Habiter Habiter
Wonen
Elle habite un appartement près de Bruxelles
Ze woont in een appartement dichtbij Brussel
Louer
(ver)huren
Ils louent cet appartement
Ze huren dat appartement
Il loue sa résidence secondaire à des touristes
Hij verhuurt zijn buitenverblijf aan toeristen
Acheter
Kopen
Ils ont acheté un terrain près du centre
Ze hebben een stuk grond gekocht dichtbij het centrum
Vendre
Verkopen
Elle a vendu son appartement
Ze heeft haar appartement verkocht
Il n’y a plus rien à Louer pour cette période
Er is niets meer te huur in die periode
Il y a un appartement à vendre au deuxième étage
Er is een appartement te koop op de tweede verdieping
Construire
Bouwen
Ils ont construit une maison à la campagne
Ze hebben een huis gebouwd op het platteland
Démolir
Afbreken, slopen
On a démoli ce bâtiment
Ze hebben dat gebouw afgebroken
Déménager (avec avoir)
Verhuizen
Il y a deux ans, ils ont déménagé
Twee jaar geleden zijn ze verhuisd
Emménager
Een nieuwe woning betrekken, intrekken
Habiter Ils ont emménagé la semaine passée
Ze zijn vorige week ingetrokken
Aménager
Inrichten
Ils ont aménagé la maison eux-mêmes
Ze hebben het huis zelf ingericht
Réaménager
Opnieuw inrichten, herinrichten
Il faudrait réaménager le magasin
Ze zouden de winkel opnieuw moeten inrichten
Restaurer
Restaureren
On va restaurer la façade
Ze gaan de gevel restaureren
Rénover
Renoveren, vernieuwen
Cet immeuble a été entièrement rénové
Dat flatgebouw is volledig vernieuwd
Un habitant
Een inwoner
Un(e) propriétaire
Een eigenaar
Un(e) locataire
Een huurder
Le loyer
De huur
Un voisin
De buur
Un voisin de palier
Een buurman van dezelfde verdieping
Le voisin d’à côté
De buurman van hiernaast
Le voisin d’en face
De overbuur
Le voisin d’en bas
De benedenbuur
Habiter Le voisin d’en haut
De bovenbuur
Un logement
Een woning, een woonst
Une maison
Een huis
Un bungalow
Een bungalow
Une villa
Een villa
Un immeuble
Een flatgebouw
Un appartement
Een appartement
Ils louent un appartement de standing
Ze huren een luxeappartement
Un studio
Een studio
Une ferme
Een boerderij
Une résidence secondaire
Een buitenverblijf
Un HLM
Une habitation à loyer modéré – building met sociale woningen
Neuf, neuve
Nieuw
Il s’est acheté une maison neuve
Hij heeft zich een nieuw huis gekocht
Spacieux, spacieuse
Ruim
La salle de séjour est très spacieuse
De woonkamer is heel ruim
Luxueux, luxueuse
Luxueus
La cuisine est très luxueuse
De keuken is heel luxueus
Habiter
Il a loué un appartement confortable
Hij heeft een comfortabel appartement gehuurd
Toutes les pièces sont en bon état
Alle kamers zijn in goede staat
L’aménagement est très moderne
De inrichting is zeer modern
C’est un appartement très agréable
Het is een heel gezellig appartement
Ils ont acheté une ferme délabrée
Ze hebben een bouwvallige boerderij gekocht
Le toit est en mauvais état
Het dak is in slechte staat
On dirait que c’est un taudis
Je zou zeggen dat het een krot is
Tout y est aussi très sale
Alles is ook heel vuil
Les pièces sont très étroites
De kamers zijn heel klein, smal
Un étage
Een verdieping
Où sont les toilettes ?
Waar zijn de toiletten ?
