2007 Dutch National School Survey

  • May 2020
  • PDF

This document was uploaded by user and they confirmed that they have the permission to share it. If you are author or own the copyright of this book, please report to us by using this DMCA report form. Report DMCA


Overview

Download & View 2007 Dutch National School Survey as PDF for free.

More details

  • Words: 44,124
  • Pages: 189
Jeugd en riskant gedrag 2007

Dit boek bevatover gegevens over het roken, drinken, drugsgebruik Heeft u vragen het vóórkomen van psychische stoornissenen gokken onder Nederlandse scholieren vanzoals 10 tohoger en met 18 jaar. vrouwen, bij specifieke bevolkingsgroepen, opgeleide jonge mannen, werkenden en alleenstaanden? Dan vindt u in • Hboek oeveel roken en blowen en hoe informatie vaak doen zij dat? dit descholieren antwoorden. Hetdrinken bevat epidemiologische • Gebruiken ook harddrugs cocaïne? afkomstig vanscholieren de NEMESIS-studie, maarzoals ook bijvoorbeeld kennis over psy­ • Hoe oud zijn scholieren zij gaan experimenteren met genotmiddelen? chische stoornissen uit de als jaarboeken van de Nationale Monitor • Wat zijn de trends overvan de het laatste jaren van genotmiddelgebruik Geestelijke Gezondheid Trimbos-instituut. Dit maakt hetonder boekscholieren? uniek, en dus onmisbaar voor iedereen die zich snel en adequaat in het vóór­komen van een psychische stoornis bij In dit boek worden dergelijke vragen beantwoord. is daarbij specifieke doelgroepen wil verdiepen. Deze uitgaveSteeds is praktisch geprobeerd deGeschikt verschillen tussen jongens en meisjes, oudere en jongere en toepasbaar. voor iedere professional. scholieren met verschillende opleidingsniveaus en met verschillende etnische in het kaart te brengen. Deze bevat Voor meerachtergronden informatie over ontstaan, beloop enstudie behan­ deling daarmee onmiskenbare gegevens voor wieop geïnteresseerd is in het van psychische stoornissen kunt u terecht www.trimbos.nl, genotmiddelengebruik de hedendaagse in Nederland. en in de jaarboeken van door de Nationale Monitorjeugd Geestelijke Gezondheid. De gegevens zijn afkomstig uit het Peilstationsonderzoek. Een landelijk representatief onderzoek onder scholieren dat sinds 1984and vierjaarlijks De studie NEMESIS (Netherlands Mental Health Survey wordt uitgevoerd leerlingen van het basisonderwijs Incidence Study) isonder het eerste landelijke onderzoek naar de(groep gees- 7 en 8) en hetgezondheid voorgezet onderwijs (VMBO, HAVO en VWO). Aan de meting in telijke van de algemene bevolking in Nederland. 2007 deden ruim scholieren mee. Het onderzoek is gefinancierd Het werd door het 10.000 Trimbos-instituut uitgevoerd in de jaren door het ministerie vaninVWS en uitgevoerd Trimbos-instituut in 1996-1999. Het leverde de loop van de tijddoor zeerhet veel gegevens samenwerking met devan GGD’en. op, waar tot op de dag vandaag beleidsmakers, professionals en universitaire onderzoekers gebruik van maken.

Jeugd en riskant gedrag 2007 Kerngegevens uit het peilstationsonderzoek scholieren

K. Monshouwer J. Verdurmen S. van Dorsselaer E. Smit A. Gorter W. Vollebergh

K. Monshouwer J. Verdurmen S. van Dorsselaer E. Smit A. Gorter W. Vollebergh

Jeugd en riskant gedrag 2007 Kerngegevens uit het peilstationsonderzoek scholieren Roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar

Trimbos-instituut, Utrecht, 2008

Colofon Samenstelling Drs. K. Monshouwer Dr. J.E.E. Verdurmen Drs. S.A.F.M. van Dorsselaer Drs. E. Smit Drs. A.F. Gorter Prof. Dr. W.A.M. Vollebergh Begeleidingscommissie Prof. Dr. R.C.M.E. Engels, Radboud Universiteit Nijmegen (voorzitter) Prof. Dr. R.A. Knibbe, Universiteit Maastricht Drs. M.P.H. Berns, GGD Den-Haag Dr. M.C. Willemsen, Stichting Volksgezondheid en Roken (STIVORO), Den-Haag Dr. W.J. Benschop, Universiteit Amsterdam Drs. W.M. de Zwart, Ministerie van Volksgezondheid en Sport, directie Geestelijke Gezondheidszorg, Verslavingszorg en Maatschappelijke Opvang Productiebegeleiding Frédéric Zolnet Vormgeving en druk Ladenius Communicatie BV, Houten

Deze uitgave is te bestellen via www.trimbos.nl, of bij het Trimbos-instituut, Afdeling bestellingen, Postbus 725, 3500 AS Utrecht, 030-297 11 80; fax: 030-297 11 11; e-mail: [email protected]. Onder vermelding van artikelnummer AF0814. U krijgt een factuur voor de betaling. ISBN 978-90-5253-619-4 © 2008 Trimbos-instituut, Utrecht Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Trimbos-instituut.

Inhoudsopgave 1

Inleiding

2

Methode van onderzoek Populatie en steekproef Beschrijving van de gewogen steekproef Dataverzameling Analyses

15 15 17 21 22

3

Roken

25

3.1

Roken onder scholieren Hoeveel scholieren hebben ooit gerookt? Hoeveel scholieren hebben de afgelopen maand gerookt? Hoeveel scholieren roken dagelijks? Hoeveel sigaretten roken scholieren gemiddeld per dag? Op welke leeftijd beginnen scholieren met roken? Op welke leeftijd beginnen scholieren met dagelijks roken? Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in het voorkomen van roken? Zijn er verschillen tussen etnische groepen in het voorkomen van roken? Hoeveel scholieren denken in de toekomst te gaan roken? Hoeveel scholieren hebben een ‘niet roken’ afspraak? Hoeveel scholieren roken thuis of zouden het mogen?

25 25 25 26 27 27 28 29 30 32 32 32

3.2 3.3 3.4

De rokers nader bekeken Hoeveel sigaretten worden gemiddeld gerookt? Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in het aantal sigaretten dat wordt gerookt? Hoe komen scholieren aan sigaretten? Is het roken in de periode 1988-2007 veranderd? De belangrijkste feiten en trends

33 33 34 35 35 37

4

Alcohol

39

4.1

Alcoholgebruik onder scholieren Hoeveel scholieren drinken alcohol? Hoeveel scholieren zijn wel eens dronken?

39 39 40

7

3

Hoeveel scholieren drinken wel eens 5 glazen of meer bij één gelegenheid (‘binge drinken’) Hoeveel drinken scholieren? Op welke leeftijd beginnen scholieren met het drinken van alcohol? Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in het voorkomen van alcoholgebruik? Zijn er verschillen tussen etnische groepen in het voorkomen van alcoholgebruik? Hoeveel scholieren mogen thuis alcohol drinken? Hoeveel scholieren hebben met hun ouders een afspraak om geen alcohol te drinken? 4.2 De alcoholgebruikers nader bekeken Hoe vaak drinken de actuele drinkers alcohol? Hoe veel drinken de actuele drinkers? Hoe vaak zijn de actuele drinkers dronken of aangeschoten? Hoeveel van de actuele drinkers drinken wel eens 5 glazen of meer bij één gelegenheid (‘binge drinken’) Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in hoe vaak en hoeveel er door de actuele drinkers gedronken wordt? Hoe vaak komt indrinken voor onder de actuele drinkers? Wat drinken de actuele drinkers? Waar drinken de actuele drinkers alcohol? Hoe komen scholieren aan alcohol? Waar kopen scholieren alcohol? 4.3 Is het alcoholgebruik in de periode 1988-2007 veranderd? 4.4 De belangrijkste feiten en trends 5

Cannabis

5.1 Cannabisgebruik onder scholieren Hoeveel scholieren gebruiken cannabis? Hoe vaak blowen scholieren? Op welke leeftijd beginnen scholieren met blowen? Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in het aantal scholieren dat cannabis gebruikt? Zijn er verschillen tussen etnische groepen in het aantal scholieren dat cannabis gebruikt? 5.2 De cannabisgebruikers nader bekeken Hoe vaak gebruiken scholieren cannabis en hoeveel gebruiken ze? Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in hoe vaak en hoeveel cannabis wordt gebruikt?

