtenissen. Toen ze in 1986 verslag van haar experiment deed, had ze het veertien jaar volgehouden. Ze schrijft dat gebeurtenissen ongeveer een jaar later nog 'gemakkelijk toegankelijk zijn — met praktisch elke cue'. Maar naarmate er meer tijd verstreken is en de neurale representaties vager worden, wordt de verscheidenheid aan cues die een bepaalde episode kunnen wakker roepen, kleiner. Dit betekent dat we, als we plotseling en onverwacht een verloren gewaande herinnering terugvinden, misschien toevallig op een herinneringscue zijn gestuit die volmaakt bij een vervaagd of vertroebeld neurale representatie past. Als we vlak na een gebeurtenis de herinnering eraan ophalen, is de neurale representatie normaal gesproken een rijke informatiebron en levert een belangrijke bijdrage aan de herinneringservaring. Er is betrekkelijk weinig informatie nodig om de juiste neurale representatie te activeren, en de herinneringscue zal betrekkelijk weinig invloed hebben op de vorm die de subjectieve herinneringservaring ten slotte krijgt. Als ik u vraag wat u deed vlak voordat u dit gebouw binnenkwam of deze bladzijden thuis begon te lezen, zal het u waarschijnlijk geen moeite kosten dat terug te halen. U hebt geen uitvoerige cues nodig om de herinnering op te roepen. Hetzelfde geldt vaak voor belangrijke episoden uit het verleden waar we het vaak over hebben. Maar het verband tussen cue en neurale representatie is waarschijnlijk van heel andere aard als het om gebeurtenissen uit een ver verleden gaat die we niet herhaaldelijk hebben opgerakeld. Dan is de neurale representatie van de gebeurtenis een minder rijke informatiebron en

zijn er misschien meer cues

nodig om de herinnering eraan op te roepen. In dat geval kunnen de eigenschappen van de herinne-

ringscue een uitgesproken rol spelen bij de vorming van de herinneringservaring van de herinneraar. Als u bijvoorbeeld gevraagd wordt wat er zes jaar geleden tijdens uw kerstdiner gebeurde, zult u allerlei cues nodig hebben voordat u het zich expliciet kunt herinneren. Nu kan de kwaliteit van uw herinneringservaring wel degelijk aanzienlijk beïnvloed worden door de cues die u gebruikt om de herinnering terug te roepen. Stel u bijvoorbeeld voor dat u zich herinnert dat uw oude vriend Frans zes jaar geleden overkwam om zijn kerstvakantie bij u door te brengen: u probeert cues te vinden voor nog meer herinneringen door aan hem te denken. Stel u bovendien voor dat u in de tussenliggende jaren een ernstig meningsverschil met Frans hebt gehad en dat u nu minder warme gevoelens voor hem koestert dan voorheen. Deze omstandigheden zijn nu bij uw permanente kennis over Frans ingelijfd en ze kunnen een rol gaan spelen als u uw herinneringen aan de gebeurtenissen van de bewuste kerst vormgeeft. Misschien hebt u de neiging zich te herinneren dat hij tijdens het kerstdiner een geringschattende opmerking maakte of dat hij zich misdroeg, ook al bevat de neurale representatie van het voorval slechts vage informatie. Omdat de neurale representatie zo schamel is, kan de herinneringservaring sterker bepaald zijn door in het oog springende eigenschappen van de cue, die zijn eigen in het geheugen opgeslagen associaties en herinneringen heeft. Soms is herinneren niet succesvol en zijn we iets vergeten. De oorzaak daarvan kan zijn dat de noodzakelijke neurale verbindingen zijn verzwakt of verdwe-

100 DAGEN

nen. Maar heel vaak blijkt dat iets wat vergeten leek, later toch weer herinnerd kan worden. Daarom gaan

De gemiddelde mens besteedt al gauw honderd dagen van zijn leven aan het zoeken naar zijn bril, portemonnee, auto- dan wel huissleutels. Niet omdat deze voorwerpen zo vaak gestolen worden, maar gewoon omdat ze achteloos ergens zijn neergelegd zonder dat het geheugen de moeite heeft genomen om te onthouden waar dat is gebeurd. Blijkbaar had het op dat moment andere prioriteiten.

veel psychologen ervan uit dat eenmaal gevormde ge-

Verstrooidheid is een veelvoorkomende fout van het geheugen. Iedereen, jong en oud, heeft er wel eens last van. Niet alleen kunnen we vaak met geen mogelijkheid simpele informatie uit het recente verleden uit ons geheugen opdiepen, ook vergeten we maar al te vaak dingen te doen die we ons hadden voorgenomen. Zoals de vuilnisbak buiten zetten, de videorecorder programmeren, iemand terugbellen.

komt de gezochte informatie niet beschikbaar en lijkt

heugenrepresentaties nooit echt verdwijnen. Vergeten kan verklaard kan worden door twee andere mechanismen. Het eerste is de situatie dat een ophaalaanwijzing met meer dan één geheugenrepresentatie is geassocieerd. In dat geval kan de 'verkeerde' representatie sterker geactiveerd worden en daardoor de gezochte representatie onderdrukken. Het andere mechanisme is dat een ophaalaanwijzing niet (genoeg) overeenkomt met opgeslagen elementen en daarom de gezochte representatie niet (genoeg) activeert. In beide gevallen het vergeten te zijn. Het is zeker waar dat veel wat onvindbaar leek, later toch nog beschikbaar blijkt te zijn en kan worden opgehaald met de juiste aanwijzingen. Anderzijds is de plasticiteit van het brein zo groot dat vergeten door het verzwakken en verdwijnen van neurale verbindingen niet kan worden uitgesloten. Er zijn grote individuele verschillen om informatie in het geheugen op te slaan en later te reproduceren. Geheugenwonders lijken bijvoorbeeld bijna alles te kunnen onthouden. De verklaring hiervoor wordt al gauw gezocht in een bijzonder talent of een uitzonderlijk brein. Er is echter een alternatieve verklaring. Geheugenwonders worden namelijk niet zo geboren. In alle onder-

zochte gevallen gaat het om mensen die door jarenlang oefenen een enorme hoeveelheid kennis hebben vergaard. Ook hebben ze een grote vaardigheid ontwikkeld in het associëren van nieuwe informatie met kennis die eerder werd opgeslagen. Dit stelt ze in staat structuur aan te brengen in ongeordend materiaal en verbanden te leggen met bestaande kennis, wat het herinneren vergemakkelijkt. Daarvoor is geen bijzonder brein nodig, maar wel een bijzonder gebruik ervan. Vergeetachtigheid Eén van de gebreken die met ouderdom komt, is vergeetachtigheid. Boven de vijftig ervaren veel mensen dat hun vermogen om nieuwe ervaringen op te slaan en te herinneren begint af te nemen. De oorzaak daarvan is dat het brein minder efficiënt functioneert door het afsterven van neuronen. Ook worden signalen minder efficiënt doorgegeven en neemt de plasticiteit van de neurale verbindingen af. Bij normale veroudering is dit niet dramatisch. Kennis en vaardigheden die vroeger werden geleerd, mits die regelmatig worden gebruikt en geoefend, blijven beschikbaar. Belangrijk is daarom om mentaal actief te blijven. Aan het feit dat ervaringen en nieuwe kennis minder goed onthouden worden, kan men zich tot op hoge leeftijd aanpassen. Wat vroeger vanzelf leek te gaan kan nu nog steeds, het kost alleen meer moeite.

De neurale basis van herinneren en vergeten Als we iets herinneren en herkennen, activeert het brein opnieuw de eerder gevormde neurale verbindingen. Bij het herkennen van bijvoorbeeld objecten worden in eerste instantie representaties geactiveerd die corresponderen met de zintuiglijke indrukken. Via eerder gevormde verbindingen worden ook representaties in andere centra in de cortex actief. Op die manier komt er informatie beschikbaar die niet in de waarneming zelf gegeven is. Door die aanvullende informatie kunnen we het object benoemen, en weten we welke functie het heeft. Ook het proces van herinneren begint altijd met een aanwijzing of cue. Bij het ophalen van kennis kan dat een vraag zijn, zoals 'wie is de coach van het Nederlands elftal?', bij het ophalen van een ervaring zoiets als 'wat heb je gisteren beleefd?'. Door het activeren van de representaties die direct corresponderen met de aanwijzing, worden ook daaraan

gekoppelde

andere

representaties

geactiveerd

en

daarmee herinnerd. Ieder onderdeel van de representatie kan fungeren als ophaalaanwijzing voor het herinneren van een gebeurtenis. Door de verbindingen via de hippocampus (en later mogelijk via directe corticale verbindingen) worden

herinneringen zijn vaak foto's die met photoshop bewerkt zijn

dan andere onderdelen geactiveerd en herinnerd. Succesvol herinneren hangt daarom vooral af van de vraag of de ophaalaanwijzingen voldoende sterke verbindingen hebben met de gezochte informatie. Herinneringen zijn constructies, ze groeien en vergrijzen met ons leven mee. Hoed je daarom voor de stelligheid 'Ik weet het nog als de dag van gisteren'. Bekend is het onthutsende verslag van Marigold Linton waarin ze tot de conclusie kwam, dat sommige herinneringen onaangetast bleven, en dat andere steeds weer veranderden, alsof 'een innerlijke historicus eraan zat te werken'. We zoeken schijnbaar naar consistentie in onze ervaringen en nemen daarom ons huidige leven onvermijdelijk mee in herinneringen aan verloren tijden.

25

Misschien moeten we er blij mee zijn dat ons geheugen de geschiedenis herschrijft en geenszins op een fototoestel of kopieerapparaat lijkt. Per slot van rekening dacht Marigold Linton bij de eerste ontmoeting van haar man op school 'Wat een verlegen slungel'. Ze ging toch maar een keer met hem uit, en nog trouwen ook. Nu, jaren later, vond ze hem de eerste keer 'direct al' een fijne jongen. Wantrouw uw geheugen! Maar billijk de dwalingen ervan, schrijft Daniel Schacter in 'The Seven Sins of Memory'. Ons geheugen is vluchtig, afwezig, hapert, haalt details door elkaar, is gevoelig voor suggestie, vervalst om bestwil en vergroot pijnlijke missers ernstig uit. Ga dus nooit je eigen memoires schrijven, u schrijft over een ander. Dat neurale representaties kunnen verteren en vertroebelen is een onplezierig kenmerk van het geheugen. Het is frustrerend, zelfs verwarrend om te beseffen dat onze ervaringen ons voortdurend ontglippen, dat we sommige binnen de kortste keren kwijt zijn en dat andere onmerkbaar verdwijnen. De tijd als gummetje Een herinnering heeft een lange weg te gaan voordat die stabiel in het langetermijn-geheugen belandt. Een lange weg waarin het overgrote deel van onze ervaringen ergens halverwege verloren raakt. Dat is niet erg. Herinnering mag dan van onschatbare waarde zijn, vergeten is niet minder belangrijk. Voor gezonde hersenen is vergeten een zegen. Welk nummertje had u gisteren bij de slager? Hoeveel kostte die bloemkool afgelopen zaterdag op de markt? De herinnering is vermoedelijk weg. Voorgoed opgeruimd. Vooral het kortetermijn-geheugen is goed in opruimen. Dit domein van de prilste herinnering ligt op de frontaalkwab. Het houdt de informatie vast die we direct nodig hebben om te doen waarmee we bezig zijn. Wat ga ik in de keuken doen? Welk bedrag moet ik uit mijn portemonnee halen om aan de caissière te geven? Hoeveel vorken en messen moet ik nog pakken om bij de borden te leggen?

25

Blz. 58

De ruimte om woorden vast te houden kun je vergelijken met een opnameband van twee seconde. Probeer je meer woorden te onthouden, dan spoelen die over de eerste heen. Zo houden de hersens het

Natuurlijk bleek het geheugen van Bill Clinton een zeef toen de grand jury hem

werkgeheugen op orde en kan er nooit verwarring ontstaan bij het

vroeg naar de details van

draaien van een volgend telefoonnummer.

'Monica

Lewinsky

samen

Zonder aandacht stromen onze waarnemingen direct weg in het putje

met hem op de kamer'. Een

van het vergeten. Beelden en geluiden die blijven steken in de lagere

seksuele relatie? Wat moest

delen van de hersenschors worden al na een fractie van een seconde

hij daar precies onder ver-

overschreven, zodra oog of oor iets nieuws registreren.

staan? En toen kwam het verhaal boven over die si-

Onderzoekers in Californië lieten in 2006 zien dat je aan de activiteit van het aandachtsgebied in de intrapariëtale sulcus in de linkerhersenhelft kunt voorspellen of een ervaring compleet of slechts gedeeltelijk zal worden onthouden. Bij proefpersonen die later in staat waren om een compleet beeld te geven van wat ze gezien hadden, was de intrapariëtale sulcus actief. Het centrum pakt de ervaring als het ware

gaar

in

mocht

Monica's...

Och,

bij zoveel bescha-

mende informatie Clintons geheugen nu even helemaal wegkruipen. We begrijpen zijn gedraai. Maar eigenlijk, schrijft Dani-

in, zeggen de onderzoekers, zo kan die als geheel worden overge-

el Schacter in 'The Seven

bracht naar een veilige plek.

Sins of Memory', gebeurde

Om de herinnering te behouden moet de ervaring (dat wil zeggen de

er iets interessanters tijdens

draad die de kralen verenigt) worden vastgelegd in de hippocampus.

de zitting in augustus 1998:

Ook dat proces kun je volgen. Nijmeegse onderzoekers toonden

Clinton werd herinnerd aan

proefpersonen een reeks plaatjes en konden betrouwbaar voorspellen

een eerder verhoor in janua-

welk van die ervaringen de oversteek van hersenschors naar hippo-

ri, waarbij hij zei niet meer

campus met succes maakten. Voor zo’n geslaagd transport moeten de twee hersendelen hun ritmen onderling afstemmen. Dat doen ze door hersengolven te produceren. Zijn de golven van hersenschors en hippocampus te zwak, dan gaat de herinnering onderweg verloren. Bij mensen met alzheimer zijn de hersengolven verstoord. Dat is waar-

te

weten

dat

zijn

vriend

Jordan Vernon hem op het Witte Huis was komen vertellen

dat

Lewinsky

een

dagvaarding had gekregen en radeloos was. „Meneer

schijnlijk de reden dat ze nauwelijks nieuwe herinneringen kunnen

de

vastleggen. Onderweg naar de hippocampus lijden alle ervaringen

geleden kwam Jordan bij u

schipbreuk.

langs en u bent het verge-

Let op de verborgen intuïtie over ons geheugen, schrijft Schacter

ten?", zaagde de ondervra-

hierover. In drie weken mag je iets niet vergeten, in zeven maanden

ger door. Hij begreep wel

wel. Hier wordt de tijd ervan verdacht de grote gummer in onze herin-

dat de president niet meer

nering te zijn. Maar is dat wel zo?

paraat had hoe vaak hij met

Sommige zaken lijken we zelfs op te slaan in wat Harry Bahrick een

Monica

permastore noemde. Mensen die decennia geleden Spaans leerden en het sindsdien nooit meer gebruikten, lepelden verrassend veel

president,

maanden

drie

indertijd, geleden,

weken

zeven alleen

was geweest.

woorden op. Eerder al bewees Bahrick dat veel oud-studenten een halve eeuw na hun examen nog de namen van 75 tot 80 procent van hun studiegenoten wisten. Zelfs 'lang vervlogen' algebra van de middelbare school, kennis die je nooit meer gebruikte, ligt maar te liggen in het geheugen en wil na een halve eeuw toch nog tevoorschijn komen. Zulke stoffige leerstof kan in houdbaarheid natuurlijk niet op tegen autobiografische ervaringen. Dat bewees prof. W. A. Wagenaar: hij tekende van 1979 tot 1983 elke dag één gebeurtenis op - het waar, wie en wanneer ervan -en kende er een emotioneel oordeel aan toe. Een jaar na de inventarisatie begon de 'terugreis', waarbij Wagenaar zichzelf eerst één herinneringsprikkel gaf (zoals wie), en desnoods twee of drie hints. Aan de tip over het wanneer bleek het geheugen weinig te hebben, maar met behulp van wie en waar haalde hij het gros van zijn ervaringen boven. Met voorop de plezierige gebeurtenissen. Geen twijfel aan, Lewinsky zal Clinton blijven achtervolgen, bovenkamers. Maar een direct toegankelijke permastore is ons autobiografisch geheugen allerminst. Zo bleek dat acht maanden na hun autoongeluk een op de vier brokkenmakers zich het ongeval niet zonder hulp meer herinnerde. Vergeten? En waardoor? Dat blijkt een lastige vraag. De Amerikaan E. Thorndike gaf in 1911 het antwoord dat we allen bedenken: herinneringen zijn als spieren, die slap worden als je ze niet gebruikt. Niet opgediepte herinneringen slijten, ze raken geleidelijk aan in verval. McGeoch was voorstander van de interferentie-theorie aan, die zegt dat in ons geheugen nieuwe ervaringen de oude in de weg kunnen gaan zitten - of de

oude de nieuwe -, waardoor het zoekproces faalt. Er woedt in het geheugen een concurrentieslag. Daar schijnen minder waakzame automobilisten die incidenteel hun wagen op een niet vaste plaats in een parkeergarage neerzetten, over mee te kunnen praten. Bij thuisreis kan de competitie tussen de parkeervakken ernstige verwarring zaaien: en dan loop je naar de plek van vorige week. Hoe onnavolgbaar is het geheugen Het selectieve geheugenverlies - vorig jaar ben je kwijt, twee jaar terug heb je nog wel - is tekenend voor het permanente consolideren van ons reilen en zeilen. Ons geheugen werkt een leven lang de klok rond. Over de eiwitten, de membranen en ionenkanaaltjes die in dat proces figureren kun je inmiddels een boekenkast raadplegen. Maar er blijft een grote vraag knagen: hoe worden vorm, kleur en klank van een mooie zomeravond door de minuscule, biochemische verbouwinkjes in de hersenen gecodeerd? Om op een goed moment, als het juiste orkestje van synapsen begint te vuren, de violen van Barbers weer even in je geestesoor te laten treuren. Dat blijft raadselachtig. Hoe onnavolgbaar het brein is, moge ook blijken uit het feit dat het van alles onthoudt zonder dat wij het zelf weten. Iedereen vergeet weleens iets. Maar bij sommige mensen is het vergeten zo sterk, dat er sprake is van een geheugenstoornis of geheugenverlies (amnesie). In de regel wordt onderscheid gemaakt tussen organische en psychogene stoornissen. Organische stoornissen kenmerken zich door beschadigingen of disfunctioneren van het brein, veroorzaakt door bijvoorbeeld een chirurgische ingreep, coma of hersenbloeding. Stoornissen waarbij geen organische afwijkingen als oorzaak kunnen worden aangetoond, worden psychogeen genoemd. Het amnestisch syndroom is een voorbeeld van een organische stoornis. Kenmerkend voor deze stoornis is een zeer slecht geheugen, zonder dat noodzakelijk andere cognitieve functies als denken of waarnemen verstoord zijn (anterograde amnesie en retrograde amnesie

26

). Als de hersenbeschadigingen tijdelijk

van aard zijn, treedt meestal volledig herstel op. Gaat het om permanente beschadigingen, dan is de stoornis (vooralsnog) niet te verhelpen. Wie een voorbeeld zoekt van iemand die als gevolg van een ernstige beschadiging aan zijn hippocampus geen toegang meer heeft tot zijn langetermijn-geheugen en zich daardoor niet meer dan de laatste twee, drie minuten van zijn bestaan herinnert, leze het interview dat Kayzer (1995) met Moriz Kommer en diens vrouw voerde. Een voorbeeld van een psychogene stoornis is een zogeheten black-out. Een black-out ontstaat, wanneer men tijdelijk het bewustzijn, gezichtsvermogen, concentratie of geheugen verliest. In de regel is dit onschuldig. Als je bijvoorbeeld even niet op een telefoonnummer of pincode kunt komen, terwijl je die al heel lang kent, dan is er geen reden tot ongerustheid. Om de een of andere reden kun je even de gewenste informatie niet uit je geheugen krijgen. Met de minste of geringste aanwijzing kom je er zo weer achter. Iets minder onschuldige black-outs kunnen ontstaan na een hevige emotie, een epileptische aanval, of als gevolg van gebruik van medicijnen, alcohol of drugs. Ook een déjà vu kan men opvatten als een (onschuldige) hapering van het geheugen. Déjà vu staat voor het verschijnsel dat men het gevoel heeft iets al eerder te hebben gezien of meegemaakt, terwijl je weet dat het niet zo is. Zo'n gevoel duurt meestal maar heel kort. Vrijwel iedereen kent wel dergelijke ervaringen. Waarschijnlijk ontstaat deze ervaring doordat wat je nu meemaakt een grote gelijkenis heeft met iets wat je eerder beleefd hebt, zonder dat je je die eerdere gebeurtenis bewust herinnert. Het tegengestelde verschijnsel heet een jamais vu: een bekende, vertrouwde situatie of omgeving wordt opeens als volslagen nieuw en onbekend ervaren. Dit verschijnsel komt beduidend minder vaak voor. Het geheugen als dictator Maar we zouden veel slechter af zijn als we niet zouden vergeten. In Jorges Luis Borges' schokkende verhaal 'Funes, the Memorious' ('Het onverbiddelijke geheugen van Funes') herinnert een jongeman zich de kleinste details van alles wat hem overkomt. Hij herinnert zich elk blad van elke boom die hij ooit heeft gezien en hij herinnert zich stuk voor stuk alle keren dat hij die bladeren heeft gezien: 'Ik heb in mijn eentje meer herinneringen dan alle mensen samen hebben gehad sinds de wereld de wereld is.' Maar de prijs voor dit absolute geheugen is hoog: Funes' geest is zo volgestouwd met gedetailleerde herinneringen dat hij niet in staat is van de ene ervaring naar de andere te generaliseren. Hij begrijpt niet waarom een hond die hij op twee opeenvolgende momenten ziet, telkens dezelfde naam heeft. 'Denken is een verschil vergeten, abstraheren,' waarschuwt Borges ons. De Russische neuropsycholoog Aleksandr Lurija kwam in 1920 in contact met een journalist Solomon Sherashevsky. De journalist wilde zijn geheugen door Lurija laten testen. S. maakte tijdens gesprekken of redactievergaderingen nooit aantekeningen. Dat vond hij de normaalste zaak van de wereld 26

Blz 29

. Dertig jaar lang zag Lurija tijdens zijn contacten met S. hoe wonderlijk zijn geheugen was. Hij begon met S. reeksen woorden, cijfers en letters te laten herhalen. Decennia later somde S. de lijsten - soms met normale woorden, soms met onzinlettergrepen - desgevraagd weer op, eventueel achterstevoren. „Ik zie u nog zitten", kon hij bij een reeks tegen Lurija opmerken, „twintig jaar geleden, in grijze trui in uw schommelstoel, u had toen zo'n uitdrukking op uw gezicht." Noch in omvang noch in tijd kwam de grens van dit oneindige geheugen ooit in zicht. Was het wel een geheugen? S. zelf zei ervan dat hij de ellenlange reeksen niet onthield maar dat hij ze 'bleef zien': alles wat hij kreeg voorgeschoteld - getallen, woorden of lettergrepen - veranderde in zijn hoofd onmiddellijk in een voorstelling. Zijn herinneren was feitelijk een soort voorlezen. En het ging hem daarom van achteren naar voren net zo gemakkelijk af als andersom. Daarbij zag S. niet gewoon: hij was een van die bijzondere waarnemers bij wie de zintuigfuncties in het brein in eikaars vaarwater zitten, mensen met synesthesie. Bij hen trekken de zintuigen samen op: sommigen horen woorden in kleur, anderen proeven er smaak of voelen er vorm aan. Een verkeerde bedrading in de hersenen zou de oorzaak van zo'n bont voorstellingsvermogen kunnen zijn. Bij S. trokken klanken in variërende kleuren én vormen voorbij, soms als lijnen, stoomwolkjes of spetters, andere keren als stekelige punten waar hij zijn hand aan zeer kon doen. Wat hij hoorde of las werd beeld, en eenmaal in een voorstelling gevangen, vergat hij het nooit meer. Maar tegelijkertijd zat de opdringerigheid van zijn 'beeld-ervaren' hem in de weg. Beeldspraak ontging hem: in een gedicht van Tichonov bedient een boer een pers om een rivier van wijn te produceren. S. ziet onmiddellijk een rode rivier stromen en is daarmee Tichonovs intentie kwijt. Bij de uitdrukking 'zijn woorden afwegen' schiet de weegschaal uit het winkeltje in zijn dorp Rezjitsa hem voor de geest. Talloze woorden stonden hem tegen: ze zaaiden verwarring in zijn beeldenbrein omdat door zijn synesthesie hun soms vriendelijke betekenis vloekte met de harde kleur of scherpe kanten die de klank bij hem opriepen. Alles zien, eeuwig onthouden, maar zo weinig begrijpen, het stemde Lurija droevig. Bij S. dreigde het onderscheid tussen werkelijkheid en visuele ervaring door de terreur van de binnenbeelden volledig te

het geheugen als dictator

vervagen. Lurija beschrijft onwaarschijnlijke experimenten waarbij S. zijn lichamelijke gesteldheid met de kracht van zijn visuele voorstel-

ling beïnvloedt. Rustig in een stoel gezeten gaat zijn hartslag omhoog, en korte tijd later naar beneden. Hoe? „Ik voel mezelf achter een trein aan rennen, en ga daarna op bed liggen." De temperatuur van zijn linker- en rechterhand weet hij op miraculeuze wijze te sturen. „Rechts hou ik een hete pot vast, links een brok ijs." En jawel, de thermometer wijst 2,5 graad verschil aan. Wat is dit voor leven? Het geheugen hoort een behulpzame metgezel te zijn, die je vanuit de achtergrond bijstaat om je wereld van alledag te ordenen. Maar de dictator in het brein van S. drong hem een niet aflatende beeldenstorm op en liet de buitenwereld slechts incidenteel door. Een man met zo'n geheugen dagdroomt en fantaseert, besefte Lurija, maar bij alles wat S. in het echt meemaakte was hij een passant. Hij had een lieve vrouw en zoon, schrijft Lurija, maar ze leefden naast hem in een nevel. En zo ervoer S. het zelf ook. Hij zag teveel om ergens lang te blijven hangen. „Alles wat ik deed, het was altijd maar voor tussendoor." In afwachting van? „Zelfs als een prinses me had willen trouwen, het zou geen indruk op me hebben gemaakt. Misschien was ik bestemd voor iets groters. Maar wat ik ook deed of had gedaan, schrijven, filmster worden, het zou altijd maar voor even zijn." Wat en geluk, dat we een bescheiden geheugen hebben. Maar toch zijn wij geen van allen vrij van opdringerige stemmen van de bovenverdieping. Ze klinken als echo's uit een specifieke periode in ons leven. Hoe vervelend vergeten ook is, het is een aanpassing van ons geheugen. We hoeven ons niet alles te herinneren wat ons in ons leven is overkomen: neurale representaties die we nooit gebruiken, kunnen we waarschijnlijk maar beter vergeten. We kunnen onbeduidende ervaringen beter vergeten dan onze geest volproppen met allerlei afzonderlijke gebeurtenissen, alleen omdat we ons een van die gebeurtenissen misschien ooit eens willen herinneren. Maar we moeten ons wel een nauwkeurig beeld vormen van onze wereld, en daar zij we redelijk bedreven in. Als we net zoals Funes en Shereshevskii voortdu-

rend werden overspoeld door gedetailleerde herinneringen aan alles, wat we meegemaakt hebben, konden we misschien geen samenhangend verhaal over ons verleden vertellen. Hypermnesie en consolidatie Bestaan er herinneringen die in de loop van de tijd sterker worden? We vergeten onze ervaringen — soms snel, soms langzaam — naarmate het tijdsinterval tussen codering en herinnering toeneemt. Maar herinneringen vervagen niet altijd. Zo kwamen psychologen en neurobiologen er achter, dat bepaalde neurale representaties in de loop van de tijd minder gemakkelijk vergeten worden. Deze paradoxale situatie wordt 'consolidatie' (of hypermnesie) genoemd. Uit onderzoeken blijkt, dat een herinnering na de eerste codering enige tijd nodig heeft om volledig verwerkt of georganiseerd in de hersenen te worden opgeslagen. Squire en anderen hebben gesteld dat de hippocampus en verwante structuren binnen in de slaapkwab wel een rol spelen bij de consolidatie van herinneringen aan een gebeurtenis, maar alleen de eerste tijd na de gebeurtenis. Lange-termijnopslag van herinneringen vindt niet in de binnenste delen van de slaapkwab plaats, maar in verschillende corticale netwerken, die stuk voor stuk verschillende soorten informatie representeren. Zo hangt de opslag van visuele informatie af van netwerken in de achterhoofdskwabben en de onderste delen van de slaapkwabben, die onontbeerlijk zijn voor de visuele informatieverwerking.

Een machtig geheugen moet een zegen zijn.

Expliciete herinneringen aan episoden uit het verleden bevat-

Aangekomen in de werkkamer van Georges

ten meestal allerlei informatie zoals visuele, auditieve, ruimte-

Simenon, ontdekt u dat in diens brein ook

lijke, verbale, tactiele. Damasio is van mening dat verschillen-

een fenomenaal notulist huisde. Die kon

de soorten informatie aan elkaar worden gekoppeld in 'con-

zoveel details verwerken en oproepen dat

vergentiezones' die fragmenten van zintuiglijke ervaringen

Simenon in staat was 80 pagina's per dag en

verbinden. Hij stelt zich een reeks convergentiezones voor die

een boek per week te schrijven. Over hem

op verschillende niveaus werken, en bijvoorbeeld visuele

gaat de grap dat Alfred Hitchcock hem eens

kenmerken tot representaties van gezichten combineren, of

belde en te horen kreeg dat Simenon niet

representaties van gezichten met andere soorten informatie

aan de lijn kon komen, te druk met een

verbinden. Het binnenste gebied van de slaapkwab kan ge-

nieuwe roman. Waarop Hitchcock antwoord-

zien worden als een convergentiezone die voor de constructie

de: „Dan wacht ik toch even."

van expliciete herinneringen onmisbaar is. Veel onderzoekers gaan er van uit, dat er in het binnenste gebied van de slaapkwab een soort register zit, dat naar de plaats 'verwijst' waar verschillende soorten informatie op de verschillende corticale gebieden is opgeslagen. We hebben zo'n register nodig om overzicht te houden over alle vormen, geluiden en gedachten die samen een gebeurtenis vormen, totdat het neurale representatie door directe verbindingen tussen de hersenschorsgebieden zelf bij elkaar gehouden kan worden. Vanaf dat moment kunnen we ons een gebeurtenis ook zonder het register in de slaapkwab herinneren. Zoals we al gezien hebben, maakt de geest geen op zichzelf staand plaatje van de laatste kerst of de laatste ontmoeting met uw tante Helen. Wanneer u zich een dergelijke gebeurtenis voor de geest haalt, dan bent u eigenlijk met reusachtige puzzel bezig, die u, aangespoord door een cue, uit talloze stukjes in elkaar legt. De binnenste delen van de slaapkwab bevatten instructies die voorschrijven hoe de puzzel gelegd moet worden; op den duur worden de instructies overgeheveld naar de hersenschorsgebieden die alle puzzelstukjes bevatten. Psychologisch gezien worden herinneringen onder andere geconsolideerd doordat we over onze ervaringen nadenken en praten: hoe ouder een herinnering is, hoe meer we zo’n gebeurtenis kunnen oprakelen.

Misschien bevorderen gedachten en gesprekken over een ervaring uit het verleden dat er direc-

te verbindingen tussen opslaggebieden in de hersenschors tot stand komen, zodat die gebieden ten slotte de puzzel van de ervaring in elkaar kunnen leggen. Als ervaringen herhaaldelijk zijn teruggeroepen, zijn ze zo stevig, dat ze niet langer afhankelijk van de integriteit van de binnenste structuren van de slaapkwab. Volgens James McClelland werken de binnenste delen van de slaapkwab samen met opslaggebieden in de hersenschors. Op die manier vormen ze

volledig geconsolideerde

lange-

termijnherinneringen . Hij ontwikkelde een computersimulatie die er goed in slaagt om te laten zien dat retrograde amnesie meer effect heeft op recente herinneringen dan op oude.

Geheugen als interactief proces Wat gebeurt er nou, als een bepaalde gebeurtenis of informatie deel uit gaat maken van het geheugen en wel op een duurzame manier? -

een nieuwe herinnering begint zich te vormen op het moment, wanneer je in aanraking komt met een

nieuwe prikkel, bijvoorbeeld een nieuw gezicht, feit of klank. Deze prikkel activeert bepaalde delen van de hersenen, die de zintuiglijke waarneming verzorgen. -

vervolgens gaan hersensystemen van een hogere orde de nieuwe informatie analyseren en verwerken

en in verband brengen met eerder verworven kennis, ze maken een representatiepatroon. -

door deze activiteit wordt het neurale proces veranderd. Het geheugen is dan de verandering die tot

stand gekomen is in de neurale netwerken, die bij het ontvangen en verwerken van informatie actief waren. Dit betekent neurobiologisch: nieuwe proteïnen worden samengesteld, nieuwe synapsen worden ontwikkeld en andere synapsen worden sterker. De veranderingen die in het netwerk ontstaan, zijn van chemische en structurele aard. De contactpunten van de synapsen zijn veranderd en er zijn nieuwe receptoren bijgekomen. Zo worden duurzame of generische herinneringen gevormd. Deze zijn stevig en betrekkelijk onkwetsbaar

27

.

