On bullshit
Harry Frankfurt
Thierry Debels 5/4/05
Verschenen in De Standaard
Is er meer geëmmer en geouwehoer dan vroeger? Volgens Harry Frankfurt, professor emeritus van de prestigieuze Princeton universiteit wel. Althans, als je het in absolute termen bekijkt. Er is gewoon meer communicatie dan ooit tevoren. Het logische gevolg is dat er ook meer gelul en gezeik is. Frankfurt vraagt zich evenwel af of dit relatief gezien ook het geval is. ‘Het is onmogelijk dit pertinent zeker vast te stellen.’ Hier spreekt natuurlijk de voorzichtige wetenschapper. Frankfurt doceerde namelijk jarenlang moraalfilosofie en schreef enkele geleerde boeken over het thema. Het getuigt van lef en doorzicht om nu ook een boekje – nauwelijks 67 pagina’s in het formaat van 16.5 cm op10.5 cm – over bullshit te schrijven. Als mens weet Frankfurt het natuurlijk wel: uiteraard is er meer gezeik en gelul. De auteur verwijst bijvoorbeeld naar twee sectoren waar geëmmer als het ware tot een kunstvorm verheven is: de reclame en public relations enerzijds en de politiek anderzijds. ‘Ze zijn zo doordrenkt van gezeik dat ze perfect kunnen dienen als klassieke paradigma’s van het concept’.
Waarom storen we ons eigenlijk zo aan dit geëmmer? Frankfurt suggereert een antwoord: een bullshitter is niet geïnteresseerd in de waarheid. ‘Hierdoor is gezeik een grotere vijand van de waarheid dan een leugen’. Toch staat geëmmer hoger in aanzien dan vlakaf liegen. Frankfurt citeert Eric Ambler. ‘Hoewel ik maar zeven jaar oud was toen mijn vader stierf, herinner ik me nog erg goed wat hij me toen vertelde. Een van de dingen die hij me leerde was nooit een leugen te vertellen wanneer je je met gezeik uit een benarde situatie kan redden.’ Hoewel er geen wetenschappelijk bewijs is dat er relatief gesproken meer bullshit is dan vroeger, geeft Frankfurt toch een indicatie dat dit wel degelijk zo is. ‘Vroeger had je stielmannen die er de kantjes niet afliepen. Ze werkten zorgvuldig en draagden zorg voor elk aspect van hun werk. Elk onderdeel van het product werd beschouwd en elk onderdeel werd ontworpen en gemaakt zoals het hoorde te zijn.’ Nu is het volgens Frankfurt bijna een noodzaak om bochten af te snijden en binnendoor te gaan. Werknemers krijgen de tijd niet om hun vak te leren. Via jobrotatie worden ze via de marketing van de boekhouding naar de productie gemuteerd. De enige manier om te overleven in een onderneming is volgens de auteur dan ook door je te bedienen van geouwehoer en geëmmer. Ambitieuze werknemers bullshitten hun weg wel naar de top. ‘Gezeik is onvermijdelijk wanneer de omstandigheden iemand dwingen te spreken over iets waarover hij niets weet.’
Frankfurt sneert ook naar de moderne burger die over alles en nog wat zijn zegje wil doen. ‘De productie van geëmmer wordt gestimuleerd wanneer de verplichtingen of opportuniteiten van een persoon om over een bepaald onderwerp te spreken zijn kennis van de feiten die relevant zijn voor het onderwerp overstijgen’. Deze discrepantie is uiteraard typisch in het dagelijkse leven waarbij Jan en alleman wel een mening heeft over elk heet hangijzer. Frankfurt meent ook dat er een verband is tussen geëmmer en gebluf. ‘Gezeik staat dichter bij bluffen dan liegen.’ Feit is dat mensen toleranter zijn voor gezeik dan voor een regelrechte leugen. ‘Misschien omdat we gezeik minder als een persoonlijke aanval zien.We proberen ons te distantiëren van geëmmer; we lopen er van weg meer met een geïrrriteerd en ongeduldig gevoel dan met woede en zelfs geweldadigheid zoals bij een leugen’. Is er ook een strategie die we kunnen volgen als we weer eens geconfronteerd worden met de zoveelste aanval van geouwehoer? Frankfurt raadt aan om de feiten te vragen. In Pound’s Canto LXXIV vraagt een persoon wat ‘de boeken van de bijbel zijn’. ‘Noem ze dan’, stelt hij, ‘hou op met het geouwehoer’. De tegenpartij beweerde blijkbaar kennis te hebben over dit onderwerp en de spreker vermoedt dat het enkel holle woorden zijn. De sprong is misschien wat groot, maar dit opvragen van harde feiten is volgens Frankfurt eveneens de beste strategie bij oplichters. Ook zij hebben zich de kunst van het geëmmer meester gemaakt. Meer zelfs, het is hun
wapen bij uitstek. Hun vertelsels zijn steevast een combinatie van waarheid en leugen. En uiteindelijk is dat niet eens relevant, zoals eerder gesteld. Doorpikken, dat geouwehoer, met een aantal gerichte vragen.
Harry G. Frankfurt, On bullshit, 2005, Princeton University Press, 0-691-12294-6.