Gedichten Eugène Penders
Mijn dierbaar huisje O, Huisje aan de bos en heiderand, aan jou heb ik mijn Hart verpand. Waar 26 Mei 1932, mijn Wiegje stond, ‘t was in Nieuwenhagen,mijn geboorte grond.
Daar zag ik mijn levenslicht, daar blies de Wind, het eerst door mijn gezicht. Daar kreeg ik mijn eerste hapjes, daar zette ik mijn eerste stapjes.
De volwassen tijd, is vlug gekomen, Ik vloog uit, om ergens anders te wonen. Toch blijf jij mijn mooiste stekje, mijn dierbaar huisje mijn geboorte plekje
Mijn Hart verpand aan Limburg O,Limburg,waar ik ben geboren, Waar de Maas stroomt, tussen ‘t malse koren. Waar ik vreugde heb en ook wel lijden, Van jou zal ik nooit willen scheiden. O ,Limburg in ‘t zuiden van Nederland, Aan jou heb ik mijn Hart verpand.
Toch zal eens de Dag komen, dan zal de Dood mij halen komen. Ik weet dat ik heb geleefd; In het mooiste plekje dat het geeft. Begraaf mij dan ook in mijn Limburgs Land, want daaraan heb ik mijn hart verpand
Vliegen. Kijk ik naar de blauwe Lucht, dan volg ik de Vogels in hun vlucht. Ik vlieg in gedachten vaak met ze mee, op Vakantie, naar een Land ver over Zee. Dan zie ik mij in gedachten,Zonnebaden op het strand, En genieten van al het moois in dat Land . Maar dan krijg ik Heimwee,ik vlieg dan weer snel terug over Zee Naar ‘t Land van Maas en eikenhout, Naar mijn Limburg waar ik zo van houd
Zon ondergang, Als ik dwaal over de Heide, Waneer de Dag geeft zij laatste licht. Dan zie ik,waar de horizon de Hemel van de Aarde scheide ‘t is of de Zon daar op de Aarde ligt Uit eerbied blijf ik dan even staan, Als de Zon gaat langzaam ten onder. Ik denk er dan telkens,aan hoe groot de Schepper wel is van dit wonder
Rusteloos Water
Kletterend Water, bruisende golven,Flonkerend als zilver in de Zon. Gehoorzaam en schuimend de stroom volgen,Zoals de Wind speelt met een Ballon. ‘t is daarom,dat ik altijd even aan de Rivier blijf staan,mijn gedachten gaan dan met De stroom mee,met het Water dat langs vele hindernissen moet gaan. Om uiteindelijk uit te stromen in de Zee. Maar ook in Zee heeft het geen rust gevonden,want door de Zon die op het Water brand Wordt het als damp met de Wind terug gezonden om dan als Regen neer te dalen op het Land.
Op kamer 12 zijn de luiken dicht het is stil rond het ziekenhuis Tussen het loof van de bomen kruipt een muis Uit alle kamers schijnt lampenlicht Alleen op kamer 12 zijn de luiken dicht
Daar ligt een stervende te bed,met veel pijn Een goede vriend,een koempel van de mijn Een kameraad,die al zijn krachten heeft gegeven Een vriend,waar je op aan kon in je leven
Zijn beide kinderen zijn geemigreerd,contact met hen heeft hij verloren Ook zijn lieve vrouw,zijn steun pilaar heeft hij verloren Zij zijn allen van hem heen gegaan Daarom moet hij zijn laatste uren alleen gaan
Hij heeft de hemel verdiend,want 35 jaar werkte hij in de hel Nog even en zijn leven is gestreden,dan trekt hij bij petrus aan de bel Voor hem gaat dan met veel gekraakt de hemeldeur open