Herinneringen worden gevormd in dezelfde hersenstructuren. Herinneringen activeren dezelfde netwerken, die betrokken zijn met de verwerking van de informatie. Vroeger ging men er van uit dat er voor herinneringen een afzonderlijke opslagplaats was in de hersenen, die ergens anders lag dan in de hersengebieden die oorspronkelijk bij het verwerken van informatie waren betrokken. Nieuwe herinneringen beginnen hun neurale leven in de cortex en blijven daar altijd aanwezig (Stephan Kosslyn, PET: positronemissietomografie). De geheugenvormende veranderingen in de hersenen vergen veel tijd. Traag, maar nauwgezet komen ze tot stand en krijgen ook veel hulp. Wil een herinnering krachtig opgeslagen worden, dan moet dit proces ondersteund worden door andere structuren in de hersenen. Deze blijven de belangrijke neurale netwerken in de neocortex, waar de chemische en structurele veranderingen zich voordoen, activeren, ook nadat de prikkel voor de herinnering al lang niet meer actueel is. Deze processen zijn elektrisch van aard. Het zijn reflecterende circuits van zich herhalende bioelektrische activiteiten in de hersenen. Geheugenvorming is dus een interactief proces tussen bioelektrische, biochemische en structurele veranderingen in de hersenen. Met hulp van de hippocampus De voortplanting van de reflecterende circuits is afhankelijk van een aantal hersenstructuren buiten de neocortex, namelijk de hippocampi met zijn omliggende structuren en de hersenstam. Deze zijn erg belangrijk voor het vormen van duurzame herinneringen, zolang de reflecterende circuits actief moeten blijven. Maar de hippocampi met zijn omliggende structuren zijn ook erg kwetsbaar voor dementie. Lange tijd dacht men ook dat de hippocampi de zetel was van het geheugen. De hersenstam is waakzaam, zodat de reflecterende circuits zich blijven voortplanten. Nogmaals de opslag van herinneringen vindt niet plaats in deze structuren, maar in de neocortex.Zodra de herinneringen

zich stevig in

de neocortex heeft genesteld, wordt de rol van de hippocampi minder belangrijk. Onderzoekers maken soms gebruik van vergeetachtige muizen. Zo’n vergeetmuis ontstaat wanneer ze de genen zo aanpassen dat in de hersenschors van het knaagdier de productie van het enzym α-CaMKII wordt geblokkeerd. Het enzym speelt in de hersenschors een sleutelrol bij langetermijnpotentiatie. Zonder het enzym kan de schors van de gemanipuleerde muis geen herinneringen meer vastleggen, omdat het geen verbindingen kan versterken of verzwakken. Toch leert een vergeetmuis aanvankelijk net zo snel als de andere muizen. Hij verliest daar27

Blz 20

na echter snel terrein, alsof zijn geheugen verstopt raakt. En dat is ook precies wat er gebeurt. Het experiment toont aan wat neurobiologen al langer vermoedden: herinneringen worden eerst tijdelijk vastgelegd in de hippocampus om daarna te worden overgedragen aan de hersenschors. Omdat bij de muis die de tweede stap was afgesneden, stokte het leerproces toen de hippocampus vol raakte. Bij gezonde muizen en bij gezonde mensen draagt de hippocampus de herinneringen dus over aan het langetermijn-geheugen. Dat doet het orgaan waarschijnlijk door ze steeds weer op te roepen. Door ze te repeteren alsof het om een lesje Franse woorden gaat. Hersenonderzoeker Cyriel Pennartz, werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam, was getuige van dat repeteren. Hij observeerde de hersenactiviteit van ratten terwijl die oefeningen deden en ontdekte dat die patronen zich herhaalden tijdens de slaapperiode die volgde. Onderzoekers vermoedden al heel lang dat het geheugen 's nachts wordt bijgewerkt.. Het is vooral de diepe slaap waar het geheugen baat bij heeft. Uit veel experimenten is gebleken dat een nachtje slapen een heilzaam effect heeft op een leerproces. Knaagdieren repeteren hun herinneringen trouwens niet alleen 's nachts, maar als het nodig is ook overdag. Onderzoekers van het Massachusetts Institute of Technology ontdekten in 2005 dat de muizenhersenen, wanneer ze een oefening goed uitvoerden en daarvoor beloond werden, de succesvolle actie achterstevoren repeteerden. Alsof ze de video terugspoelden om te kunnen vastleggen hoe ze het hadden aangepakt. Recent onderzoek wijst ook op een andere factor in het consolidatieproces: slaap. Meer dan tien jaar geleden veronderstelde de neurowetenschapper Jonathan Winson dat herinneringen tijdens de slaap worden geconsolideerd, en dan vooral tijdens de zogeheten REM-slaap (het slaap-stadium waarin de slaper snelle oogbewegingen maakt: REM is de afkorting van rapid eye movements) waarin we de meeste en intensiefste dromen hebben. Winson dacht dat de hersenen tijdens de slaap, als ze minder druk bezig zijn met de ononderbroken lawine uitwendige prikkels, waardoor ze tijdens het waken worden overspoeld, de ervaringen van de dag doornemen, om de onbeduidende weg te gooien en de belangrijke te bewaren. Winsons ideeën zijn onlangs geverifieerd door elektrofysiologische metingen bij ratten die erop wijzen dat de hippocampus tijdens de slaap recente ervaringen 'terugspeelt' naar hersenschorsgebieden waar ze uiteindelijk permanent opgeslagen zullen worden. Dit zou er op wijzen dat de hippocampus belangrijke bijdrage levert aan

een

de consolidatie van nieuwe herinneringen. Slaaponderzoekers weten

allang dat dromen vaak restanten van recente ervaringen bevatten. Het lijkt er nu ook op dat onze hersenen tijdens onze slaap hard werken om de ervaringen die we een groot deel van ons leven zullen meedragen, op te slaan. De consolidatie tijdens de slaap wordt waarschijnlijk beïnvloed door de dingen waarover we overdag nadenken en praten. De

belangrijke gebeurtenissen

in ons leven, waaraan we

herhaaldelijk terugdenken, worden mis-

schien tijdens onze slaap vaak teruggespoeld. Ervaringen waaraan we weinig aandacht schenken als we wakker zijn, worden 's nachts waarschijnlijk minder vaak teruggespoeld, waardoor ze gemakkelijker worden vergeten. De dingen die we bewust doen als we wakker zijn en de dingen die zich ongemerkt afspelen als we slapen, scheppen en bewerken waarschijnlijk met vereende krachten de verhalen die we over ons leven vertellen, ons eigen levensverhaal. Niemand weet precies met welke veranderingen in de hersenen lange-termijnconsolidatie gepaard gaat. Maar het is wel bekend, dat zenuwcellen in de hersenen zich in de loop van de tijd kunnen herordenen. In een bijzonder boeiend, recent experiment kregen volwassen katten laesies in het netvlies van beide ogen, waardoor ze gedeeltelijk blind werden. Welomschreven visuele hersengebieden reageerden niet langer op lichtbronnen of voorwerpen die onder een bepaalde hoek werden getoond. Maar negen maanden later begon een aantal van deze gebieden weer op visuele prikkels te reageren. Er had beetje bij beetje een herorganisatie plaatsgevonden, waarbij nieuwe verbindingen tussen zenuwcellen betrokken waren. Misschien gebeurt er bij lange-termijnconsolidatie iets vergelijkbaars en draagt de voortdurende

ontwikkeling van nieuwe verbindingen ertoe bij dat herhaaldelijk teruggeroepen herinneringen

minder gemakkelijk vergeten worden. Iets onthouden is een langdurig proces. Het kan bij mensen wel twee jaar duren voor een herinnering volledig in de hersenschors is vastgelegd. Waarom zo lang? Het vermoedelijke antwoord is eenvoudig: om een herinnering stabiel in de hersenschors te kunnen vastleggen zijn vaak nieuwe zenuwverbindingen nodig, en dat neemt soms tijd in beslag. De hersenschors is te omvangrijk om de vele miljarden neuronen die zich hier bevinden allemaal zó met elkaar te verbinden dat iedere combinatie van kralen kan worden aaneengeregen tot een nieuwe herinnering. Ons hoofd zou kolossale afmetingen aannemen. De neuronen moeten zich daarom voortdurend hergroeperen, op zoek naar de juiste structuur om nieuwe ervaringen te kunnen vastleggen. Pas als de juiste hersenverbindingen zijn gelegd, kan het web van een herin-

nering door de hippocampus worden geactiveerd. De geheugenvorming en de consolidatie verloopt niet zo snel. Bahrick ontdekte dat na het oorspronkelijke leren de herinnering snel achteruitgaat. Maar dan volgt een periode van geringe achteruitgang. De herinneringen die drie jaar na het leren redelijk goed bewaard blijven, vertonen over het algemeen minimaal verlies. Ze liggen stevig opgeslagen in het ‘permanente geheugen’. Dergelijke herinneringen

uit de leeftijd van 10 tot ongeveer

30 jaar zijn heel dominant aanwezig. Voor een herinnering die duurzaam gaat worden is de tijd een doorslaggevend obstakel. Een duurzame herinneringen heeft vele jaren nodig om zich in de hersenen een duurzame plaats te vinden. De reflecterende circuits lopen het risico op den duur uit te doven (geen perpetuum mobile). Meestal doven ze al uit voordat de herinnering een structuur in de hersenen heeft gevormd. De hersenen beschermen als het ware de duurzame herinnering en geven sommige herinneringen een voorkeursbehandeling. Een herinnering wordt niet zo maar duurzaam. Er wordt verantwoord geknoeid Je hebt ruzie met iemand en het komt tot een stevige woordenwisseling. Kun je je achteraf nog precies herinneren wat er gezegd is? Je denkt van wel, maar dat is vrijwel zeker niet het geval. Je herinnering is vertekend. Je herinnert je niet wat de ander echt zei, maar wat je dacht dat de ander zei. En hetzelfde geldt voor wat je zelf gezegd hebt. Je construeert je eigen herinnering aan het gesprek, die wel iets te maken heeft met het gesprek zoals het werkelijk gegaan is, maar er niet een precieze weergave van is. Je herinnering is geen stenografisch verslag van wat je meemaakt, maar het is een subjectief verslag waarin het werkelijk gebeurde en jouw interpretatie daarvan onontwarbaar door elkaar lopen. Het geheugen voor gebeurtenissen is derhalve constructief. Dit wordt nog duidelijker, als twee bekenden van je ruzie gehad hebben en je van alle twee een verslag krijgt. Die verslagen kunnen soms zo verschillend zijn, dat je je afvraagt of ze het wel over hetzelfde hebben. Ook zonder ruzie is het geheugen constructief. In een onderzoek lazen de deelnemers een Indiaanse legende met een voor ons onduidelijke plot. Vervolgens moesten ze de legende navertellen. Daarbij werd het verhaal vaak flink vervormd naverteld, en wel zodanig, dat de structuur van het verhaal meer ging lijken op de structuur van legendes die wij in onze cultuur kennen. Er wordt onder onze schedel verantwoord geknoeid. We herschikken en groeperen, we zijn aanwezig door elders afwezig te zijn. Je kunt niet overal tegelijk zijn. Willens en wetens?Nee, bewees Schacter onlangs in een experiment, de natuur heeft de leugens en illusies er neuraal ingebakken. Het feit dat onze algemene kennis van de wereld snel en moeiteloos wordt geactiveerd, draagt er in het algemeen toe bij dat ons cognitieve leven soepel en doeltreffend verloopt. Als we bijvoorbeeld een restaurant binnenstappen, weten we al in grote lijnen welke reeks gebeurtenissen zich zal afspelen tussen het moment dat we een tafel toegewezen krijgen en het moment dat we de rekening betalen; als we naar een concert gaan, worden andere kennissystemen actief, zodat we een heel andere gang van zaken verwachten. Maar juist omdat onze voorkennis over situaties en het verloop van gebeurtenissen voortdurend en moeiteloos wordt geactiveerd, beseffen we niet dat op deze kennis gebaseerde conclusies onze coderingen en onze herinneringen aan externe gebeurtenissen binnensluipen. Als u zorgvuldig de volgende reeks woorden bestudeert: snoep, zuur, suiker, bitter, lekker, smaak, bijten, aangenaam, honing, limonade, chocolade, hart, cake, eten en koek. Doe nu de reader dicht en neem ongeveer een minuut om alle woorden die u zich kunt herinneren op te schrijven. Doe nu de volgende test. Lees de drie woorden die aan het einde van deze zin cursief zijn gezet en besluit zonder naar de vorige alinea te kijken of ze in de zojuist bestudeerde reeks voorkwamen: smaak, punt, zoet. Denk goed na of u zich werkelijk herinnert de woorden in de reeks gezien te hebben en stel vast hoe zeker u van uw herinnering bent. Menig geheugen liet zich niet ompraten. De meeste mensen die de reeks woorden hebben bestudeerd, weten zeker dat het woord 'zoet' erin voorkwam, maar ze vergissen zich. De psychologen Henry L. Roediger en Kathleen McDermott hebben zelfs aangetoond

dat mensen er niet alleen van overtuigd waren dat 'zoet' in de reeks voorkwam, maar zelfs beweerden, dat zij het zich levendig herinnerden. Waarom zijn mensen zo gemakkelijk om de tuin te leiden? Misschien wordt door de met 'zoet' verwante woorden de categorie 'zoete dingen' in hun geest geactiveerd. Bij daaropvolgende tests herinneren ze zich deze categoriale kennis. Een andere mogelijkheid is dat een of enkele van de aangeboden woorden tijdens de bestudering 'zoet' als verwant woord oproept. Later hebben ze bij de herinnering of herkenning moeite om zich te herinneren of 'zoet' werkelijk in de reeks voorkwam of dat ze tijdens de aanbieding slechts aan het woord dachten. Onterechte herkenning van 'zoet' vereist dat de algemene betekenis van de aangeboden woorden wordt onthouden, waarvoor nu juist een beroep wordt gedaan op de hippocampus en andere structuren binnen de slaapkwab. Dat de herinnering niet doelbewust bedriegt, ontdekte Schacter op geavanceerde scans van een specifiek gebied in de hersenen, de hippocampus. Bij woorden die totaal niet thuishoorden op de snoeplijst, bijvoorbeeld kapstok, lichtte het betreffende gebiedje niet op, maar bij koek, stroop en cake wel. En bij zoet ook. Hier wordt eerlijk gelogen en gefantaseerd. De misleiding zit schijnbaar in

de psychiater probeert herinneringen op te sporen

onze neurale aard. Herinnering en vertekening Coderingsprocessen veroorzaken vertekening in onze herinneringen. Voorkennis, die vaak helpt bij de constructie van elaboratieve coderingen, kan soms nieuwe herinneringen binnensluipen en vervalsen. Dergelijke vervalsingen blijken een onvermijdelijk kenmerk te zijn van veel neurale netwerkmodellen van het geheugen. In dergelijke modellen worden patronen opgeslagen

die elkaar overlappen. Bepaalde

'eenheden' of delen van een patroon kunnen bij de opslag van verscheidene herinneringen betrokken zijn. Dit betekent dat nieuwe herinneringen onvermijdelijk beïnvloed worden door oude, zodat er betrekkelijk gemakkelijk vertekeningen kunnen optreden. In een neuraal netwerk zal een herinnering aan een bepaalde episode in elk geval beïnvloed en misschien herzien worden door herinneringen aan andere episoden. Het biedt voordelen, wanneer men bij nieuwe herinneringen een beroep doet op voorkennis; maar er zitten ook nadelen aan vast. Een herinneringscue roept niet alleen een sluimerende neurale representatie op. En de subjectieve herinneringservaring weerspiegelt niet domweg de eigenschappen van een geactiveerd neurale representatie. De cue en de neurale representatie werken samen om de subjectieve ervaring die we een herinnering noemen, tot stand te brengen. Als iemand een in subjectief opzicht overtuigende, maar aantoonbaar onjuiste herinnering beschrijft, moet men zowel de omgeving waarin de herinnering wordt opgeroepen, als de gebeurtenissen waarnaar de herinnering verwijst in ogenschouw nemen. Psychologen hebben ontdekt, dat vertekende herinneringen soms het gevolg zijn van de manier waarop het geheugen wordt onderzocht of van de cues die worden gegeven. Uit experimenten is bijvoorbeeld gebleken dat de precieze formulering van een vraag over het verleden het antwoord kan beïnvloeden. In Narrative Truth and Historical Truth verwerpt de psychoanalyticus Donald Spence Freuds idee dat de psycho-analyticus een soort archeoloog is die probeert om de 'echte' herinneringen uit de verspreide brokstukken van het verleden op te diepen. 'Meer dan we beseffen,' schrijft Spence, 'wordt het verleden tijdens het analytische proces voortdurend gereconstrueerd.' Spence begrijpt dat de psycho-analyticus een belangrijke component van de herinneringsomgeving is en dat hij de vorm en inhoud van de herinneringen van de patiënt niet alleen ontdekt, maar voor een deel ook bepaalt. De woorden en zinnen van de analyticus wekken of activeren niet alleen een sluimerende herinnering. Terwijl de patiënt probeert delen van het verleden te ontsluiten die het meest ter zake doen voor zijn inzicht in het heden, kunnen de woorden van de analyticus vormgeven aan wat hij zich herinnert en zijn subjectieve herinneringservaring beïnvloeden. Een therapeut die zeer geïnteresseerd naar een los beeld of een vaag gevoel luistert, kan daarmee de patiënt aanmoedigen om op basis van wat al dan niet een overblijfsel van een ervaring uit een ver verleden is, een herinnering te construeren. Ook mensen die in psychoanalyse en in intensieve psychotherapie de verloren ervaringen hervinden

die ontoegankelijk waren voor de bewuste herinnering, lopen het gevaar een valse herinnering te construeren. De herinneringsomgeving speelt waarschijnlijk vooral een grote rol, als men probeert vage of gebrekkige neurale representatie terug te halen. En therapeuten zijn voor hun patiënten

invloedrijke

figuren: de relatie tussen patiënt en therapeut (de overdracht) is ingewikkeld. Daarom zijn sommige mensen gaan geloven dat ze tijdens hun therapie 'echte' herinneringen aan seksueel misbruik hebben hervonden en zeggen dat hun therapeut grote invloed heeft gehad op de totstandkoming en bestendiging van hun verloren herinnering. De bekende geheugenpsycholoog Willem Wagenaar, ooit als getuige-deskundige betrokken bij de zaakDemjanjuk alias Iwan de Verschrikkelijke trad een paar jaar geleden op in 'Vertrouwd, maar o zo vreemd', de televisieserie over het geheugen en bewustzijn die de VPRO uitzond. Op de vraag of je iedereen in een psychotherapie door suggestieve vragen zou kunnen laten geloven dat zij een incestueuze verhouding met hun vader of moeder gehad hebben, antwoordde Wagenaar: 'Niet bij iedereen, 28

maar bij voldoende mensen om de samenleving duurzaam te ontwrichten' . Hypnose Dit alles kan men ook toepassen op hypnose, waarin men probeert

om gebrekkige neurale

representaties van vluchtige of oude ervaringen te herstellen. Hypnose is een sociaal proces waarbij de suggesties en cues van de hypnotiseur de gehypnotiseerde door een denkbeeldige activiteit leiden waarbij deze zich in een rol inleeft. Niet iedereen reageert op de suggesties van een hypnotiseur. Maar degenen die er wel op reageren, zullen al snel bedrieglijke herinneringen construeren. Toch is het beruchte beeld van een gehypnotiseerde persoon die in de macht is van een soort psychologisch waarheidsserum en die oude, in de krochten van zijn onbewuste verborgen geheimen wel móet prijsgeven, een krachtig en hardnekkig beeld. In Florida achtte een jury een verdachte, Joseph Spaziano, schuldig aan de moord die in 1973 was gepleegd op een verpleegster uit Orlando. Een rechter veroordeelde Spaziano tot de doodstraf. De officiële aanklacht tegen Spaziano was geheel gebaseerd op de getuigenverklaring van Anthony Dilisio, die destijds zestien jaar oud was en zich herinnerde dat Spaziano hem bij een vuilnisbelt het lijk had laten zien. Maar de jury wist niet dat Dilisio zich dit incident pas herinnerde toen hij onder hypnose was. 'Het enige wat wij moeten doen, is de waarheid boven water halen,' zei Joe B. McCawley, die Dilisio hypnotiseerde en meent dat betrouwbare hypnotiseurs geen valse herinneringen in het leven roepen: 'Als hypnose juist wordt gebruikt, krijg je slechts de waarheid.' Ironisch genoeg besloot het hooggerechtshof van Florida enkele jaren na Spaziano's veroordeling, en te laat om die te beïnvloeden, dat herinneringen die met behulp van hypnose zijn teruggehaald, te onbetrouwbaar zijn om ze rechtsgeldigheid te geven. Maar in juni 1995 schreef Spaziano's advocaat een bevlogen krantenartikel dat de gouverneur van Florida, Lawton Chiles, tot uitstel van executie deed besluiten. Anthony Dilisio zegt nu dat hij nooit met Spaziano bij de vuilnisbelt is geweest en dat hij het lijk nooit heeft gezien. In de Nederlandse rechtspraak wordt hypnose als middel voor waarheidsvinding niet toegestaan. De hypnotiseur schept

een herinneringsomgeving die de gehypnotiseerde

er toe aanzet om vrijwel

elke willekeurige mentale ervaring een 'herinnering' te noemen. Soms hebben gehypnotiseerde personen accurate herinneringen, maar ze hebben net zo vaak ingebeelde herinneringen, en er is geen betrouwbare manier om die twee uit elkaar te houden. Experimenten hebben ook laten zien dat hypnose iemands subjectieve vertrouwen in het waarheidsgehalte van zijn herinneringen vergroot, terwijl de accuratesse ervan niet toeneemt. Vergeet niet , dat hypnose de levendigheid van visuele beelden vergroot De gehypnotiseerden maken soms de fout, dat ze denken, dat de levendigheid van hun visuele beelden een bewijs is voor de echtheid van de gebeurtenissen uit het verleden. Het idee dat hypnose gepaard gaat met vertekende herinneringen bestaat op z'n minst sinds het einde van de negentiende eeuw, toen Freud met onder hypnose opgeroepen herinneringen werkte. Aanvankelijk gebruikte Freud hypnose als hulpmiddel om zicht te krijgen op de traumatische jeugdervaringen van zijn patiënten, die in veel gevallen onder seksueel misbruik van een volwassene te lijden hadden gehad. 28

Kayzer, 1995, p. 223

Maar hij raakte er later van overtuigd dat de herinneringen van zijn gehypnotiseerde patiënten vaak verzonnen waren en hij zag er al snel van af in zijn therapieën hypnose te gebruiken. Freuds sceptische ideeën over onder hypnose opgeroepen herinneringen zijn bevestigd door experimenten die aantoonden dat gehypnotiseerde personen ertoe gebracht kunnen worden zich

gebeurtenissen

te

'herinneren'

die

nooit hebben plaatsgevonden, maar zijn gesuggereerd door een hypnotiseur. De neiging om onder hypnose bedrieglijke herinneringen te produceren, hangt niet alleen nauw samen met de hypnotiseerbaarheid van de persoon, maar ook met de kenmerken van de herinneringsomgeving. Als proefpersonen een sterke sociale druk voelen om met herinneringen te komen, zijn ze geneigd zich gebeurtenissen te herinne-

het verdwaalde geheugen

ren die nooit hebben plaatsgevonden. Het aantal bedrieglijke herinneringen is kleiner

als er weinig contact tussen hypnotiseur en gehypnotiseerde is, als mensen worden aangemoedigd om zorgvuldig onderscheid te maken tussen werkelijke en gefantaseerde gebeurtenissen, of als ze ervan worden overtuigd dat ze ook onder hypnose dat onderscheid kunnen blijven maken. Andere experimenten hebben laten zien dat gehypnotiseerde proefpersonen zich in alle oprechtheid vroegere levens herinneren. Dit merkwaardige verschijnsel trok in april 1995 de aandacht van het publiek, toen er een documentaire over hervonden herinneringen aan seksueel misbruik uitgezond. De documentaire toonde hoe een gehypnotiseerde vrouw zich haar gewelddadige dood in een vorig leven herinnerde. De vrouw, die Dawn werd genoemd en therapeute was, had haar hele leven onder een onverklaarbare maagpijn geleden. Terwijl Dawn onder hypnose terugging in de tijd herinnerde ze zich dat ze in de eerste eeuw n.Chr. door soldaten was doodgeranseld. 'Toen ik werkelijk werd vermoord, had ik besloten om niet te schreeuwen, om met waardigheid te sterven. Ik sloot de kreten gewoon op. De doodsangst was in mijn lichaam opgesloten. Ik denk dat mijn maagklachten altijd daarmee te maken hebben gehad.' Een andere vrouw in het programma herinnerde zich dat een kinderoppas die haar had misbruikt, in een vorig leven een mishandelde onderhorige was geweest. Ze geloofde dat de oppas ten slotte wraak had genomen door eeuwen later haar te misbruiken.

Deze vreemde herinneringen zijn waarschijnlijk het resultaat van de verwachtingen van de hypnotiseur of therapeut en bevestigen nogmaals dat hypnose mensen ervan kan overtuigen dat allerlei gefantaseerde ervaringen herinneringen zijn. Experimenten hebben zelfs aangetoond dat mensen die naar vroegere levens teruggaan, de neiging hebben om zich alles wat de hypnotiseur suggereert te herinneren. Hetzelfde soort verklaring geldt voor al die mensen die vol overtuiging hebben beweerd dat ze door hightech ruimtewezens ontvoerd en gemarteld zijn. Het zal niet verbazen dat deze verhalen vrijwel altijd onder hypnose naar boven komen. Bedrieglijke herinneringen en neurologische beperkingen Hoewel tijdens hypnose soms herinneringen naar boven komen aan gebeurtenissen die nooit hebben plaatsgevonden , hoeven we niet onder hypnose te zijn om bedrieglijke herinneringen te hebben. Recent onderzoek doet vermoeden dat voor valse herinneringen aan betrekkelijk ingewikkelde ervaringen geen aanwijsbare hypnotische suggestie nodig is. In een vermaard geworden onderzoek vroeg Elizabeth Loftus aan tweelingen zich 'de keer dat...' te herinneren. Het onderzoek richtte zich op jeugdervaringen die met verdwaald zijn te maken hadden. Men gebruikte de truc dat sommige gebeurtenissen in kwestie nooit waren voorgevallen. De ene helft van de tweeling (die door de proefleider was geïnstrueerd) beschreef een betrekkelijk gedetailleerde maar valse herinnering aan een incident waarbij de andere helft verdwaald was; deze laatste moest vervolgens zijn herinnering aan het incident beschrijven. Het bekendste voorbeeld uit het onderzoek is dat van de veertienjarige Chris, die zijn oudere broer Jim uitgebreid hoorde vertellen hoe de vijfjarige Chris in een warenhuis zijn ouders was kwijtgeraakt en huilend werd aangetroffen door een vriendelijke oude man. Enkele dagen na Jims verhaal testte Loftus wat Chris zich van de ervaring herinnerde. Chris herinnerde zich het voorval tot in detail. Hij vertelde dat hij 'zo bang was dat ik mijn familie nooit meer zou zien', en herinnerde zich dat 'de man vroeg of ik verdwaald was', dat de man 'een katoenen hemd droeg', en dat zijn moeder hem had gezegd 'dat nooit meer te doen'. Loftus ontdekte dat vier van haar vijf proefpersonen (drie kinderen en twee volwassenen) herinneringen hadden aan gebeurtenissen die nooit hadden plaatsgevonden. Geloven de proefpersonen werkelijk dat deze verzonnen gebeurtenissen hebben plaatsgevonden of

voldoen ze alleen maar aan de sociale eisen van de testsituatie? En hoe weten we zeker dat Chris of een van de anderen niet echt een keer in een warenhuis is verdwaald? Deze mogelijkheden kunnen niet uitgesloten worden, maar de belangrijkste resultaten van het onderzoek van Loftus zijn bevestigd door een onafhankelijk onderzoek van Ira Hyman en zijn collega's. Ze kregen van de ouders van studenten informatie over allerlei voorvallen die hun kinderen in hun jeugd hadden meegemaakt. De onderzoekers ondervroegen de studenten zowel over feitelijke als over verzonnen gebeurtenissen: een nacht in het ziekenhuis vanwege een oorontsteking; een verjaardagspartijtje met pizza en een clown; de keer dat hij punch morste op een bruiloft, een supermarkt ontruimde toen de blusinstallatie begon te spuiten, of, alleen gelaten in een auto, een ongeluk veroorzaakte door de handrem los te trekken. Hoewel de studenten zich deze verhalen bij de eerste ondervraging niet leken te herinneren, meende na verscheidene ondervragingen twintig tot dertig procent zich de gebeurtenissen te herinneren. Hyman heeft deze resultaten in vervolgonderzoeken bevestigd en ontdekt dat instructies om zich een verzonnen gebeurtenis voor te stellen de kans vergroot dat mensen met een valse herinnering komen. Hyman stelt ook dat de kans op valse herinneringen vooral groot is bij mensen met hoge scores op tests die de levendigheid van hun fantasieën, hun gevoeligheid voor suggesties en de gerapporteerde tijdelijke verslapping van hun aandacht en geheugen meten. Als we ervan uitgaan dat de herinneringsomgeving aan de constructie van een herinnering en van het verleden bijdraagt, zijn de resultaten wel begrijpelijk. Zowel in het onderzoek van Loftus als in dat van Hyman bestaat de herinneringsomgeving uit specifieke informatie over een schijnbaar geloofwaardige ervaring, die uit een doorgaans betrouwbare bron is verkregen. Onder deze omstandigheden kunnen bepaalde proefpersonen alle subjectieve gewaarwordingen die door de cue worden opgewekt, zoals vage gevoelens van bekendheid, fragmenten van andere, mogelijk relevante ervaringen, misschien zelfs dromen of fantasieën die niet als zodanig worden herkend, als tekenen van een ontwakende neurale representatie opvatten. Als dit proces eenmaal in gang is gezet, is het voor deze herinneraars slechts een kleine stap om te doen wat alle herinneraars doen: de relevante fragmenten en gevoelens aan elkaar breien tot een samenhangend verslag of verhaal. Het is ook opmerkelijk dat valse herinneringen het duidelijkst optraden na verscheidene ondervragingen en herinneringspogingen. Uit experimenten is gebleken dat mensen die een onjuiste bewering telkens herhalen, er vanzelf in gaan geloven. Net zo zullen we er steeds overtuigder van raken dat we ons een gebeurtenis juist herinneren als we er herhaaldelijk over nadenken of praten. Soms is onze herinnering aan dikwijls besproken ervaringen inderdaad juist. Het herhaaldelijk ophalen van een ervaring kan ons de zekerheid geven dat we het bij het rechte eind hebben, terwijl we er volledig naast zitten. De subtiele samenhang tussen accuratesse en overtuiging is vooral van belang voor de verklaringen van ooggetuigen. Getuigen die bij ondervragingen door politiefunctionarissen en advocaten hun verklaring steeds weer herhalen, kunnen buitengewoon overtuigd raken van wat ze zeggen, zelfs als ze zich vergissen. Dit gevolg van herhaling verdient vooral aandacht omdat talrijke onderzoeken hebben aangetoond dat jury's sterk worden beïnvloed door overtuigde ooggetuigen. Verbijsterend was het onderzoek van Crombag die een jaar na de Bijlmerramp proefpersonen vroeg of zij op tv het El Al-vliegtuig tegen de flat hadden zien vliegen. Ja, zei 55 procent. En desgevraagd wisten ze ook iets te zeggen over het tijdstip waarop de brand uitbrak. Op tv was nooit één beeld van de crash te zien, de suggestie zat in de vraag verborgen. Zo zette de psychiater Elizabeth Loftus mensen die zojuist een aanrijding hadden gezien met twee suggestieve vragen naar haar hand: 'Hoe hard reden de auto's toen zij elkaar raakten?' en 'Hoe hard reden ze toen ze tegen elkaar aan vlogen?' Groep A hield het gemiddeld op 55 kilometer per uur, groep B op 65. Suggestie kan ook de dwaler zelf ernstig treffen, zoals de Brit Peter Reilly. Hij kwam thuis en vond er het lichaam van zijn vermoorde moeder. Verdacht! „Peter is de moordenaar", wees een leugendetector uit. Maar Reilly zei van niets te weten, tot hij na enkele dagen schoorvoetend begon toe te geven. Twee jaar later bleek dat hij het onmogelijk kon hebben gedaan. Bij zijn bekentenis werd Reilly ongetwijfeld 'geholpen' door rechercheurs. Bij een jonge Londenaar begon het geheugen uit zichzelf te dwalen. Na een moord in de buurt was hij, met velen, ondervraagd. Naderhand spookten er beelden van het gezicht van het slachtoffer door zijn hoofd en begon hij zich iets af te vragen. „Ik weet niet of ik haar heb vermoord, maar ik blijf haar zien", kwam hij zelf de politie vertellen. Om nog binnen een dag zeker te weten: „Ik heb het gedaan." Pas na jaren gevangenschap bleek de wonderlijke beschuldiging aan eigen adres niet te kloppen. Dat overkomt u niet? Hoe onderdanig is de geest: studenten moesten in vliegende vaart opgelezen letters op een scherm intikken, maar oh wee als ze daarbij de Alt-knop raakten, dan zou het computersysteem het begeven. En dat gebeurde natuurlijk, waarop de experimentator begon te tieren: „Uw schuld!" „Nee meneer, ik heb die knop niet aangeraakt." „Jawel." „Nee." „Maar ik heb hier iemand die het duidelijk heeft gezien." Voor wie

zeker weet zijn poot stijf te houden: 70 procent van de beproefde studenten boog voor de valse beschuldiging en bekende. En het frappante is dat hun geheugen er al snel een bijpassend verhaaltje aan toevoegde, van 'hoe die druk op de Alt-knop per ongeluk had kunnen gebeuren'. In het nauw gebracht, wordt het geheugen een ongelooflijke fantast. Door kleine neurologische beperkingen zijn sommige mensen extra vatbaar voor vertekening en pseudoherinnering, concludeert Peters in een proefschrift. ‘Zeker in de rechtszaal kunnen zulke kleine afwijkingen grote gevolgen hebben’, zegt hij. ‘Onbetrouwbare getuigenverklaringen kunnen ertoe leiden dat mensen ten onrechte worden veroordeeld of vrijgesproken. Ook rechercheurs zouden er veel meer op bedacht moeten zijn dat de herinneringen van sommige mensen worden beïnvloed door neurologische beperkingen.’ Bij een klein deel van de gezonde proefpersonen in Peters’ onderzoek werden zulke beperkingen geconstateerd. ‘Het is een gewone normaalverdeling: je hebt een kleine groep met een heel goed geheugen en een kleine groep met een minder goed geheugen. De rest zit ertussenin.’ Peters constateerde dat gezonde proefpersonen geheugenfouten maakten door een gebrekkig functionerende ‘inhibitie’ en een zwak werkgeheugen. Inhibitie is het vermogen om irrelevante informatie te onderdrukken. ‘Als je je iets herinnert, komt er een heleboel irrelevante informatie mee naar boven. ‘Stel dat je getuige bent van een overval in een straat waar je elke dag doorheen komt. Als je je de overval probeert te herinneren, komen ook al die andere herinneringen aan de straat naar boven’, aldus Peters. ‘Wie zulke informatie niet goed kan onderdrukken, overvoert zijn brein met details, waardoor het moeilijker wordt een betrouwbare herinnering te reconstrueren. Iets soortgelijks geldt voor een ‘suboptimaal’ werkgeheugen: het geheugen raakt overbelast als het meer informatie krijgt dan het kan verwerken.