4

42 42 44 45 46 47 48 48 48 50 51 52 53 54 54 55 56 57 58 63 65 65 65 66 66 67 68 69 69 71

5.3 5.4

Hoe komen scholieren aan cannabis? Is het cannabisgebruik in de periode 1988-2007 veranderd? De belangrijkste feiten en trends

73 74 76

6

Harddrugs en hallucinogene paddestoeltjes

77

6.1 Gebruik van harddrugs en paddo’s door scholieren Hoeveel scholieren gebruiken harddrugs en paddo’s? Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in het gebruik van harddrugs en paddo’s? Zijn er verschillen tussen etnische groepen in het gebruik van harddrugs en paddo’s? 6.2 Is het gebruik van harddrugs en paddo’s in de periode 1988-2007 veranderd? 6.3 Belangrijkste feiten en trends

80 81

7

Gokken

83

7.1 7.2 7.3

Spelen op een gokkast onder scholieren Hoeveel scholieren spelen er op een gokkast? Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in het spelen op een gokkast? Zijn er verschillen tussen etnische groepen in het spelen op een gokkast? Is het spelen op een gokkast door scholieren in de periode 1992-2007 veranderd? Belangrijkste feiten en trends

83 83

8

Conclusies

Bijlage Roken Bijlage Alcohol Bijlage Cannabis Bijlage XTC Bijlage Cocaïne Bijlage Amfetamine Bijlage Heroïne Bijlage Gebruik van één of meerdere harddrugs Bijlage Paddo’s Bijlage Gokken Bijlage Publicatielijst

77 77 78 79

83 84 84 85 87 93 107 131 143 149 155 161 167 173 179 185

5

1 Inleiding Het uitbrengen van de nieuwste cijfers over het middelengebruik van scholieren van 10-18 jaar is altijd een spannend moment. Het Trimbos-instituut brengt al sinds 1984 de landelijke gegevens over scholieren uit, en elke vier jaar zijn er weer andere zaken die de aandacht vragen. In de eerste helft van de jaren negentig was er vooral aandacht voor de stijging van het aantal cannabisgebruikers, ook het toenemend gebruik van harddrugs zoals XTC, cocaïne en amfetamine baarde in die periode zorgen. Weinig mensen leken zich tot dan toe zorgen te maken over het alcoholgebruik onder jongeren in Nederland. Na de publicatie van de gegevens van de Peilstationsonderzoek in 2004 kwam daar echter verandering in (Monshouwer et al., 2004). Het rapport liet zien dat er een sterke stijging was van het aantal kinderen dat al op (zeer) jonge leeftijd met alcohol kennis maakt. Onder de wat oudere groep scholieren bleek de frequentie en intensiteit van het drinken erg hoog. Er was in die periode sprake van een cumulatie van alarmerende berichten. Uit het internationaal vergelijkende ESPAD onderzoek was gebleken dat Nederlandse jongeren tot de zwaarste drinkers van Europa behoorden (Hibell et al., 2004). Cijfers van lokale ziekenhuisregistraties toonden aan dat het aantal 12-13 jarigen dat in een ziekenhuis werd opgenomen vanwege alcoholvergiftiging was verzesvoudigd (Valkenberg et al., 2007). In Delft werd zelfs een kliniek geopend die uitsluitend gericht was op het behandelen van kinderen met alcoholvergiftiging. Daarnaast kwam berichtgeving over wetenschappelijke studies die aantoonden dat met name het jonge brein kwetsbaar is voor alcohol en de ontwikkeling van de hersenen kan verstoren (Tapert et al., 2004). De gegevens van het Peilstationsonderzoek 2003 hadden ook laten zien dat het alcoholgebruik onder jongeren niet alleen geassocieerd moest worden met uitgaan (cafés en disco’s), omdat de meeste kinderen hun eerste drankjes van hun ouders kregen en veel alcohol in de privésfeer – bij ouders en bij vrienden thuis – werd geconsumeerd. In die zelfde periode toonde onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen aan dat ouders een belangrijke invloed hebben op het (toekomstige) drinkgedrag van het kind (Vorst et al., 2005). Met name het stellen van duidelijke en strenge regels omtrent het alcoholgebruik bleek effectief in het uitstellen van de leeftijd waarop kinderen voor het eerst alcohol gaan drinken. Voor de overheid waren alle onderzoeksresultaten aanleiding om een programma over Alcohol en Opvoeding te starten. In heel Nederland werden nieuwe interventies ontwikkeld, getest en geïmplementeerd die er op gericht waren vooral ouders te doordringen van het feit dat alcohol op zo jonge leeftijd zeer schadelijk was. Het Trimbos-instituut bracht een rapport uit, waarin de schadelijke effecten van alcohol op deze jonge leeftijd netjes bij elkaar werden gezet (Verdurmen et al., 2004). De informatie van dit overzichtsrapport werd gebruikt voor grootschalige

7

campagnes gericht op het informeren van opvoeders (ouders en professionele opvoeders op scholen, sportclubs en andere gelegenheden waar jongeren met alcohol in aanraking kunnen komen). In enkele jaren tijd zagen wij de relatieve rust over het riskante alcoholconsumptiepatroon bij jongeren veranderen in een algemeen gevoel van onbehagen en zorg. Het is nu vier jaar later. Hoe heeft het genotmiddelengebruik zich de afgelopen vier jaar ontwikkeld? Een van de spannendste vragen van het voorliggende rapport is, of wij er in geslaagd zijn met al onze inspanningen de trend naar steeds jongere alcoholconsumptie een halt toe te roepen. Maar ook de andere middelen blijven onze aandacht houden. Hoe staat het met het andere middelengebruik: roken, cannabis, harddrugs, paddo’s? Landelijke scholierensurveys van het Trimbos-instituut Sinds 1984 is door het Trimbos-instituut elke vier jaar onderzoek gedaan naar middelengebruik van scholieren in Nederland in het zogeheten Peilstationsonderzoek. Vanaf 1988, de tweede afname, zijn daarbij de vragenlijsten zo goed op elkaar afgestemd dat vergelijking over de tijd mogelijk is (zie Kuipers et al., 1993, 1997; Plomp et al., 1991; Zwart et al., 2000; Monshouwer et al., 2004). Daarmee beschikken we over een voor Nederland, maar ook internationaal, vrij unieke dataset die kan laten zien hoe het middelengebruik bij scholieren zich in de loop van de afgelopen vijftien jaar heeft ontwikkeld. In 2001 werd aan deze reeks van scholierensurveys een tweede studie toegevoegd, de Health Behaviour in School-aged Children studie (HBSC) (Currie et al., 2004), waarin naast middelengebruik (tabak, alcohol en cannabis) ook gezondheid meer in het algemeen en geestelijke gezondheid in het bijzonder centraal staat (Bogt, Dorsselaer & Vollebergh, 2003). Inmiddels is deze studie voor de tweede maal uitgevoerd (Dorsselaer et al., 2007). Door deze combinatie van thematieken is het mogelijk om de relatie tussen genotmiddelengebruik, geestelijke gezondheid en gezondheidsgedrag op andere terreinen te onderzoeken. Daarnaast kan het gebruik van genotmiddelen nu tweejaarlijks gevolgd worden. Internationale inbedding In 2003 maakte het Peilstationsonderzoek naar middelengebruik van scholieren voor de eerste keer volledig deel uit van de Europese internationaal vergelijkende ESPAD-studie, the European School Survey Project on Alcohol and Other Drugs (Hibell et al, 2000) . Deze studie wordt op dit moment uitgevoerd in ongeveer 35 landen en maakt zo vergelijking van de Nederlandse situatie met de situatie in het buitenland mogelijk. Over deze internationale vergelijking zal afzonderlijk worden gerapporteerd. Ook de HBSC-studie is een internationaal vergelijkend onderzoek dat onder auspiciën van de World Health Organization (WHO) wordt uitgevoerd

8

in een vergelijkbaar aantal landen. Met deze combinatie van studies is het Trimbos-instituut in de gelegenheid om de landelijke cijfers over middelengebruik en (geestelijke) gezondheid van scholieren ook internationaal in perspectief te plaatsen en verklaringen te zoeken voor de relatief grote verschillen in prevalentie tussen de verschillende landen. Het belang van beide studies is internationaal ook erkend door het European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA), dat inmiddels van beide studies gegevens gebruikt voor haar Europese monitoringsysteem naar druggebruik in de bevolking in het algemeen en onder scholieren in het bijzonder. Middelengebruik onder scholieren vanaf 10 jaar: de trend in 1988 - 2005 Vooraleer in de verschillende hoofdstukken de kernresultaten te presenteren voor de verschillende middelen, die in dit onderzoek aan de orde komen (roken, alcohol, cannabis, en overige illegale drugs), zullen wij u in deze inleiding kort kennis laten maken met de resultaten van het voorafgaande Peilstationsonderzoek (Kuipers et al., 1993, 1997; Plomp et al., 1991; Zwart et al., 2000; Monshouwer et al., 2004) en HBSC onderzoek (Bogt et al., 2003; Dorsselaer et al., 2007). Dat maakt het mogelijk om de resultaten van het Peilstationsonderzoek 2007 wat beter te plaatsen. Roken onder scholieren Hoewel bijna niemand zijn eerste sigaret lekker vindt en de publieke opinie tegenover het roken in de afgelopen decennia steeds negatiever is geworden, bleek uit de cijfers tot 1996 dat nog steeds een grote meerderheid van de scholieren ooit een sigaret opsteekt. Tussen 1996 en 2003 zagen we echter een duidelijke daling van het roken bij scholieren. Het percentage leerlingen dat ooit heeft gerookt is in die tijd met veertien procent gedaald tot 45 procent - voor het eerst stak in 2003 minder dan de helft van de scholieren dus nog een eerste sigaret op. Ook het actuele roken (in de afgelopen maand), en vooral het dagelijks roken nam tussen 1996 en 2003 sterk af. De stijging in het roken, die na 1988 zichtbaar werd, was daarmee in 2003 volledig ongedaan gemaakt. In 2005 bleek uit het HBSC onderzoek dat dagelijks roken niet verder was gedaald in vergelijking met 2003. De trend van een dalend percentage leerlingen dat ooit heeft gerookt bleek zich in 2005 te hebben voortgezet. In de afgelopen jaren blijven we een verscherping waarnemen van antirook campagnes en is de houding jegens rokers ook systematisch negatiever geworden. Ook de wetgeving met betrekking tot roken en de verkrijgbaarheid van sigaretten wordt steeds meer aangescherpt. De belangrijkste vraag, die wij met de gegevens van 2007 hopen te beantwoorden is dan ook, of in de afgelopen jaren het roken onder scholieren ook navenant is afgenomen.