Au premier étage
Op de eerste verdieping
Le rez-de-chaussée
Het gelijkvloers
Au rez-de-chaussée, il y a quatre pièces
Op het gelijkvloers zijn er vier kamers
Un sous-sol
Een kelderverdieping
Les parkings sont au sous-sol
De parkings bevinden zich in de kelderverdieping
L’entrée
De inkom(hall)
Habiter Le hall
De hal
Un escalier
Een trap
Un corridor
Een gang
Un couloir
Een gang
Un ascenseur
Een lift
Un palier
Een overloop
Une sortie
Een uitgang
Une sortie de secours
Een nooduitgang
Une chambre
Een (slaap)kamer
Il est dans sa chambre
Hij is op zijn kamer
Ma chambre donne sur le jardin
Mijn kamer geeft uit op de tuin
Quel désordre! Range ta chambre!
Wat een wanorde ! Ruim je kamer op !
Une pièce
Een vertrek, een kamer
Il y a trois pièces au premier étage
Er zijn drie kamers op de eerste verdieping
Un vestiaire
Een vestiaire
Vous pouvez laisser votre manteau au vestiaire
U kunt uw jas ophangen in de vestiaire
La salle de séjour
De woonkamer
Le living
De living
Habiter Le salon
Het salon
La salle à manger
De eetkamer
La cuisine équipée
De ingerichte keuken
Les toilettes (f.)
De toiletten
Les W.-C. (m.)
De wc
Une remise
Een berging, een tuinhuisje
Range les outils de jardinage dans la remise
Zet het tuingereedschap in het tuinhuisje !
Un débarras
Een berghok
L’aspirateur se trouve dans le débarras
De stofzuiger staat in het berghok
Une buanderie
Een washok
Le garage
De garage
Une chambre à coucher
Een slaapkamer
Une chambre d’enfants
Een kinderkamer
Une salle de bain(s)
Een badkamer
Un grenier
Een zolder
Où as-tu mis la valise ?
Waar heb je de koffer gezet ?
Au grenier
Op zolder
Une cave
Een kelder
Habiter Une allée
Een oprit
Tu peux garer la voiture sur l’allée
Je kunt de wagen op de oprit parkeren
Une boîte aux lettres
Een brievenbus
Vous avez déjà vide la boîte aux lettres ?
Hebben jullie de brievenbus al leeggemaakt
Un balcon
Een balkon
Une terrasse
Een terras
Une clôture
Een omheining
La clôture du jardin est usée. Il faudrait la remplacer
De omheining van de tuin is versleten. We zouden ze moeten vervangen
Une grille
Een hek
Tu as ferme la grille?
Heb je het hek dichtgedaan ?
Un jardin
Een tuin
Un potager
Een moestuin
La pelouse, le gazon
Het gazon (2)
Une haie
Een haag
On va planter une haie. Comme ça on sera plus au calme.
We gaan een haag planten. Zo zitten we rustiger
Un arbre
Een boom
Un buisson
Een struik
Une piscine
Een zwembad
Habiter
Un étang
Een vijver
Il y a des poissons dans l’étang ?
Zitten er vissen in de vijver?
Une cabane
Een hut, een tuinhuisje
Une cour (intérieure)
Een binnenplaats
Une zone verte
Een groene zone
Une fleur
Een bloem
Un bois
Een bos
Une forêt
Een groot bos, een woud
Un champ
Een veld
Une prairie
Een weide
Une vallée
Een vallei
Une colline
Een heuvel
Le plafond
Het plafond
Le mur
De muur
La façade
De voorgevel
Le toit
Het dak
La porte d’entrée
De ingang
Habiter La porte de devant
De voordeur
La porte de derrière
De achterdeur
La porte du garage
De garagepoort
Une fenêtre
Een venster
Tu veux fermer la fenêtre ?
Wil je het venster dichtdoen ?
Une vitre
een ruit, een raam
N’oublie pas de laver les vitres!
Vergeet de ramen niet te wassen !