Rechters kunnen door onbetrouwbare getuigen op een dwaalspoor gebracht worden Een overbelast brein gaat fouten maken. De ontbrekende stukjes van de puzzel worden ingevuld met onjuiste informatie. Vaak vallen mensen terug op stereotypen. Etnische minderheden worden als dader aangewezen, rode Alfa’s rijden altijd te hard. Het onderdrukken van zulke stereotypen blijkt averechts te werken. Getuigen die in de rechtszaal te horen krijgen dat zij zich niet door stereotypen moeten laten leiden, blijken juist vaker aan die stereotypen te denken. Het brein van mensen die getuige zijn van een misdrijf, raakt snel overbelast. ‘Je wordt geschokt doordat je een uitzonderlijke situatie meemaakt, je bent misschien bang, je probeert weg te komen. Maar later wil de politie dat je die gebeurtenis precies reconstrueert’, zegt Peters. ‘Dat is moeilijk.’ Kwaliteitscontrole Als het brein de puzzelstukjes van de herinnering bij elkaar brengt, is de ‘kwaliteitscontrole’ heel belangrijk, aldus Peters. ‘Je moet goed in staat zijn de bronnen van informatie van elkaar te scheiden. Heb ik het zelf meegemaakt? Of denk ik alleen maar dat ik het zelf heb meegemaakt? Of heb ik het alleen van horen zeggen?’ Een ‘suboptimaal functionerende kwaliteitscontrole’ kan ook leiden tot pseudo-herinneringen. Mensen gaan hun herinneringen zelf invullen met gebeurtenissen die bekend voorkomen. Maar hoe vaker anderen de suggestie wekken dat iets is gebeurd, hoe bekender het verhaal voorkomt en hoe groter de kans dat een gebeurtenis als een eigen herinnering wordt beleefd. Dat geldt zeker voor mensen bij wie de ‘kwaliteitscontrole’ tekortschiet, aldus Peters. Thompson voerde samen met Tulving een reeks beroemde experimenten uit die tot het principe van de coderingsspecificiteit leidden: het invloedrijke idee dat de specifieke manier waarop we een gebeurtenis coderen, bepaalt welke herinneringscues ons later kunnen helpen ons de gebeurtenis te herinneren. Hij richtte zich vooral op kwesties die te maken hadden met vertekeningen in de herinnering en identificatie door ooggetuigen. Hij is vaak als getuige-deskundige opgetreden in rechtszaken waarbij de verklaringen van ooggetuigen een rol speelden. Op een gegeven moment kreeg Thompson te horen, dat hij verhoord zou worden over een verkrachting. Hij voldeed namelijk bijna volledig aan de beschrijving die het slachtoffer van de verkrachter had gege-

ven. Hoewel hij verbijsterd was over de bizarre beschuldiging, had Thompson gelukkig een waterdicht alibi. Vlak voordat de verkrachting had plaatsgevonden, gaf Thompson een interview in een liveuitzending op televisie - waarin hij ironisch genoeg uitlegde hoe mensen hun geheugen voor gezichten kunnen trainen - zodat hij onmogelijk op het moment van de verkrachting op de plaats van de misdaad kon zijn. Toen bleek dat het slachtoffer voordat ze werd verkracht naar Thompsons televisieoptreden had gekeken en kennelijk haar herinnering aan het televisiebeeld had verward met haar herinnering aan de verkrachter, werd Thompson onmiddellijk vrijgelaten. Hij kon dus nooit de dader zijn geweest, maar in haar geheugen waren psycholoog en verkrachter versmolten. Dit gehussel kan vooral voor een ander, een onschuldige dader, verkeerd uitpakken. We kennen een aantal vergelijkbare gevallen. In al deze gevallen vergisten getuigen zich bij de identificatie van daders omdat ze de verdachte buiten de context van de misdaad hadden gezien. Ze konden zich later niet meer herinneren waar en wanneer ze de persoon hadden gezien, terwijl ze wel het sterke gevoel be-hielden dat

hij

hun

be-

kend voorkwam. Uit

experimenteel

psychologisch

on-

derzoek

dat

blijkt

het mogelijk is herinneringen

te

‘im-

planteren’. ‘Een collega van mij doet onderzoek met kinderen

aan

wie

wordt verteld dat ze ooit door een ufo zijn

ontvoerd.

In

eerste instantie ge-

‘ overtuigde’ getuigen

loven ze dat niet. Maar als je het ze

vaker vertelt, is er een groep die daarin meegaat’, zegt Peters, die zich haast te zeggen dat het experiment met de grootst mogelijke zorg is omkleed en de goedkeuring van de ethische commissie heeft gekregen. ‘Je kunt dat ook doen met subtielere herinneringen, zoals het verhaal dat de klas ooit verhuisd is en een nieuwe juf heeft gekregen.’ Peters werkt samen met de Maastrichtse onderzoekers Harald Merckelbach en Marko Jelicic, die veel hebben gepubliceerd op het gebied van de rechtspsychologie. Ook de bevindingen uit zijn proefschrift zijn relevant voor politie en justitie, vindt hij. Rechercheurs en rechters moeten er rekening mee houden dat sommige mensen neurologische beperkingen hebben, waardoor hun verklaringen minder betrouwbaar zijn. Dat geldt voor gezonde mensen met minimale afwijkingen, maar zeker voor schizofreniepatiënten of mensen met hersenletsel. Bronherinnering Als we specifieke herinneringen ophalen door eraan te denken en er met anderen over te praten, bevorderen we de consolidatie van onze neurale representaties. Maar als we onjuiste informatie repeteren, die misschien tijdens pogingen om de gaten in fragmentarische neurale representaties op te vullen onze herinneringen is binnengeslopen, kunnen we ongemerkt ongegronde, zij het hardnekkige, overtuigingen over het verleden in het leven roepen. Deze dramatische voorbeelden van vertekening laten zien dat de accuratesse van onze herinnering vaak staat of valt met ons vermogen om ons precies te herinneren waar en wanneer een gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Dat noemen we 'bronherinnering'. Het slachtoffer van de verkrachting herinnerde zich terecht dat ze Thompsons gezicht eerder had gezien, ze vergiste zich alleen in de bron van haar herinnering. Onderzoek toont duidelijk aan dat bronherinnering feilbaar is en dat allerlei vergissingen en vertekeningen in ooggetuigenverklaringen en andere aspecten van de alledaagse herinnering te wijten zijn aan ons onvermogen om ons de juiste bron van verworven kennis te herinneren. Onderzoek heeft aangetoond, dat misleidende informatie de oorspronkelijke herinnering niet wist; met de juiste tests kan worden achterhaald dat de oorspronkelijke herinnering nog steeds bestaat. Maar er zijn talloze bewijzen dat de proefpersonen in dergelijke experimenten vaak tekortschieten in hun bronherinnering: ze hebben moeite zich te herinneren of ze het voorrangsbord werkelijk zagen of dat ze er alleen later over hebben

gehoord. De proefpersonen van een bijzonder onthullend experiment werden er uitdrukkelijk over ingelicht dat alle achteraf verstrekte informatie over de gebeurtenis verzonnen was, maar toen ze een week later werden getest, hielden sommigen vol dat deze informatie deel had uitgemaakt van de oorspronkelijke gebeurtenis. Hun bronherinnering was ontoereikend: ze wisten niet meer wat deel uitmaakte van het verhaal dat op de gebeurtenis volgde, en wat bij het oorspronkelijke tafereel hoorde. Door broninformatie terug te halen kunnen we herinneringen onderscheiden van fantasieën en andere producten van onze verbeelding. Is het u weleens overkomen dat u van plan was een eenvoudige handeling te verrichten, bijvoorbeeld een brief te posten, en dat u zich later niet meer kon herinneren of u de handeling nu inderdaad had uitgevoerd of dat u het zich alleen maar had voorgenomen? U probeert misschien wanhopig terug te denken aan een aspect van de situatie waarin u de handeling verrichtte. Als u zich bijvoorbeeld duidelijk kunt herinneren dat u bij de brievenbus een fietser zag die daar zijn fiets op slot deed, kunt u rustig aannemen dat u uw brief hebt gepost. Maar als u zich geen enkele broninformatie kunt herinneren, blijft u waarschijnlijk piekeren of u de brief wel op de bus hebt gedaan. Marcia Johnson en haar collega's hebben met laboratoriumonderzoek aangetoond dat ons vermogen om herinneringen te onderscheiden van fantasieen afhangt van de herinnering

aan

broninformatie.

Herinneringen aan uitwendige gebeurtenissen bevatten

meestal

brief gepost? let op de fietser!

zintuiglijke

details van de context of omstandigheden waarin de gebeurtenissen plaatsvonden, terwijl herinneringen aan inwendige gebeurtenissen (zoals gedachten en fantasieën) meestal weinig contextuele informatie bevatten. De betrekkelijke kwetsbaarheid van de bronherinnering kan in het dagelijks leven belangrijke maatschappelijke gevolgen hebben. We worden voortdurend overspoeld door nieuws, roddel en geruchten uit bronnen die lang niet allemaal even betrouwbaar zijn. Als u bijvoorbeeld wachtend voor de kassa van de supermarkt een tijdschrift onder ogen krijgt met een bedenkelijk verhaal dat de eerlijkheid of integriteit van een publiek persoon in twijfel trekt, zult u misschien geneigd zijn uw schouders op te halen omdat u weinig vertrouwen hebt in de betrouwbaarheid van de bron. Maar wat gebeurt er als u zich een paar maanden later tijdens een gesprek over de integriteit van publieke personen nog wel het negatieve verhaal herinnert, maar niet meer de precieze bron? Omdat u bent vergeten dat uw informatie uit twijfelachtige bron afkomstig is, is het zeer wel mogelijk dat u het verhaal nu meer geloofwaardigheid toedicht dan het verdient. confabulatie Een van de meest dramatische gevolgen van een falende bronherinnering zien we bij patiënten met hersenbeschadigingen. Bij bepaalde patiënten met beschadigde voorhoofdskwabben gaan tekortkomingen in de bronherinnering gepaard met uitgebreide en zelfs bizarre confabulaties. ook wel pseudologia phantastica (Grieks: pseudo = vals, logos = spreken, woorden) genoemd. Het is een psychische ziekte waarbij herinneringsvervalsingen een eigen leven gaan leiden en niet meer

overeenkomen met de

waarheid. Voor de lijder is het echter wel waarheid, hij gelooft erin en zal heftig zijn eigen onwaarheden bevestigen en verdedigen. Iedere persoon stelt zaken achteraf beter voor dan ze zijn. Wanneer een werknemer door disfunctioneren ontslagen wordt, dan houdt hij zichzelf en anderen voor dat hij en zijn werkgever er samen een punt achter hebben gezet omdat de verhouding verstoord was. De afgewezen verliefde maakt zichzelf wijs dat zijn geliefde hem niet afwees, maar dat hij er nog niet klaar voor was. Door zichzelf dit maar vaak genoeg voor te houden, gaat men in de eigen leugen geloven, en wordt de leugen waarheid. Voor de confabulerende leugenaar loopt dit proces volledig uit de hand. De geflipte medische student

maakt zichzelf wijs dat hij een goede dokter is, de afgehaakte juridische student denkt een advocaat te zijn. Een extreem voorbeeld is een lijder die zichzelf inbeeldde een beroemd psychiater te zijn, en een congres voor psychiaters wist binnen te komen. Stuk voor stuk geloofden ze hem. Een ander geval was een in zijn carrière gefrustreerd persoon, die dacht, dat hij van allerlei vorsten en koningen, waaronder de Capetingers, afstamde. Hiervoor knutselde hij zelfs een stamboom in elkaar. Voor buitenstaanders al dan niet doorzichtige leugens worden vaak tot vervelens toe herhaald. Deze leugenaars beseffen niet dat zij liegen en treden heel zelfbewust op. Oplichters en kwakzalvers zijn ook vaak met confabulatie behept. Uiteindelijk gaan sommige mensen in de verhalen van de persoon geloven, maar sommigen prikken er dwars doorheen. De confabulerende patiënt zal ieder middel gebruiken om zijn verhalen te ondersteunen, ook de middelen die zeer eenvoudig te controleren zijn. Iemand die in de waan is een hoogleraar te zijn, zou bijvoorbeeld kunnen beweren veel boeken geschreven te hebben. Deze ziekte dient niet te worden verward met pathologisch liegen, een psychische ziekte waarbij men de onbedwingbare drang heeft te liegen. De pathologische leugenaar weet dat hij liegt, de pseudologische leugenaar zegt slechts dat wat voor hem de waarheid is. Confabulatie heeft ook te maken met het onderscheid tussen het associatieve en het strategische herinneringsproces. Het associatieve herinneringsproces is een onwillekeurige vorm van herinneren die automatisch op gang wordt gebracht door een voorwerp of opmerking. Denk aan de levendige herinne29

ringen die zich aan Marcel Proust opdrong . Het strategische herinneringsproces kost meer moeite en is willekeurig: het is het soort herinneringsproces dat op gang komt als ik u vroeg te bedenken wat u twee weken geleden op dinsdagavond deed. Confabulerende patiënten hebben vaak associatieve herinneringen: cues in de omgeving zijn er de oorzaak van dat hun automatisch allerlei ervaringen in gedachten komen. Het kan zijn dat ze daarentegen niet in staat zijn tot strategische herinneringen. Hun geest wordt in beslag genomen door allerlei mnemonische wrakstukken, fragmenten van ervaringen die niet gekoppeld zijn aan een passende plaats en tijd, en dus merkwaardige allianties met elkaar aangaan. Het resultaat is een samengeflanst levensverhaal dat niet zozeer de patiënt zelf, als wel vrienden en familieleden in verwarring brengt. Weinig confabulerende patiënten beseffen dat hun herinneringen vertekend zijn. Flitslampherinneringen Velen kunnen zich nog het moment herinneren waarop ze te horen kregen, dat J.F. Kennedy vermoord werd.

Het moment dat we het nieuws hoorde, heeft meer dan veertig jaar in ons geheugen gegrift ge-

staan. Velen van ons hebben het gevoel dat de herinnering aan die novembermiddag in 1963 voor altijd bevroren is, als een foto, onaangetast door de tand des tijds die de meeste andere herinneringen uitholt en vervlakt. Brown en Kulick veronderstelden dat de 'zwaarwegendheid' van een gebeurtenis bepaalt of het nuafdrukken-mechanisme in werking treedt en of de flitslamp van de hersenen flitst. De nu-afdrukken-verklaring van flitslampherinneringen klopt met de subjectieve ervaringen van mensen die het gevoel hebben dat hun herinneringen aan de moord op JFK of aan de aanval op de Twin Towers tot de levendigste van hun leven behoren. Verschillen flitslampherinneringen van gewone herinneringen? Wordt de gebeurtenis op een of andere manier, misschien voor altijd, in zuivere, oorspronkelijke vorm onuitwisbaar in het geheugen gegrift? Bepaalde flitslampherinneringen zijn inderdaad accuraat en duurzaam. Zelfs als flitslampherinneringen op den duur vervagen en vervallen, worden ze altijd nog beter bewaard dan herinneringen aan meer alledaagse gebeurtenissen. We herinneren ons weinig andere gebeurtenissen uit november 1963 dan de moord op JFK; zelfs als mijn flitslampherinnering aan de moord nu minder informatie bevat dan jaren geleden, is ze altijd nog rijker en betrouwbaarder dan herinneringen aan afgezaagdere gebeurtenissen uit die tijd. We herinneren ons wel wat er op 22 november 1963 gebeurde, maar waarschijnlijk niet wat er op 21 of 24 november 1963 gebeurde, Dat komt omdat we op het moment dat we het nieuws hoorde emotioneel geraakt waren en omdat we die herinnering vaak hebben opgehaald en versterkt. Herinneringen door emoties getekend Cognitie en dus ook het geheugen werken echter niet op zich, alsof ze zich afspelen in een objectief, emotioneel neutraal vacuüm. Integendeel, cognitie, geheugen en emotie zijn vervlochten, en bij deze 29

Blz 42

vereniging spelen de twee cerebrale hemisferen eveneens een rol. Emoties, stemmingen en gemoedstoestanden hebben een belangrijke invloed op ons geheugen. Heb je geen zin om te leren of ben je tot over je oren verliefd, dan zal de leerstof beduidend moeilijker beklijven. Was je verdrietig of juist vrolijk toen je voor een tentamen leerde, dan zul je dat tentamen beter maken als je op dat moment weer verdrietig of vrolijk bent. Raak je in paniek op een tentamen, bijvoorbeeld omdat je de eerste vraag niet weet, dan kan het geheugen zelfs zo geblokkeerd raken, dat je de antwoorden op de andere vragen plots ook niet meer kunt vinden. We denken dikwijls aan emotioneel beladen situaties, zowel positief als negatief. Ook praten we er meer over dan over minder emotionele situaties. Daardoor worden de herinneringen, die daarbij horen, in de regel beter opgeslagen. Zo zul je aan je eigen huwelijksdag of die van een vriend of familielid langer en meer levendige herinneringen bewaren, dan aan een huwelijk van mensen die verder van je af staan. Bepaalde gebeurtenissen kunnen zelfs zo'n indruk maken, dat ze vrijwel letterlijk zo worden herinnerd of beleefd: flitslicht-herinneringen.

Bij een aangrijpende gebeurtenis, bijvoorbeeld het overlijden van een

dierbare, zorgen de ervaren emoties voor een sterkere concentratie. De term tunnelgeheugen wordt gebruikt voor het verschijnsel dat mensen zich van uiterst bedreigende situaties wel enkele kleine details voor de geest kunnen halen, terwijl ze van de verdere situatie vrijwel niets meer weten. Ingrijpende, emotionele ervaringen worden dus vaak onvolledig herinnerd. Door het werk van Joseph LeDoux, Richard Davidson en Antonio Damasio is er een ander zicht gekomen op emoties en cognities. LeDoux bracht de rol van de amygdala bij de emoties in kaart. De amygdala is een fylogenetisch oude, subcorticale structuur die deel uitmaakt van de 'limbische hersenen'. Dit houdt in. dat de mechanismen van de emoties gedurende betrekkelijk vroege fasen van de evolutie zijn ontstaan. Daarentegen veronderstelde men jarenlang, dat het jongste deel van de hersenen, de neocortex, betrokken is bij objectieve, rationele, dorre en emotieloze overwegingen. Dit hield een keurige tweedeling in van onze innerlijke wereld: de wereld van de emotie, die werd bestuurd door de 'warme', subcorticale limbische structuren, en de wereld van het rationele denken, die werd bestuurd door de 'koele' neocortex. De tweedeling klopte niet. Bij emotionele ervaring en emotionele expressie is duidelijk ook de neocortex betrokken. Sterker nog, de corticale representatie van de emoties is over de hemisferen verdeeld. De linkerhemisfeer speelt een rol bij positieve emoties en de rechterhemisfeer bij negatieve emoties. De taakverdeling tussen de hemisferen bij de omgang met emoties is een van de interessantste ontdekkingen van de neuropsychologie van de laatste tientallen jaren. Bij elkaar genomen wezen de onderzoeken naar hersenbeschadiging en de onderzoeken met behulp van neurale beeldvorming bij normale mensen er duidelijk op dat de beide hemisferen een tamelijk directe, maar tegengestelde rol spelen bij de ervaring en de expressie van emoties. De amygdala, de emotie en de herinnering De neuropsycholoog, Lawrence Weiskrantz toonde overtuigend aan dat de specifieke emotionele afwijkingen die gepaard gingen met de verwijdering van de slaapkwabben veroorzaakt werden door de beschadiging van een enkele, onaanzienlijke structuur die diep in de binnenste gebieden van de slaapkwab verborgen lag: de amygdala. De amygdala is een kleine, amandelvormige formatie die naast de hippocampus ligt. De hippocampus is van wezenlijk belang om ons de actuele gebeurtenissen in ons dagelijks leven te herinneren. Als de hippocampus beschadigd is, kunnen we ons nauwelijks herinneren wat ons pas nog is overkomen. De amygdala is een onontbeerlijke structuur in het hersennetwerk dat onze emoties reguleert, met inbegrip van de emotionele aspecten van onze herinneringen. Het is steeds duidelijker geworden dat de amygdala een cruciale rol speelt bij de emotioneel beladen herinneringen die zo'n grote invloed hebben op ons mentale leven. Een recent onderzoek van Antonio Damasio heeft de amygdala met de emotionele conditionering van mensen in verband gebracht. De patiënt met beschadigingen in zowel de hippocampus als de amygdala herinnerde zich niet wat er was gebeurd en vertoonde evenmin tekenen van conditionering. Deze resultaten laten duidelijk zien dat de effecten van emotionele conditionering afhankelijk zijn van de amygdala en losstaan van de expliciete herinnering aan de gebeurtenissen tijdens de conditioneringsfase, die van de hippocampus afhangt. De amygdala, die vanuit tal van hersenstructuren signalen ontvangt,

heeft

een goede ligging om een belangrijke rol bij de emotionele herinnering te spelen. De amygdala heeft toegang tot betrekkelijk primitieve zintuiglijke informatie die al door andere perceptuele stations is verwerkt en kan deze informatie gebruiken om snel te beslissen of een situatie zo gevaarlijk is dat een

'vlucht-of-vecht-reactie' aangewezen is. De amygdala heeft bovendien toegang tot meer verfijnde en uitgewerkte informatie uit latere verwerkingsfasen, en gebruikt deze informatie om een actuele situatie in het licht van eerdere ervaringen te beoordelen. Zo draagt de amygdala bij aan de totstandkoming van adequaat gedrag. Kortom, de amygdala heeft de ideale positie om het belang van binnenkomende informatie te beoordelen, wat een wezenlijke functie van de emotie is. Uitzonderlijk belangrijke gebeurtenissen vereisen onmiddellijke aandacht en actie; onbelangrijke gebeurtenissen kunnen rustig genegeerd worden. Een normaal functionerende amygdala helpt een rat, of een mens, om het belang van een gebeurtenis te bepalen, dienovereenkomstig te handelen en de emotionele gebeurtenis te onthouden. De amygdala kan de expliciete herinnering aan emotioneel belangrijke gebeurtenissen helpen beïnvloeden of reguleren. Deze regulerende rol van de amygdala houdt verband met het feit dat het van deze structuur afhangt hoe verschillende hormonen het geheugen beïnvloeden. Uit onderzoek met ratten en andere dieren is gebleken dat een dier dat onmiddellijk nadat het een taak heeft geleerd, geïnjecteerd wordt met een stresshormoon zoals epinefrine (dat een grote mate van opwinding veroorzaakt), zich de taak later beter herinnert. Dit doet sterk vermoeden dat bepaalde effecten van emotionele opwinding die de herinnering bevorderen, toe te schrijven zijn aan het vrijkomen van stresshormonen ten gevolge van een zeer emotionele ervaring. De amygdala speelt bij dit proces een sleutelrol. Stresshormonen kunnen ook invloed hebben op de specifiek emotionele aspecten van de herinnering. Het vrijkomen van stresshormonen, dat door de hersenen, de amygdala, wordt gesignaleerd, verklaart waarschijnlijk een deel van de buitengewone kracht en hardnekkigheid van veel zeer emotionele of traumatische ervaringen. Net zoals onze alledaagsere herinneringen zijn herinneringen aan emotionele trauma's constructies en geen letterlijke registraties. De amygdala werkt samen met tal van andere hersenstructuren om emotionele herinneringen samen te stellen. Verschillen in emotionele stijl De volgende stap was onderzoek naar individuele verschillen in emotionele stijl. Davidson heeft ontdekt dat verschillende emotionele stijlen inderdaad bestaan en dat ze overeenstemmen met het overwicht aan activering van de linker- of de rechterhemisfeer. Sommige mensen hebben een positieve, opgewekte inslag en andere zijn vatbaar voor depressie. Het blijkt dat hun profielen van hersenactivering op een stabiele, consistente manier van elkaar verschillen en dat wijst op verschillende elektrofysiologische kenmerken. De frontale gebieden links hebben de neiging actiever te zijn bij zorgeloze types, en de frontale gebieden rechts zijn actiever bij tobbende types die tot depressie geneigd zijn. Als activering van de frontale gebieden links op de een of andere manier wordt geschaad, doen somberheid en depressie hun intrede. De verschillen in emotionele stijlen en hun koppeling aan de beide hemisferen lijken aangeboren te zijn; in ieder geval komen ze kort na de geboorte aan het licht. Men heeft ontdekt dat de activering van de frontale linkerkwab bijzonder sterk was bij opgewekte baby's van tien maanden oud en dat de activering van de frontale rechterkwab bijzonder sterk was bij huilerige baby's van dezelfde leeftijd. De taakverdeling van de hemisferen bij onze emoties is niet beperkt tot de neocortex. De amygdala is er eveneens bij betrokken. Bij gezonde individuen is de linker amygdala actiever in reactie op positieve stimuli dan op negatieve stimuli. Daarentegen is de rechter amygdala vaak overdreven actief bij angstige mensen als ze angstige of neutrale gezichten zien, en depressieve mensen vertonen een verminderde activering van de linker amygdala. Er bestaan dus twee samenhangende 'emotiecircuits', waarbij de frontale kwabben en de amygdala in een van beide hemisferen betrokken zijn. Men heeft ook gevonden dat het circuit van de frontale kwabben en de amygdala betrokken zijn bij veel besluitvormingsprocessen die in verband staan met beloningen, waaronder zelfs het proces van het kiezen van de lekkerste gerechten op de menukaart van een restaurant. Ook andere hersenstructuren zijn bij emoties betrokken. Daartoe behoren de cingulaire cortex (een lint van oude cortex die de buitenkant van een dikke bundel zenuwbanen omringt die de twee hemisferen met elkaar verbindt, het corpus callosum) en bepaalde delen van de thalamus (een subcorticale verzameling nuclei die een functie hebben voor diverse corticale gebieden). Er is weinig bekend over de functionele taakverdeling van deze structuren in de beide hemisferen, maar het is zeer waarschijnlijk dat deze parallel loopt aan de taakverdeling van de corticale linker- en rechterhemisfeer.

Al in de openingsscène van het boek van Paul Mercier, Perlmann’s zwijgen is duidelijk dat Perlmann niet meer in dialoog is met de wereld. Hij kijkt uit het raam met een woordenboek op schoot alsof hij moet opzoeken wat hij ziet en wil begrijpen. De dingen hebben voor hem geen tegenwoordigheid meer, hij leeft naast of achter ze, maar niet in het hier en nu. De werkelijke tegenwoordigheid ontstaat pas door de bereidheid je zonder enige schroom over te leveren aan de vluchtigheid van de belevenis. Het symbool voor die tegenwoordigheid was Perlmanns vrouw, de fotografe Agnes. In tegenstelling tot Perlmann, die de werkelijkheid in de taal zoekt, was zij altijd op zoek naar het juiste moment in de wereld om haar heen om er foto’s van te maken. Zij is twee maanden daarvoor overleden en mogelijk is die fatale gebeurtenis de oorzaak van Perlmanns verval. Mogelijk, omdat Perlmann’s zwijgen juist gaat over de invloed van taal op de herinnering. Het ik, denkt Perlmann, is een suikerspin van verhalen rond een loze kern, een spinsel van verhalen die steeds anders verteld worden. Herinneren is ook verzinnen. “Van de duizenden ervaringen die wij opdoen, brengen we er hoogstens één ter sprake, en dan ook die ene alleen maar toevallig en zonder de zorgvuldigheid die de ervaring verdient. Tussen al die verzwegen ervaringen zitten diegene verborgen die ons leven ongemerkt zijn vorm, zijn kleur en zijn melodie geven. Wanneer we ons, als archeologen van de ziel, over die schatten buigen, ontdekken we hoe verwarrend ze zijn. Het onderwerp van onze beschouwing weigert stil te staan, de woorden glijden af op wat we beleefd hebben en uiteindelijk staan louter tegenstrijdigheden op papier. Lang heb ik geloofd dat dat een tekortkoming was, iets wat overwonnen moest worden. Tegenwoordig denk ik dat het anders in elkaar steekt: dat de erkenning van de verwarring de koninklijke weg is naar het begrijpen van die vertrouwde en toch raadselachtige ervaringen. Dat klinkt vreemd, ja eigenlijk absurd, dat weet ik. Maar sinds ik de zaak zo zie, heb ik het gevoel voor de eerste keer wakker en levend te zijn.”

6. GEHEUGEN ALS BRON VAN WIJSHEID

Maar toch onze identiteit stelt niets voor zonder geheugen. Herinneringen bepalen onze identiteit en in hoge mate ons bewustzijn. Herinneringen lijken broos en onbetrouwbaar. En kunnen we onze herinneringen wel vertrouwen, als we reflecteren over onze eigen levensgeschiedenis? Herinneringen vervagen en verteren, maar niet alle herinneringen. Gelukkig maar. Herinneringen zouden wel eens een belangrijk instrument voor wijsheid kunnen zijn.

Goldberg 135-255-26; 327-331

Schacter; 336-337 HOOFDSTUK 13;

Wijsheid en geheugen Om dit te achterhalen zullen we eerst een verband leggen tussen wijsheid/deskundigheid en geheugen 30

en wel met een specifiek soort geheugen: het generisch geheugen . We gaan eerst na hoe een generisch geheugen werkt, alvorens we wat meer over de neurologische processen van wijsheid/ bekwaamheid kunnen zeggen. De conclusie zal zijn, dat er een nauw en rechtstreeks verband bestaat tussen dit generisch geheugen en patronen en tussen neurale processen die aan hun vorming ten grondslag liggen. De meeste herinneringen worden gemodelleerd en opgeslagen als neurale representaties in de neocortex, het jongste en meest complexe deel van de hersenen. Bepaalde herinneringen moeten hulp krijgen van diverse subcorticale (of beter nog: niet-neocorticale) structuren. Dit soort herinneringen zijn eerder vatbaar voor achteruitgang en voor effecten van neurologische ziekten. Herinneringen die niet afhankelijk zijn van die structuren zijn betrekkelijk onkwetsbaar en zijn langer bestand tegen achteruitgang en zelfs tegen dementie. Hiertoe behoren vooral de generische herinneringen. Generische herinneringen vervagen meestal niet zo gemakkelijk. Dit in tegenstelling tot specifieke herinneringen. Ieder impuls van hetzelfde of soortgelijk object uit de omgeving, ervaring, situatie, maar ook soortgelijke informatie (via taal of andere symbooltekens) zorgt ervoor dat het reflecterende circuit tot nieuw leven komt. En de kans is dan groot, dat zo’n opgeroepen herinnering duurzaam gaat worden. Het lijkt er op dat diverse herinneringen vechten om een fel begeerde plaats in het zogenaamde permanent geheugen. De informatie (via impuls, cue of prikkel), die het vaakst of het scherpst (veel indruk makend) opgenomen wordt, krijgt een plaats in dit geheugen, terwijl informatie, die minder vaak tot leven komt de race niet wint en terzijde wordt geschoven. Zo kan het voorkomen dat belangrijke informatie niet in het permanente geheugen wordt opgenomen. Het veelvuldig gebruik (frequentie) is doorslaggevend voor succes. Belangrijke informatie wordt waarschijnlijk vaker opgeroepen en slaagt er dus ook in terecht 31

te komen in het permanente geheugen.