9

Alcoholgebruik onder scholieren Van alle middelen mag alcohol zich verreweg in de hoogste populariteit verheugen. Bijna alle scholieren proberen in de loop van hun middelbare schooltijd wel een keer alcohol uit. Het percentage scholieren dat aan het eind van de middelbare school nog nooit alcohol heeft geprobeerd ligt al jaren zo rond de tien procent. Ook heeft ruim de helft van de scholieren – zo tussen de vijftig en zestig procent - in de maand voorafgaand aan het onderzoek alcohol gedronken. Over de jaren heen is hierin niet zoveel verandering opgetreden. De belangrijkste veranderingen zagen we in 2003, als gezegd, vooral in de leeftijd, waarop scholieren met alcohol kennis maken, en in de frequentie van de dronkenschap, die met veel alcoholgebruik gepaard kan gaan. Bij scholieren van vijftien jaar en ouder is de trend in de tijd relatief stabiel, maar bij de jongere scholieren (12-14 jaar) zagen we een duidelijke stijging van zowel het gebruik ooit in het leven als van het gebruik in de laatste maand, vooral bij de meisjes. De HBSC studie uit 2005 leek er op te wijzen dat de stijging van het gebruik onder de jongste groepen tot een halt was geroepen, er werd onder de 12-13 jarigen zelfs een daling van het gebruik ooit in het leven vastgesteld. De gegevens van het huidige Peilstationsonderzoek zullen moeten uitwijzen of deze gunstige trend zich heeft voortgezet. In de HBSC studie uit 2005 werd vastgesteld dat het binge drinken (5 of meer glazen op een avond) onder de actuele drinkers was toegenomen. De gegevens van het Peilstationsonderzoek 2007 zullen uitwijzen of dit intensieve drinken verder is toegenomen. In 2003 zagen we ook voor het eerst dat meisjes even vaak dronken waren geweest als jongens. Tot dan kwam dronkenschap bij jongens vaker voor. Ook hier liepen meisjes hun traditionele ‘achterstand’ dus rap in. Evenals bij het roken zagen we echter bij de scholieren die in de afgelopen maand alcohol hadden gedronken wel grote sekseverschillen: jongens dronken veel vaker, en per avond dronken zij ook aanzienlijk meer. Ook zagen we dat bij jongens het alcoholgebruik na het vijftiende jaar nog steeds blijft toenemen, terwijl dat bij meisjes vanaf hun vijftiende stabiliseert. Na alle onrust, die deze gegevens hebben opgeroepen, is de belangrijkste vraag voor nu, of alle inspanningen om het alcoholgebruik onder jongeren terug te dringen effect hebben gehad. Cannabisgebruik onder scholieren Het gebruik van cannabis onder scholieren is al sinds 1996 niet meer toegenomen, en bij jongens zoveel gedaald – al is die daling niet significant – dat in 2003 voor het eerst even veel meisjes als jongens ooit cannabis hebben gebruikt. De HBSC studie uit 2005 bevestigde deze trend, het gebruik ooit in het leven bleef onveranderd vergeleken met 2003 en er waren geen verschillen tussen jongens en meisjes. Het gebruik van cannabis in de afgelopen maand was bij jongens gedaald, al bleef dit bij

10

hen nog wel iets vaker voorkomen dan bij meisjes. Jongens waren daarmee in 2003 terug naar het niveau van 1992, (dat overigens nog steeds wel duidelijk hoger was dan in 1988), terwijl de meisjes nog steeds op het niveau van 1996 zaten. De HBSC studie uit 2005 liet zien dat het gebruik in de afgelopen maand niet veranderd was vergeleken met 2003 en er geen verschil was tussen jongens en meisjes. Ook hier dus opnieuw het inlopen van een traditionele ‘achterstand’ bij de meisjes. Maar ook bij cannabis zagen we opnieuw wél sekseverschillen in de zwaarte van het gebruik: jongens, die cannabis gebruikten, rookten per keer (veel) meer joints dan de meisjes, en de zwaarte van het gebruik bleef bij hen ook na het vijftiende nog steeds stijgen, bij meisjes niet. Bovendien zijn jongens – traditiegetrouw – actiever in het zelf aanschaffen van cannabis. Waar meisjes zich de joints doorgaans nog laten schenken, koopt de meerderheid van de zestienjarige jongens de cannabis zelf, meestal in een coffeeshop. Dat is opmerkelijk, want het lijkt er op dat de wettelijk vastgelegde leeftijdsgrenzen vrij gemakkelijk te overschrijden zijn. Het is spannend om te zien, of de trend naar stabilisering van cannabisgebruik zich in 2007 heeft doorgezet. Overig druggebruik onder scholieren Alle overige drugs werden in de periode 1988-2003 slechts door een kleine minderheid van de scholieren uitgeprobeerd, de percentages liggen voor cocaïne, amfetamine en XTC rond de drie, vier procent, terwijl heroïne door een heel klein percentage jongeren wordt geprobeerd (minder dan één procent van de scholieren). Omdat het hier om zulke kleine percentages gaat is het riskant om de trendgegevens als heel harde gegevens te presenteren. Een vergelijking tussen ’92, ’96 en ’99 wees uit, dat tussen ’92 en ’96 het gebruik leek te stijgen, maar in ’99 was stijging weer ongedaan gemaakt. Ook hier zagen we dus in de cijfers eigenlijk weinig aanleiding tot grote bezorgdheid omtrent negatieve ontwikkelingen. Sekseverschillen zijn hier – voor zover ze gevonden werden – nog steeds in de verwachte richting (gemiddeld meer jongens), en ook bleef hier het gebruik bij de jongens vanaf vijftien jaar met het stijgen van de leeftijd nog steeds toenemen (bij meisjes niet). Gokken Bij het gokken (spelen op fruitautomaten en kopen van krasloten) was het opvallend dat de patronen die bij het middelen gebruik waarneembaar zijn ook hier in grote lijnen terugkwamen. Jongens gokken meer dan meisjes en blijven dit op later leeftijd doen terwijl dit bij meisjes na hun vijftiende jaar afneemt. Tussen 1992 en 2003 was sprake van een dalende trend bij het spelen op gokkasten.

11

De opzet van het huidige rapport In dit rapport worden de kerncijfers gepresenteerd van het middelengebruik en gokken onder scholieren in het voortgezet onderwijs, en in de laatste twee klassen van het basisonderwijs. Het betreft hier kerngegevens als de prevalentie cijfers (lifetime- en maandgebruik), en de invloed van belangrijke achtergrondfactoren als sekse, leeftijd, opleidingsniveau en etnische afkomst. In alle hoofdstukken worden deze kerngegevens eerst gepresenteerd voor de hele onderzoeksgroep. Hierna volgen, per middel, een aantal kerngegevens van de groep gebruikers (scholieren die in de afgelopen vier weken het betreffende middel – sigaretten, alcohol, drugs - hebben gebruikt). In de bijlagen hebben wij in tabellen met percentages en betrouwbaarheidsintervallen de cijfers uit de tekst opgenomen. Op die manier willen wij een handzaam overzicht schetsten van de kerngegevens voor iedereen die in middelengebruik van scholieren geïnteresseerd is: scholen en leraren, jeugdwerkers, hulpverleners, beleidsmedewerkers, onderzoekers, GGD’en en niet in de laatste plaats ouders en leerlingen zelf. Referenties Bogt, T. ter, Van Dorsselaer, S., Vollebergh, W. (2003). Psychische gezondheid, risico­ gedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren. HBSC-Nederland 2002. Health Behaviour in School-Aged Children. Utrecht: Trimbos-instituut Currie, C., Roberts, C., Morgan, A., Smith, R., Settertobulte, W., Samdal, O., Rasmussen, V. (2004). Young peoples health in context. Health Behaviour in School-aged Children: a WHO cross-national collaborative study. International Report from the 2001-2002 survey. Copenhagen: WHO. Dorsselaer S. van, Zeijl E, van den Eeckhout S, ter Bogt T, Vollebergh W. HBSC 2005: Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht, Trimbos-instituut, 2007 Hibell, B., Andersson, B., Ahlström, S., Balakireva, O., Bjarnason, T., Kokkevi, A. & Morgan, M. (2000) The 1999 ESPAD Report, The European School Survey Project on Alcohol and Other Drugs: Alcohol and Other Drug use Among Students in 30 European Countries, CAN, Stockholm, Sweden. Hibell, B., Andersson, B., Bjarnasson,T., Ahlström, S., Balakireva, O., Kokkevi, A. & Morgan, M. (2004) The 2003 ESPAD Report, Alcohol and Other Drug use Among Students in 35 European Countries. CAN, Stockholm, Sweden. Kuijpers, S.B.M., Mensink, C., Zwart, W.M. de (1993). Jeugd en riskant gedrag 1992. Roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Utrecht: Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD). Kuijpers, S.B.M., Stam, H., Zwart, W.M. de (1997). Jeugd en riskant gedrag 1996. Roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Utrecht: Trimbos-instituut.