Le rebord de la fenêtre
De vensterbank
Elle a mis des pots de fleurs sur le rebord de la fenêtre
Zij heeft bloempotten op de vensterbank gezet
Un volet
Een (rol)luik
Tu veux baisser, monter les volets?
Wil je de rolluiken neerlaten, ophalen ?
Le sol
De vloer, de grond
Le carrelage
De tegelvloer
La moquette
Het vasttapijt
Le plancher
De houten vloer, de plankenvloer
Le parquet
Het parket
C’est une maison avec chauffage central
Het is een huis met centrale verwarming
Il y a un radiateur dans le coin
Er staat een radiator in de hoek
Habiter Un radiateur suffit pour chauffer la pièce
Een radiator volstaat om de kamer te verwarmen
La maison est chauffée au gaz
Het huis wordt verwarmd met gas
C’est une vieille maison avec un poêle au mazout
Het is een oud huis met een mazoutkachel
Dans le living, il y a un feu ouvert
In de living is er een open haard
L’électricité (f.)
De elektriciteit
Cette cuisinière marche à l’électricité
Dit fornuis werkt op elektriciteit
La lumière
Het licht
Comme il fait noir! Allume la lumière!
Wat is het donker ! Doe het licht aan !
Éteins la lumière!
Doe het lucht uit!
Éteindre
Doven, uitdoen
Un interrupteur
Een schakelaar
Une prise (de courant)
Een stopcontact
Éclairer
Verlichten
Cette pièce est mal éclairée
Die kamer is slecht verlicht
Un lustre
Een luchter
Un lampadaire
Een schemerlamp
Un spot
Een spot
La climatisation
De airconditioning
Habiter Climatisé
Met airconditioning
Toutes nos chambres sont climatisées
Al onze kamers hebben airconditioning
L’eau courante
Het stromend water
Il n’y avait même pas l’eau courante
Er was zelfs geen stromend water
Un robinet
Een kraan
N’oublie pas de fermer le robinet!
Vergeet de kraan niet dicht te draaien !
Un lavabo
Een lavabo
Une baignoire
Een badkuip
Une douche
Een douche
Un rideau, des rideaux
Een gordijn, gordijnen
Le papier peint
Het behang(papier)
Un meuble
Een meubel
Une table
Een tafel
Une chaise
Een stoel
Un fauteuil
Een zetel
Un bureau
Een schrijftafel, een bureau
Une armoire
Een kast
Une étagère
Een rek
Habiter Un tiroir
Een lade
Un lit
Een bed
Une table de nuit
Een nachttafel
Un matelas
Een matras
Un drap
Een laken
Une couverture
Een deken
Une couette
Een donsdeken
Un coussin
Een kussen
Un oreiller
Een hoofdkussen
Une clé, une clef
Een sleutel (2)
Une sonnette
Een deurbel
Un calendrier
Een kalender
Un poster
Een poster
Une corbeille à papier
Een papiermand
Un panier
Een mand, een korf
Une lampe de bureau
Een bureaulamp
Un réveil
Een wekker
Un balai
Een (keer)borstel
Habiter Une échelle
Een ladder
Une éponge
Een spons
Un torchon
Een vod, een doek
Une poubelle
Een vuilniszak
Un seau
Een emmer
Une serpillière
Een dweil
Un détergent
Een afwasproduct
Une poudre à lessiver
Een waspoeder
Une bêche
Een spade
Un râteau
Een hark
Une tondeuse
Een grasmaaier
Un aspirateur
Een stofzuiger
Un percolateur
Een koffiezettoestel
Une machine à laver
Een wasmachine
Un réfrigérateur
Een koelkast
Un frigo
Een koelkast
Un congélateur
Een diepvries
Un lave-vaisselle
Een afwasmachine
Habiter Une cuisinière (à 4 becs)
Een fornuis (met 4 branders)
Un four
Een oven
Un four à micro-ondes
Een microgolfoven
Un fer à repasser
Een strijkijzer
Un sèche-cheveux
Een haardroger
Un séchoir
Een droogkast
Brancher un appareil
Een toestel inschakelen, aansluiten
Marcher
Werken
Le percolateur ne marche plus.