Als men een bepaalde ervaring of informatie zeer belangrijk vindt, dan gaat de amygdala deel uitmaken van de reflecterende circuits, die herinneringen vormen. Daardoor wordt die herinnering zeer krachtig en krijgt deze een voorsprong in de wedloop naar het duurzame geheugen. - Ervaringen activeren niets slechts één netwerk, maar meerdere tegelijk. Netwerken zijn niet volkomen aan elkaar gelijk. Maar de gemeenschappelijke overlappingen van neurale netwerken , die door gelijksoortige ervaringen worden gevormd, worden vaak snel in het permanente geheugen opgenomen. Dat komt omdat ze heel vaak geactiveerd worden. Gemeenschappelijke kenmerken van ervaringen, situaties e.d. worden veel sneller aangeleerd dan de kenmerken waardoor ze van elkaar verschillen. De overlapping in de netwerken omvat niet de representatie van één enkele gebeurtenis of object, maar eerder van eigenschappen van een klas of een soort waartoe die gebeurtenis en eigenschap behoren. Zo worden dus generische herinneringen in de hersenen gevormd. Hoe meer generisch een patroon is en dus hoe omvangrijker de overlappende ervaring en gebeurtenis, die dit patroon kunnen activeren, des te sterker zullen zij zijn tegen hersenletsel en veroudering. Een patroon of netwerk omvat niet alleen informatie over de dingen waarmee men bekend is, maar ook waarmee men in de toekomst mee te maken zou kunnen hebben. Want een patroon herbergt in zich de informatie over gemeenschappelijk eigenschappen en kenmerken, die toe behoren

aan een bepaald

begrip enz, zoals bijvoorbeeld stoel, kabinetscrisis. Een generische herinnering/patroon verwijst naar gemeenschappelijke eigenschappen van dingen, ge30 31

Blz.28; blz 30

beurtenissen, ervaringen, fysiek, sociaal ,verbaal, auditief e.d. Daarom zijn generische herinneringen niet zo gevoelig voor een neurologische aanval op de hersenen. Denk met name aan retrograde amnesie. Daarnaast bezit de neocortex twee extra beveiligingsmechanismen die de vaak gebruikte patronen en kennis bescherming bieden: -

mechanisme van patroonexpansie: hersengebieden die bestemd zijn voor specifieke motorische, per-

ceptuele en wellicht ook cognitieve vaardigheden breiden zich door oefening, ervaring en herhaald gebruik uit en nemen de aangrenzende gebieden van de corticale ruimte over. Denk bijvoorbeeld aan blinden bij braillelezen; aan de linkerhand bij musici. Door die expansie zijn de patronen beter bestand tegen achteruitgang en de gevolgen van hersenziekten (onderzoek Haier). -

moeiteloze specialismen: door oefening en ervaring nemen de stofwisse-

lingsprocessen van het neurale weefsel, dat de taak uitvoert, af. Daardoor kan men redelijk routineproblemen oplossen met minder hulpmiddelen, zoals verminderde bloedtoevoer. Belemmeringen van de plaatselijke bloedtoevoer naar de hersenen komt bij het ouder worden regelmatig voor. Het vermogen om complexe mentale taken te realiseren, ondanks dat er minder bloedtoevoer is, vormt een adequater en krachtige bescherming tegen het disfunctioneren van bepaalde hersenen. De cellulaire mechanismen zijn erg ingewikkeld. Het ligt voor de hand dat 32

veranderingen in het geheugen zich voordoen op de synapsen

, de con-

Als je moe bent, honger hebt of te weinig hebt geslapen, kun je desondanks een vertrouwde taak wel uitvoeren, maar je zult volkomen falen bij een nieuwe taak van even grote of zelfs kleinere complexiteit

tactpunten van de neuronen. De veranderingen kunnen de groei van nieuwe dendrieten, een toename

van de hoeveelheid neurotransmitters (de

chemische stof die verantwoordelijk is voor de communicatie tussen neuronen) en het aantal receptoren (de moleculen waaraan de neurotransmitters zich hechten)inhouden. Al deze veranderingen zorgen er voor dat de verbindingen tussen een groep neuronen goed verloopt, waardoor het permanente geheugen meer duurzaam wordt. De dynamische neurale netwerken zijn veranderlijk. Dit is ook een van de redenen, dat er extra biochemische processen ontstaan om de eerder gevormde herinnering ‘stabiel’ te houden, zodat dit netwerk bij een nieuwe taak nog gebruikt kan worden. Wanneer echter zo’n biochemisch proces wordt onderbroken kan een herinnering die zich in een passieve stabiele vorm in de hersenen bevond, niet meer goed worden teruggeplaatst, nadat ze in een nieuwe context actief is geworden. Het is dan niet meer helemaal dezelfde herinnering. Generische herinneringen zijn zeer efficiënt Wanneer mensen bij lastige onverwachte problemen gewoonlijk vrijwel onmiddellijk moeiteloos de oplossing kennen, spreken we van grote deskundigheid of wijsheid

33

. Wijsheid is ook een vermogen waarmee

men gebeurtenissen kan voorzien, die de meeste mensen niet in de gaten hebben. Probleemherkenning is toch wel een zeer belangrijk aspect van wijsheid. Dit houdt in dat de wijze persoon in staat is om een zeer groot aantal patronen te herkennen die elk een hele klasse van belangrijke situaties omvatten. De patronen die ons helpen om snel oplossingen te vinden zijn generische herinneringen. Naarmate we ouder worden, breidt het arsenaal van generische herinneringen uit. Maar ook de vaardigheid om intuïtief beslissingen te nemen groeit met de jaren. Intuïtie staat tegenover analytische besluitvorming en is niet-analytisch (of beter nog post-analytisch) . Eigenlijk is intuïtie niets anders dan een zeer omvangrijke vroegere analytische ervaring . Deze is ontstaan op grond van eerdere analytische processen, die zo gecondenseerd zijn , dat zelfs de persoon, die intuïtief werkt, dat ontgaat. Talloze generaties diersoorten

hebben deze mentale condensaties gebruikt. Een slang wordt bijvoorbeeld als gevaarlijk

‘herkend’ door middel van een meteen werkend, automatisch uiterst efficiënt proces (phyletische wijsheid). Die werkt gewoonlijk, maar niet altijd in ons voordeel. Het is een duurzaam mechanisme dat zich in de amygdala bevindt. De neurale condensaties van de phyletische wijsheid, een ontwikkeling van miljoenen jaren, hebben hun zetel in de amygdala. De individuele wijsheid (bekwaamheden) die men in de loop van zijn leven heeft ontwikkeld zijn als neurale patronen terug te vinden in de neocortex. Wanneer men intuïtief

een besluit neemt, omzeilt men de logisch ordelijke stappen. Waarom?

Deze

logisch geordende stappen zijn een condensatie van een omvangrijk gebruik van echte stappen in het verleden. We stoten hier op de rijkdom van mentale eenvoud die ons door eerdere ervaring is geschon31 33

blz 51; Blz. 10 ev

ken’. Door die mentale eenvoud die door patroonherkenning mogelijk wordt gemaakt, kan een persoon zeer complexe problemen oplossen met een minimale inzet van allerlei hulpbronnen. Generische herinneringen maken ons mogelijk om patronen te herkennen. Het is misschien wel het efficiëntste instrument om problemen op te lossen. Dit houdt niet in dat elk patroon een stukje wijsheid inhoudt. Maar hoe talrijker en meer generisch deze patronen zijn, des te gemakkelijker kunnen ze ons helpen moeiteloos en onmiddellijk oplossingen te vinden voor een breed scala van belangrijke problemen. En zo kunnen ze beschouwd worden als vormen van wijsheid. Wanneer deze patronen zeer vaak actief worden, zullen ze ook beter bestand zijn tegen achteruitgang en tegen dementie. Het repertoire aan patronen neemt toe met de leeftijd. Zo zou je kunnen zeggen dat het ontwikkelen van wijsheidspatronen de prijs is die we moeten betalen met veroudering. We verwerven wijsheid en bekwaamheid niet vanzelfsprekend. Dit gebeurt niet op een vaste voorgeprogrammeerde wijze. Iedereen verwerft in zijn eigen leven een vermogen om patronen te herkennen, maar niet iedereen verzamelt die patronen die noodzakelijk zijn voor het oplossen van problemen. Als algemene regel kan men stellen: wanneer men heel zijn leven lang te maken heeft gekregen met veeleisende mentale uitdagingen en ze goed het hoofd heeft kunnen bieden, wanneer men zowel intelligent is en lang mentaal actief is geweest, wordt dit beloond met extra weerstand tegen de mentale effecten van veroudering.

Dit heeft vooral betrekking op prescriptieve kennis, want die is van belang voor

probleemoplossing. Descriptieve en prescriptieve kennis Kennis kan zowel descriptief als prescriptief zijn. Descriptieve kennis gaat over de dingen zoals ze zijn, prescriptieve over hoe de dingen zouden moeten zijn. Prescriptieve kennis omvat ‘de best gewenste handelwijze’. Het gaat over wat we moeten doen. Mensen hebben het vermogen om descriptieve kennis op te slaan, maar dit staat in dienst van de prescriptieve kennis. De evolutie was gericht op het vergroten van de overlevingskansen en niet op het vermogen om de uiteindelijke waarheid te vinden. Prescriptieve bekwaamheid en wijsheid worden hoog aangeslagen. Mensen wenden zich eerder tot een wijze of deskundige om adviezen om wat ze moeten doen, dan om een verklaring te vinden hoe dingen in elkaar zitten. Descriptieve en prescriptieve kennis wordt opgeslagen in de meest ontwikkelde gebieden van de neocortex, namelijk de associatiecortex. Descriptieve kennis wordt vooral opgeslagen in de posterieure onderafdelingen, in de temporale, pariëtale en occipitale kwabben, prescriptieve kennis in de frontale kwabben. Recent onderzoek heeft aangetoond dat de twee hemisferen uiteenlopende functies hebben bij de verwerking van kennisopslag bij patroonherkenning. ‘Frontale’ besluitvorming We gaan nu de hersenprocessen van wijsheid en bekwaamheden verder onderzoeken. We zullen zien, 34

dat wijsheid en bekwaamheid afhankelijk zijn van beide hemisferen en frontale kwabben . We komen meer te weten over de verschillende interacties tussen de twee hemisferen en hoe zij in relatie staan met nieuwe en vertrouwde cognitieve uitdagingen. Van hieruit zal het onderscheid duidelijk worden tussen wijsheidspatronen en andere uitingen van de geest

en hoe het mogelijk is dat wijsheidspatronen

bestand zijn tegen de tand des tijds. In de klinische psychiatrie kende men reeds lang de operatieve ingreep, waarbij de frontale kwabben gescheiden werden van de rest van de hersenen (frontale lobotomie). Men wist dat deze kwabben een eminente rol speelden bij de vorming van belangrijke persoonlijkheidskenmerken. De frontale kwabben hebben echter weinig te maken met descriptieve kennis, maar zijn onmisbaar voor prescriptieve kennis. De frontale kwabben zijn niet verantwoordelijk voor waarneming, taal, bewegingen enz. evenmin als de dirigent van een orkest elk afzonderlijk instrument dan ook zou moeten bespelen. Maar let op: de muziek van een orkest bevindt zich in geen van de afzonderlijke instrumenten. Ze ontstaat door interactie van alle instrumenten die in harmonie worden bespeeld. En de taak van de dirigent is, dat hij dit alles in harmonie samenvoegt. Zo is het ook met ons brein; elk gedrag hangt af van complexe gehelen. En het zijn de frontale kwabben die ervoor zorgen dat onze mentale vaardigheden zich ontwikkelen tot complexe en harmonische gehelen. De frontale kwabben zijn verantwoordelijk voor het maken van plannen. Zij geven aan welke weg men in moet slaan om tot een oplossing van een probleem te komen. Zoals de dirigent met zijn stokje naar diverse leden van het orkest wijst, terwijl de muziek wordt gespeeld, zo functioneren de frontale kwabben ook. Ze doen een beroep op specifieke mentale vaardigheden en vermogens en verweven ze 34

Blz. 51

tot complex gedrag. Recent onderzoek laat zien, dat de interne organisatie van de prefrontale cortex een hiërarchische structuur heeft. Het voorste gedeelte zorgt voor de algemene besluitvorming, de achterliggende gebieden zijn verantwoordelijk voor het plannen en uitvoeren van de subonderdelen van een algemene taak. Hoe systematischer denkprocessen zijn, des te meer zijn ze van de frontale kwabben afhankelijk. Maar inductief redeneren vergt meer prefrontale hulpbronnen dan deductief redeneren. De frontale kwabben zijn de hoeksteen van onze mentale wereld, van ons geheugen met al zijn herinneringen.

Als gevolg daarvan

is de rijping van de

frontale kwabben het centrale thema van de cognitieve ontwikkeling en hun achteruitgang als het centrale thema van cognitieve veroudering. Uit veel onderzoek van de laatste jaren blijkt: Frontale kwabben zijn de motor van doelgericht handelen en denken. Dit geldt voor een rationele analyse van problemen: *

hier worden de plannen voor dit handelen ge-

vormd; *

hier ontwikkelt zich de aaneenschakeling van

gedachten om te komen tot een analyse van uiteenlopende problemen; *

maar ook een analytische methode voor een effi-

ciënte benadering van het probleem. De prefrontale kwab omvat ook de herinneringen aan deze plannen, de herinneringen aan leidraden

wanneer je over generische herinneringen beschikt, kun je je gemakkelijker uit moeilijke situaties redden

voor oplossingen van bepaalde problemen. Met andere woorden: de prescriptieve kennis, de generische herinneringen aan de effectieve manieren om problemen op te lossen worden in de prefrontale kwab opgeslagen. Wanneer men over deze generische herinneringen beschikt, weet men wat men moet doen in moeilijke situaties, waardoor anderen misschien het spoor bijster raken. De prefrontale kwab bevat patronen (representaties) voor handelingen in de toekomst en voor analytische benaderingen die men op toekomstige situaties zal kunnen toepassen. Descriptieve

en prescriptieve vormen van cognitie zijn nauw verweven en werken onder normale om-

standigheden samen. Maar het verschil tussen beide is van belang.

Door de doodstraf van geestelijk

gehandicapten te verbieden onderschreven de rechters van Amerika de mening dat een persoon kan beschikken over een bepaalde descriptieve cognitie (het verschil tussen goed en kwaad kennen), terwijl zijn prescriptieve cognitie (niet in staat zijn deze kennis werkelijk toe te passen op zijn eigen gedrag) gebreken vertoont. De frontale kwabben hebben zich tijdens de evolutie het laatst ontwikkeld, maar zitten toch mooi op de bestuurdersplaats van het brein. Zelfs nog halverwege de 20e eeuw meenden veel wetenschappers dat de frontale kwabben slechts descriptief waren of hoogstens de schedel ondersteunden om te voorkomen dat die het zou begeven. De prefrontale kwab staat centraal bij vrijwel alle aspecten van de prescriptieve cognitie. Deze kwab heeft een overkoepelende rol en is zelfs meta-cognitief. Onderzoek van functionele neurale beeldvorming heeft duidelijk gemaakt, dat de frontale kwabben oplichten wanneer personen nadenken over morele of sociale problemen en dilemma’s, wanneer ze empathie voor anderen voelen of wanneer hen gevraagd wordt zich in de gedachten van anderen in te leven. De prefrontale kwab (voorhoofdskwab) speelt een belangrijke rol bij de morele vorming, maar in indirecte zin. De prefrontale kwab zorgt er voor dat gedragingen in een tijdsvolgorde plaatsvinden. Hij rangschikt ook diverse mentale handelingen, die deel uitmaken van elk complex cognitief gedrag. Dus in temporeel geordende en samenhangende reeksen. Omdat de prefrontale kwab temporele verbanden kan leggen, bezit hij ook het vermogen tot het leggen van complexe causale verbanden. De prefrontale kwab is waarschijnlijk ook noodzakelijk voor het leggen van allerlei soorten verbanden, zoals die van als/dan type (als A, dan B).Het vermogen om als/dan verbanden te leggen is naar alle waarschijnlijkheid ook de kern van de morele ontwikkeling. De prefrontale kwab is op zich moreel agnostisch of neutraal. Hij biedt wel essentiële bouwstenen, neu-

robiologisch, waarop de ontwikkeling van ethische concepten berusten. Moreel redeneren en handelen houdt ook in : *

het vermogen om zich de gevolgen in te kunnen denken van alternatieve handelingen: wat zou er ge-

beurd zijn als ik dit gedaan had in plaats van dat? *

het vermogen tot berouw, als je tot de conclusie komt dat je op een beslissend moment de verkeerde keuze hebt gemaakt.

Dit vermogen (meta) om boven te feiten uit te redeneren is niet alleen van belang voor ethisch handelen, maar ook voor een deugdelijke besluitvorming op economisch, organisatorisch, politiek en persoonlijk gebied. Het vermogen om boven de feiten uit te redeneren en tot het ervaren van berouw hangt af van de frontale kwabben. Empathie, inzicht in wat anderen ervaren en het vermogen tot ethisch redeneren en handelen behoren tot de belangrijke aspecten van wijsheid en staan op gelijke voet met effectief probleemoplossing. Volgens veel definities getuigt het van wijsheid als men het vermogen heeft om pragmatische, persoonlijke, ethische en door empathie gemotiveerde overwegingen te integreren, als men een besluit neemt. De prefrontale kwab biedt het brein de unieke mogelijkheid om deze factoren samen te brengen in een goed geïntegreerd besluitvormingsproces. Frontale kwabben zijn vatbaarder voor veroudering dan de meeste andere delen van de hersenen. Maar dit betekent niet, dat prescriptieve wijsheid of deskundigheid met het verstrijken der jaren verdwijnt. En het betekent evenmin dat

de frontale

kwabben bij iedereen op dezelfde manier achteruitgaan. De prefrontale kwab bevat de generische herinneringen aan handelingsschema’s die effectief zijn bij een groot aantal situaties en problemen. Deze schema’s zijn hiërarchisch geordend. Net als andere generische herinneringen zijn ze betrekkelijk onkwetsbaar. Dit stelt een ouder wordende mens in staat effectief leiding te blijven geven

ondanks

enige cognitieve achteruitgang. Mensen die in hun leven als het ware een neurale

Iemand met een neurale bibliotheek

bibliotheek van generisch leidende herinneringen opgebouwd hebben, zullen hiervan profiteren. Zelfs

al gaan de frontale kwabben achteruit bij veroudering, dan zal dat voornamelijk zijn invloed hebben op het vinden van oplossingen van werkelijk zeer onbekende problemen en situaties. Aangezien vele onbekende situaties in zekere maten overeenstemmen met eerdere ervaringen, zullen mensen met zo’n neurale bibliotheek waarschijnlijk effectief problemen blijven oplossen.

Het onbekende, routine en de twee hersenhelften Het raadsel van de tweeledigheid Wat is de reden, dat we twee hersenhelften, de linker- en de rechterhemisfeer hebben? Verschillen ze van elkaar? Deze vragen zijn van groot belang voor het inzicht in de mentale eigenschappen die we proberen te verduidelijken. Genialiteit en wijsheid, talent en bekwaamheid verschillen toch sterk van elkaar. Deze gaven gaan niet altijd samen en de ene kan zonder de andere. Genialiteit en talent komen tijdens de jeugd heel sterk naar voren, en wijsheid en bekwaamheid gedurende de latere fasen van het leven. Hoe ziet de hersenprocessen van deze beide gaven, die nauw verbonden zijn, maar toch zo verschillend, eruit? En hoe zijn ze met elkaar verbonden? Zoals we gezien hebben, hangen bekwaamheid, en de hoogste vorm daarvan, wijsheid, af van de beschikbaarheid van patronen die zowel descriptieve als prescriptieve informatie bevatten. Deze patronen stellen ons in staat ogenschijnlijk unieke, lastige problemen te herkennen als varianten van problemen waarmee we eerder in aanraking zijn gekomen en die we al hebben opgelost. Maar wat gebeurt er, wanneer je met een situatie wordt geconfronteerd die werkelijk niet aansluit bij een van de patronen (representaties) die in je hersenen liggen opgeslagen? We weten dat patroonvorming

een ingewikkeld en langdurig proces is. Een patroon kan gedeeltelijk gevormd zijn en gedeeltelijk klaar voor gebruik. Stel dat iemand met een probleem wordt geconfronteerd en dat in diens cognitieve repertoire al dan niet een relevant patroon wordt aangetroffen. Nu hebben we twee klassen situaties: vertrouwde en onbekende. Hoe gaan de hersenen om met deze twee soorten uitdagingen? Hier komen nu de hemisferen en het mysterie van de tweeledigheid op de proppen. Tweeledigheid is een van de meest fundamentele en universele eigenschappen van de hersenen. Ze doordringt alle niveaus ervan, van de hersenstam tot de neocortex. Elke structuur, nucleus of zenuwbaan heeft een tegenhanger. Vroeger dacht men dat deze tweeledigheid perfect symmetrisch was. Tegenwoordig weten we dat de symmetrie van de hersenen slechts ongelijkmatig en partieel is. Weliswaar zijn de hersenen meer symmetrisch dan asymmetrisch; de twee hemisferen zijn niet geheel verschillend van elkaar, maar het zijn veeleer twee variaties op hetzelfde fundamentele thema. De twee hemisferen werken niet geïsoleerd van elkaar. Ze zijn op elk niveau door talrijke zenuwbanen met elkaar verbonden, zowel corticaal als subcorticaal. Op het corticale niveau verbinden de zenuwbanen de twee hemisferen aan elkaar binnen een grote structuur van het corpus callosum en de anterieure en posterieure commissurae. Deze en andere zenuwbanen zorgen voor een voortdurende communicatie tussen de hemisferen, of liever voor talloze parallelle dialogen.Dat is ook de reden waarom de hersenen uiteindelijk als een goed geïntegreerd geheel samenwerken en niet als twee niet aan elkaar verbonden delen. Toch zijn er een paar onderdelen van de hersenen die niet tweeledig zijn. Dat zijn de endocriene klieren, de pijnappelklier en de hypofyse, twee kleine verzamelingen nuclei die diep in het midden van de hersenen begraven liggen. De pijnappelklier zorgt voor de productie van melatonine en het regelen van de cyclus van slapen en waken. De hypofyse speelt een rol bij het produceren en vrijgeven van diverse hormonen. Waarom hebben we twee hemisferen nodig? Waarom zijn twee hemisferen beter? In de loop der jaren zijn talloze theorieën en hypothesen ontwikkeld om deze vragen te beantwoorden. maar er kwam tegenstrijdig bewijsmateriaal naar voren en vele theorieën werden gefalsifieerd. Het werd steeds duidelijker dat er behoefte bestond aan een nieuw conceptueel kader, aan een paradigmatische verandering in ons denken over de tweeledigheid van de hersenen. De dominante rol die de linkerhemisfeer ten aanzien van de taal had, stond niet ter discussie, maar de centrale rol daarvan bij de verklaring van de verschillen tussen de beide hemisferen wel. Het zag er steeds meer naar uit dat de verschillende functies van de beide hemisferen met betrekking tot taal slechts een speciale, afgeleide situatie vormden van een fundamenteler verschil dat nog ontdekt moest worden, een verschil waarvan de betekenis kon worden geobserveerd en begrepen bij zowel mensen als dieren. Welk verschil was dat? De linkerhemisfeer werd 'sequentieel' genoemd en de rechterhemisfeer 'gelijktijdig'. De linkerhemisfeer werd 'analytisch' genoemd en de rechterhemisfeer 'holistisch'. Het probleem van deze metaforen was nu juist dat ze slechts metaforen waren, instrumenten van de poëtische taal en niet van wetenschappelijke. Het was vrijwel onmogelijk ze te toetsen met behulp van nauwkeurig opgezette experimenten, of, om het beroemde begrip van Karl Popper te gebruiken, ze te falsifiëren. En daarom boekten deze veelomvattende metaforen meer succes in de populaire pers dan in de serieuze wetenschappelijke dialoog. Ons mentale leven is voortdurend in beweging. Dat komt door leren. Onder leren wordt niet direct het schools leren verstaan, maar veeleer het proces van het leren beheersen van de buitenwereld en van de innerlijke wereld in al haar talrijke en veelvormige manifestaties. Het vindt niet ogenblikkelijk plaats, als een wonderbaarlijke openbaring van een Deus ex machina, een plotselinge omschakeling van totale onwetendheid naar volmaakte kennis. Het houdt gewoonlijk een geleidelijke ontwikkeling in. Goldberg poneerde, dat de twee hemisferen in dit universele proces verschillende, maar complementaire rollen spelen, en dat ze beide op een andere manier in verband staan met wat nieuw en met wat vertrouwd is. De rechterhemisfeer is de hemisfeer van het onbekende, de verkenner van wat nieuw en nog niet in kaart gebracht is. De linkerhemisfeer is de bewaarplaats van gecomprimeerde kennis, van stabiele instrumenten voor patroonherkenning die het organisme in staat stellen effectief en efficiënt om te gaan met vertrouwde situaties die in verband staan met mentale routinehandelingen. Op basis van nieuw bewijsmateriaal kwam Goldberg tot de conclusie, dat er verstrekkende subtiele verschillen zijn in de bedrading van de linker- en de rechterhemisfeer. Dit maakt de rechterhemisfeer juist geschikter om met het onbekende om te gaan en de linkerhemisfeer om routinezaken te bewaren. In de rechterhemisfeer lijkt de heteromodale associatiecortex te worden begunstigd, maar in de linkerhemisfeer de modaliteitspecifieke associatiecortex. *

Het eerste verschil: Beide typen cortex houden zich op verschillende manieren bezig met complexe

informatieverwerking. De modaliteitspecifieke cortex verwerkt informatie die via een specifiek zintuiglijk

systeem, visueel, auditief of tactiel, binnenkomt, en voor elk van deze zintuiglijke systemen bestaan in de

cortex

afzonderlijke

gebieden.

De

modali-

teitspecifieke cortex ontmantelt de wereld om ons heen in afzonderlijke representaties. Denk bij wijze van analogie aan een object in een driedimensionale ruimte dat wordt geprojecteerd op de coördinaten x, y en z, wat drie gedeeltelijke representaties oplevert: dit doet de modaliteitspecifieke cortex met de binnenkomende informatie. Daarentegen is de heteromodale associatiecortex verantwoordelijk voor het integreren van de informatie die via de verschillende zintuiglijke kanalen binnenkomt, voor het opnieuw samenstellen van het algehele beeld van de multimediale wereld om ons heen. *

Het tweede verschil heeft te maken met de wijze waarop diverse corticale gebieden in de beide hemis-

feren met elkaar zijn verbonden. De linkerhemisfeer begunstigt meer de plaatselijke verbindingen tussen de dichtbij zijnde naburige corticale gebieden. De rechterhemisfeer echter biedt gunstigere omstandigheden voor langere verbindingen tussen ver uit elkaar gelegen corticale gebieden. Je kunt het netwerk van verbindingen van de linkerhemisfeer vergelijken met een verzameling taxi's die worden gebruikt om van de ene kant van de stad naar de andere te rijden, maar niet van het ene kant van het continent naar de andere. Het netwerk van verbindingen van de rechterhemisfeer lijkt meer op een luchtvloot: de vliegtuigen gebruik je om van de ene kant van het continent naar de andere te vliegen. Natuurlijk is de theorie over onbekendheid en routinematigheid in haar orthodoxe vorm meestal van toepassing op rechtshandige mensen. Aan het meeste onderzoek naar specialisatie van de hemisferen werken rechtshandige proefpersonen mee; daarom moet de dynamiek van de interactie tussen de hemisferen bij linkshandige mensen voorlopig een kwestie van gissen blijven. Specialisatie van de hemisferen is bij linkshandige mensen en bij mensen die zowel links- als rechtshandig zijn minder uitgesproken en de hemisferen lijken in functionele zin sterker op elkaar. Interessant genoeg vertonen ze ook structureel meer overeenkomsten. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat de rechterhemisfeer verantwoordelijk is voor het onbekende en dat de linkerhemisfeer verantwoordelijk is voor cognitieve routinekwesties, en dat zich bij deze mensen een verschuiving van de rechternaar de linkerhemisfeer voordoet. Bij ongeveer 30 tot 40 procent van de linkshandigen benadert het profiel van de specialisatie van de hemisferen ongeveer het omgekeerde van het profiel dat bij rechtshandigen wordt waargenomen. De rollen van beide hemisferen ( onbekendheid en routinevorming) liggen niet absoluut vast. Wat vandaag nieuw is, wordt morgen, binnen een week of na een jaar vertrouwd. Er worden toepasbare patronen gevormd, en het probleem dat vandaag slechts kan worden opgelost door vermoeiende en veeleisende mentale inspanning zal te zijner tijd worden opgelost door vrijwel ogenblikkelijke patroonherkenning. De hypothese over onbekendheid en routinevorming trok eveneens een ander onuitgesproken principe van de neuropsychologie in twijfel, namelijk dat de functionele organisatie van de hersenen bij alle mensen precies gelijk is. Maar wat nieuw is voor de een, is vertrouwd voor de ander. Daarom impliceerde de hypothese over onbekendheid en routinevorming een hogere mate van individuele verschillen in de wijze waarop onze hersenen functioneren dan we ons ooit hadden kunnen voorstellen. De tweeledigheid van de hersenen in actie Na veel onderzoek publiceert Goldberg zijn

theorie

35

. De verschuiving van de mentale controle van

rechts naar links leek steeds meer een universeel verschijnsel te zijn dat de essentie van elk leerproces op elke tijdschaal beschreef, van uren tot jaren. Wanneer men geconfronteerd wordt met een werkelijk nieuwe situatie of een werkelijk nieuw probleem, dan pakt men dit meestal aan met behulp van de rechterhemisfeer. Maar zodra de situatie vertrouwd wordt en men haar onder de knie heeft, wordt de dominante rol van de linkerhemisfeer duidelijk. Later kreeg men de beschikking over veel beter werkende methoden voor functionele neurale beeldvorming PET, fMRI en SPECT, naast hoog ontwikkelde vormen van elektronische encefalografie (zoals MEG, of de registratie van de 'gammafrequentie', die in verband staat met complexe besluitvorming). De informatie die men door deze methoden krijgt. is 'macroscopisch'; ze geven een globaal overzicht van 35

in een tijdschriftartikel 'Hemisphere Differences in the Acquisition and Use of Descriptive Systems' (1981).

functionerende hersenen en dienen niet zozeer als cerebraal vergrootglas. Deze methoden vertellen ons niets over de activiteit van een individueel neuron of zelfs van een afzonderlijk neuronaal circuit. Maar ondanks al hun beperkingen vertellen deze methoden ons wel welke constellaties van hersengebieden en welke structuren onder welke omstandigheden actief worden. De nieuwe methoden voor functionele neurale beeldvorming maken een meer directe en nauwkeurige blik mogelijk op de dynamiek van de hersenen en op de veranderingen van de hersenactiviteit in de loop van de tijd. De laatste jaren is er veel extra informatie ter beschikking gekomen die de rollen van de twee hemisferen bij leerprocessen beter kon belichten. De nieuwe methoden bevestigen de conclusie dat de 'verschuiving van het cognitieve zwaartepunt' van de rechterkant naar de linkerkant van de hersenen algemeen geldt voor uiteenlopende cognitieve taken, van verbale tot ruimtelijke en visuele, en eveneens voor diverse tijdschalen, van uren tot tientallen jaren. Soorten patronen De rechterhemisfeer speelt een doorslaggevende rol bij taalverwerving, wanneer de taal nog betrekkelijk nieuw is, zoals bij een kind dat de moedertaal leert en wanneer men zich een tweede taal eigen maakt. En dit geldt ook voor andere generische patronen. Hoewel de taal een belangrijke rol speelt bij de menselijke cognitie, onze mentale wereld is goed voorzien van andere processen voor patroonherkenning, bestuurd door generische herinneringen die betrekkelijk onafhankelijk zijn van de taal. Zoals we al hebben vastgesteld, zijn we zelfs bij de gewoonste alledaagse situaties volkomen afhankelijk van ons vermogen specifieke exemplaren onmiddellijk als vertrouwd categorieën te herkennen, zelfs al hebben we nooit eerder met deze specifieke voorbeelden te maken gehad. Als je deze dingen nooit eerder gezien hebt, hoe weet je dan wat ze zijn? De patroonherkenning snelt ons te hulp. Elk van deze representaties is niets anders dan een neuraal netwerk in je hersenen: het wordt geactiveerd door een zintuiglijke indrukken die overeenkomen met een hele klasse van soortgelijke dingen. We maken praktisch ieder moment van ons leven van dit vermogen gebruik. Als je een nieuw model auto ziet, weet je dat het een auto is en geen palmboom. Als je door een warenhuis loopt, hoeft niemand je te vertellen wat een overhemd en wat een paar schoenen is enzovoort, enzovoort. Zonder dit vermogen zouden we verdwaald zijn in een woud van vreemde, raadselachtige objecten en zouden we vanaf het begin moeten leren welke betekenis elk van deze objecten heeft. Samengevat: de linkerhemisfeer is verantwoordelijk voor de meeste processen die zijn gebaseerd op patroonherkenning. Letsel aan de linkerhemisfeer beschadigt die vermogens en leidt tot taalstoornissen (vormen van afasie) en stoornissen bij niet-verbale patroonherkenning en toepassing van patronen (vormen van agnosie en apraxie). Daarentegen speelt de rechterhemisfeer een bijzonder kritieke rol gedurende de eerste levensfasen, wanneer het arsenaal aan gebruiksklare patronen nog beperkt is. Dit werd uiteindelijk erkend door neuropsychologen die zich met ontwikkeling bezighouden. Jarenlang heerste de onuitgesproken vooronderstelling dat alle leerstoornissen en stoornissen in de vroege cognitieve ontwikkeling voortkomen uit defecten van de linkerhemisfeer. Maar gedurende de laatste jaren heeft men ontdekt dat een massa aandoeningen voortkomen uit vroege disfunctie van de rechterhemisfeer, de zogenaamde niet-verbale leerstoornissen, het syndroom van Asperger en andere stoornissen. Het niet goed functioneren van de rechterhemisfeer kan heel ingrijpend zijn en beïnvloedt vooral het sociale gedrag. Sommige mensen zijn sociaal vaardig en andere zijn sociaal onhandig. Sterker nog, sociale linksheid doet zich vaak voor bij indrukwekkend talentvolle personen: geleerden, ingenieurs en een spreekwoordelijke nerd

ontwerpers van software, de spreekwoordelijke 'nerds'. Tegenwoordig weten we dat een dergelijke sociale onhandigheid vaak wordt veroorzaakt door beschadiging van de rechterhemisfeer.