12

Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., Gorter, A., Verdurmen, J. & Vollebergh, W. (2004) Jeugd en riskant gedrag 2003, Utrecht: Trimbos Instituut. Plomp, H.N., Kuipers, H., van Oers, M.L. (1991). Smoking, alcohol consumption and the use of drugs by schoolchildren from the age of 10. Amsterdam: VU University Press. Tapert, S.E., Calwell, L, Burk, C., 2004/2005. Alcohol and the Adolescent Brain: Human Studies. Alcohol Research & Health, 28, 205-212. Verdurmen, J., Abraham, M., Planije, M., Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., Schulten, I., Bevers, J. & Vollebergh, W. (2006). Alcoholgebruik en jongeren onder de 16 jaar. Schadelijke effecten en effectiviteit van alcoholinterventies. Utrecht: Trimbos-insituut. Valkenberg, H., Van der Lely, N., Brugmans, M. (2007) Alcohol en jongeren een ­ongelukkige combinatie. Medisch contact on line en www.veiligheid.nl Vorst, H. van der, Engels, R.C.M.E., Meeus, W., Dekovic, Van Leeuwe, J., 2005. The role of alcohol-specific socialization in adolescents’ drinking behaviour. Addiction 100, 1464-1476. Zwart, W.M. de, Smit, F., Monshouwer, K. (2000). Jeugd en riskant gedrag 1999. Roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Utrecht: Trimbos-instituut.

13

2 Methode van onderzoek Van oudsher voert het Trimbos-instituut het Peilstationsonderzoek scholieren uit in samenwerking met GGD’en. In 2007 is elk van de veertig GGD’en in Nederland gevraagd een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het onderzoek (contact leggen met de scholen, werven van de scholen, afname van de vragenlijsten). Bovendien wordt de GGD’en de mogelijkheid geboden om in de eigen regio meer vragenlijsten af te nemen (regionale ophoging). Op deze wijze kan voldoende data worden verzameld om zowel een goed beeld van het middelengebruik in de eigen regio te verkrijgen als ook om deze te vergelijken met de landelijke gegevens. Vier GGD’en kozen voor deze ophoging. Verder hebben 7 GGD’en een bijdrage geleverd aan het contact leggen met de scholen. Daarnaast namen 4 GGD’en de werving én afname van de vragenlijsten voor hun rekening, maar deden geen regionale ophoging. In de overgebleven regio’s waar GGD’en geen bijdrage leverden aan het onderzoek heeft het Trimbos-insituut alle werkzaamheden zelf gedaan. Populatie en steekproef Onderzoekspopulatie De onderzoekspopulatie bestond uit leerlingen van groep 7 en 8 van het basis­ onderwijs en leerlingen van alle leerjaren van het VMBO (4), HAVO (5) en VWO (6) in heel Nederland. Gewenste steekproefomvang Bij het vaststellen van het benodigd aantal scholen werd er van uitgegaan dat de helft van de benaderde scholen bereid zou zijn tot deelname. De omvang van de bruto steekproef werd dus vastgesteld op twee maal het benodigd aantal scholen. Bij het vaststellen van het benodigd aantal scholen werd uitgegaan van 1 tot 4 klassen per school (afhankelijk van de schoolgrootte) en een gemiddeld aantal leerlingen van 22 per klas. Op basis van ‘power calculaties’ werd de beoogde steekproefgrootte op het niveau van leerlingen vastgesteld op 7000 respondenten voor het voortgezet onderwijs. Met 7000 respondenten kan een prevalentie van 5% geschat worden met een toevalsfout van ten hoogste een half procent aan weerszijden van de schatting. Anders gezegd, een geschatte prevalentie van 5% komt binnen een 95% betrouwbaarheidsinterval te liggen van 4,5% tot 5,5%. Tevens laat deze steekproefomvang analyses toe op subgroepniveau, zoals bijvoorbeeld leeftijd, schoolniveau en etniciteit. De steekproefgrootte voor het basisonderwijs werd vastgesteld op 2500 respondenten. Met deze omvang kon worden volstaan omdat de subgroep-analyses in het basisonderwijs beperkt worden tot jongens/meisjes.

15

Het trekken van de steekproef De steekproeven werden getrokken in twee fasen en op random wijze, dat wil zeggen willekeurig. Fase 1: Random selectie van scholen Voor het trekken van de steekproef van scholen werd gebruik gemaakt van een bestand van alle scholen in heel Nederland (basisonderwijs: bron BrinWeb, voortgezet onderwijs: bron: Total Mail Service (TMS)). Voor het voortgezet onderwijs kwamen alle scholen in aanmerking die regulier onderwijs verzorgden op de volgende schoolniveaus: VMBO, HAVO en VWO. In het voortgezet onderwijs is vaak sprake van koepels van scholen of van scholen met verschillende vestigingen. Daarbij werd als volgt gehandeld: een school werd in de steekproef toegelaten als er een zelfstandige directie was en van ten minste één van de schoolniveaus alle leerjaren aanwezig waren. Om te zorgen voor een goede spreiding van de scholen over stad en platteland, werd vooraf gestratificeerd op stedelijkheidsniveau (bij het basisonderwijs vier en bij het voortgezet onderwijs vijf niveaus). Vervolgens werden via een geautomatiseerde random routine de scholen geselecteerd (proportioneel ten opzichte van het aantal scholen binnen elk van de stedelijkheidsniveaus). Werving van de scholen Elk van de scholen die in de bruto steekproef terechtkwam werd aangeschreven met een uitnodiging om deel te nemen aan het onderzoek en extra informatie over het doel van het onderzoek. De uitnodiging was gericht aan de directie van de school. Indien twee weken na verzending van het schriftelijk verzoek nog geen reactie was ontvangen werd telefonisch om medewerking aan het onderzoek gevraagd. Alle werkzaamheden werden vanuit het Trimbos-insituut gecoördineerd. In 14 regio’s verzorgde de GGD de werving van de scholen. De GGD’en kregen hiertoe van het Trimbos-insituut de lijst van scholen in de regio in de bruto steekproef, inclusief de gegevens over de contactpersonen, standaardbrieven voor het aanschrijven van de scholen en informatiemateriaal over het onderzoek. In de overige regio’s werd de werving van de scholen verricht door het Trimbos-instituut. Fase 2: Random selectie van klassen In het basisonderwijs werd de vragenlijst op elk van de deelnemende scholen afgenomen in één groep zeven en één groep acht. Op enkele scholen waren twee groepen zeven en/of acht aanwezig, in dat geval werd op willekeurige wijze één klas per groep geselecteerd. Voor het voorgezet onderwijs werd in september aan alle deelnemende scholen verzocht een lijst te verstrekken met de namen van alle op de school aanwezige klassen (exclusief de klassen voor het leerweg ondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs).

16

Naast de namen werd ook gevraagd naar het schooltype van de betreffende klas, het leerjaar en het aantal leerlingen. Hiervoor werd een standaardformulier verstrekt. Uit deze lijst werden op het Trimbos-instituut, via een geautomatiseerde random procedure, de benodigde klassen getrokken. Het aantal klassen per school varieerde van een tot vier, afhankelijk van de grootte van de school (meer leerlingen betekende meer klassen). In Oost Nederland werd door GGD’en in dezelfde periode (oktober, november 2007) op alle scholen van het voortgezet onderwijs in de klassen twee en vier via internet een onderzoek naar gezondheidsgedrag, waaronder middelengebruik, uitgevoerd (E-MOVO). In overleg met de betreffende GGD’en is daarom besloten om in deze regio’s de klassen twee en vier niet te selecteren voor het Peilstationsonderzoek. Ter compensatie hiervan zijn in de overige regio’s in Nederland extra klassen uit het tweede en vierde leerjaar geselecteerd. Respons Deze procedure resulteerde in een netto steekproef van 61 scholen voor het basisonderwijs (bruto steekproef: 111 scholen, respons percentage: 55%). De gerealiseerde steekproef was daarmee gelijk aan de beoogde steekproef. De vragenlijst werd in het basisonderwijs afgenomen in 102 klassen met in totaal 2310 leerlingen. Een klein aantal, te weten 96 leerlingen (3,9%), was wegens ziekte of andere reden niet aanwezig tijdens de afname. Voor het voortgezet onderwijs bestond de netto steekproef uit 153 scholen (bruto steekproef 267 scholen, respons percentage: 57%). De gerealiseerde steekproef was daarmee van voldoende omvang en iets groter dan de minimaal benodigde steekproef. Scholen die geweigerd hadden verschilden niet significant van de deelnemende scholen in schoolgrootte en schoolniveau van de gehele school. Het percentage allochtonen en geschatte percentage leerlingen uit gezinnen met een lage sociaal economische status was echter bij scholen die weigerden significant hoger dan bij deelnemende scholen. Als voornaamste reden om niet mee te doen werd deelname en benadering voor ander onderzoek aangevoerd (59%). In het voortgezet onderwijs werd de vragenlijst in 354 klassen afgenomen en door 7550 leerlingen ingevuld. Een aantal van 585 leerlingen (7,1%) was wegens ziekte of met toestemming wegens een andere reden niet aanwezig op het moment van het onderzoek, 55 leerlingen waren afwezig wegens spijbelen (0,7%). Beschrijving van de gewogen steekproef Het wegen van de steekproef Uit eerder Peilstationsonderzoek kwamen enkele demografische factoren naar voren die samenhingen met middelengebruik, te weten geslacht, stedelijkheidsniveau,

