Chef, un petit verre on a soif! Être ivre
Dronken zijn
Être soûl
Dronken zijn
Etre rond
Dronken zijn (fam. 5)
Etre bourré Etre beurré Etre soûl comme un cochon Etre soûl comme un Polonais Etre pompette
Aangeschoten zijn, teut zijn (fam.)
Etre gris Un ivrogne
Een dronkaard
Un poivrot
Een dronkaard (fam.)
Un pochard
Een dronkaard (fam.)
L’ivresse (fem.)
Het dronkenschap
Une cuite
Een stuk in de kraag
En état ébriété
In staat van dronkenschap (fam.)
En état d’ivresse
Iin staat van dronkenschap
S’enivrer
Zich bedrinken (2)
Se soûler Se bourrer la gueule
Zich bezuipen (3)
Se soûler la gueule Prendre une bonne cuite Picoler
Zuipen, pimpelen
Avoir un verre dans le nez
Een glaasje teveel op hebben
Avoir la gueule de bois
Een kater hebben
Cuver son vin
Zijn roes uitslapen
Du whisky à gogo
Whisky in overvloed
Une larme de whisky
Een druppel whisky
Ça s’arrose !
Daar moeten we op drinken !
Trinquer à
Klinken op
Tchin-tchin, à la vôtre !
Proost, gezondheid !
Le pinard
De wijn (fam.)
La piquette
Zure, slechte wijn
Un apéro
Een aperitief
Un (petit) canon
Een glaasje wijn
Du gros rouge
Goedkope tafelwijn
Une beuverie
Een zuippartij
Faire cul sec
Ad fundum