Hoe dat zo? Het antwoord is dat bepaalde situaties zich er nooit helemaal toe lenen in een eindig aantal patronen te worden geperst. Om er effectief mee om te gaan moet iemand voortdurend improviseren en vertrouwen op zijn aanvoelen van de situatie en niet zozeer op rechtstreekse patroonherkenning. Dit betekent dat bepaalde soorten besluiten voor altijd binnen het kader van de rechterhemisfeer worden genomen. Het sociale oordeel en het vermogen met interpersoonlijke relaties om te gaan lijken binnen deze categorie te vallen. Sociale situaties zijn simpelweg te divers, te veranderlijk en te genuanceerd om zich te lenen voor codificatie in een eindig aantal matrices.

In ons leven, verzamelen we uiteenlopende patronen die ons in staat stellen met nieuwe situaties om te gaan alsof ze vertrouwd zijn. Zodra deze patronen, klaar voor gebruik, zijn gevormd, worden ze grotendeels opgeslagen in de linkerhemisfeer, en naarmate hun aantal toeneemt, verlaat de persoon zich steeds meer op zijn linkerhemisfeer. Het 'zwaartepunt', verschuift geleidelijk van de rechterhemisfeer naar de linkerhemisfeer. Dit is geen plotselinge sprong, maar een duidelijk proces. En dit proces is bij verschillende cognitieve vaardigheden hetzelfde. We hebben het dus niet over één enkel proces, over één omvangrijke verschuiving van rechts naar links, maar eerder over talloze processen die zich parallel aan elkaar ontwikkelen, binnen diverse tijdschalen en verschillende tempo's. Maar ze vertegenwoordigen allemaal één fundamenteel verschijnsel. De verschuiving van rechts naar links van het zwaartepunt van de cognitieve controle is de fundamentele cyclus van de mentale processen. Een levenslange verschuiving van rechts naar links De verschuiving van rechts naar links is niet alleen bij de overgang van jeugd naar volwassenheid, maar ook gedurende het hele leven aan de orde. In tegenstelling tot wat men vroeger dacht, is de rechterhemisfeer van groot belang in de eerste levensfasen. Maar met de jaren verliest ze geleidelijk terrein aan de linkerhemisfeer naarmate deze een voortdurend groeiende 'bibliotheek' verzamelt van efficiënte instrumenten voor patroonherkenning. De rechterhemisfeer is van toonaangevend belang gedurende onze jeugd, het seizoen van de durf, van navigatie in niet in kaart gebrachte wateren. De linkerhemisfeer is van toonaangevend belang gedurende onze rijpere jaren, het seizoen van de wijsheid, van het zien van nieuwe dingen door het prisma van een ruime ervaring. Hoe kunnen we de verschillen in kennisrepresentatie in de twee hemisferen begrijpen, die hun verschillende rollen in diverse fasen van leerprocessen verklaren? De theorie van onbekendheid en routinevorming leidt tot specialisatie van de hemisferen die we hebben besproken, en tot de zo hoognodige eenvoud door de cognitieve en emotionele aspecten van de specialisatie van de hemisferen aan elkaar te verbinden. Er bestaat een intrinsiek verband tussen cognitieve routinehandelingen en positieve emoties en tussen onbekendheid en negatieve emoties. En dat werkt als volgt. De linkerhemisfeer omvat cognitieve routinehandelingen. In de normale hersenen wordt alleen die routinekennis in het geheugen voor de lange termijn in de linkerhemisfeer opgeslagen die gedurende een zekere periode nuttig is gebleken. Nutteloze informatie (bijvoorbeeld wat je op deze datum twintig jaar geleden tijdens je lunch hebt gegeten) wordt niet opgenomen in de verzameling van de linkerhemisfeer. Dus bestaat de linkerhemisfeer voor het allergrootste deel uit 'nuttige' informatie die goed bruikbaar is voor het organisme. De rechterhemisfeer

houdt zich bezig met wat onbekend is. Ze komt in actie wanneer het cognitieve

repertoire, dat het organisme al tot zijn beschikking heeft, niet in staat blijkt het probleem dat zich voordoet, op te lossen en wanneer nieuw onderzoek nodig is. De rechterhemisfeer wordt geactiveerd doordat er een spanning ontstaat tussen de vermogens van het organisme en zijn behoeften. Het zoeken naar een nieuwe oplossing wordt opgewekt door een situatie die slecht is voor het organisme. Zoals we al weten, zijn de beide hemisferen geen spiegel van elkaar, noch in structurele, noch in biochemische zin. Bepaalde neurotransmitters zijn wat overvloediger in de rechterhemisfeer dan in de linkerhemisfeer, zoals norepinefrine. Andere neurotransmitters komen in de linkerhemisfeer wat overvloediger voor dan in de rechterhemisfeer, zoals dopamine. Dergelijke biochemische asymmetrische situaties hebben grote gevolgen voor zowel de cognitie als de emoties. Experimenten met dieren hebben aangetoond dat een toename van het dopaminegehalte in de hersenen grondig aangeleerd, stereotiep gedrag oproept. Dopamine wordt in verband gebracht met beloning en de bekrachtiging van succesvol gedrag, met ervaring van genot en bij verslaving. Het lijkt er op dat dopamine positieve emoties én cognitieve routinehandelingen bewerkstelligt. Aangezien cognitieve routinehandelingen ervaringen betreffen die in het verleden hebben bewezen goed (succesvol) te zijn, is dit niet zo verbazingwekkend. Daarentegen hebben experimenten met dieren ook aangetoond dat een toename van het gehalte aan norepinefrine in de hersenen rusteloos, onderzoekend gedrag opwekt, een onophoudelijke zoektocht naar het onbekende. Tegelijkertijd speelt een abnormaal gehalte aan norepinefrine een rol bij depressie. Deze neurotransmitter roept negatieve emoties en onderzoekend gedrag tot leven. Ook dit is niet zo verwonderlijk, omdat zowel negatieve emoties als zoeken naar nieuwe oplossingen worden gewekt als een organisme niet in staat is aan zijn behoeften te voldoen. Interessant genoeg leidt een toegenomen gehalte aan een andere neurotransmitter die een rol speelt bij depressie, namelijk serotonine, tot cognitieve inflexibiliteit, en dit wijst eveneens op het samengaan van cognitie en emoties.

Zoals we al weten, speelt de prefrontale cortex de belangrijkste rol bij besluitvorming en beoordeling van situaties . De prefrontale cortex bepaalt 'wat goed is voor het organisme' en niet zozeer 'wat waar is' in abstracte, objectieve zin. Dit wekt het vermoeden dat de emotionele connecties van de linker- en rechtercortex ondergeschikt zijn aan de cognitieve functies van de twee frontale kwabben. Als dit zo is, reguleren de hersenen de emoties door middel van een gelijktijdige integratie van 'verticale' en 'horizontale' circuits. De twee amygdala's zijn verantwoordelijk voor de ogenblikkelijke (en grotendeels voorgeprogrammeerde) emotionele reactie en de twee frontale kwabben zijn verantwoordelijk voor emotionele reacties die zijn gebaseerd op rationele, cognitieve analyse. De opeenvolging van de seizoenen van onze geest, van de leidende rol van de rechterhemisfeer in de jeugd tot de leidinggevende rol van de linkerhemisfeer bij het ouder worden, ontwikkelt zich op vele fronten in harmonie, zowel op het gebied van onze cognitie als op het gebied van onze emoties. De verschuivingen van rechts naar links van het cognitieve en het emotionele zwaartepunt verlopen hand in hand. Dit is een fascinerende uitdrukkingsvorm van de eenheid tussen cognitie en emotie in ons mentale leven en onze mentale ontwikkeling. De verschuiving van het 'cognitieve zwaartepunt' van de rechter- naar de linkerhemisfeer lijkt universeel te zijn. Maar zijn hierbij ook nog individuele verschillen? Sommige mensen blijven hun leven lang creatief, ongeacht hun leeftijd. Zijn hun hersenen anders gestructureerd, en hoe dan wel? Stel dat ons een psychologische test ter beschikking stond waarmee we wijsheid konden meten. En dat we met behulp van deze test wijze en niet-wijze mensen konden identificeren. Veronderstel verder dat we onze proefpersonen een probleem voorlegden dat alleen met behulp van wijsheid kon worden opgelost. Hoe zouden de verschillen in patronen van hersenactivering eruitzien bij wijze en minder wijze mensen?

Waar-

schijnlijk zou een bijzonder krachtige activering van de linker prefrontale gebieden het waarmerk van wijsheid blijken te zijn. En degenen onder ons die met het klimmen der jaren wijs zijn geworden terwijl ze de gave van de creativiteit hebben behouden, zullen een bijzonder sterke activering van zowel de rechter als de linker prefrontale gebieden vertonen. Waar zijn mijn autosleutels? Mensen hebben alle reden om bang te zijn dat het ouder worden onvermijdelijk een achteruitgang van het geheugen met zich meebrengt: veel onderzoek bevestigen dit. Een ouder persoon zal, als hij niet op een naam kan komen, of niet meer weet waar hij zijn autosleutels heeft gelaten, al snel bang zijn dat dit een van de eerste tekenen is dat hij naar amnesie of dementie afglijdt. Als het ouder worden eenvoudig een algehele aftakeling van het geheugen tot gevolg had, zouden we niet verwachten dat ouderen in bepaalde situaties uitstekend presteren en in andere tekortschieten. Waarom zien we het dan toch gebeuren? De ouder wordende hersenen bieden een aantal belangrijke aanwijzingen. Het totale gewicht van de hersenen neemt vanaf ons zestigste of zeventigste jaar met vijf tot tien procent af. Met vocht gevulde ventrikels worden groter, terwijl de bloedtoevoer naar de hersenen en de zuurstofopname aanzienlijk afnemen. Onderzoekers dachten lang dat het ouder worden tot gevolg heeft dat er in de hersenschors, die de zetel van onze meest geavanceerde cognitieve functies en de belangrijkste opslagplaats voor herinneringen is, op grote schaal zenuwcellen afsterven. Deze veronderstelling is gebaseerd op onderzoek aan de hersenen van overledenen, waarbij minder zenuwcellen in de hersenschors van ouderen werden gevonden dan in die van jongere mensen. Normaal geheugenverlies heeft met een ander soort veranderingen in de hersenen te maken dan de amnesie die het gevolg is van de ziekte van Alzheimer. Men hoeft

niet bang te zijn voor de ziekte van

Alzheimer wanneer men vergeten is, waar de autosleutels lagen. Het is ook niet erg, wanneer men niet op de naam van een vriendin kan komen, ook al ligt hij op het puntje van de tong. Maar als men vergeet dat men een auto heeft, of als men zijn eigen naam niet meer weet, dan is er duidelijk reden tot bezorgdheid.

Als normale veroudering minder zenuwcelverlies in de hersenschors en hippocampus tot gevolg heeft dan aanvankelijk werd vermoed, waarom hebben ouderen dan geheugenproblemen? De hippocampus vertoont met het ouder worden wel degelijk tekenen van atrofie, en aanzienlijke atrofie van de hippocampus gaat gepaard met slechte prestaties op laboratoriumtests die de expliciete herinnering meten. Bovendien heeft veroudering aanzienlijk zenuwcelverlies in een paar subcorticale structuren tot gevolg, waaronder de basale voorhersenen. Deze voorhersenen zijn belangrijk omdat ze de hippocampus voorzien van een chemische boodschapper, acetylcholine, die een rol speelt bij de herinnering. Zoals we hebben gezien worden herinneringen gecodeerd door middel van veranderingen in de hechtheid van de verbindingen tussen zenuwcellen. Acetylcholine bevordert deze veranderingen. Patiënten wier basale voorhersenen zijn beschadigd, ontwikkelen een amnesie. Zo draagt een aanzienlijk verlies van zenuwcellen in de basale voorhersenen waarschijnlijk ook bij aan de geheugenproblemen die met het ouder worden verband houden. De voorhoofdskwabben krijgen het zwaar te verduren, als we ouder worden. De atrofie of verschrompeling van de hersenen, de afgenomen bloedtoevoer en het verminderde glucosegebruik tekenen zich het duidelijkst af in de gebieden van de voorhoofdskwabben. Het gegeven dat bepaalde voorhoofdskwabgebieden een belangrijke rol spelen bij de herinnering, biedt misschien een nuttig aanknopingspunt ter verklaring van de variaties in de expliciete herinneringen die kenmerkend zijn voor ouderen. Misschien komen veel geheugenproblemen van ouderen niet zozeer voort uit een algemene achteruitgang in alle aspecten van de hersenfuncties, als wel uit specifieke veranderingen in de voorhoofdskwabben. In dat geval zouden ouderen vooral moeite moeten hebben met taken die een beroep doen op de voorhoofdskwabben. Veel wetenschappelijk onderzoek toont aan, dat dit inderdaad zo is. Goldman-Rakic heeft aangetoond dat de activiteit van bepaalde zenuwcellen in de voorhoofdskwab die bij het werkgeheugen zijn betrokken, wordt gereguleerd door een specifieke receptor voor de neurotransmitter dopamine, een van de belangrijkste chemische boodschappers van de hersenen. Ander werk van Goldman-Rakic wijst erop dat de achteruitgang van het werkgeheugen van oudere apen samenhangt met een leeftijdsafhankelijk verlies van deze dopamine-receptoren. Onderzoek aan ouderen heeft laten zien dat hun ouderdom de oorzaak is van een aanzienlijk verlies van precies hetzelfde soort dopaminereceptoren. Dit doet vermoeden dat leeftijdsafhankelijke aantasting van het werkgeheugen het gevolg is van een gering aantal dopaminereceptoren in de gebieden van de voorhoofdskwabben die van groot belang zijn voor het werkgeheugen. Ouderen komen in de problemen als ze hun werkgeheugen zwaar belasten, maar kunnen bijna evenveel cijfers onthouden als jongere volwassenen,

mits ze de cijfers

onmiddellijk herhalen en zich niet op

iets anders hoeven concentreren. Dit komt waarschijnlijk doordat het onthouden van de cijferreeks in wezen slechts een klein deel van het werkgeheugen belast: de zogeheten fonologische lus, die niet in de eerste plaats van de voorhoofdskwabben afhankelijk is. Effecten van veroudering op de beide hemisferen Het is bekend dat de sulci en de ventrikels met het klimmen der jaren groter worden. Dit is vermoedelijk atrofie van de hersenen, waarbij vooral de frontale kwabben kwetsbaar zijn. Dit zijn echter zeer algemene waarnemingen. Bestaat er iets wat specifieker is? Sulci zijn

de visueel meest opvallende kenmerken van de hersenen en geven hun het karakteristieke

walnootachtige aanzien. Sulci lijken op diepe ravijnen die tussen bergkammen, de hersenplooien of gyri, zijn geperst. De evolutie van de hersenen van zoogdieren is opmerkelijk vanwege de toenemende kloofvorming, een steeds complexer wordend landschap van gyri en sulci, verweven in een bijna ritmische structuur. De evolutionaire druk achter deze ontwikkeling heeft waarschijnlijk te maken met het toenemende oppervlak van de corticale mantel. Omdat de omvang ervan gedurende de evolutie van de zoogdieren bleef groeien, zouden 'gladde' hersenen een steeds grotere schedelholte hebben gevergd en dus een steeds groter wordende schedel. Stel je een schepsel voor met het hoofd van een walvis op een menselijk lichaam. Het zou misschien wel slim zijn, maar niet erg mobiel en ook niet erg mooi. De evolutie kwam niet met deze zelfvernietigende blauwdruk op de proppen, maar in plaats daarvan met een methode om een zeer groot corticaal oppervlak binnen een hoofd te pakken. De methode was: afzien van een glad corticaal oppervlak en het in plaats daarvan te rimpelen en te kreukelen als een walnoot. Maar wat gebeurt er met de walnoot als we ouder worden? Het blijkt dat de sulci, de ruimten tussen de hersenplooien, bij veroudering ondieper worden. Het omringende corticale weefsel wordt het slachtoffer van atrofie. Onderzoek toonde ook aan dat het ondieper worden van de sulci helemaal niet uniform ver-

loopt. Het is vooral te constateren in de pariëtale en occipitale gebieden van de rechterhemisfeer. Daarentegen vertonen de sulci van de linkerhemisfeer bij veroudering minder verandering. Onderzoeken toonden aan, dat bij veroudering een grotere atrofie van de rechter- dan van de linkerhemisfeer zien was, en geen enkel onderzoek toonde het omgekeerde patroon. Hoe kunnen we deze ongelijke achteruitgang verklaren? We weten al dat de linkerhemisfeer bij het ouder worden een steeds belangrijkere rol in ons mentale leven gaat spelen, terwijl de bijdrage van de rechterhemisfeer blijft afnemen. Zou het zo kunnen zijn dat de ongelijkheid in gebruik de ongelijkheid in achteruitgang veroorzaakt, dat wil zeggen, dat meer gebruik neerkomt op minder achteruitgang? Nu is eindelijk het rechtstreekse bewijsmateriaal van de neurale beeldvorming waarmee we kunnen aantonen dat de rechterhemisfeer inderdaad sneller veroudert dan de linkerhemisfeer. Of, om de gegevens in een wat positiever te zeggen: de linkerhemisfeer is beter bestand tegen de aan leeftijd gekoppelde achteruitgang dan de rechterhemisfeer. Goed nieuws

Als je jong bent, maak je een heleboel dingen niet af. Maar als je ouder wordt, krijg je meer tijd en voel je de behoefte om terug te keren naar de belangrijke dingen die er in je leven gebeurd zijn, naar de bottlenecks van je leven

Maar er is ook goed nieuws over het ouder wordende geheugen. Om te beginnen worden de leeftijdsafhankelijke verschillen in herinneringsprestaties voor een groot deel opgeheven als ouderen worden aangespoord om eerder verworven kennis te gebruiken om nieuwe informatie elaboratief en distinctief te coderen en als ze later cues krijgen die hen helpen hun coderingen te herstellen. Als we ouder worden, moeten we misschien zowel tijdens de codering als tijdens de herinnering extra werk verzetten om evenveel recente ervaringen als vroeger te kunnen terughalen, maar als we die moeite nemen, worden we beloond met meer herinneringen. Omdat het semantische geheugen met de jaren onaangetast blijft, kunnen we ook op hoge leeftijd nog baat hebben bij elaboratieve codering. Onze vermogens om een beroep te doen op onze enorme netwerken van feiten en associaties blijven in het algemeen intact. We kunnen ook het vermogen om onze semantische kennis blijven gebruiken om conclusies te trekken en problemen op te lossen. Zo zijn oudere schakers net zo goed als jongere in staat om hun kennisbestand te doorzoeken en zetten te kiezen en te evalueren. Het semantische geheugen is niet volledig bestand tegen de tijd - de meeste ouderen hebben moeite de namen van mensen en voorwerpen te onthouden — maar al met al heeft het minder te lijden dan het episodische geheugen. Oudere mensen die moeite hebben om op het juiste moment een telefoonnummer te herinneren, hoeven zich daar niet voor te schamen. Ouderen nemen juist zoveel informatie op, dat het af en toe lastig voor de hersenen is om onmiddellijk het juiste feitje paraat te hebben. Tot die bevinding komen verschillende onderzoekers in Progress in Brain Research, zo meldt de New 36

York Times . Volgens verschillende studies verbreedt de aandachtspanne bij het ouder worden. Daardoor nemen de hersenen meer informatie op. Ook informatie die op het eerste gezicht niet relevant lijkt om te onthouden. Het kan daardoor lastig voor de hersenen zijn om uit de hoeveelheid data onmiddellijk het juiste feitje te halen. Hoewel dat frustrerend is, kan de extra kennis die wordt opgeslagen wel degelijk nuttig zijn. Het maakt ouderen wijzer. In een van de studies in het blad werden ouderen van boven de zestig jaar gevraagd om een tekst te lezen waarin onverwachte woorden en zinsdelen voorkwamen. Aan jongeren werd gevraagd om dezelfde tekst te lezen. De jongeren waren een stuk sneller klaar met het lezen van de tekst, maar stonden niet stil bij de onverwachte woorden. Ouderen deden een stuk langer over het lezen van de tekst en stopten bij de vreemde woorden om te kijken hoe ze in verband stonden met de rest van de tekst. Toen de onderzoekers vragen stelden waarop de onverwachte woorden en zinsdelen een antwoord konden zijn, gaven de zestigplussers veel vaker een goed antwoord dan de jongeren. ‘Door de bredere aandachtspanne zijn ouderen uiteindelijk in staat om meer van een situatie en de onderliggende boodschap te begrijpen dan jongeren,’ zegt onderzoeker Lynn Hasher van de Universiteit van 36

In de editie van 20 mei 2008

Toronto in de New York Times. ‘We denken dat deze eigenschap een belangrijke rol speelt waarom we ouderen als wijzer zien,’ aldus Hasher.

In ‘Dit Verhaal’ (Questa Storia vertelt de schrijver-filosoof Alessandro Baricco de wonderlijke en aangrijpende levensgeschiedenis van Ultimo. Ultimo wordt tijdens de eerste wereldoorlog, waarbij Italië betrokken is, opgeroepen als soldaat. Dwars door de afschuwwekkende, chaotische geschiedenis van WO I zoekt Ultimo zijn eigen weg. Je moet de wereld ordenen, als iemand hem overhoop gooit. ‘Hij is gek’ zegt Elizaveta. Maar hij is degene die zijn gewonde collega, de Kleine genoemd vanwege zijn grote gestalte, op zijn schouders neemt. Op de vlucht met duizenden soldaten en burgers wordt hij een vrouw gewaar die verteerd door angst rondwankelde, alsof ze dronken was, al mompelend: ik ben mijn zoontje kwijtgeraakt. Tegen alle vluchtende soldaten in, die schreeuwden dat die vrouw niet moet zeuren. Er is hier een heel leger dat naar de bliksem gaat en jullie willen een kind gaan zoeken? Ineens kreeg Ultimo het vreemde idee, dat dit zoeken het begin van alles was. Alles zou in deze chaos in orde komen, als hij zou slagen om die moeder met het kind te verenigen, ‘ net zoals wanneer je het uiteinde van een draad vindt en van daaruit de knoop te ontwarren, waarin je verstrikt was geraakt’ (122). Ultimo komt tot de ontdekking dat het hun fout was geweest om zenuwachtig in dat net te blijven spartelen. Ze hadden juist de wereld op orde moeten brengen en zich niet moeten laten domineren door de chaos van de geschiedenis. In Caporetto is hij verzeild geraakt in een totale verduistering van alle wegen. De grootste opgave van de mens is om in de chaos van de gebeurtenissen zijn eigen weg te vinden, liefst een rechte weg zonder onvolkomenheden. Maar dat gaat niet in de chaos van het leven; het wordt een parcours, als een cirkelvormige wandeling, een samensmelting van onvoltooide tekeningen (97), van levensontwerpen. De diepste dimensie van de werkelijkheid is niet haar oppervlakkige chaos, maar verbondenheid. Ultimo legde een arm van de gewonde Kleine om zijn nek en droeg hem verder. De Kleine was opgehouden met snikken. Dan komt Ultimo tot de ontdekking dat verbondenheid precies datgene is, waarnaar hij en de anderen zo hartstochtelijk op zoek zijn geweest (75). De werkelijkheid was, ondanks de gruwel van de loopgraven teruggebracht tot de zuiverste vorm van de werkelijkheid en van het leven, kristalformaties van de werkelijkheid in zijn meest primitieve eenvoud. Baricco noemt dit epische diamanten. Verbondenheid, dat is de zuiverste vorm van leven in een chaotische wereld. Door verbondenheid met de ander vindt men zijn eigen identiteit. Mensen leven vele jaren onbewust, zonder dat ze weten waarom ze leven, zonder te weten wanneer hun leven een verhaal wordt. Vaak beleven ze de werkelijkheid fragmentarisch, in stukjes, zonder structuur of verband, of zonder zin. Als we de anderen mogen geloven heeft Ultimo wel structuur in zijn leven ontdekt. Het wordt bepaald door een grote droom, een ideaal. En voor hem is dat de enige manier om aan de zinloosheid van het bestaan te ontsnappen: geloven dat je leven een verhaal heeft, dat je leven een plot heeft en dat de verschillende gebeurtenissen met elkaar te maken hebben. Dan pas ben je in staat iets groots te verrichten, voor mijn part een circuit. Ultimo bezat een aangeboren gevoeligheid om vormen waar te nemen en een onbestemd instinct om de werkelijkheid te ontrafelen in een zinvolle structuur (96). (de tussen haakjes geplaatste cijfers verwijzen naar de Nederlandse uitgave)

kruimels van het verleden mistroostig op een bank flarden van verleden en lang vervlogen tijden vliegen als brutale mussen om zijn hoofd en pikken voor zijn voeten de kruimels van het verleden

hij had veel geleden maar netjes heel zijn verleden in zijn hoofd geordend nu spelen alle herinneringen weer op doen een aanval op het nu, dat hij wil koesteren om het verleden te vergeten als een priemende pijn keert het verleden terug en neemt brutaal bezit van zijn tegenwoordige tijd

.

het legt zijn leven bloot en helemaal naakt en ontdaan ontkomt hij niet aan de stroming van de tijd

7. MIJN LEVEN LOOPT WEL

Na een psychologisch onderzoek naar het geheugen met zijn herinneringen hebben we geconstateerd dat het geheugen, hoe broos ook, een bron van wijsheid kan zijn. Maar wat doen we met al die gegevens? Het zal duidelijk zijn dat onze herinneringen in hoge mate bepalen wie we eigenlijk zijn, wat onze identiteit is. Op grond van onze herinneren, die ontstaan zijn uit vele ervaringen, proberen we ons eigen levensverhaal te achterhalen.

Mieras 157 : Breeuwsma 332-365; Bierkens 11-20 Wie zijn we nou eigenlijk geweest in de loop van de vervlogen jaren? Onwillekeurig schrijven we dan onze eigen biografie aan de hand van herinneringen. Deze herinneringen zijn zowel bij het opslaan als bij het weer tot leven wekken, misschien wel vele malen herschreven. Soms hervinden we ook per ongeluk een herinnering of fantaseren er zo op los dat we het zelf nog gaan geloven ook. Wanneer we ons verleden evalueren, hebben we geen harde gegevens, enkel maar bewerkte indrukken waar we het mee zullen moeten doen. Het geheugen is altijd in beweging: het herschept

zichzelf

een

leven

lang,

steeds op zoek naar de beste structuur

Als u met voldoening op uw leven terugblikt, bezit u een van de kostbaarste gaven van de mens: een selectief geheugen. - Fiebig, Jim

om onze herinnering, ervaring en kennis toegankelijk te bewaren. De hersenen maken nieuwe verbindingen, maar heffen ook oude verbindingen op. Om ruimte te maken en orde te scheppen. Wie diep in zijn geheugen graaft, ontdekt dat ook latere herin-neringen op den duur tot ontbinding over gaan. Ze worden onbereikbaar. Stapje voor stapje verteren ze. Dat gaat voorzichtig en subtiel zodat het verhaal van ons leven, onze biografie, gespaard blijft. We vergeten

details, geen essen-ties. Sleutelgebeurtenissen zoals ge-boorten, begrafenissen, verhuizingen en memorabele ontmoetingen blijven gespaard. Herinneringen verteren als bladeren waarvan je uiteindelijk toch nog de nerven terugvindt. De nerven van je herinnering, daar sterf je mee. De herinnering van het verleden is onlosmakelijk verbonden aan de verbeelding van de toekomst, zo meldden onderzoekers . Of ze proefpersonen nu vroegen om in gedachten naar het verleden te reizen of naar de toekomst, in de hersenscanner lichtten in hun brein precies dezelfde hersengebieden op: midden op de prefrontaal-schors, midden op de temporaalkwab en achter op de gyrus cingularis. Volgens de onderzoekers vormen die gebieden samen een soort tijdreismachine die we gebruiken om naar de toekomst of het verleden te reizen. De onderzoekers vermoeden dat herinneringen en toekomstbeelden op dezelfde manier tot stand komen. Toekomstbeelden maken gebruik van herinneringen, en omgekeerd zou het ook wel eens heel goed zo kunnen zijn dat de hersenen, net als bij een toekomstbeeld, in een herinnering de verbeelding een handje helpen door er dingen bij te verzinnen die we vergeten zijn. Misschien kunnen gegevens van de levenslooppsychologie ons helpen om onze verworven herinneringen in een betekenisvol kader te zetten. In de levenslooppsychologie wordt nagegaan hoe het leven in fasen verloopt en wat de kenmerken zijn van die fasen. Tevens probeert men aan de hand van ontwikkelingsmodellen weer te geven welke factoren de levensloop van mensen bepalen. Een betekenisvol kader In de klassieke ontwikkelingspsychologie wordt vooral de leeftijdsfase vanaf de geboorte tot ongeveer twintig jaar beschreven. De levenslooppsychologieechter bestudeert de ontwikkeling als een levenslang proces van geboorte tot de dood. In de ontwikkelingspsychologie is de psychologische ontwikkeling sterk gericht op volwassenwording, terwijl in de levenslooppsychologie de samenhang van alle veranderingen over de totale levensloop wordt onderzocht.