17

leeftijd en schoolniveau. Uit vergelijking van de steekproefgegevens met de landelijke CBS gegevens bleek de verdeling in de steekproef van deze factoren in lichte mate af te wijken van de landelijke verdeling. De steekproef van het basisonderwijs werd daarom herwogen voor stedelijkheid en geslacht. De steekproef van het voortgezet onderwijs werd naast stedelijkheidsniveau en geslacht tevens herwogen voor leerjaar en schoolniveau. Tot slot is voor de analyses van het voortgezet onderwijs die alleen betrekking hebben op scholieren tot en met de leeftijd van 16 jaar, een aparte weegfactor aangemaakt voor die specifieke leeftijdsgroep (voor de verdeling naar leerjaar, geslacht schoolniveau en stedelijkheid). De cijfers die verder in dit hoofdstuk worden genoemd hebben betrekking op de hele steekproef (gewogen). Leeftijd en geslacht De steekproef van het basisonderwijs bestaat na herweging voor 51.1% uit jongens. De gemiddelde leeftijd is 10,7 jaar en gelijk voor jongens en meisjes. De steekproef van het voortgezet onderwijs bestaat na herweging voor 51,1% uit jongens. De gemiddelde leeftijd is 14,3 jaar ( jongens: 14,4 en meisjes 14,2 jaar). Stedelijkheid Voor het bepalen van de stedelijkheid van de woonplaats van de respondent is gebruik gemaakt van de postcode van de leerling en CBS-gegevens over de het stedelijkheidsniveau van gemeenten in Nederland (tabel 2.1). Tabel 2.1

Stedelijkheidsniveau naar onderwijstype 1 (aantal respondenten, %) Basisonderwijs

1

Voortgezet onderwijs

N

%

N

%

Zeer sterk stedelijk

345

14.9

1142

15.1

Sterk stedelijk

611

26.4

2041

27.0

Matig stedelijk

511

22.1

1670

22.1

Weinig stedelijk

535

23.2

1745

23.1

Niet stedelijk

308

13.3

952

12.6

Stedelijkheid van de gemeente waar de respondenten wonen

Etnische afkomst De etnische afkomst is bepaald op basis van het geboorteland van de respondent, diens vader en moeder. Hierbij is de CBS-methodiek gehanteerd: een respondent wordt tot een andere etnische groep dan de Nederlandse gerekend als hij/zij zelf niet in Nederland is geboren óf als één van beide ouders niet in Nederland is geboren. Wanneer de respondent én één of beide ouders in het buitenland zijn

18

geboren is de etnische afkomst gelijk aan het geboorteland van de respondent. Wanneer de respondent in Nederland en beide ouders in het buitenland zijn geboren is het geboorteland van de moeder bepalend. Er werden zeven etnische groepen onderscheiden (tabel 2.2): Nederlands, Surinaams, Antilliaans/Arubaans, Marokkaans, Turks, overig westers en overig niet westers (conform CBS). Op het basisonderwijs is bijna een kwart van de leerlingen van niet-Nederlandse afkomst en op het voortgezet onderwijs bijna een vijfde. Tabel 2.2

Etnische groep naar onderwijstype (aantallen, %) Basisonderwijs

Voortgezet onderwijs

N

%

N

%

Nederlands

1815

78.8

6154

81.8

Surinaams

64

2.8

169

2.2

Antilliaans/Arubaans

19

0.8

83

1.1

Marokkaans

56

2.4

125

1.7

Turks

73

3.2

207

2.8

Overig westers

132

5.7

463

6.2

Overig niet westers

143

6.2

319

4.2

Geloofsovertuiging Meer dan de helft van de leerlingen is niet gelovig opgevoed: 52% van de leerlingen in het basisonderwijs en 62% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs. De overige leerlingen in het basisonderwijs worden protestants/christelijk opgevoed (19%), rooms-katholiek (18%), islamitisch (8%), of met een ander geloof (1%). In het voortgezet onderwijs is deze verdeling als volgt: protestants/christelijk (17%), roomskatholiek (14%) islamitisch (6%), ander geloof (2%). Schoolniveau Omdat niet elk schoolniveau evenveel leerjaren telt zijn de leeftijdsgroepen niet gelijk over de schoolniveaus verdeeld. Een ruime meerderheid van de leerlingen van 17 jaar en ouder zit op het VWO en HAVO. De oudere leerlingen die wél op het VMBO zitten is ook een specifieke groep omdat het zittenblijvers betreft.

19

Tabel 2.3

Verdeling leeftijd naar schoolniveau voor het voortgezet onderwijs 1 (%) 12 jaar

13 jaar

14 jaar

15 jaar

16 jaar

17 jaar

Totaal

22.5

23.0

22.5

22.9

17.2

4.1

20.2

39.0

37.0

32.3

28.8

17.4

3.4

28.7

HAVO

29.0

22.1

21.6

24.8

36.4

36.1

26.9

VWO

9.5

17.9

23.5

23.5

29.0

56.4

24.2

en ouder VMBO-beroeps/ kaderberoeps VMBO-theoretisch/ gemengd

1

bij combinatieklassen is het schoolniveau naar beneden ingedeeld. Bijvoorbeeld: de combinatie VMBO-t/HAVO is ingedeeld bij VMBO-t.

Uitsluiten van steekproefvertekening ten opzichte van 2003 In afwijking van 2003 zijn voor het berekenen van de weegfactoren de leerlingen die leerweg ondersteunend onderwijs (LWOO) ontvangen niet meegerekend. Deze extra ondersteuning wordt vooral gegeven aan scholieren in het laagste onderwijsniveau, dat wil zeggen van de kader- en basisberoepsgerichte leerweg van het VMBO (VMBO-b). Dit betekent dat in vergelijking met 2003 het aandeel van de VMBO-b leerlingen in 2007 wat kleiner is geworden. We hebben twee controles uitgevoerd om na te gaan of dit tot een vertekening van de trends zou kunnen leiden: (1) een herweging van de steekproef van 2003, maar dan zonder meetelling van de LWOO leerlingen (2) een zodanige herweging van de steekproef van 2007 dat de verdeling (naar leeftijd, geslacht, schooltype, stedelijkheid) exact gelijk is aan de gewogen steekproef in 2003. Vergelijking van de resultaten toonde aan dat prevalenties berekend volgens de verschillende methodes slechts in zeer lichte mate verschillen en ten aanzien van de trends niet tot andere conclusies zouden leiden. Na herwegen van de steekproef in 2003, zonder het meerekenen van de LWOO leerlingen (controle 1), bedroeg de lifetime prevalentie van alcoholgebruik 85% versus 84,6 in de gerapporteerde cijfers (met meerekenen van de LWOO leerlingen). Ook prevalenties van alcohol naar leeftijd verschilden nauwelijks in beide methoden (variërend van geen verschil onder de 12-jarigen tot 0,7 procent voor de 16 jarigen). De verschillen in de prevalenties van roken waren van eenzelfde orde als voor alcohol. Voor cannabis verschilden de prevalenties in nog mindere mate en voor de harddrugs waren ze miniem (0 tot maximaal 0,2%). De tweede controle die werd uitgevoerd, het herwegen van de steekproef van 2007 naar exact dezelfde verdeling als de steekproefverdeling in 2003 gaf een vergelijkbaar resultaat. Voor de maandprevalentie van alcohol vinden we het grootste verschil, deze ligt in de controleberekening (dus na herweging naar de verdeling van 2003) 2,1% hoger (50,5 versus 48,4 gerapporteerd). De maandprevalentie van roken