Het koffiezetapparaat werkt niet meer.
Mais si ! Tu ne l’as pas branché. Il faut appuyer sur le bouton
Toch wel! Je hebt het niet ingeschakeld. Je moet op de
vert.
groene knop drukken.
Faire le ménage
Het huishouden doen
Mettre la table
De tafel dekken
Tu as déjà mis la table?
Heb je de tafel al gedekt ?
Débarrasser (la table)
De tafel afruimen
Je peux débarrasser la table?
Mag ik afruimen ?
Faire la vaisselle
Afwassen, de afwas doen
Je n’aime pas faire la vaisselle
Ik was niet graag af
Habiter Essuyer (les assiettes)
De borden afdrogen
Essuie d’abord les verres
Droog eerst de glazen af
Faire les lits
De bedden opmaken
Je vais faire les lits
Ik ga de bedden opmaken
Nettoyer
Schoonmaken, poetsen
Je dois encore nettoyer la salle de bains
Ik moet de badkamer nog schoonmaken
Enlever la poussière
Stof vegen
Le vendredi, j’enlève la poussière
‘s Vrijdags veeg ik stof
Balayer
Uitvegen, borstelen, opvegen
Tu n’as pas bien balayé la cuisine. Il y a encore des saletés
Je hebt de keuken niet goed uitgeveegd. Er ligt nog vuil
sous la table.
onder de tafel
Ranger
Opruimen
Je n’ai pas envie de ranger ma chambre
Ik heb geen zin om mijn kamer op te ruimen
Passer l’aspirateur
Stofzuigen
Tu veux passer l’aspirateur dans le living?
Wil je de living stofzuigen?
Faire la lessive
De was doen
Mets le ligne sale sur la machine à laver. Je ferai la lessive
Leg het vuile linnen op de wasmachine. Ik zal vrijdag de was
vendredi
doen
Repasser (la ligne)
Strijken
Habiter
Tu veux repasser mon jean ?
Wil je mijn jeans strijken ?
Laver les vitres
De ramen wassen
Tu vas laver les vitres? Il pleut !
Ga je de ramen wassen ? Het regent!
Vider qqch
Iets leegmaken
Tu dois encore vider la corbeille à papier
Je moet de papiermand nog leegmaken
Ramasser
Oprapen, bijeenrapen
N’oublie pas de ramasser les papiers sous ton bureau!
Vergeet niet de papieren onder je bureau op te rapen
Enlever une tache
Een vlek verwijderen
J’ai essayé d’enlever cette tache, mais ça ne part pas
Ik heb geprobeerd om deze vlek te verwijeren, maar ze gaat niet weg
Tondre la pelouse
Het gras maaien
Je tonds la pelouse une fois par semaine
Ik maai het gras één keer per week
Arracher les mauvaises herbes
Het onkruid wieden
Mon frère doit arracher les mauvaises herbes
Mijn broer moet het onkruid wieden
Arroser les plantes
De planten water geven
Moi, je dois arroser les plantes
Ik moet de planten water geven
Un baladeur
Een walkman
Une chaîne hi-fi
Een stereoketen
Habiter
Un lecteur de cassettes
Een cassettespeler
Un lecteur de CD
Een Cd-speler
Un magnétophone à cassettes
Een cassettespeler
Un magnétoscope
Een videospeler
Un casque
Een koptelefoon
Une baffle, une enceinte
Een luidspreker, een box (2)
Un poste (de télévision)
Een televisietoestel
Un téléviseur
Een televisietoestel
Une télécommande
Een afstandsbediening
Un caméscope
Een videocamera
Un ordinateur
Een computer
Une imprimante
Een printer