Wanneer men de hele levensloop in ogenschouw neemt, komen er ook nieuwe vragen aan de orde, zoals de betekenis van het geheugen bij het ouder worden, de plaats van de autobiografie en het omgaan met herinneringen. De indeling in leeftijdsfasen van de klassieke ontwikkelingspsychologie heeft iets willekeurigs en kan niet worden teruggevoerd op een universele wetmatigheid. Er is echter wel iets voor te zeggen om de fasen van de klassieke ontwikkelingspsychologie te gebruiken. In het menselijk leven maakt klaarblijkelijk deel uit van een kosmische orde, die wordt bepaald door een universele wetmatigheid

feite categoriseert een samenleving haar leden voortdurend op grond

van

bepaalde

(gemeen-

schappelijke) kenmerken, die op hun beurt weer samenhangen met de ordening van de samenleving zelf. De kenmerken van de leeftijdsfasen van de ontwikkelingspsychologie beschrijven in hoge mate de structuur van een bepaalde leeftijdsfase. De structuur van de levensloop kan niet zonder meer alle feiten van de levensloop verklaren. Maar het is ook niet mogelijk op grond van alle feiten een structuur van de levensloop op te bouwen. Het is niet mogelijk om de levensloop van een individuele persoon in al zijn verscheidenheid terug te brengen naar enkele algemene kenmerken en veranderingen in de tijd. We zullen nu een aantal problemen aan de orde stellen, die van belang zijn voor een goed begrip van de levensloop. Allereerst de kloof tussen wetenschappelijke en alledaagse uitspraken over de (individuele) levensloop, maar ook tussen algemene en bijzondere uitspraken: de idiosyncratische beschrijving van een unieke levensloop. Is het mogelijk om biografische uitspraken en feiten te gebruiken voor een theoretisch model van de levensloop? We zullen proberen zo’n levensloopmodel te schetsen. In de klassieke ontwikkelingspsychologie is ontwikkeling een route waarin men langs een aantal vastgelegde punten naar het eindpunt gaat. In de levenslooppsychologie ziet men de ontwikkeling als een plan met verschillende routes. De ontwikkeling van de levensloop is een mogelijke routebeschrijving. Hoewel alle mogelijke routes worden begrensd door de eigenschappen van de structuur van een bepaalde ontwikkelingsfase, kan men niet spreken van één juiste of noodzakelijke route of levenslooptraject. Alledaagse kennis Ieder individu bezit een globale routebeschrijving en heeft er ook een gebruiksaanwijzing bij. Hij heeft ook een bepaalde hoeveelheid kennis over het gebruik ervan. Deze kennis verandert voortdurend door ervaring die men opdoet, door leren, biologische en psychologische ontwikkeling, sociale invloeden, en dergelijke. Willen we een zinnig woord kunnen zeggen over de persoonlijke levensloop, dan zullen we ook de actieve rol van het individu in de constructie van de levensloop en dus ook de betekenis van alledaagse kennis moeten onderzoeken. Alledaagse kennis vormt een belangrijke basis voor het persoonlijk wereldbeeld. Iedereen ontwikkelt een alledaagse theorie over de levensloop die hij toepast op zichzelf en zijn omgeving. Daar ontleent men zijn identiteit aan. Deze kennis zal ook het belang van herinneringen voor de levensloop waarderen. Deze alledaagse theorie gebruikt men als richtlijn in de omgang met anderen, bijvoorbeeld in de opvoeding van kinderen. In het dagelijks leven blijft zo'n alledaagse theorie vaak impliciet. In een wetenschappelijke benadering wordt geprobeerd deze theorie aan de oppervlakte te brengen. Dit kan onder meer door historische veranderingen in alledaagse denkbeelden op te sporen en de interactie daarvan met wetenschappelijke noties aan te geven. Binnen een dergelijk perspectief wordt duidelijk dat de scheiding tussen alledaagse kennis en wetenschap niet absoluut is, maar een voortdurende wisselwerking laat zien. ontwikkelingsmodellen De wetenschap en met name de psychologie bestudeert het gedrag, handelen en ontwikkelingen van de mens en doet uitspraken over de menselijke levensloop. Deze studies, zoals die van Freud, Erikson,

Darwin en van de neuropsychologie gaan uit van een bepaalde visie op mens en werkelijkheid. Deze visie bepaalt de manier waarop men naar gedrag en ontwikkeling kijkt. En de feitelijke gegevens van de persoonlijke levensloop worden daarmee in een bepaald verband geplaatst. De verschillen tussen psychologische theorieën worden herleid tot verschillende visies op de wereld . Deze wereldbeelden omvatten kennis over de werkelijkheid. We kunnen de volgende modellen of visies onderscheiden: *

Biologisch georiënteerde ontwikkelingsmodellen

Een belangrijke visie om de menselijke levensloop te beschrijven is de biologie. Het menselijk lichaam is een organisme dat niet ontkomt aan de biologische cyclus van alle organismen. Er is een fase van opbouw (groei), van evenwicht (bloei) en tenslotte van afbraak. Een 'stijgende' levenslijn, dan de volwassenheid en tenslotte de aftakelingsperiode of 'dalende' levenslijn. Schematisch kan het biologisch ontwikkelingsproces als volgt worden voorgesteld: Al wat leeft, volgt deze levenslijn. De eigen aard van het organisme bepaalt welk opbouw- en afbraakniveau bij welke leeftijd past. De ontwikkeling van de menselijke oog- en oororganen bijvoorbeeld is rond zeven weken na de bevruchting al goeddeels klaar. De aanleg van het centrale zenuwstelsel vergt evenwel veel langere tijd. Mensen kunnen 100 jaar worden, konijnen 10, cavia's 5 en hamsters 2 jaar. Kenmerkend voor het biologische model is de aandacht voor wat in de kiem aanwezig is, erfelijk vastligt of aanleg genoemd wordt, dat wil zeggen het erfelijk verankerde geheel van ontwikkelingsmogelijkheden en het groeiplan waarlangs deze mogelijkheden zich ontvouwen. Natuurlijk erkent deze oriëntatie ook de omgevingsfactoren, waarin de feitelijke groei zijn beslag krijgt. De aanleg kan slechts goed tot ontwikkeling komen, wanneer de daarvoor noodzakelijke omgevingsvoorwaarden niet ontbreken. Zonder water zal het zaad niet ontkiemen, zonder eten ga je dood, zonder medemensen is geen partnerkeus mogelijk. De factor aanleg is van belang om ontwikkelingspsychologische feitelijkheden te verklaren: *

daar waar je ondanks verschillende milieuomstandigheden toch eenzelfde ontwikkelingsgang ziet;

*

daar waar je bij dezelfde milieuomstandigheden toch een verschillende ontwikkelingsgang ziet.

Bij verschillende modellen, die sterk door de biologie beïnvloed zijn zullen de bovenstaande punten duidelijk worden. Deze modellen gaan nauwelijks verder dan de puberteit. We kunnen de volgende biologisch georiënteerde ontwikkelingsmodellen bekijken *

Ontwikkeling als geledingsproces

Een bekend model in dit opzicht is dat van de geleding en centralisatie ( Heinz Werner). In dit model volgt de psychische ontwikkeling het

biologische princiep: een ontwikkelingsproces begint met een globale

eenvormigheid. Hieruit ontwikkelen zich dan geleidelijk deelaspecten (geleding, takmodel) die ieder een zekere zelfstandigheid krijgen en die worden opgenomen in een steeds ingewikkelder wordende hiërarchisch geordende eenheid (integratie of centralisatie). Tot aan de vervalperiode onderscheidt elk volgende ontwikkelingstrap zich van de voorafgaande door een hogere graad van geleding en hiërarchische integratie. Dit kan men constateren uit vele veranderingsprocessen in de menselijke levensloop. Zo bestaat de motoriek (het bewegingspatroon) van de foetus rond acht à negen weken in de zwangerschap nog slechts in de vorm van globale, massale bewegingen, waarbij de motorische activiteit zich over het gehele organisme ontlaadt. In deze beginfase hebben de spiergroepen nog geen onderscheiden functies. Er is evenwel een zeer verfijnde geleding in spierfunctie evenals een ingewikkeld stuurcentrum nodig, wil het kind in zijn tweede jaar goed leren praten, in zijn zesde goed leren schrijven. Een ander voorbeeld is de ontwikkeling van gevoelens. Een baby kent slechts twee gevoelens: lust – onlust. Naarmate het kind ouder wordt, gaan beide gevoelens zich vertakken of differentiëren, totdat hij op latere leeftijd in staat is een scala van onlust- en lustgevoelens te tonen. Het eigenlijke proces van geleding en centralisatie, dat typerend is voor de ontwikkelingsgang van planten,dieren en mensen, is niet milieu- of cultuurbepaald. Het zit in het groeiplan van al wat leeft besloten.

*

Ontwikkeling als regulatieproces

Een tweede biologisch model is van Freud: zijn

psycho-analytische ontwikkelingsmodel of te wel het

regulatiemodel. Volgens dit model ontstaat iedere menselijke levensloop bij een zeer dynamische energiebron, die Freud opvat als onpersoonlijk en diepverankerd. Vandaar zijn onzijdige benaming: het 'Es', het 'Het'. Alle mensen zijn bij hun geboorte met dit onbewuste krachtensysteem uitgerust. Van hieruit bruisen driften als honger, dorst en seksueel verlangen op, die onmiddellijke bevrediging willen. Het Es is veeleisend, impulsief, irrationeel en zelfzuchtig, slechts uit op lust- en wellustbevrediging, overeenkomstig een levensbeginsel dat Freud het 'lustprincipe' noemt. Lust - aldus Freud - wordt in het eerste levensjaar hoofdzakelijk aan mond en lippen beleefd. In deze 'orale fase' laat de baby graag zijn lippen prikkelen, zuigt en sabbelt hij veel en steekt hij in zijn mond wat hij pakken kan. Vanaf twaalf à vijftien maanden tot een jaar of drie is de anus het belangrijkste lustgevende lichaamsgebied. Peuters leren in deze periode hun sluitspieren onder controle te krijgen, genieten van het uitscheiden en het ophouden van hun ontlasting, waarmee ze ook graag spelen. Na deze 'anale fase' krijgen de kinderen veel belangstelling voor hun geslachtsorgaan, belangrijke lustgevende lichaamszone. Na een rustige latentiefase waarin zich het geweten ontwikkelt, begint met de puberteit een lange 'genitale fase', waarin Freud het seksuele leven in dienst van de voortplanting ziet. In de dalende levenscurve tenslotte zou terugval kunnen voorkomen naar één der ontwikkelingsperioden die aan de genitale fase voorafgaan. Freuds ontwikkelingsmodel is van uitzonderlijk belang geweest. Hij heeft onder meer aandacht gevestigd op de invloed die conflictervaringen in de kinderjaren en voor de rol van de seksualiteit in de ontwikkeling. Hij heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de vorming van een gedifferentieerde persoonlijkheidsleer, ook al laat deze zich nauwelijks proefondervindelijk toetsen. Bezwaar is evenwel dat hij weinig verbanden legt tussen psychische verschijnselen enerzijds en maatschappelijke en culturele situaties anderzijds. Hij beklemtoont de activiteiten van het Es, ziet de mens primair als een wezen waarbinnen zich van alles afspeelt en niet zozeer als een individu dat steeds in relatie staat tot medemensen. Op deze eenzijdige biologische oriëntatie van Freud hebben zijn moderne navolgers, zoals Erich Fromm en Erik Erikson, veel kritiek geleverd. In hun theorieën is dan ook een grote plaats ingeruimd voor de invloed van de sociale omgeving op het menselijk individu, alsmede voor het Ich als persoonlijkheidssysteem. *

Ontwikkeling als aanpassingsproces

Ook

bij

Jean

Piaget

vinden we het biologisch ontwikkelingsmodel rug.

Volgens

te-

Piaget

hebben mensen met alle levende

wezens

aangeboren

een

neiging

gemeenschappelijk zich aan hun omgeving aan te passen, te adapteren. Alle gedrag, van welke levensvorm adaptatie

ook,

op

heeft

het

oog.

Naast adaptatie stelt hij ook een tweede biologische

functie

vast:

de

tendens tot organisatie (of

assimilatie). leder

levend wezen streeft er vanuit zijn aanleg na om al

zijn

activiteiten

mensen hebben een aangeboren neiging zich aan te passen

ge-

ordend te doen verlopen. Alle gedrag voltrekt zich daarom vanuit georganiseerde innerlijke structuren (= manieren van handelen en reageren en van omgaan met mensen, dingen en ideeën). Het typerende voor mensen is dat zij in wisselwerking met hun omgeving innerlijke, psychische structuren ontwikkelen, van waaruit aanpassing aan de werkelijkheid plaatsvindt. Piaget ziet het ontwikkelingsproces bij kinderen vooral als een automatische opeenvolging van stadia waarin deze wisselwerking met hun omgeving innerlijke celstructuren ontwikkelen van waaruit hun aanpassing aan de werkelijkheid van alledag plaats-

vindt. Adaptatie (aanpassing) en assimilatie (organisatie) zijn de twee elkaar aanvullende processen van één biologisch evenwichtsmechanisme. Een volmaakt evenwichtig systeem is niet voor de mens weggelegd. Mensen moeten zich steeds maar adapteren aan

veranderende situaties. Hun aanpassingen kunnen dan ook slechts relatieve, mobiele

evenwichtsverhoudingen zijn. Bijvoorbeeld: tot de leeftijd van 18 à 24 maanden

reageert het kind

sensomotorisch op de werkelijkheid. Zijn adaptief gedrag bestaat dan namelijk uit motorische activiteit als reactie op zintuiglijke (sensorische) prikkeling. In deze leeftijdsperiode bestaan objecten voor het kind slechts als verlengden van een concreet handelingsschema: wat hij ziet en voelt is om te zuigen, om te grijpen, om te kruipen. De objecten zijn hoofdzakelijk dingen om iets mee te doen, dingen die appelleren aan actie. Langzamerhand ontstaat zodoende bij het kind een 'motorisch begrip' van de dingen en mensen om hem heen: een bal verwijst naar rollen, moeder naar voeden. Dit motorisch begrip gaat te werk zonder tussenkomst of inschakeling van denken en taal. Het is uitsluitend gebonden aan zintuiglijk ontvangen en motorisch reageren. In dit senso-motorische stadium vindt bij het kind een ontwikkeling plaats van pure reflexen (vaste aangeboren koppelingen tussen prikkels en reacties) via spontaan tastende handelingen naar voorstellingen van die handelingen. Aanvankelijk kan het kind geen onderscheid maken tussen zichzelf en de dingen om hem heen. Een speelgoedbeestje bestaat louter als verlengstuk van eigen activiteit. Eenmaal uit het zicht verdwenen (achter

een scherm,

onder

een

doek) is het beestje dan ook echt weg voor het kind: het kijkt er niet langer meer naar, houdt op met tasten en spelen. Pas tegen het einde van deze ontwikkelingsperiode treedt er een duidelijke differentiatie op tussen subject en object. Dan tilt het kind het doek op en zoekt het naar het verborgen speelgoedje. Het heeft kennelijk geleerd dat het ding blijft bestaan,

een

eigen werkelijkheid

heeft,

ongeacht of het kind het kan zien, horen of aanraken. Dan komt het kind los van zichzelf, raakt meer en meer in staat zich mensen en dingen uit zijn omgeving voor te stellen, los van hun toevallige plaats en verschijningsvorm. Dan vindt het nieuwe adaptieve gedragingen uit, niet meer alleen dankzij actief voelen en tasten, maar ook dankzij zijn vermogen om zich een voorstelling te maken van handelingen en gedragingen zonder dat daadwerkelijk handelen hoeft plaats te vinden. Als het kind twaalf jaar geworden is, bereikt de mens volgens Piaget zijn meest evenwichtige organisatiestructuur. Startpunt van denken is nu niet meer uitsluitend de waarneembare werkelijkheid, maar ook en vooral de mogelijkheid zoals die via het denken kan worden verondersteld. Vanaf de beginnende puberteit gaan kinderen zich met abstracte ideeën bezighouden en wordt hun aanpassing aan de omgeving pas echt geleid door een verstandelijke kracht die buiten de beperktheid van het hier en nu kan treden. Juist dan ziet Piaget de meest stabiele evenwichtsverhouding ontstaan. Doordat het kind loskomt van de concrete werkelijkheid krijgt het daarop een vastere greep. *

Sociaal-psychologisch georiënteerde ontwikkelingsmodellen

Schrijft de natuur dwingend voor hoe de psychische ontwikkelingsprocessen verlopen? Is er nog ruimte voor opvoeding? Vanuit deze spanning tussen natuur en cultuur, tussen aanleg en milieu is een belangrijke ontwikkelingspsychologische discussie ontstaan. Voor psychologen die de psychische ontwikkeling strikt aan het biologische groeiritme gekoppeld zien, valt er weinig op te voeden. Het is immers de natuur die een spontaan, algemeen menselijk groeiproces dicteert. Wanneer de omgeving niet tegenwerkt, verloopt dit proces volgens vaste, in het groeiplan verankerde wetten. De sociaal-psychologische ontwikkelingsmodellen daarentegen laten zien dat vorm en duur van de psychische ontwikkeling goeddeels door de omgeving bepaald zijn. Iedere samenleving voor haar eigen sociale en culturele continuïteit. In tegenstelling tot de biologisch georiënteerde modellen benadrukken de sociaal-psychologische ontwikkelingsmodellen het volgende: *

De ontwikkeling vindt gedurende het hele leven plaats en niet alleen maar tot aan het begin van

de jong-volwassenheid. Dan zou volgens de biologische modellen een plateaufase beginnen 37

Zie tekening blz. 98

37

.

*

Omgevingsfactoren betekenen méér dan voorwaarden die nu eenmaal vereist zijn voor de ont-

vouwing van het biologisch groeiplan. *

Aan mensen worden specifieke 'ontwikkelingstaken' toegeschreven door hun maatschappelijke

omgeving. *

Ontwikkeling als vervulling van taken

Ontwikkeling is het opnemen en vervullen van een reeks taken, waarmee de opgroeiende mens op zijn levensweg wordt geconfronteerd. (Erik Erikson en Robert Havighurst ). Iedere leeftijdsfase stelt de mens, bewust of onbewust, voor specifieke 'ontwikkelingstaken'. Slagen in deze taken betekent het verwerven van een gezonde grondslag om psychisch door te groeien naar een volgende fase. Wanneer men hierin mislukt kan er stagnatie in de ontwikkeling optreden. Volgens Havighurst wordt de Westerse mens in de periode van bijvoorbeeld de jong-volwassenheid onder meer voor de volgende taken gesteld: kiezen van een levenspartner, beginnen van een gezin, opvoeden van kinderen, starten in een beroep, vinden van een sociale leefgroep en opnemen van verantwoordelijkheid. Specifieke taken van de middelbare leeftijd zijn volgens hem vooral: de partner als persoon gaan zien, kinderen volwassen helpen worden, bereiken van volwaardige burgerlijke en sociale verantwoordelijkheid, vestigen en handhaven van economische levensstandaard en het verwerkelijken van volwassen ontspanning. Als ontwikkelingstaken van de laat-volwassenheid noemt hij dan: aanpassen aan afnemende lichaamskracht, verwerken van de dood van de huwelijkspartner, relatie vinden met leeftijdsgroep, aanpassing aan pensionering en het verwezenlijken van aangepaste fysieke levensomstandigheden. Deze takenopsomming maakt duidelijk hoe maatschappij- en cultuurafhankelijk Havighurst de ontwikkeling ziet: de opdrachten variëren afhankelijk van de geldende samenlevingsnormen. Enkson gaat uit van een bij voorbaat vastliggend ontwikkelingsschema. Mensen hebben volgens hem de taak in hun leven een achttal kernconflicten op te lossen. Elk conflict is specifiek voor de onderscheiden leeftijdsfase; de volgorde van deze conflicten - die tot crisissen kunnen uitgroeien - is onveranderlijk. Maar Erikson probeert verbanden aan te geven tussen biologische ontwikkelingen enerzijds en sociaalculturele anderzijds. Volgens hem ontlenen de achtereenvolgende kernconflicten hun thema's juist aan dit samenspel. Het welslagen in de oplossing van de kernconflicten hangt grotendeels af van de aard van dit samentreffen. Zo wordt de baby in zijn eerste levensjaar geconfronteerd met het kernconflict vertrouwen-wantrouwen. De opdracht van deze eerste ontwikkelingsfase, bestaat uit het verwerven van een fundamenteel vertrouwen in de medemensen en daarmee in de wereld. Of de baby in deze taak slaagt, hangt in hoge mate af van de (ouderlijke) zorg die het ontvangt. De adolescent bijvoorbeeld komt voor de taak te staan om een sociaal acceptabele houding te vinden tegenover de arbeids- en beroepswereld alsook tegenover de seksualiteit. Zij moeten sociale erkenning en waardering zien te vinden. Zij moeten een leefbaar beeld van zichzelf zien op te bouwen, een identiteit te midden van anderen. In de laatste levensfase bijvoorbeeld, die rond het zestigste jaar inzet, heeft de mens als opdracht zijn levensloop realistisch te aanvaarden en in een definitief perspectief te zien. Als hij in deze laatste ontwikkelingstaak slaagt, komt hij tot het grondgevoelen van de 'ik-integriteit', van wijsheid en harmonie. Faalt hij, dan doemen gevoelens van afkeer en wanhoop op in het besef dat de tijd ontbreekt voor een alternatieve levenskoers. *

Ontwikkeling als conditioneringsproces

De opvatting, dat er in het erfgoed van de mensen een psychologisch groeischema ligt, wordt allerminst gedeeld door leerpsychologen als John Watson en Burrhus Skinner. Hun uitgangspunt is juist dat pasgeborenen wat hun ontwikkelingsprogramma betreft een blanco start maken. Naar hun mening is gedrag niet leeftijdsgebonden en kunnen alle gedragsvormen in principe op alle leeftijden worden aangeleerd. Gedrag wordt primair door omgevingsfactoren bepaald. Slechts weinig gedragingen van de mens worden door de leerpsychologen als aangeboren beschouwd, bijna zijn hele gedragsrepertoire zou aangeleerd zijn. Het gedrag wordt op indrukwekkende wijze door de omgeving in vaste banen geleid. Volgens de leertheoretische opvatting is dit het gevolg van conditionering en imitatie. Onder conditionering wordt verstaan, dat er vaste verbanden tussen situaties en gedragingen worden gelegd. Iedere gedraging die een toestand van bevrediging teweegbrengt, wordt gekoppeld aan de situatie waarin deze gedraging voorkomt.

Doet dezelfde omstandigheid zich nog een keer voor, dan is de kans op gedragsherhaling groot. Mensen zouden voor een belangrijk deel dankzij beloningsconditionering door hun leefwereld gedetermineerd zijn. Wat is opvoeden anders, zegt Skinner, dan rangschikken van beloningen? Ook zonder onmiddellijke gedragsbeloning laten mensen zich door hun omgeving modelleren (kneden). Zij doen na wat hun wordt vóórgedaan. Vooral kinderen identificeren zich gemakkelijk met één of meer menselijke 'modellen' van wie ze gedragingen imiteren. Tegenover het 'opvoedingspessimisme' van Piaget - het verloop van de ontwikkelingsstadia is nauwelijks van buiten af te beïnvloeden - stelt de leerpsychologische oriëntatie 'opvoedingsoptimisme': de mens is als passief en reactief wezen overgeleverd aan krachten in zijn omgeving. Binnen de conditioneringsleer is geen plaats voor de mens die vrij is om zelf zijn gedrag te bepalen. *

Ontwikkeling als zelfbepaling

Aan eenzijdigheden van het ene ontwikkelingsmodel heeft het andere zijn ontstaan te danken. Zweren bij één der besproken modellen maakt blind voor de gecompliceerdheid van de menselijke ontwikkelingsgang.

het sociaal-psychologisch model gaat uit van ingewikkelde interacties tussen mensen Beschrijvingen die alleen in biologische en sociaal-psychologische termen gesteld zijn, doen aan de eigenheid van de mens te kort. Deze zoekt ook een innerlijke ontwikkelingsweg die hij projecteert in het spanningsveld tussen zinloosheid en bestemming. Hij is maar ten dele biologisch en sociaal gedetermineerd. Hij kan ook zelf omstandigheden scheppen, waarin hij zijn doelen, keuzen en waarden probeert te verwerkelijken. De mens zoekt levensvervulling, die hij ervaart zodra hij beseft in zijn zelfbepaling te slagen. Hij is er niet minder volwassen om wanneer hij daardoor minder aangepast is. Integendeel, het pleit voor zijn ontplooiing als hij zich laat bezielen door wat het leven voor hem zinvol maakt. Leert hij op zijn ontwikkelingsweg geen bezielende waarden en normen vinden, dan ontworstelt hij zich niet aan de lichamelijke levenscurve die vanaf een jaar of veertig onherroepelijk bergafwaarts gaat (Lievegoed; Maslow).

Het biologisch model ziet de mens als een passieve machine die reageert op stimuli uit de omgeving, maar daar op niet actief anticipeert. Dit model is uitermate geschikt om de lichamelijke ontwikkelingen en veranderingen te beschrijven. Maar sommige lichamelijke veranderingen onttrekken zich gedeeltelijk aan dit model, zoals we dat hebben gezien bij het brein. Het sociaal psychologisch model beschouwt de mens als een actief en doelgericht wezen dat strategieën gebruikt om zijn doelstellingen te bewerkstelligen. Het gaat uit van een complexe interactie tussen condities in de mens en in de omgeving. Het veronderstelt dat de mens zich voortdurend in een veranderende context bevindt, en dat de mens in samenhang daarmee ook zelf steeds verandert. Ontwikkeling als zelfbepaling gaat er van uit van

ervaringen van mensen, namelijk dat ze op gezette

tijden het leven in eigen hand kunnen nemen door keuzen te maken Voor de beschrijving van de levensloop kan ieder

model een eigen bijdrage leveren. We zullen ook zien dat een levensloopbeschrijving of

de eigen autobiografie het meest gebaat is bij een model, die alle verworvenheden van de diverse modellen in zich herbergt, voor zover ze niet tegenstrijdig zijn. Het persoonlijk wereldbeeld Het persoonlijk wereldbeeld is geen abstracte of empirisch georiënteerde theorie over de werkelijkheid. Het is samenhangende visie van een individu op de fysische, sociale en ideële werkelijkheid, gerelateerd aan de positie in de levensloop, en die betekenis verleent aan het gedrag en handelen van zichzelf en anderen. Het vormt daarmee de directe neerslag van het doen en laten van individuen. Voor de chronologie van de levensloop betekent dit dat mensen hun handelingen afstemmen op de positie die ze innemen in de levensloop, de verwachtingen die ze hebben ten aanzien van bepaalde levensfa-

sen, de samenhang die ze aanbrengen tussen verschillende handelingen en in de tijd gesitueerde gebeurtenissen. Het persoonlijk wereldbeeld is dan ook niet volledig identiek aan wetenschappelijke denkbeelden of aan alledaagse opvattingen over de werkelijkheid. Het is daar een persoonlijke invulling van. De interpretatie van de werkelijkheid wordt niet alleen bepaald door de actuele situatie, maar ook door de levensgeschiedenis van een persoon, die sterke persoons- en leeftijdgebonden verschillen vertonen. Deze interpretaties zullen bijvoorbeeld bij kinderen, volwassenen en ouderen, onderling sterk verschillen, zodat gemeenschappelijke kenmerken in de actuele situatie, op verschillende manieren kunnen doorwerken in de concrete levensloop van individuen.

“Maar wie zichzelf niet kent en geen goed zelfbeeld heeft, leeft op de automatische piloot en doet de meeste dingen impulsief. Hij volgt zijn behoeften, doet wat hem wordt opgedragen of rebelleert. Zijn leven is een aaneenschakeling van willekeurige ervaringen. Komt hij ergens aan, dan vraagt hij zich verwonderd af waarom hij deze reis eigenlijk gemaakt heeft” Joep Dohmen, het leven als kunstwerk.

Uit het voorafgaande kunnen we opmaken dat er twee benaderingswijzen van de levensloop zijn: *

De eerste is de biografie van de levensloop, en heeft betrekking op het ge(re)construeerde levens-

verhaal van een individu of een aantal individuen. Deze beschrijft de levenslooptrajecten,waarin het persoonlijke en het bijzondere centraal staat. Dit ligt heel dicht blijft bij het persoonlijk wereldbeeld. *

De tweede benadering is het gekozen ontwikkelingsmodel of een samenhangende constructie van

verschillende modellen. Deze beschrijft en verklaart veranderingsprocessen in de levensloop, door middel van theorie en onderzoek. Het heeft betrekking op het algemene. In de levenslooppsychologie komt zowel het bijzondere of biografische, als het algemene tot uitdrukking. De structuur van de levensloop geeft de condities aan waaronder ontwikkeling over de levensloop mogelijk is, en bepaalt de factoren die daarop van invloed zijn.

De biografische levensloop laat de meeste

ruimte voor chronologisch materiaal. De chronologie geeft een coherent geheel van feiten, gebeurtenissen en ervaringen weer die met elkaar samenhangen en de levensloop weergeven, vergelijkbaar met de biografie van het individuele levensverhaal. Een goede beschrijving van de levensloop is niet mogelijk zonder dat de relatie met de concrete levensloop van individuen daarin duidelijk naar voren komt. De menselijke levensloop is niet allereerst een abstractie. Maar de levensloop bestaat uit concrete feiten en ervaringen, die een persoon meemaakt en plaats vindt binnen een specifieke context en geordend binnen een bepaald tijdscontinuüm. Anders ge zegd: mensen worden geboren, groeien op in een bepaalde omgeving, gaan relaties aan, verrichten verschillende activiteiten en gaan dood. Dit zijn de feiten van de levensloop. Ze hoeven niet noodzakelijkerwijs naar een duidelijke persoonlijkheidsstructuur te verwijzen of verklaard te worden door specifieke ontwikkelingsprocessen, maar ze vormen ontegenzeggelijk het materiaal waaruit het verhaal - de biografie van de levensloop is opgebouwd.

Daarom hechten levenslooppsychologen veel betekenis

aan biografisch materiaal. Bühler en Erikson

maakten gebruik van biografische gegevens. Charlotte Bühler vindt biografisch materiaal vooral van belang voor een systematisch onderzoek naar de doelstellingen die mensen zich in hun leven stellen en de beslissingen die ze op grond daarvan nemen. Zij meent dat de structuur van de levensloop in grote lijnen terug te vinden is in het patroon van doelstellingen en beslissingen dat iedere levensloop zou laten zien. Ook Erik Erikson gebruikt gebeurtenissen uit het leven om zijn theorie over de psychosociale ontwikkeling duidelijk te maken. Erikson (1958, 1969) heeft psychologische biografieën over Luther en Gandhi ontwikkeld vanuit het perspectief van de identiteitscrisis in het leven van Luther en de generativiteit bij Gandhi en zo hun biografieën georganiseerd en gethematiseerd. Bij onderzoekers zoals Peck, Gould, Sheehy, Vaillant en Levinson zien we een benadering die sterk geïnspireerd is op Eriksons theorie. Zij brengen de ontwikkeling vanaf de adolescentie in kaart aan de hand van biografische gegevens, verkregen via interviews, vragenlijsten, klinische observaties en gevalsbeschrijvingen. Wanneer men gebruik maakt van biografische gegevens, wordt een levensloopschets zeer herkenbaar. Het werken met biografische gegevens brengt wel belangrijke methodologische risico's met zich mee. *

Ten eerste hebben biografische gegevens betrekking op het bijzondere, terwijl de theoretische uit-

spraken die over die gegevens worden gedaan betrekking hebben op het algemene. De chronologie van de levensloop lijkt op het eerste gezicht opgebouwd uit biografische feiten, maar in feite is het de theorie van de levensloop die in de meeste gevallen bepaalt hoe de chronologie eruitziet. Biografisch materiaal wordt als illustratie gebruikt voor een specifieke visie op (veelal de ideale) ontwikkeling, en niet als toetsingsmateriaal voor de juistheid van de theorie. Deze kritiek slaat op het werk van Erikson, maar veel sterker nog op Levinson en Gould (zie bijvoorbeeld Broughton; Lichtman; Offer en Sabshin). *

Ten tweede is niet duidelijk welke status biografisch materiaal heeft. Bühler is hierin nog het duide-

lijkst. Zij maakt onderscheid tussen drie categorieën biografisch materiaal: objectieve feiten, subjectieve feiten en producten. Tot de objectieve feiten behoren alle feitelijke gebeurtenissen in de levensloop, zoals geboorte, verjaardagen, opleiding, verhuizing, enzovoort. De subjectieve feiten zijn de ervaringen van een persoon, bij voorbeeld een sterfgeval in zijn naaste omgeving. De producten ten slotte hebben betrekking op de prestaties en voortbrengselen van een persoon (nageslacht, producten uit arbeid, kunst, enzovoort). Niet voor alle gebeurtenissen uit een biografie kan men met zekerheid vaststellen of ze ook werkelijk hebben plaatsgevonden. Van ex-president Reagan van de Verenigde Staten is bekend dat hij soms levendig kon verhalen over zijn weder-

Toen hij geboren was begon het al: Zijn moeder had de bijsluiter verloren.

waardigheden tijdens de Tweede Wereldoorlog, als soldaat in Europa. In werkelijkheid beperkten Reagans oorlogsbemoeienissen in de jaren 40-45 zich tot enkele rollen

Nooit wist hij waartoe dit Of dat dienen moest. Hoewel Hij toch kon raden Liep het steeds verkeerd. Zijn vrienden durfde hij niets te vragen: In hun jeugd hadden die goed hun eigen Voorschriften gelezen En die toen verbrand.

in oorlogsspeelfilms (Mayer en McManus 1988). Wat dus als objectief feit wordt verteld, blijkt subjectief te zijn, en geeft een heel andere betekenis aan het biografische verhaal. *

Ten derde kunnen biografische gegevens zeer om-

vangrijk zijn, zodat selectie noodzakelijk wordt. Als een onderzoeker

gebruikmaakt van overvloedig biografisch

materiaal zal hij moeten duidelijk maken op welke criteria zo’n selectie plaatsvindt.

Iedereen hield alles maar geheim En deed volmaakt wat hij niet kon; Ze lachten hem al op de speelplaats uit. Een tegenstrijdigheid, verlamd En huilend in de zon

Biografisch materiaal

verschaft inzicht in de levensloop.