20

daarentegen is in beide berekeningen exact gelijk, die van cannabis verschilt 0,4%, terwijl voor heroïne, XTC, cocaïne, amfetamine en paddo’s geen enkel verschil wordt gevonden. Geconcludeerd kan worden dat de steekproef zeer robuust is voor kleine veranderingen in de samenstelling van de steekproef en de trends zoals gerapporteerd daarmee zeer betrouwbaar zijn. Dataverzameling De vragenlijsten De gegevens werden verzameld met een schriftelijke vragenlijst: één versie voor het voortgezet onderwijs en één voor het basisonderwijs. De versie voor het basisonderwijs was minder uitgebreid dan die voor het voortgezet onderwijs. De kern van de vragenlijst bestaat uit vragen naar het gebruik van tabak, alcohol, drugs en naar gokken. In het voortgezet onderwijs is van alle middelen het gebruik in het hele leven (de lifetime-prevalentie), het gebruik in het jaar voorafgaand aan het onderzoek ( jaarprevalentie) en het gebruik in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek (maandprevalentie) gemeten. In het basisonderwijs is de jaarprevalentie niet gemeten en is de maandprevalentie alleen voor alcohol en tabak nagevraagd. In het basisonderwijs is niet gevraagd naar het gebruik van harddrugs en paddo’s. Naast de vragen rond het gebruik van middelen zijn tevens in beide vragenlijsten vragen opgenomen over achtergrondkenmerken van de respondent, zoals de gezinssituatie, spijbelen, zakgeld, vrijetijdsactiviteiten, kleine criminaliteit en geestelijke gezondheid. Over deze gegevens zal in toekomstige publicaties wordt gerapporteerd. Dit rapport richt zich op de kerngegevens over middelengebruik. De vragenlijst die voor dit onderzoek werd gebruikt week op enkele punten af van de versie die voor het vorige onderzoek in 2003 werd gebruikt. De formulering van enkele vragen is verbeterd en op grond van actuele ontwikkelingen zijn enkele vragen toegevoegd danwel geschrapt. De vragen die de prevalentie van het middelengebruik meten zijn niet veranderd zodat de resultaten hiervan goed vergelijkbaar zijn met eerder Peilstationsonderzoek. Afname van de vragenlijsten Net als in voorgaande onderzoeken werd de vragenlijst schriftelijk en klassikaal afgenomen onder begeleiding van een onderzoeksassistent van het Trimbos-instituut of door een medewerker van de GGD. GGD medewerkers en onderzoeksassistenten kregen gedurende een dagdeel instructie over de uitvoering van het onderzoek. Er werd met name aandacht besteed aan de afname van de vragenlijsten. Om uniformiteit van de afname verder te waarborgen ontvingen de GGD medewerkers

21

en onderzoeksassistenten tevens alle relevante informatie op schrift. Dit betrof onder andere een standaardtekst voor de introductie van de vragenlijst, instructies over de wijze waarop de afname moest plaatsvinden en hoe op eventuele vragen van leerlingen geantwoord moest worden. De afname vond plaats in de periode oktober-november 2007. Analyses Correctie voor clustereffecten Bij het analyseren van de data is rekening gehouden met de weging van het databestand en de klassikale afname. Klassikale afname leidt tot clustering van de data omdat leerlingen uit dezelfde klassen kenmerken met elkaar delen. Leerlingen zijn daarom niet als individuele steekproefeenheden te beschouwen. Het statistisch pakket dat voor de analyses gebruikt werd: Stata (versie 9.2), houdt met beide aspecten van de dataset, weging en clustering, rekening waardoor correcte betrouwbaarheidsintervallen worden berekend. Verschillen waarbij de 95%-betrouwbaarheidsintervallen van twee percentages elkaar niet overlappen zijn significant. Als in de tekst verschillen worden genoemd die opvallend zijn, maar niet significant zal dit in de tekst altijd worden vermeld. Analyse van de leeftijd van eerste gebruik Aan de leerlingen van het voortgezet onderwijs is voor verschillende middelen gevraagd op welke leeftijd zij deze voor het eerst (frequent) zijn gaan gebruiken. Voor een aantal leerlingen zal gelden dat zij (nog) niet begonnen zijn met het gebruik van het betreffende middel, maar dit op enig moment later wel gaan doen. Dat wordt echter in het onderzoek niet gemeten (censurering). Onder jongere leerlingen zal deze censurering vaker voorkomen dan onder oudere leerlingen. De analysetechniek die voor dit soort gegevens is gebruikt, Kaplan Meier survival analyse, houdt met dit effect rekening. Kaplan Meier resulteert in cumulatieve incidenties (%), dat betekent dat de figuren in dit rapport als volgt moeten worden gelezen: de percentages behorende bij de leeftijden op de y-as geven aan hoeveel procent van de jongeren op deze leeftijd, of jonger, met het gebruik van het betreffende middel is begonnen. Schoolniveau In de analyses zijn vier schoolniveaus onderscheiden: VWO, HAVO, VMBO-theoretische of gemengde leerweg (VMBO-t), te vergelijken met het vroegere MAVO en VMBO-beroepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg (VMBO-b) te vergelijken met het vroegere (I)VBO. Vooral in de lagere klassen kan er sprake zijn van een combinatie van, meestal twee, schoolniveaus. In de analyses zijn deze combinatieklassen ingedeeld bij het laagste schoolniveau. Een VMBO-t/HAVO klas is dus ondergebracht bij het schoolniveau VMBO-t.

22

Leeftijd en schoolniveau Om de relatie tussen schoolniveau en middelengebruik goed te kunnen onderzoeken zijn de analyses hiernaar beperkt tot leerlingen in de leeftijd tot en met 16 jaar. De reden hiervoor is dat door het grotere aantal leerjaren op het HAVO (5) en VWO (6) in vergelijking met het VMBO (4), de leeftijdscategorie van 17 jaar en ouder een afwijkende samenstelling heeft. Het betreft relatief veel leerlingen van HAVO en VWO en voorzover het VMBO leerlingen betreft zullen dit vaak zittenblijvers zijn (tabel 2.3). Vergelijking met voorgaand Peilstationsonderzoek In deze publicatie worden, voorzover gemeten, trendgevens gepresenteerd gebaseerd op de resultaten van de afgelopen zes peilstationsonderzoeken: 1988, 1992, 1996, 1999, 2003 en 2007. Het betreft een vergelijking van de lifetime- en de maandprevalentie en voor roken en alcohol van gegevens over de mate van gebruik. In eerdere publicaties zijn van 1992 en 1996 de ongewogen resultaten gepresenteerd. Om te zorgen voor een optimale vergelijkbaarheid van de gegevens zijn voor deze rapportage de gegevens van 1992 en 1996 herwogen naar leerjaar, schooltype en geslacht. Kleine afwijkingen met eerdere publicaties zijn hieruit te verklaren. In de tekst worden de trendgegevens voor het hele voortgezet onderwijs beschreven, dat wil zeggen voor de leeftijdsgroep 12 tot en met 18 jaar. Daarnaast worden in de bijlage de trendgegevens voor de leeftijdsgroep 12 tot en met 16 jaar beschreven. Omdat deze leeftijdscategorie leerplichtig is, kan deze groep representatief worden beschouwd voor de Nederlandse jongeren van deze leeftijd.

23

3 Roken 3.1

Roken onder scholieren

• Hoeveel scholieren hebben ooit gerookt? Van alle leerlingen van het voortgezet onderwijs heeft 39 procent ooit gerookt: jongens even vaak als meisjes (figuur 3.1). In het basisonderwijs heeft ongeveer één op de vijftien leerlingen (7%) ooit gerookt, jongens (8%) vaker dan meisjes (5%). Het percentage leerlingen dat heeft gerookt stijgt geleidelijk met de leeftijd; op 16-jarige leeftijd heeft ongeveer de helft (52%) van de scholieren tenminste éénmaal gerookt. Figuur 3.1 L ifetime-prevalentie van roken, basisonderwijs naar geslacht en voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

TOTAAL

     

"/

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

• Hoeveel scholieren hebben de afgelopen maand gerookt? Bijna één op de vijf scholieren in het voortgezet onderwijs heeft in de maand voorafgaand aan het onderzoek nog gerookt (19%), jongens en meisjes verschillen hierin nauwelijks. Het gebruik stijgt het snelst tussen 12 en 15 jaar, onder de 15- en 16-jarigen heeft een kwart van de scholieren de afgelopen maand gerookt. In het basisonderwijs heeft bijna geen enkele leerling de afgelopen maand gerookt (0,7%).

25

Figuur 3.2 M aandprevalentie van roken, basisonderwijs naar geslacht en voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

TOTAAL

     

1

"/

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

• Hoeveel scholieren roken dagelijks? Van alle scholieren in het voortgezet onderwijs rookt zeven procent dagelijks een sigaret: meisjes (7%) ongeveer even vaak als jongens (8%) (figuur 3.3). In het basisonderwijs heeft geen enkele leerling aangegeven dagelijks te roken. Onder de 12- en 13-jarigen in het voortgezet onderwijs zijn nauwelijks dagelijks rokers (<2%). Op de leeftijd van 14 jaar zien we echter een toename; op deze leeftijd is zeven procent dagelijks roker. Figuur 3.3 D agelijks roken, basisonderwijs naar geslacht en voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

TOTAAL

     

"/

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO

1 

en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

26

• Hoeveel sigaretten roken scholieren gemiddeld per dag? Het percentage scholieren dat gemiddeld meer dan 10 sigaretten per dag rookt is beperkt (4%); jongens en meisjes verschillen wat dit betreft nauwelijks (figuur 3.4). Ongeveer zeven procent van alle scholieren kan gekarakteriseerd worden als lichte rokers, zij roken gemiddeld minder dan één sigaret per dag. De overige groep rokers (7%) rookt gemiddeld 1-10 sigaretten per dag. Figuur 3.4 H et gemiddeld aantal sigaretten per dag in de afgelopen maand, naar leeftijd 1 en geslacht (%) JONGENS







 



     

JR

JR

JR

JR



JR MEISJES

 JR 



4OTAAL  



     

1

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OTAAL

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

• Op welke leeftijd beginnen scholieren met roken? Van alle scholieren van het voortgezet onderwijs zegt één op de tien voor het eerst een sigaret te hebben gerookt toen zij 11 jaar of jonger waren; jongens iets vaker dan meisjes (figuur 3.5). De helft van de scholieren (53%) is op 16-jarige leeftijd of jonger met roken begonnen, dit betreft iets meer meisjes (55%) dan jongens (50%). Vanaf 15 jaar begint de curve af te vlakken, er komen maar weinig nieuwe rokers bij.

27

Dit betekent dat voor de leerlingen die op 16-jarige leeftijd nog niet zijn begonnen met roken de kans klein is dat zij dit op 17-jarige leeftijd alsnog gaan doen. Figuur 3.5 C umulatieve incidentie van eerste keer roken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

     

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

percentages geven aan hoeveel procent van de scholieren op die leeftijd of eerder voor het eerst

1 

zijn gaan roken.

• Op welke leeftijd beginnen scholieren met dagelijks roken? Bijna geen enkele leerling van het voortgezet onderwijs (1%) zegt op 11-jarige leeftijd of jonger begonnen te zijn met dagelijks roken; meisjes en jongens verschillen hierin niet (figuur 3.6). Een beperkt deel van de leerlingen (6%) zegt met dagelijks roken te zijn begonnen toen zij 13 jaar of jonger waren. Tussen het 13e en 14e jaar verdubbelt dit percentage naar twaalf procent en stijgt daarna geleidelijk met de leeftijd. Een kwart (25%) van alle scholieren is op 17 jarige leeftijd of jonger begonnen met dagelijks roken.

28

Figuur 3.6 C umulatieve incidentie van eerste keer dagelijks roken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

     

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

percentages geven aan hoeveel procent van de scholieren op die leeftijd of eerder voor het eerst

1 

dagelijks is gaan roken.

• Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in het voorkomen van roken? VMBO-b leerlingen hebben de meeste ervaring met roken; bijna de helft (46%) van de VMBO-b leerlingen heeft ooit gerookt en bijna één op de vier (23%) nog in de afgelopen maand (figuur 3.7). Dat is beduidend meer dan op alle andere schoolniveaus (verschil met VMBO-t niet significant). Onder de VWO leerlingen worden de minste rokers aangetroffen (verschillen in lifetime- en maandprevalentie zijn significant voor het VMBO-t, maar niet voor de HAVO). Figuur 3.7 L ifetime- en maandprevalentie van roken naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar 1 (%)  LIFETIME

MEISJES

 MAAND 



















1

JONGENS



6-"/ B

6-"/ T

(!6/

67/



6-"/ B

JONGENS

6-"/ T

(!6/

MEISJES

67/

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

29

Ook het percentage dagelijkse rokers is met elf procent het hoogst op het VMBO-b (verschil met VMBO-t niet significant) (figuur 3.8). Onder de leerlingen van het VWO bevinden zich de minste dagelijkse rokers (2%), dat is een factor vijf minder dan op het VMBO-b. Op geen van de schooltypen zijn duidelijke verschillen tussen jongens en meisjes in het percentage dagelijkse rokers. Figuur 3.8 Dagelijks roken naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar 1 (%). 

JONGENS

MEISJES

     

1

6-"/ B

6-"/ T

(!6/

67/

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

• Zijn er verschillen tussen etnische groepen in het voorkomen van roken? Marokkaanse scholieren hebben in vergelijking met scholieren van Nederlandse of een andere etnische afkomst, de minste ervaring met het roken van een sigaret (figuur 3.9). Dit geldt voor zowel jongens als meisjes. Alle andere etnische groepen hebben ongeveer net zoveel ervaring met roken als de Nederlandse scholieren. Het percentage leerlingen dat de afgelopen maand nog heeft gerookt is wederom het laagst onder Marokkaanse scholieren (9%) maar het verschil is alleen significant met de scholieren van Nederlandse afkomst (19%) (figuur 3.9).

30

Figuur 3.9 L ifetime- en maandprevalentie van roken in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst en geslacht (%) JONGENS

 LIFETIME

MEISJES

     

.,

3UR

!NT!R

-AROK

4URKS

/V7EST

/V.IETWEST

JONGENS

 MAAND

MEISJES

     

.,

3UR

!NT!R

-AROK

4URKS

/V7EST

/V.IETWEST

Onder de Marokkaanse scholieren vinden we ook voor het dagelijks roken het laagste percentage (4%), vooral onder de Marokkaanse meisjes zijn nauwelijks dagelijkse rokers (2%). Door de kleine aantallen zijn de verschillen tussen Marokkaanse en Nederlandse scholieren echter niet significant (figuur 3.10). Het aandeel dagelijkse rokers is onder Turkse meisjes (15%) hoger dan onder de meisjes van Nederlandse afkomst (7%). Het verschil tussen Turkse en Nederlandse jongens is niet significant.

31

Figuur 3.10 D agelijks roken in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst en geslacht (%).  LIFETIME

JONGENS

MEISJES

     

.,

3UR

!NT!R

-AROK

4URKS

/V7EST

/V.IETWEST

• Hoeveel scholieren denken in de toekomst te gaan roken? Van de leerlingen van het voortgezet onderwijs die de afgelopen maand niet hebben gerookt, denkt ruim de helft (59%) dat in de toekomst ook zeker nooit te zullen gaan doen; jongens (62%) vaker dan meisjes (57%). Een kwart (25%) zegt waarschijnlijk nooit te zullen gaan roken (meisjes (26%) en jongens (24%) ongeveer even vaak). Minder dan één procent van de leerlingen die de afgelopen maand niet heeft gerookt denkt dat in de toekomst zeker wel te gaan doen, vier procent misschien, en twaalf procent weet het niet. Op heb basisonderwijs denkt driekwart (78%) van de leerlingen die de afgelopen maand niet hebben gerookt dat zij dit waarschijnlijk (20%) dan wel zeker (58%) in de toekomst ook niet zullen gaan doen. Slechts 0,3 procent zegt zeker wel te zullen gaan roken, vier procent misschien en zeventien procent weet het niet. • Hoeveel scholieren hebben een ‘niet roken’ afspraak? Ruim een kwart (27%) van alle leerlingen van het voortgezet onderwijs zegt met de ouders een afspraak te hebben om tot een bepaalde leeftijd niet te zullen gaan roken, één procent zegt een ‘niet roken’ afspraak te hebben met school en drie procent met iemand anders. Op het basisonderwijs heeft één derde (32%) een ‘niet roken’ afspraak met de ouders, 0,6 procent met de school en twee procent met iemand anders. • Hoeveel scholieren roken thuis of zouden het mogen? Van alle leerlingen van het voortgezet onderwijs zegt vier procent thuis te roken en zeventien procent zegt het thuis te mogen, maar het niet te doen. Tot de leeftijd van 13 jaar rookt bijna geen enkele scholier thuis, op 14-jarige leeftijd zegt drie procent thuis te roken en van de 15-jarigen zegt ongeveer één op de vijftien scholieren dit te doen. Het percentage leerlingen dat thuis rookt is het hoogst onder de VMBO-b leerlingen (8%) en het laagst onder de VWO leerlingen (1%). 32

3.2 De rokers nader bekeken In deze paragraaf worden de gegevens van de scholieren die in de maand voorafgaand aan het onderzoek hadden gerookt (verder aangeduid als ‘actuele gebruikers’ of ‘rokers’) nader geanalyseerd. De resultaten worden gepresenteerd naar leeftijd, geslacht en schoolniveau, maar niet naar etnische afkomst. De aantallen gebruikers per etnische groep bleken namelijk te klein om subgroepanalyses op dit niveau te kunnen doen. • Hoeveel sigaretten worden gemiddeld gerookt? Van alle scholieren die de afgelopen maand hebben gerookt, heeft veertig procent gemiddeld minder dan een sigaret per dag gerookt; evenveel jongens als meisjes (figuur 3.11). Een op de vijf rokers rookt gemiddeld meer dan tien sigaretten per dag. De groep overige rokers (40%) zit daar tussen in, dat wil zeggen dat zij gemiddeld één tot tien sigaretten per dag roken. Op 12-jarige leeftijd rookt vier procent van de rokende jongens meer dan tien sigaretten per dag, op 16-jarige leeftijd is dit toegenomen tot 21 procent. Bij de meisjes bedragen deze percentages respectievelijk vijf en zeventien. Figuur 3.11 S cholieren die roken (gerookt in de afgelopen maand). Aantal sigaretten per dag naar leeftijd 1 en geslacht (%). (zie meisjes pagina 34) 