Het gebruik en de interpretatie ervan brengt specifieke problemen met zich mee, waarvan

onvoldoende reken-

schap wordt gegeven. Denk bijvoorbeeld maar eens hoe het geheugen met feitenmateriaal omspringt. Voor ieder individu zijn een groot aantal realiseringen van

Peter Ghyssaert

het levensloopstraject mogelijk. Wie aan het begin van het traject staat, heeft de keuze uit verschillende richtingen.

Het is niet mogelijk een specifieke route als de enige juiste aan te geven. Maar het traject komt niet willekeurig tot stand. Een individu wordt geboren in een sociale context waarin specifieke kennis, wetenschappelijke en alledaagse, over het af te leggen terrein, en de mogelijke routes daarin, aanwezig is. Deze kennis speelt een belangrijke rol in de sturing van de levensloop en komt tot uitdrukking in opvoeding en onderwijs, maar ook in de organisatie van sociale instituties, opvattingen over 'wenselijke' trajecten en dergelijke. Verder wordt een individu onder bepaalde biologisch-fysieke en psychologische condities geboren, die sommige realiseringen wel en andere (nog) niet mogelijk maken. Ten slotte moeten we bedenken dat men niet alle informatie over het af te leggen traject heeft. Sommige informatie ontbreekt uit puur praktische overwegingen. Zo zullen niet alle mogelijke trajecten ('onverharde paden') zijn aangegeven. Andere informatie is onjuist of blijkt na enige tijd verouderd. Ook 'toevallige' veranderingen, (zoals tijdelijke wegopbrekingen, omleidingen en dergelijke), kunnen niet worden aangegeven. Naast deze factoren is het 'gebruik van de kaart' (of de Tomtom) ook afhankelijk van persoonsgebonden factoren. Welke doelen stelt het individu zich voor korte en lange termijn; hoe interpreteert hij de informatie over de kaart; hoe reageert hij op plotselinge obstakels, enzovoort. De chronologische levensloop is het product van een complexe interactie tussen individu en context. De persoon zelf speelt een belangrijke rol in de constructie van de levensloop. Samenvattend: Wanneer we de levensloop psychologisch bekijken, is het persoonlijk wereldbeeld een samenhangend geheel van de biologische, cognitieve en sociale ontwikkeling van het individu. Het persoonlijk wereldbeeld is niet een statisch en onveranderlijk geheel, maar een dynamische opbouw die veranderingen te weeg brengt, en door die veranderingen ook een nieuwe betekenis krijgt. Afhankelijk van de positie die de persoon in zijn levensloop inneemt, krijgt het persoonlijk wereldbeeld een andere inhoud en wordt de voorstelling van de werkelijkheid anders. De inhouden van het persoonlijk wereldbeeld richten zich alle op

bepaalde doeleinden. Deze doelen zijn veelal niet bewust, maar

worden gereguleerd door automatismen van zelfhandhaving (of overleving) of ze hangen samen met plotselinge wijzigingen in de context van een persoon. Er van uitgaande, dat iedereen een persoonlijk wereldbeeld heeft, zijn er

even-

veel wereldbeelden als dat er mensen zijn. Maar er bestaan ook vele overeenkomsten tussen de wereldbeelden. Opvoeding en onderwijs spelen daarbij een belangrijke rol en zorgen voor homogeniteit tussen generaties en meer in het algemeen binnen subculturele en culturele verbanden. Menselijke handelingen zijn in te delen in een drietal sectoren. *

In de (inter)individuele sector vinden

de concrete handelingen plaats die betrekking hebben op de fysieke en psychische 'overleving' van het individu (zijn motieven, behoeften en dergelijke). *

In de maatschappelijke sector worden

de handelingen geplaatst,

die betrekking

hebben op de deelname, instandhouding en uitbouw van (sociale) instituties, consumptie en productie van (im)materiële goederen, culturele artefacten en technische middelen. Deze handelingen komen ten goede aan de behoeften uit de eerste sector, maar scheppen ook nieuwe (secundaire) behoeften. *

De ideële sector omvat ten slotte de

denkbeelden

en

opvattingen

over

hoe

mensen zich behoren te gedragen. De sectoren zijn niet

strikt van elkaar

gescheiden, maar lopen vloeiend in elkaar over. Bijvoorbeeld, een moeder die haar kind de borst geeft, voert niet alleen een primaire verzorgingshandeling uit, maar ook een ideële handeling voor zover ze ervan overtuigd is dat borstvoeding het meest gunstig is voor een adequate moeder-kindrelatie. Men is niet in alle levensfasen op dezelfde manier betrokken. Hoewel een kind vanaf zijn geboorte deel uitmaakt van intermenselijke handelingen, is er hoofdzakelijk sprake van een actieve deelname in de (inter)individuele sector. Opvoeding, onderwijs en sociale interactie in het algemeen, stimuleren en beïnvloeden verdere participatie. Bij het ouder worden bijvoorbeeld kan men een afname in de participatie aan de maatschappelijke en ideële sector zien. Oudere mensen trekken zich terug uit hun werk en veel maatschappelijke functies, terwijl de kinderen in de meeste gevallen de deur uit gegaan zijn. Deze tendens wordt nog eens versterkt als er sprake is van afname van fysieke en intellectuele vermogens. De vergrijzing van veel westerse samenlevingen zal mogelijk op korte termijn gepaard gaan met nieuwe sociale rollen van oudere men38

sen, met een actievere participatie in werk, politiek en persoonlijk en maatschappelijk leven . De levenslooppsychologie wil een beschrijving geven van de totale levensloop van individuen en de verschillen in levenslooptrajecten, onder invloed van de sociale, culturele en historische context. De levensloop kan worden opgevat als een bijzondere structuur in de tijd: het geïndividualiseerde product van een complexe interactie tussen (bio)psychologische ontwikkeling en socialisatie, binnen het raamwerk van de 39

menselijke cultuur en geschiedenis . Prospectieve en retrospectieve modellen van ontwikkeling Een belangrijk onderscheidingscriterium voor ontwikkelingsmodellen is de vraag of er sprake is van een retrospectieve of prospectieve ontwikkeling. *

De meeste klassieke ontwikkelingspsychologische theorieën, zoals die van Piaget, hebben een retro-

spectief karakter. Ontwikkeling wordt opgevat als een opeenvolging van ontwikkelingsstadia, bekeken vanuit de eindtoestand van ontwikkeling. Een retrospectieve model gaat er van uit, dat ontwikkeling veelal in één lijn loopt en in één bepaalde richting. Dit model staat daardoor slechts beperkte inter-individuele en interculturele variatie in het ontwikkelingstraject toe. Daardoor ontstaat er een eenzijdig perspectief op de ontwikkeling. Bijvoorbeeld Piaget veronderstelt, dat het individu, gestuurd door een intern mechanisme of door interactie met de omgeving, zich in de richting van het formele (abstracte) denken ontwikkelt. Cognitieve ontwikkeling en met name het formele denken wordt al op voorhand als eindstadium opgevat. Volgens Piaget doorlopen alle mensen dezelfde ontwikkelingsstadia. Dit is geen empirisch feit, maar het gevolg dat Piaget de levensloop bekijkt vanuit het perspectief van een bepaalde eindtoestand. Er zijn echter nog andere problemen. Ten eerste zijn volwassenen minder uniform dan werd verondersteld. Volwassenen zijn niet alleen formele denkers, maar maken ook gebruik van preformele en postformele denkoperaties. Ten tweede verloopt de ontwikkeling vaak anders dan Piaget meent: kinderen kunnen veel dingen eerder, beter en anders dan Piaget heeft verondersteld. Een prospectieve benadering van ontwikkeling kan aan een aantal problemen van een retrospectieve conceptualisering tegemoetkomen. *

Bij een prospectief model van ontwikkeling gaat men uit van de begintoestand van ontwikkeling. De

kenmerken van het ontwikkelingsproces zelf (en niet de ontwikkelingstoestanden) bepalen het ontwikkelingsverloop. Ontwikkelingsstadia en eindpunt liggen niet bij voorbaat vast, maar moeten gedurende de ontwikkeling worden vast- of bijgesteld. Een prospectieve benadering geeft daarmee meer ruimte voor toevallige invloeden op de ontwikkeling, gaat er van uit dat er meer interindividuele variatie is. In dit model definieert men ontwikkeling als een proces dat minstens voor een deel open en onvoorspelbaar is, en waarin keuzen mogelijk zijn (zelfbepaling). Een voorbeeld van een prospectief model is de ontwikkelingstheorie van Heinz Werner (het geledingsmodel). Volgens Werner wordt ontwikkeling gekenmerkt door differentiatie en hiërarchische integratie. Het is niet mogelijk om een uniform eindpunt van ontwikkeling te formuleren. In de latere levensfasen vertonen mensen grote verschillen in levenslooptrajecten. Door de relatief grotere invloed van historische en culturele factoren van ontwikkeling

kan men niet precies voorspellen waar die ontwikkeling op uit

loopt. De levenslooppsychologie heeft meer baat bij een prospectieve benadering, gekenmerkt door een grotere openheid naar zowel ontwikkelingsinvloeden als richting en einddoel van ontwikkeling. Met het 38 39

Blz 9; Blz 117

gebruik van biografische gegevens haalt de levenslooppsychologie echter ook weer een retrospectief element binnen, waardoor een ondubbelzinnig prospectieve benadering van de levensloopontwikkeling ook niet realiseerbaar lijkt. In tegenstelling tot de klassieke ontwikkelingspsychologie is de levenslooppsychologie meer geïnteresseerd in individuele variatie in levenslooptrajecten dan in uniforme ontwikkelingstrajecten. Hiervoor zal men autobiografische zelfbeschrijvingen gebruiken. Deze zelfbeschrijvingen kunnen wel een belangrijke rol spelen in de anticipatie op de toekomst, in de vorm van het (her)formuleren van doelstellingen. De wijze waarop de gegevensverzameling en ordening tot stand komt is logischerwijs retrospectief van aard. Vanaf de adolescentie zijn de levenslooptrajecten van individuen moeilijk onder de noemer van een algemene ontwikkelingstrend te vangen. Een prospectieve theorie, zo concluderen Filipp en Olbrich, is voor de gehele levensloop dan ook niet mogelijk, want het zou een in principe oneindig aantal mogelijke levenslooptrajecten moeten kunnen beschrijven. Een retrospectieve benadering is volgens hen de aangewezen aanpak voor de levenslooppsychologie. Freeman heeft de autobiografische (re)constructie van de levensloop door het individu beschreven als een proces van 'rewriting the self’. Als men een schets van zijn levensloop maakt, dan ontstaat er meestal een samenhangend verhaal, waarin ook duidelijk wordt waarom de levensloop er zo uitziet en niet anders. Verder beschrijven met name modellen zoals die van Piaget en Bühler ontwikkeling en levensloop als gesloten processen, waarvan de verschillende stadia gedicteerd worden door de theorie. Modellen die wel toeval en de levensloop als een open proces beschrijven, zijn netwerk- of boomstructuren, zoals bij voorbeeld weergegeven in Geulens 'switch point model'. Nu kan men een netwerk- of boomstructuur opvatten als één specifieke (individuele) levensloop. In dat geval kan men spreken van een proces van differentiatie (de vertakkingen) en hiërarchische integratie (voor zover de verdichtingen in het netwerk of de vertakkingen in de boomstructuur onderdeel blijven uitmaken van de totale structuur). Een netwerkstructuur kan echter ook alle mogelijke levenslooptrajecten weergeven. De verdichtingen in het midden van het netwerk laten dan de meest plausibele levenslooptrajecten, terwijl de periferie van het netwerk overeenkomt met minder plausibele trajecten. De

verschillende

mogelijke

trajecten zijn in de tekening

levensloop(Breeuwsma)

hiernaast weergegeven. In dit model oefenen de biologische, sociale, culturele en historische context invloed uit op de richting van de ontwikkeling, en bepalen

zij

de

grenzen

van

de

inter-

individuele variatie. De verschillende lijnen van de ontwikkeling zijn specifieke trajecten in een netwerkstructuur. Bepaalde modellen van verandering zijn niet in staat

de levensloop adequaat te

beschrijven. Alleen het nevenstaande model wordt gekarakteriseerd door een wisselwerking tussen toeval en determinisme, een

prospectieve

conceptualisering

en

open procesbenadering van de levensloop. Daarin kan rekenschap worden gegeven van individuele verschillen en de interactie tussen individu en context van ontwikkeling.

Levensloop als spel De levensloop is geschetst als een proces dat een grote mate van onzekerheid kent. De verschillende levenslooptrajecten die individuen afleggen zijn in principe onvoorspelbaar. Hoe is het mogelijk dat mensen wegwijs kunnen worden in het doolhof van mogelijke levenslopen waarvoor ze worden gesteld? Voor de beantwoording van deze vraag kan men uitgaan van het persoonlijk wereldbeeld, als uitdrukking van de manier waarop mensen de werkelijkheid waarnemen en kennis over de werkelijkheid organiseren en interpreteren.

Mensen beschikken op ieder moment in de levensloop over een kennisstructuur die representaties van de werkelijkheid mogelijk maakt en overtuigingen, verwachtingen en doelstellingen genereert. Hoewel mensen op grond van gemeenschappelijke kenmerken van hun biologische structuur, hun sociale en culturele omgeving, overeenkomsten zullen vertonen in hun wereldbeelden, is het wereldbeeld in laatste instantie een persoonlijke aangelegenheid. Het persoonlijk wereldbeeld bestaat uiteindelijk niet in algemene kenmerken, maar in de concrete levenssituatie van ieder individu. Hoe kunnen we ons die centrale rol van het persoonlijk wereldbeeld in de specificatie van het levenslooptraject voorstellen? Het traject wordt niet gedicteerd door de regels van een determinerend ontwikkelingsmechanisme - conform de klassieke ontwikkelingspsychologie - of door een vast patroon van individu-omgevinginteracties -conform leertheoretische benaderingen (Skinner). Maar de mens is ook niet volstrekt onafhankelijk van biologische en psychologische factoren en zijn omgeving, die zijn levensloop bepaalt. Van Geert vat de levensloop - en de bepaling van het levenslooptraject - op als een spel, zoals kaartspelen of schaken. Iedereen heeft in meer of mindere mate de beschikking over de regels van het spel. Het persoonlijk wereldbeeld wordt uitgedrukt in de mate waarin mensen de regels kennen en beheersen, dat wil zeggen: kunnen realiseren in handelingen die het spel bepalen. Kennis en beheersing van de regels zijn niet voor alle mensen gelijk En ook leeftijdsgroepen zullen grote verschillen laten zien. Veranderingen in kennis en beheersing zullen dan ook voor een belangrijk deel synchroon lopen met de ontwikkeling in de levensloop. In zijn algemeenheid geldt echter dat kennis van de regels, ook als deze volledig is, niet tot een voorspelbaar 'spelverloop' leidt. In hoeverre kan nu aan de hand van de kenmerken van een spel, de levensloop worden begrepen? *

Op de eerste plaats zijn er bij een spel meerdere spelers. Een spel kan dus nooit volledig door één

persoon worden bepaald, maar is altijd het product van de interactie tussen verschillende spelers. *

Op de tweede plaats brengt iedere speler zijn eigen doelstellingen, verwachtingen en motivaties mee in het spel. Deze hoeven niet altijd onderling overeen te komen. Maar ook bij een individu kunnen er verschillende - tegenstrijdige - doelstellingen zijn (hij wil bijvoorbeeld winnen, maar ook niet te veel tijd verliezen aan het spel). De doelstelling van het spel ligt niet per definitie in de te behalen winst. Het leren spelen van het spel kan ook een doelstelling zijn. *

Op de derde plaats speelt toeval altijd een rol in

het spel. Dat toeval kan enerzijds liggen in de aanvangsvoorwaarden van het spel (de verdeling van de kaarten, of de loting wie mag beginnen in het schaakspel), anderzijds in de loop van het spel (het trekken van een goede kaart uit de pot). *

Op de vierde plaats wordt het verloop van het spel gedeeltelijk ingeperkt door regels. Bij het schaak-

spel zijn de regels tot in detail bekend. Van de spelers wordt bekendheid met de regels verwacht, dan wel de bereidheid de regels te leren kennen. De regels maken dat niet alles in het spel mogelijk is, en beperken de spelers in hun zetten. *

Ten slotte bestaat er in beginsel gelijkwaardigheid tussen de spelers. De regels zijn zonder onder-

scheid des persoons opgesteld. Dit wil niet zeggen dat er in het spel zelf altijd sprake is van gelijkwaardigheid. Er zullen veelal grote onderlinge verschillen zijn in ervaring, beheersing van de regels of motivatie om te winnen. Deze verschillen zijn echter persoons- of omgevingsgebonden en komen niet voort uit het spel zelf. We kunnen het spel van de levensloop vergelijken met een schaakspel. Iedereen begint met een vol schaakbord, dezelfde (eindige) set aan regels en de beperkingen die daaruit voortkomen, en krijgt een bepaalde hoeveelheid tijd toe gemeten. Er is een oneindig aantal varianten op het spelverloop mogelijk. Sommige spelen nemen al vanaf de eerste zetten een onverwachte wending, terwijl andere pas veel later in het spel een opmerkelijk karakter krijgen. Niet iedereen beheerst de regels in dezelfde mate; sommigen worden zelfs regelmatig gecorrigeerd, omdat ze het paard sprongen laten maken die niet zijn toegestaan. Soms lijkt het spel zich in een bepaalde richting te ontwikkelen, maar plotseling, door een geniale zet of een kardinale blunder, neemt het spel een onverwachte wending. Soms gaat het hierbij om een zorgvuldig geplande strategie, maar vaker nog is het afhankelijk van het geluk: een toevalstreffer of een slaperige medespeler. Hoewel er een groot aantal spelen mogelijk is, zijn er wel degelijk overeenkomsten in de spelontwikkeling

te herkennen. Er zijn ook allerlei gestandaardiseerde versies in omloop die de spelers informatie geven over goede openingen en specifieke spelsystemen; sommige spelers zitten overduidelijk een klassieke schaakpartij na te spelen. Echter omdat het spel een leven lang gespeeld wordt, en er voortdurend nieuwe tegenspelers zijn, is de uiteindelijke uitkomst van het spel nooit volledig voorspelbaar, en kunnen ze in het beste geval worden herleid tot een aantal vaste spelpatronen. Het spel van de levensloop wordt gespeeld tussen geboorte en dood, maar de voorbereidingen voor het spel worden al eerder, voor de geboorte getroffen: de stukken worden vast klaargezet. Vanaf de geboorte neemt het individu dan ook direct deel aan het spel. Een belangrijk gegeven van het spel is echter dat iedere nieuwe speler - een pasgeborene - begint met een zeer beperkte kennis en beheersing van de regels. Het kind krijgt echter wel direct te maken met een omgeving waarin verschillende volleerde spelers de toon aangeven. De opvoeders, veelal de ouders, zullen meestal de eerste medespelers zijn. Het spel begint niet met een volledig overzicht van alle spelregels, zoals dat bij de ervaren spelers aanwezig is. Het zou voor de opvoeders een zeer complex probleem zijn als ze zonder aanwijzingen van het kind zouden moeten bepalen waar te beginnen met de aanvang van het spel. Het kind zal evenwel vanuit zijn kennis van de werkelijkheid aangeven welke elementen van het spel relevant zijn. Anders gezegd, het persoonlijk wereldbeeld specificeert welke handelingen het kind in het spel zal kunnen uitvoeren. Aanvankelijk zal het alleen gaan om de herkenning van het schaakbordpatroon en eenvoudige manipulaties van de schaakstukken (oprapen, in de mond stoppen, laten vallen). Daarna zullen meer complexe manipulaties worden uitgevoerd (ordening van witte en zwarte stukken, bij elkaar zoeken van identieke stukken) en zullen de stukken ook op het bord worden geplaatst. De opvoeders zullen de eerste manipulaties over het algemeen niet afwijzen als onjuist of irrelevant - en gaan hameren op het belang van de paardensprong - maar het spel afstemmen op het kind. Wel worden er reeds beperkingen gesteld (het kind mag bijvoorbeeld niet met de stukken smijten). Naarmate het kind ouder wordt - het spel langer speelt - zal hij steeds meer kennis krijgen van de spelregels. De verhouding tussen kind en medespelers wordt daardoor ook veranderd. Het kind krijgt de vrijheid om zijn bekwaamheid in verschillende situaties en met meerdere personen uit te testen, en kan zo zijn kennis van het spel en zijn spelvaardigheid enorm uitbreiden. Het kind wordt er nu echter ook steeds meer aan gehouden de regels te volgen. Deze conformiteit gaat echter gepaard met uitbreiding van de regels naar nieuwe gebieden. Ze worden nu toegepast op combinaties van zetten, zodat het spel complexer kan gaan worden en er nieuwe spelsituaties kunnen ontstaan. Kennis van de regels gaat, zo kunnen we stellen, samen met enerzijds een uitbreiding van de speelmogelijkheden, anderzijds met beperking daarvan, voor zover de medespelers nu eisen dat het spel correct wordt gespeeld. Het kind is dan zo langzamerhand geen kind meer, maar kan gaan ogen gooien naar het meesterschap. Hij zal nu zijn medespelers steeds meer als gelijkwaardige benaderen, en wil ook zelf als zodanig worden behandeld. Het ontbreekt nog wel aan de nodige spelervaring, maar daar staat tegenover dat de speler zich nog niet heeft vastgelegd op een specifiek spelpatroon en nieuwe speelwijzen kan uitproberen. Op een bepaald moment zal de speler algemeen als een volleerd speler worden erkend. Dit blijkt ondermeer uit het feit dat hij zelf als expert zal gaan optreden. Dit brengt overigens weer nieuwe spelproblemen met zich mee, want een spel kunnen spelen is één, maar een spel kunnen onderwijzen is heel iets anders en vergt weer nieuwe inzichten. Na verloop van tijd neemt echter ook de bemoeienis met kinderen af, en is er vooral tijd voor specialisatie in specifieke spelproblemen. Misschien dat weer later de handigheid in het spel wat begint af te nemen. We kunnen uit de metafoor van het spel de volgende conclusies trekken. *

Ten eerste het persoonlijk wereldbeeld - de kennis en beheersing van de spelregels - iets dat tijdens

de levensloop - het spel – verandert voortdurend. Een gevolg daarvan is dat de aard van het spel van de levensloop zelf ook verandert. *

Ten tweede verandert de relatie met de sociale omgeving van het individu - de relatie tussen speler en

medespelers - ook voortdurend. Individuen zullen een steeds grotere autonomie verwerven, en daarmee binnen de sociale context een andere plaats innemen. *

Ten derde construeert de persoon zelf het spel van de levensloop. De regels geven wel bepaalde

grenzen aan, maar bepalen niet de levensloop (het spelverloop). Sommige spelers zullen nooit een 'hoog' spelniveau behalen, omdat hun persoonlijk wereldbeeld slechts een beperkt inzicht in het spel mogelijk maakt. Er kunnen zich conflicten voordoen tussen individuen/spelers over het spelverloop, en ieder spel kan op ieder moment worden afgebroken. Het spel van de levensloop is een concrete realisering van de individuele levensloop en niet een abstracte formulering daarvan. *

Tenslotte: het geheugen als leerfunctie en opslagplaats speelt hierbij een belangrijke rol, zoals we in

de voorgaande hoofdstukken hebben gezien.

Het is natuurlijk onjuist te menen dat de levensloop afdoende kan worden beschreven in termen van een spel. De regels van het spel van de levensloop is veel complexer dan bij voorbeeld die van het schaakspel. De levensloop volgt niet het vaste patroon van een volledig gedetermineerd programma, maar komt tot stand op basis van een bepaalde set aan regels die een groot aantal trajecten toestaan.

Fahrenheit 451

Fahrenheit 451 (1953) is een sciencefictionboek van Amerikaans schrijver Ray Bradbury. Het speelt in een wereld waar boeken verbannen zijn, en kritische gedachten worden onderdrukt. De titel refereert aan "de temperatuur waarop boekpapier vlam vat en verbrandt". 451 graden Fahrenheit is ongeveer 233 graden Celsius. Het boek behandelt problemen die in de tijd van schrijven belangrijk waren: censuur en onderdrukking van gedachten en ideeën in de 50er jaren in de Verenigde staten (McCarthyism), het verbranden van boeken in nazi-Duitsland vanaf 1933, en de verschrikkelijke gevolgen van het gebruik van een atoombom. Het verhaal speelt in de 24ste eeuw in een land waar niemand meer boeken leest omdat het leven snel geleefd moet worden. Er is geen tijd meer voor lezen. De ideeën in boeken worden aangezien als verketterend, en boeken worden dan ook verbrand op het moment dat ze worden ontdekt. Guy Montag werkt als brandweerman, iets dat in die tijd betekent dat hij boeken verbrandt. Hij houdt wel van zijn baan, en beschouwt de kerosinelucht die om hem heen hangt als een soort parfum. Als hij na zijn werk thuiskomt voelt hij zich eenzaam. Zijn vrouw Mildred wil 24 uur per dag vermaakt worden, en heeft dan ook een kleine radio permanent in haar oor, en de drie tv's in het appartement staan ook de hele dag aan. Montag ontmoet op een dag Clarisse McClellan, een buurmeisje dat als "abnormaal" wordt gezien omdat ze vriendelijk is en aandacht heeft voor de wereld om haar heen. Na met haar gesproken te hebben ziet hij niet langer het probleem dat boeken zouden veroorzaken, en wil graag weten wat er staat geschreven. Hij zoekt daarna contact met Faber, die een Engels professor was voordat zijn colleges overbodig werden gemaakt, en probeert zijn vrouw en vrienden te overtuigen dat boeken het waard zijn gelezen te worden. Dit loopt slecht af. Montag wordt vervolgens gevraagd een huis aan te steken, en komt erachter dat het om zijn eigen huis gaat. Hij confronteert zijn baas, Beatty, en steekt het huis aan. Als Beatty dreigt Faber te vinden vermoordt Montag Beatty en vlucht voor zijn leven. Hij waarschuwt Faber, en samen gaan ze op een moeizame reis de stad uit. Eenmaal buiten de stad komen ze een groep verbannelingen tegen die lopende bibliotheken zijn - mannen die hele boeken van buiten hebben geleerd zodat ze ze met anderen kunnen delen in een sessie verhalenvertellen. De stad wordt uiteindelijk verwoest door een atoombom, waardoor de mensen die er wonen samen met hun ideeën worden vernietigd. Misschien is er dan nog hoop dat mensen weer opnieuw uit boeken zullen lezen en zullen leren van de geschiedenis.

als een web van spinnen, vluchtig en soms heel ragfijn hangen herinneringen aan elkaar, kleuren met veel verve mijn eigen levensverhaal. maar soms hoor ik een geheim geluid en ruik ik een vreemde geur, waarin het verleden opgeslagen zit, als gevangene in een web. als kind ren ik over een pad, dat zich slingert achter het oude huis, en in die geheime tuin met vijver druk ik mijn gezicht tegen de geteerde schutting. Eindeloos herhaalt de merel in het voorjaar zijn uitentreuren bekende melodie, veel van vroeger is vergeten, maar dit lied vergeet ik niet de geur van teer en hout en het geluid van de merel met zijn eindeloos hetzelfde lied - als een wonderlijke mengelingkomen bij me binnen en blijven hangen als een vleug van het verleden. en ik klamp me daaraan vast. geuren en geluiden tillen me uit de tijd omhoog, mijn herinneringen overleven in dit genaderijke nu. ijl vooruit beweegt mijn leven als een boeiend verhaal, voortgestuwd door mijn herinneringen

8. AUTOBIOGRAFIE,

EEN VERHAAL APART

Komt wijsheid met de jaren? Dit is in hoge mate ook afhankelijk van de manier waarop we ons eigen leven evalueren en tot een kritische bezinning komen van ons eigen levensverhaal. Wijsheid is dan ook alleen mogelijk, niet alleen als we in staat zijn om adequaat te reageren op situaties, maar ook wanneer we in staat zijn om onze herinneringen zoveel mogelijk terug te brengen naar de feitelijke gang van zaken. Het geheugen heeft er een handje van om de herinneringen te vervormen en te vertekenen. Hoewel het geheugen het predicaat verdient een bron van wijsheid te zijn, is het ook vaak een troebele bron. Niettemin kunnen herinneringen van ouderen een belangrijke bijdrage leveren aan de levensoriëntatie van de jongere generatie.

Schacter 343-356 Het verleden opzoeken Op basis van biopsychologische predisposities of op grond van kennis over normatieve levenslooptrajecten is het wel mogelijk om uitspraken te doen over mogelijke levenslooptraject en. Daarbij zullen individuen zich altijd voorstellingen maken over specifieke doelen en ook proberen deze doelen te bereiken. Het gaat echter niet om universele eindpunten van ontwikkeling. Ze moeten door het individu telkens weer worden geconcretiseerd en worden gerealiseerd binnen een specifieke historische context met zijn historische contingenties. Het denken over de eigen levensloop en de vormgeving daarvan in een (auto)biografie is een actieve bijdrage aan de constructie van de levensloop. Een bijdrage die voortkomt uit een reflectie op de ontwikkeling en levensloop, maar die ook zelf onderwerp van kritische reflectie kan worden. Daarbij gaat het niet primair om 'ware' kennis, want de constructie komt vaak tot stand door het bijstellen van de feiten, het aanpassen van het verleden aan de actuele situatie en de afstemming van de toekomst daarop. Het individu zal steeds proberen de feiten in overeenstemming te brengen met zijn zelfbeeld.. De Amerikaanse romanschrijver Philip Roth staat bekend als een autobiografisch auteur, waarbij feit en fictie ingenieus door elkaar heenlopen. Om verschillende redenen had Roth (1989) de behoefte zich te verantwoorden voor zijn zelftransformaties door zich in een autobiografie een keer te beperken tot de feiten. Hij zet de lezer echter onmiddellijk op het verkeerde been door het voorwoord bij de autobiografie te laten schrijven door één van zijn romanpersonages, Nathan Zuckermann. Hij bekent ook al snel dat het schrijven van een autobiografie eigenlijk een onmogelijke opgave is. Niet uit een soort onwil om de feiten prijs te geven, maar om de feiten zelf. Er is iets merkwaardigs aan de hand met de feiten van ons levensverhaal, waardoor ze niet direct toegankelijk zijn: 'Natuurlijk komen de feiten nooit zomaar op je afgestormd, maar worden ze geïncorporeerd door een voorstellingsvermogen dat gevormd is door je eerdere ervaring. Herinneringen aan vroeger zijn geen herinneringen aan feiten, maar herinneringen aan jouw interpretatie van de feiten.' En even verder schrijft hij: 'Je doorzoekt je verleden met bepaalde vragen in gedachten - ja, je zoekt je verleden zelfs op om erachter te komen welke gebeurtenissen je ertoe hebben gebracht die specifieke vragen te stellen. Het is niet zo dat je je ideeën ondergeschikt maakt aan het gezag van de autobiografische feiten, maar dat je een reeks verhalen construeert om de feiten samen te binden met een overtuigende hypothese, waardoor de betekenis van je verleden wordt ontrafeld. Door dit boek De feiten te noemen presenteer ik zoveel dingen als waar dat ik me zowel ironischer als minder ironisch zou kunnen uitdrukken als ik het De feiten volgens mij zou noemen.' Het verhaal van de levensloop laat zich niet zo gemakkelijk vertellen. Hoewel we weten dat alles wat zich tussen geboorte en dood afspeelt er op één of andere manier mee te maken heeft, betekent het niet dat als we over een complete biografie zouden kunnen beschikken, we daarmee de essentie van de (individuele) levensloop kunnen achterhalen. Iedere professionele biograaf weet dat hij selecties zal moeten aanbrengen in zijn materiaal. Niet alle gegevens zijn interessant of relevant. En zelfs een positivistisch ingestelde biograaf, die de feiten voor zich wil laten spreken, zal niet ontkomen aan interpretatie van zijn

gegevens. Een goede biograaf is zich ook bewust van dat probleem, en zal proberen zijn criteria voor selectie en interpretatie te verantwoorden. Daarmee wordt echter de theorie in huis gehaald, en wordt het levensverhaal ook een theorie over de levensloop. (Breeuwsma; Freeman). Onze levensgeschiedenis is geen afvalbak. Om jezelf te leren kennen, is je biografie heel belangrijk: uit welk nest en milieu kom ik? Wat voor opvoeding heb ik gehad en aan wie heb ik wat te danken? Het loont ook de moeite om te bedenken wat voor soort kapitaal (literair, cultureel, wetenschappelijk of kunstzinnig) je hebt meegekregen. En weer anderen krijgen meer sociaal of levensbeschouwelijk kapitaal. Meestal is het een bepaalde mix. Bovendien heeft iedereen zijn beslissende ervaringen en mensen, die voor hem veel betekend hebben. Wanneer Marcus Aurelius in zijn autobiografie een zoektocht naar zichzelf begint, bewijst hij allereerst eer aan zijn opvoeders: ,Van wat ik gehoord heb en me herinner van mijnvader: bescheidenheid en een mannelijke vastberadenheid. Van mijn moeder: vroomheid en vrijgevigheid; niet alleen geen slechte dingen doen, maar zelfs niet op het idee komen. Een sobere levenswijze, heel anders dan de luxe waarin rijke mensen leven. Van mijn overgrootvader: dat ik niet op openbare scholen geweest ben, maar thuis goede leraren gehad heb;en het inzicht dat je het geld voor dergelijke dingengraag over moet hebben.’

Levensloop als verhaal, een narratieve benadering Mensen zijn vaak bezig met situaties en dingen die ze hebben meegemaakt. Het bepaalt ook voor een groot gedeelte onze identiteit. Wanneer we met iemand in contact komen en er ontstaat een uitwisseling, vertellen we niet alleen wat we hebben meegemaakt, maar ook wat het gebeurde in onszelf teweeggebracht en nog steeds teweegbrengt op het moment van het vertellen zelf. Sterker, we selecteren bij voorkeur dat wat rechtstreeks aansluit bij de relatie die we met onszelf onderhouden. In de psychologie van de zelfopvatting of het zelfverhaal is het gebruikelijk om onderscheid te maken tussen het "ik" en het "mij". Dit onderscheid ligt ten grondslag aan elke vorm van zelfreflectie, zelfkennis en zelfonderzoek (bijv. "Hoe zie ik mezelf?" of meer specifiek "Hoe zie ik mezelf functioneren in mijn werk?"). Sarbin

heeft het

onderscheid tussen het ik en het mij geplaatst in een narratieve context door het ik te beschrijven als een auteur en het mij als een acteur. Als auteur construeer ik een verhaal waarin ik mezelf zie functioneren als acteur. Dit komt bijvoorbeeld duidelijk naar voren in de beschrijving van dromen waarin iemand zichzelf ziet optreden in een diversiteit van situaties. In Sarbins termen kan men zeggen: de dromer construeert als auteur een verhaal waarin hij zichzelf als acteur ziet optreden. Ook in het waakleven is deze metafoor goed van toepassing. Wanneer we vertellen over onze reiservaringen, over het uitvechten van een meningsverschil of over een jammerlijke vergissing die we gemaakt hebben, beschrijven we als auteur onszelf in de betreffende situatie en geven daar ook commentaar op, zodat tijdens het proces van beschrijven extra betekenissen worden toegevoegd die ten tijde van de handeling zelf nog niet aanwezig waren (bijv. "Ik denk achteraf dat ik me belachelijk heb gedragen"). Ook voorafgaand aan een handeling kunnen we als auteur een scenario schrijven voor een toekomstige gang van zaken waarbij we onszelf als acteur aan het werk zien ("Als hij dat gaat zeggen, zal ik zeker niet met hem meegaan en zal ik hem voorstellen om. .."). De narratieve benadering heeft een zekere overeenkomst met de benadering waarin de persoon gezien wordt als wetenschapper. In beide benaderingen wordt de persoon gezien als iemand die zichzelf en de wereld probeert te ordenen door een persoonlijke visie te ontwerpen die houvast geeft bij de omgang met de werkelijkheid. Het meest essentiële verschil is dat de mens als wetenschapper vooral een voorspellende en verklarende activiteit veronderstelt, terwijl bij de narratieve benadering het accent ligt op het descriptief meedelen van de toedracht van iets aan iemand anders. In het werk van een van de belangrijkste grondleggers van de eerstgenoemde benadering, de psycholoog G. Kelly, staat centraal de opvatting dat de mens, naar

analogie van de wetenschapper, hypothesen ontwerpt over de realiteit zodat deze voorspelbaar en verklaarbaar wordt. In het typische geval hebben deze hypothesen de vorm van categorieseringen die aan de dagelijkse realiteit getoetst worden en op grond van concrete ervaringen bevestigd, verworpen of bijgesteld worden. Kelly geeft zelf het voorbeeld van iemand die zijn buurman als "agressief' waarneemt. Zolang de buurman onvriendelijk blijft kijken en snel geïrriteerd is, blijft de categorie "agressief' van kracht en zal de betreffende persoon voorspellen dat wanneer hij zijn buurman zal vragen om de radio wat zachter te zetten, deze op agressieve wijze zal reageren. Wanneer de buurman tegen de verwachtingen in vriendelijk reageert en dit meerdere malen plaatsvindt, is de persoon min of meer gedwongen zijn hypothese ten aanzien van zijn buurman te herzien en de man in een andere categorie te plaatsen (bijv. "Iemand met wie wel valt te praten"). De narratieve benadering gaat niet uit van hypothese-toetsing en categorisering, maar van een betekenisvolle samenhang van gebeurtenissen die beschrijvenderwijs geordend worden in tijd en ruimte. In het gegeven voorbeeld zal de persoon opmerken: "Ik had vroeger nooit contact met mijn buurman; wij meden elkaar", om vervolgens te constateren: " Toen er een keer een probleem was, ben ik naar hem toegegaan

Ik kan mijn identiteit alleen definiëren tegen de achtergrond van mensen en dingen die er toe doen. Maar het uitschakelen van geschiedenis, natuur, samenleving, de eisen van solidariteit, alles behalve wat ik in mijzelf vind, houdt in dat ik alle factoren die er toe doen, uitschakel. Charles Taylor

om erover te praten en we hebben toen een oplossing gevonden". In deze wijze van benaderen van de werkelijkheid zien we een persoon die een reeks van gebeurtenissen ordent in hun verloop in tijd en ruimte en dit zo doet dat een betekenisvolle samenhang tussen die gebeurtenissen zichtbaar wordt. Kortom: terwijl de persoon als wetenschapper vooral een accent legt op de persoon als iemand die de werkelijkheid door middel van hypothese-toetsing probeert te verklaren, fungeert de persoon als verhalenverteller meer als historicus van zichzelf of als autobiograaf.

Ons levensverhaal in relatie met de collectieve verhalen Een van de voordelen van de narratieve benadering boven andere psychologische benaderingen is de relatie met collectieve verhalen. In een collectief verhaal worden gebeurtenissen geordend op grond van betekenissen die gedeeld worden door een groep of een gemeenschap. Waarden en opvattingen worden via collectieve verhalen van generatie op generatie doorgegeven. Zo bevatten sprookjes vaak een moraal die door een pakkende beschrijving van gebeurtenissen de ontvankelijke kinderlijke geest bereiken. Het sprookje van Roodkapje verwijst naar de thematiek van goed en kwaad, hetgeen beeldend tot uitdrukking wordt gebracht in de straf die de wolf ten deel valt als hij zich vergrepen heeft aan Roodkapje. Voor velen heeft het woord "stiefmoeder" een negatieve klank, niet in het minst door de wijze waarop over deze rol in sprookjes (bijv. Sneeuwwitje) wordt gesproken. Van jongs af aan worden we beïnvloed door verhalen die een boodschap bevatten over het gevaar van zelfverheffing. Denk hier bijvoorbeeld aan de mythe van de gevallen engelen of aan het verbod te eten van de boom van kennis van goed en kwaad. En achter sommige woorden, zoals "sisyphusarbeid" of "tantaluskwelling" gaan verhalen schuil over mensen die vanwege een vergrijp of misdaad gestraft zijn. Het is zeker niet zo dat de individuele verhalen die we over onszelf en de wereld vertellen eenzijdig onder invloed staan van voorgegeven verhalen van collectieve aard. Ook is er sprake van een omgekeerde invloed, namelijk van individuele verhalen op collectieve. Zo zijn de sprookjes van Andersen ontsproten

aan het brein van het individu Andersen en pas tot collectieve verhalen geworden nadat ze werden doorverteld en op schrift gesteld. Collectieve verhalen kunnen in de loop van de tijd samengebald worden tot korte uitspraken die een bepaalde opvatting vertegenwoordigen en die zelfs onze affectieve reacties op gebeurtenissen beïnvloeden. Zo spreken wij op een bepaalde manier over oudere mensen, over vrouwen, over minderheidsgroepen, over homofielen, over kinderen van gescheiden ouders of ongehuwde moeders. Het geval kan zich voordoen dat collectieve waarden persoonlijke waarden onderdrukken en er geen ruimte aan geven. De meest extreme vorm waarin dit verschijnsel zich voordoet is de zogenaamde "total institution", een organisatievorm waarin men de individuele bewegingsruimte volledig probeert op te heffen. Dat wat mensen mogen doen en denken wordt eenzijdig van bovenaf gedicteerd (bijv. in sommige ouderwetse kostscholen, militaire organisaties). Wanneer collectieve waarden geldig worden verklaard zonder dat de individuen op wie de uitspraak betrekking heeft zich erin kunnen vinden, wordt het principe van dialoog verarmd tot een monoloog. Er is dan geen mogelijkheid meer tot een uitwisseling van perspectieven. De mogelijkheid om een collectief standpunt te voeden met nieuwe impulsen, naar voren gebracht door creatieve individuen, wordt ondermijnd en daarmee raakt de cyclische beweging van collectivum naar individu en van individu naar collectivum gestremd.

De menselijke ontwikkeling: een verhaal apart Een van de belangrijkste kenmerken van het verhaal is, dat het bestaat bij de gratie van de delen, die een zekere samenhang met elkaar vertonen. De delen in het verhaal vormen de betekenis van het verhaal en krijgen op hun beurt betekenis doordat ze in relatie staan met het gehele verhaal. Het gaat hier om zinsamenhang. De opbouw van het geheel van het verhaal maakt het mogelijk, dat de onderdelen tot een zinvol geheel worden samengevoegd . In het narratieve model wordt de menselijke ontwikkeling vergeleken met het tot stand komen van een verhaal: datgene wat de mens doet, denkt, voelt, meemaakt enz. krijgt een betekenis binnen de grote samenhang van zijn levensverhaal, zijn identiteit. Het narratieve ontwikkelingsmodel is

daarom bijzonder geschikt om de diepere

achtergronden , het persoonlijk wereldbeeld te beschrijven. Door zijn leven op te vatten als een levensverhaal wordt duidelijk, dat de persoon zijn leven ziet als een groot geheel met een bepaald doel. Daardoor ontstaat er eenheid en structuur in zijn leven. Dit doel krijgt langzaam vorm in de loop van zijn leven. Zijn levensverhaal staat niet los van anderen, noch is het iets van louter en alleen de eigen persoon. De mens is met zijn levensverhaal verbonden in een netwerk van talloze biografieën (actueel en historisch), van mensen die hun eigen levensverhaal communiceren . Op boeiende wijze wordt dit geïllustreerd door Harry Mulisch in : “de ontdekking van de hemel”. Het verhaal is opgebouwd uit delen die, net als die van een organisme, niet los van elkaar staan. De gebeurtenissen die in afzonderlijke passages beschreven worden, verwijzen naar elkaar en kunnen slechts begrepen worden in het licht van het verhaal als geheel. Het gaat hier niet om een functionele samenhang, maar om een zinsamenhang. De onderdelen van een verhaal dragen bij aan de betekenis van het verhaal, en ontlenen op hun beurt hun betekenis aan het geheel waarin ze staan. De structuur van een verhaal, de wijze waarop de elementen met elkaar verbonden zijn en naar elkaar verwijzen, staat niet in het teken van overleven, van aanpassing aan en omvorming van de omgeving, zoals bij een organisme. De opbouw van een verhaal is erop gericht de onderdelen tot een afgerond, zinvol geheel samen te smeden. Men is niet geïnteresseerd in de oorzaak of de functie van het gedrag, maar in de zin of de pointe ervan. Het gaat niet om de vraag: wat brengt hem ertoe, of: wat heeft hij eraan, maar ook en vooral: wat wil hij ermee zeggen? Men gaat ervan uit dat de ander zijn gedrag op de een of andere manier kan verantwoor-

den, dat hij kan duidelijk maken waarom hij het belangrijk vindt. Een narratieve benadering van het ontstaan van een bepaalde morele overtuiging legt het accent op de betekenis ervan in het leven van het individu. Hierbij kan niet geabstraheerd worden van de redenen die het individu zelf voor zijn overtuigingen aanvoert, aangezien de wijze waarop het individu zijn denkbeelden en handelingen rechtvaardigt, tot uitdrukking brengt waarom het bepaalde zaken belangrijk vindt. Het verhaal dat iemand over zichzelf vertelt, en de redenen die hij daarbij voor zijn handelingen geeft, leveren een belangrijke bijdrage aan de betekenis van de handelingen in het geheel van het leven. Narratieve ontwikkelingsmodel In het narratieve ontwikkelingsmodel probeert men betekenis van het verhaal te verhelderen. Dit noemen we interpretatie of hermeneutisch verstaan. In een hermeneutische benadering wordt een verschijnsel, situatie of gedrag verklaard door te verwijzen naar de betekenis die het heeft de context waarin het staat. Een dergelijke verklaring is anders van aard dan een deductief-nomologische of een functionele verklaring. De context als verklarende instantie, is geen duidelijk te omschrijven factor, terwijl een oorzaak of een doel dat wel is. De context is niet op te splitsen in een reeks kleine stukjes, ze vormt een achtergrond, die in de interpretatie verondersteld is. Zij kan nooit geheel expliciet gemaakt worden. Het te verklaren verschijnsel, gedrag of situatie en de verklarende context zijn nauw aan elkaar verbonden. De interpretatie van het verschijnsel in het licht van de context kan ook de context verduidelijken. De interpretatie van een voorval binnen een groter geheel wijst uitdrukkelijk naar een hermeneutische cirkel, waarbij deel en geheel elkaar wederzijds verhelderen. De hermeneutische cirkel beperkt zich niet tot een verhaal afzonderlijk. De betekenis van éen voorval wordt niet alleen bepaald door andere gebeurtenissen in het verhaal, maar ook door andere verhalen. Een verhaal staat nooit op zichzelf. Het is onderdeel van een traditie. De betekenis van een thema in een verhaal, bijvoorbeeld de betekenis van het verschijnsel moraliteit in iemands leven, wordt voor een groot deel bepaald door de wijze waarop dit thema uitgewerkt is in andere verhalen, die samen de cultuur vormen waarin het individu leeft. Het levensverhaal van het individu is verweven met het levensverhaal van anderen. De plaats van een onderdeel van een verhaal wordt pas duidelijk, wanneer we zien hoe het verbonden is met en inspeelt op verwante voorvallen in andere verhalen. Een bepaalde uitspraak over goed en kwaad ontleent haar betekenis niet alleen aan andere uitspraken en handelingen van de persoon, maar ook aan de culturele achtergrond waarbinnen de persoon leeft.

De interpretatie van het levensverhaal Er zijn geen vaste richtlijnen voor het interpreteren van verhalen. Het vereist een eigen inbreng van de interpretator. Wanneer een verhaal in verband gebracht wordt met eigen ervaringen, wordt de betekenis van het verhaal pas duidelijk. Om een verhaal te begrijpen, dient men te beschikken over mensenkennis en levenservaring. Men moet bekend zijn met algemeen menselijke problemen, om te kunnen zien welke rol ze spelen in het verhaal in kwestie. Het gaat hierbij niet noodzakelijkerwijs om kennis, maar om een vaardigheid. Omdat er geen vaste richtlijnen zijn, zou je kun zeggen dat de interpretatie erg subjectief is. Een interpretatie verheldert de betekenis van een verschijnsel door het te relateren aan kwesties die niet slechts voor de individuele interpretator van belang zijn, maar die te maken hebben met het menselijk leven. Een interpretatie veronderstelt een zekere bekendheid of vertrouwdheid met datgene wat geïnterpreteerd wordt. Wanneer men situaties of gedrag wil interpreteren, dient men in meerder of mindere mate dezelfde ervaringen te hebben. Interpretatie vereist niet alleen vertrouwdheid, maar ook een zekere afstand. Doordat de interpretator op een andere manier aankijkt tegen een verhaal dan degene die het verhaal vertelt, en er minder in opgaat, kan hij bepaalde zaken zien die voor de verteller verborgen blijven. Het element van distantie, dat karakteristiek is voor elke hermeneutische activiteit, is in bijzondere mate aanwezig in vormen van dieptehermeneutiek, die in de psychoanalyse , de structurele linguïstiek en de cognitieve ontwikkelingspsychologie voorkomen. De onvoorspelbaarheid van het verhaal In de hermeneutiek kan men de gebeurtenissen niet voorspellen. Gebeurtenissen die later plaatsvinden worden bepaald door vroegere gebeurtenissen en bepalen op hun beurt ook weer die vroegere gebeurtenissen. Op een verhaal is niet te anticiperen.

Aan het geheel van een verhaal kan een onverwachte draai gegeven worden, die het voorafgaande in een nieuw licht plaatst. Bekend is het geval van iemand die op zijn sterfbed bepaalde opvattingen herroept, bijvoorbeeld zijn atheïsme afzweert. Een dergelijk voorval relativeert zijn vroegere stellingname, zonder deze overigens geheel ongedaan te maken. De onvoorspelbaarheid van het verhaal is niet te wijten aan het toeval. Een nieuwe wending is allesbehalve een willekeurige voortzetting van het verhaal. Onverwachte voorvallen zijn niet, zoals bij organische ontwikkelingen, bedreigend of funest. Ze vormen integendeel het punt (scharnierpunt) waarop de ontwikkeling zich bij uitstek voltrekt. Hoe het verhaal afloopt, is onvoorspelbaar, niet omdat het toevallig is, maar omdat het een resultaat is van een voortdurend proces van betekenisvorming en betekenisbepaling, waarin de zin van het geheel uitkristalliseert.

Het belang van het subject Het subject speelt in het narratieve model een prominente rol. Wanneer we een handeling proberen te begrijpen als onderdeel van het levensverhaal van het individu, dan gaan we ervan uit dat het individu in zijn handeling een bepaalde zin tot uitdrukking brengt. Tevens gaan we ervan uit dat het individu zich achter zijn daden stelt, en zich er - tot op zekere hoogte - voor kan verantwoorden. We veronderstellen dat een handeling verklaard kan worden, niet door een oorzaak die achter de rug van het individu om werkt of door een functioneel verband dat bepaald wordt door de behoeften van het individu, maar door een reden, die de zin van de activiteit, de betekenis ervan in het leven van het individu, verheldert. Daarmee komt de subjectiviteit, als de specifieke manier waarop het individu zin brengt in zijn leven, op de voorgrond te staan. Gezien het feit dat het levensverhaal van een individu verbonden is met de verhalen van anderen, en uiteindelijk is opgenomen in een gedeelde culturele traditie, is de ontwikkeling van subjectiviteit niet los te zien van de ontwikkeling van intersubjectieve relaties. Een bepaald onderdeel in een levensverhaal, bij voorbeeld een morele gezindheid, krijgt betekenis doordat het aansluit bij overeenkomstige onderdelen in andere verhalen. Wanneer iemand zich in een omgeving bevindt waarin morele overwegingen een rol spelen, waarin impliciete morele gevoelens herkend worden en, door confrontatie met andere morele opvattingen, expliciet gemaakt worden, kunnen

bijvoorbeeld eerlijk-

heid en rechtvaardigheid verder ontwikkeld worden, en een nieuwe, rijkere inhoud krijgen. Doordat de mens zijn morele opvattingen ontwikkelt, kan dit tot gevolg hebben, dat hij nieuwe relaties met anderen krijgt. Deze relaties kunnen leiden tot het ontstaan van nieuwe vormen van intersubjectiviteit. Het verhaal om met Kundera te spreken, 'landschappen te betreden die ontoegankelijk zijn voor het rationele denken': hartstocht, verlangen, wanhoop, onmacht, angst, woede, liefde en seksualiteit. In de hulpverlening maakt men gebruik van het 'narratieve weten' van de cliënt : hij begint te vertellen om het onbekende een plaats te geven en met vreemde vertrouwd te raken, en maakt op die manier existentiële en psychologische

vraagstukken

zowel

voor de cliënt als voor zichzelf beter hanteerbaar. Immers, de mens is niet alleen homo sapiens maar ook homo

levensverhaal als een ontoegankelijk landschap voor het denken

fabulans, verteller van verhalen. De auteurs beschrijven de wer-kelijkheid als een vertelde werkelijkheid. Vele literatuurlexica definiëren de autobiografie nog altijd als een bewuste, zinvol gestructureerde terugblik op het eigen leven. De autobiografie zou gekenmerkt worden door een perspectief dat een bepaalde

eenheid of harmonie suggereert en het leven als geheel overziet, interpreteert en presenteert. Maar veel van deze kenmerken zijn langzamerhand minder vanzelfsprekend geworden. De postmoderne autobiograaf levert zelden een tekst af die coherent en hiërarchisch georganiseerd is. Toch blijken de verwachtingen die aan de traditionele autobiografie verbonden zijn in de huidige autobiografie nog altijd een belangrijke rol te spelen. Daarnaast lijken oudere concepten uit de theorie van het genre de verwachting van de lezer in hoge mate te bepalen. Dit leidt vaak tot merkwaardige vormen van receptie, waarin lezers postmoderne varianten van het genre afwijzen. Biografische herinneringen. Wanneer mensen aan de laatste decennia van hun leven beginnen, vallen zij vaker en diepgaander op autobiografische herinneringen terug dan ze voorheen deden. Maar de meeste westerse samenlevingen doen dergelijke reminiscenties af

met smalende opmerkingen over 'in het verleden leven' en als een

ouderdomskwaal. Hulpverleners die met ouderen werken, werd sinds jaar en dag geleerd dit soort terugblikken te ontmoedigen. 'Men zei zelfs dat "het ophalen van dingen uit het verleden" bij onze bewoners depressies kon veroorzaken of verergeren,' herinnert Rosé Dobrof zich, die maatschappelijk werkster was en in de jaren zestig met opgenomen ouderen werkte, 'en, moge God ons vergeven, we moesten de ouderen afleiden van hun herinneringen met activiteiten als bingo en handenarbeid.'

En dan nog Seneca in een van zijn Brieven aan Lucilius

“Je moet leren zolang je onwetend bent en, als je het spreekwoord wilt geloven, zolang je leeft. En deze spreuk is in geen enkele situatie meer toepasselijk dan in deze : Zolang je leeft moet je leren hoe te leven. Overigens leer ik daar ook anderen iets mee. Vraag je wat ik hen leer? Dat ook een oude man iets moet leren”

in de jaren zestig van de vorige eeuw kwamen gerontologen tot de bevinding dat het voor ouderen waardevol kon zijn om terug te kijken. De onderzoekers zagen dit een bezinning op het leven, een herinneringsproces, dat ouderen verzoent met hun leven Het kan ook om zichzelf beter te begrijpen en te integreren, en misschien om zich beter voor te bereiden op de dood. Onderzoeksresultaten gaven aan dat ouderen die de neiging hebben herinneringen op te halen minder kans hebben depressief te worden en meer kans hebben geestelijk gezond te blijven dan ouderen die dat niet doen. Maar niet alle onderzoeksresultaten zijn zo positief. Gegevens uit onderzoek laten zien dat het belang van reminiscenties afhangt van het soort herinneringen waarin de oudere zich verdiept. Zo zijn herinneringen die ofwel het verleden ophemelen ofwel aanhoudende schuldgevoelens over vroegere gebeurtenissen oproepen niet bepaald bevorderlijk voor een gelukkige oude dag. Doordat men enthousiast werd voor de waarde van het terugblikken op het leven , mede op grond van onderzoeksresultaten ontstonden nieuwe 'reminiscentietherapieën', die proberen het psychologisch functioneren van ouderen te verbeteren door hen aan te moedigen over hun leven na te denken. Betrekkelijk weinig vergelijkende onderzoeken hebben de effectiviteit van dergelijke therapieën kunnen aantonen. Dat het ophalen van herinneringen een soort mnemonisch wondermiddel voor ouderen zou zijn, is nog maar net de vraag. Een belangrijk winstpunt is, dat men inzag, dat ouderen niet langer worden aangespoord om hun verleden uit de weg te gaan of te veronachtzamen.

Welke aspecten van hun persoonlijke verleden herinneren ouderen zich als ze op hun leven terugblikken? Uit onderzoek komt naar voren, dat ouderen zich steeds minder persoonlijke ervaringen herinneren, naarmate de herinnerde periode verder weg ligt, met een belangrijke uitzondering: de graduele afname van herinneringen met de tijd vertoont een tijdelijke piek rond de late adolescentie en de vroege volwassenheid. Ouderen herinneren zich meer ervaringen uit deze jaren dan uit de jaren vlak erna, maar vervolgens herneemt de curve zijn graduele daling tot in de kinderjaren. De kans is groter, dat ervaringen uit de late adolescentie en de vroege volwassenheid herinnerd worden. Dit vormt een uitzondering op de regel dat herinneringen steeds ontoegankelijker worden naarmate er meer tijd overheen gaat. Onderzoekers noemen dit de reminiscentiepiek Als zowel ouderen als jonge volwassenen gevraagd werd verhalen te vertellen over een willekeurige periode van hun leven, waren de verhalen van de ouderen kwalitatief beter: ze waren boeiender en dramatischer dan de verhalen van de jongeren. In een vergelijkbaar onderzoek hadden de verhalen van de oude-

ren een ingewikkelder constructie dan de verhalen van de jongeren. Als ouderen en jongere volwassenen een onbekend verhaal moesten navertellen, dat ze zojuist voor het eerst hadden gehoord, herinnerden de ouderen zich minder van het verhaal, vertelden ze het minder samenhangend en maakten ze bij het na40

vertellen meer fouten dan de jongere volwassenen . Oude verhalenvertellers: de brug tussen de generaties Dat ouderen zo goed verhalen kunnen vertellen heeft belangrijke maatschappelijke en culturele implicaties. In veel samenlevingen is het de belangrijkste functie van ouderen om betekenisvolle persoonlijke en culturele kennis aan de jongeren over te dragen — om verhalen te vertellen over hun eigen ervaringen en de tradities en invloedrijke gebeurtenissen van de samenleving. In de westerse samenlevingen, waarin negatieve stereotypen over het ouder worden dominant zijn, wordt deze functie van ouderen als verhalenvertellers niet op waarde geschat en komt daardoor niet tot zijn recht. Deze functie is vaak veel duidelijker in tal van stamculturen met rijke orale tradities, waarin de verhalen en de kennis van de ouderen gezien worden als uitingen van wijsheid die een bijzonder respect afdwingen. De geschiedenis van de indianen laat een scherpe tegenstelling tussen deze twee invalshoeken zien. In de indianenstammen werden ouderen traditioneel met eerbied benaderd, want zij waren de bronnen van culturele herinneringen die belangrijke richtlijnen boden voor talloze aspecten van het leven in de stam. Deze overgeleverde herinneringen nemen vaak de vorm aan van scheppingsverhalen die door de stamoudsten van generatie op generatie worden doorgegeven en belangrijke lessen bevatten over de oorsprong van de stam, over de manier waarop men anderen dient te bejegenen, op wild te jagen, voedsel te bereiden, dieren te behandelen, met de omgeving om te gaan enzovoort. Mensen die de lessen van de herinnering ter harte nemen, genieten voorspoed en leiden een gelukkig leven, maar degenen die zo aanmatigend zijn de verhalen van hun oudsten te negeren, zijn uiteindelijk gedoemd om in de fouten van het verleden te vervallen. De verbreiding van de westerse cultuur en godsdienst, die zo'n groot deel van het leven van de indianen verwoestte, vernietigde het respect voor en de rol van de traditionele vormen van herinneringen waarvan de verhalen van de oudsten de kern vormden. 'Met deze vervanging van oude religieuze waarden van de stam,' merkt een vooraanstaande indiaanse wetenschapper op, 'verloren de indianen de basis van hun oude levenswijzen en, net zo belangrijk, hun oude wijzen van herinneren… Protestantse en mormoonse missionarissen lijken nog steeds uit alle macht de oorspronkelijke religies van de stammen uit te willen roeien door de sinds lang vereerde wijsheid van medicijnmannen en stamoudsten te ondergraven. '' De behoefte om herinneringen te bewaren voor toekomstige

Hij zou een autobiografie willen maken, doch kan geen onderwerp vinden. - Brusselmans, Herman

generaties is bij oudere overlevenden van de holocaust weliswaar bijzonder nadrukkelijk aanwezig, maar is in wezen een menselijke drijfveer. We hebben dat bij Proust gezien: zijn niet-aflatende obsessie met het verleden ontstond deels

uit een diep verlangen om zijn herinneringen aan Combray te delen met een groter netwerk van herinneraars, die deze herinneringen in de toekomst levend konden houden. Moderne samenlevingen hebben sinds de ontwikkeling van de oudste schrijfsystemen, en sinds de uitvinding van de boekdrukkunst en internet steeds meer gebruikgemaakt van gedrukte en elektronische media om hun herinneringen vast te leggen. Het is niet toevallig dat de mnemotechnieken , die ooit onmisbaar waren, vrijwel geheel verdwenen toen iedereen over gedrukte opslagmogelijkheden kon beschikken. De belangrijkste herinneringen van de samenleving zijn opgeslagen in boeken en documenten. De elektronische archieven van de massamedia hebben de individuele herinneraars en verhalenvertellers voor een zeer groot deel vervangen. Nu zulke immense hoeveelheden informatie elektronisch zijn gecodeerd en direct beschikbaar zijn, is de rol van ouderen die herinneringen bewaren, verhalen kunnen vertellen en kennis kunnen overdragen, voor een groot deel uitgehold. Ook al kunnen we alles in woord en beeld op internet vinden, een persoonlijk doorleefd en verteld verhaal heeft altijd iets bijzonders, omdat de verteller en toehoorder elkaar in de ogen kijken. De toehoorder kan 40

Blz. 93

inschatten met hoeveel passie iemand

aan hem persoonlijk het verhaal vertelt. In een onmiddellijke

communicatie wordt de ervaring, de gebeurtenis door de verteller opnieuw beleefd en hij maakt daar zijn toehoorder deelgenoot van. De autobiografische verhalen van ouderen kunnen misschien door middel van elektronische registratie het soort onsterfelijkheid krijgen dat voorheen aan de traditionele overdracht was voorbehouden. Bij een andere vorm van externe opslag van herinneringen zijn ouderen betrokken: familiefoto's. Foto's dienen voor vrijwel iedereen als cues voor autobiografische herinneringen. De meeste ouderen koesteren hun foto's vooral omdat ze als prikkel voor hun herinneringen dienen: foto's stellen ouderen in staat om in contact te komen met delen van hun verleden, en die zelfs opnieuw te beleven. Foto's van gebeurtenissen en mensen uit het verleden maken het voor ouderen gemakkelijker om hun traditionele rol als verhalenvertellers te vervullen. Deze materiële sporen van het verleden kunnen vervagen, uiteenvallen en zelfs op den duur veranderen, maar ze hebben niettemin een indringende emotionele uitstraling. Net zoals de voorwerpen waarin we het verleden proberen te bewaren, biedt de broze kracht van het geheugen ons een algemeen idee van wie we waren en waar we zijn geweest, ook al worden veel van de specifieke gebeurtenissen waardoor we mede zijn gevormd, erdoor verborgen. We kunnen diep geroerd worden door ervaringen die we ons onjuist herinneren, of door ingebeelde herinneringen aan gebeurtenissen die we slechts vreesden of ons voorstelden. Onze gedachten en handelingen worden soms beïnvloed door gebeurtenissen die we ons helemaal niet herinneren. En veel specifieke episoden uit ons leven zijn voor altijd uit ons geheugen verdwenen. Maar al met al lukt het onze geheugensystemen opmerkelijk goed om ons verleden in grote lijnen te bewaren en veel van de belangrijke dingen die ons zijn overkomen juist vast te leggen. Het geheugen is een belangrijk onderdeel van de poging van de hersenen om ervaringen betekenis te geven en er samenhangende verhalen over te vertellen. Deze verhalen vormen een zeer belangrijk aspect van ons verleden en bepalen zeer indringend onze visie op wie we zijn en wat we doen. Toch zijn onze verhalen opgebouwd uit talloze verschillende ingrediënten: fragmenten van wat er werkelijk is gebeurd, gedachten over wat er had kunnen gebeuren, en overtuigingen die ons leiden als we proberen terug te kijken. Onze herinneringen zijn de broze, maar krachtige producten van wat we over het verleden weten, over het heden geloven en over de toekomst fantaseren.

Mensen leven vele jaren onbewust, zonder dat ze weten waarom ze leven, zonder te weten wanneer hun leven een verhaal wordt. Vaak beleven ze de werkelijkheid fragmentarisch, in stukjes, zonder structuur of verband, of zonder zin. Als we de anderen mogen geloven heeft Ultimo wel structuur in zijn leven ontdekt. Het wordt bepaald door een grote droom, een ideaal. En voor hem is dat de enige manier om aan de zinloosheid van het bestaan te ontsnappen: geloven dat je leven een verhaal heeft, dat je leven een plot heeft en dat de verschillende gebeurtenissen met elkaar te maken hebben. Dan pas ben je in staat iets groots te verrichten, voor mijn part een circuit. Ultimo bezat een aangeboren gevoeligheid om vormen waar te nemen en een onbestemd instinct om de werkelijkheid te ontrafelen in een zinvolle structuur (96). Als je jong bent, maak je een heleboel dingen niet af. Maar als je ouder wordt, krijg je meer tijd en voel je de behoefte om terug te keren naar de belangrijke dingen die er in je leven gebeurd zijn, naar de bottlenecks van je leven (181) boekbespreking ‘ Dit Verhaal’ van Alessandro Baricco

Related Documents


More Documents from ""

Komt Wijsheid Met De Jaren?
November 2019 8
Alsnog Afblazen
October 2019 7