JONGENSROKERS



 

SIGARETTEN

     

JR

JR

JR



JR

JR

MEISJESROKERS

 JR 

 

4OT6/ SIGARETTEN

     

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

33

   

JRVervolg JR Figuur 3.11

JR



JR

JR

MEISJESROKERS

 JR 

 

4OT6/ SIGARETTEN

     

1

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

• Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in het aantal sigaretten dat wordt gerookt? Het gemiddeld aantal sigaretten dat wordt gerookt lijkt af te nemen met het stijgen van het schoolniveau (figuur 3.12). Onder de rokers op VMBO-b zijn aanzienlijk meer zware rokers (dat wil zeggen gemiddeld meer dan tien sigaretten per dag) dan onder de rokers op het VWO (en HAVO, maar dit verschil is niet significant). Figuur 3.12 S cholieren die roken (gerookt in de afgelopen maand). Aantal sigaretten per dag naar schoolniveau en geslacht (%) JONGENSROKERS

 

SIGARETTEN

MEISJESROKERS 



















1





6-"/ B

6-"/ T

(!6/

67/



6-"/ B



6-"/ T

 

(!6/

SIGARETTEN

67/

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

34

• Hoe komen scholieren aan sigaretten? Op de vraag ‘waar koop je meestal sigaretten/shag?’(meerdere antwoorden mogelijk) antwoordt één derde (34%) van de rokers, dat zij het nooit zelf kopen. Eén op de vijf (20%) zegt sigaretten of shag te kopen bij de supermarkt. Ook de benzinepomp (19%) en in mindere mate de tabakswinkel (13%) worden vaak genoemd. Slechts een beperkt aantal rokende scholieren koopt sigaretten of shag in een snackbar (7%) of café of discotheek (6%).

3.3 Is het roken in de periode 1988-2007 veranderd? Na een redelijk stabiel beeld in de periode 1988-1999, met als uitzondering een stijging in 1996 van het aantal meisjes dat ooit heeft gerookt, zien we vanaf 1999 een duidelijke daling van de lifetime-prevalentie (van 55% in 1999 naar 45% in 2003 naar 39% in 2007) (figuur 3.13). Deze daling doet zich bij jongens en meisjes in vrijwel gelijke mate voor. Figuur 3.13 Trends in lifetime-prevalentie van roken naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) (%, 95% betrouwbaarheidsintervallen) 

JONGENS

MEISJES

       













De maandprevalentie vertoont een wat wisselend beeld in de periode 1988-2003 en verschilt voor jongens en meisjes (figuur 3.14). Onder de jongens nam de maand­ prevalentie in 1992 toe, bleef vervolgens stabiel tot 1999, daalde vervolgens sterk van 27 procent naar 18 procent in 2003 en stabiliseert vervolgens in 2007 (19%). Onder de meisjes zien we een toename van de maandprevalentie in 1996 naar 31 procent, gevolgd door een licht dalende trend naar een percentage van 22 procent in 2003 en achttien in 2007.

35

Figuur 3.14 Trends in de maandprevalentie van roken naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) (%, 95% betrouwbaarheidsintervallen) 

JONGENS

MEISJES

        













De prevalentie van dagelijks roken vertoont een piek in 1996, waarna een daling inzet, die ook in 2007 nog lijkt aan te houden (figuur 3.15 De verschillen tussen jongens en meisjes zijn in 2007, net als in de voorgaande jaren, klein en niet significant. Figuur 3.15 Trends in het dagelijks roken naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) (%, 95% betrouwbaarheidsintervallen) 

JONGENS

MEISJES

     













Onder de dagelijkse rokers is het percentage dat gemiddeld meer dan tien sigaretten per dag rookt in de periode 1992-2007 vrij constant, met name onder de meisjes (figuur 3.16). Binnen de groep dagelijks rokers, was in 2003 het percentage dat meer dan tien sigaretten per dag rookt bij de jongens (41%) hoger dan bij de

36

meisjes (31%). In 2007 is dit verschil door een daling bij de jongens en een lichte stijging bij de meisjes veel kleiner geworden (36% onder de jongens en 34% onder de meisjes). Figuur 3.16 S cholieren die dagelijks roken. Trends in het roken van meer dan tien sigaretten per dag naar ­o nderzoeksjaar en geslacht (%, 95% betrouwbaarheidsintervallen) 

JONGENS

MEISJES

      

3.4











De belangrijkste feiten en trends

• De dalende trend in het aantal scholieren dat ooit heeft gerookt heeft zich in 2007 verder voortgezet. Het percentage scholieren dat ervaring heeft met roken bevindt zich hiermee op het laagste niveau sinds 1988. • Het aantal scholieren dat de afgelopen maand nog heeft gerookt daalde tussen 1999 en 2003 en stabiliseert zich in 2007 op negentien procent. • Het aantal scholieren dat dagelijks rookt nam tussen 1999 en 2003 af van dertien procent naar negen procent en lijkt zich in 2007 te stabiliseren (7%). • Net als in voorgaande metingen verschillen jongens en meisjes niet of nauwelijks in de prevalentie van (dagelijks) roken. • Het roken verschilt tussen de schoolniveaus: onder leerlingen van het VMBO-b bevinden zich de meeste (dagelijks) rokers, tevens roken zij de meeste sigaretten per dag. • Onder leerlingen van Marokkaanse afkomst zijn minder rokers dan onder leerlingen van Nederlandse afkomst. • Dagelijks roken lijkt het meest voor te komen onder Turkse leerlingen, met name onder de meisjes is het percentage hoog.

37

4 Alcohol 4.1 Alcoholgebruik onder scholieren • Hoeveel scholieren drinken alcohol? Van alle leerlingen van het voortgezet onderwijs heeft 79 procent ooit alcohol gedronken: ongeveer evenveel meisjes (77%) als jongens (81%) (figuur 4.1). In groep 7 en 8 van de basisschool heeft ruim een derde van de leerlingen (36%) al eens gedronken: jongens meer dan meisjes (43% versus 28%). Zoals verwacht doen zich grote leeftijdsverschillen voor. Op 12-jarige leeftijd heeft ruim de helft van de leerlingen in het voortgezet onderwijs ervaring met het drinken van alcohol. Gedurende de daaropvolgende jaren neemt het alcoholgebruik sterk toe, tot op 15-jarige leeftijd 89 procent al eens alcohol heeft gedronken. Vanaf 15 jaar neemt dit percentage geleidelijk nog iets verder toe. Verschillen tussen jongens en meisjes zien we alleen bij de jongste leeftijdsgroepen. Onder kinderen in groep 7 en 8 van de basisschool en 12-jarigen hebben meer jongens dan meisjes ervaring met alcohol. Bij de oudere leeftijdscategorieën is het verschil tussen jongens en meisjes niet significant. Figuur 4.1 L ifetime-prevalentie van alcoholgebruik, basisonderwijs naar geslacht en voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

TOTAAL

     

"/

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

39

De helft (51%) van de leerlingen van het voortgezet onderwijs heeft in de maand voorafgaand aan het onderzoek alcohol gedronken (figuur 4.2). In het basisonderwijs geldt dit voor bijna één op de tien (9%) leerlingen. Het alcoholgebruik in de afgelopen maand stijgt sterk tot de leeftijd van 15 jaar. Daarna neemt de stijging iets af. Net als bij het gebruik ooit in het leven hebben in groep 7 en 8 van de basisschool meer jongens dan meisjes de afgelopen maand alcohol gedronken. Vanaf de eerste klas van het voortgezet onderwijs is het verschil tussen jongens en meisjes klein en niet meer significant. Figuur 4.2 M aandprevalentie van alcoholgebruik, basisonderwijs naar geslacht en voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

TOTAAL

     

1

"/

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Van alle middelbare scholieren heeft bijna één op de drie (30%) in de afgelopen vier weken 3 keer of vaker alcohol gedronken; jongens en meisjes verschillen hierin niet van elkaar. Zes procent van de jongeren heeft in deze periode zelfs 11 keer of vaker alcohol gedronken. Dit zeer frequente alcoholgebruik komt onder jongens (8%) meer voor dan onder meisjes (4%). • Hoeveel scholieren zijn wel eens dronken? In het basisonderwijs komt dronkenschap nog nauwelijks voor: drie procent van de leerlingen is ooit dronken of aangeschoten geweest, meer jongens (4%) dan meisjes (2%) (figuur 4.3). Van de leerlingen van het voortgezet onderwijs is bijna de helft (43%) tenminste één maal in het leven dronken of aangeschoten geweest, evenveel jongens en meisjes. Het percentage neemt toe met de leeftijd tot op 17-18 jarige leeftijd 84 procent van de leerlingen wel eens dronken of aangeschoten is geweest. Van alle middelbare scholieren zegt elf procent in het hele leven meer dan tien keer dronken of aangeschoten te zijn geweest: meer jongens (13%) dan meisjes (8%). Op de basisschool blijft dronkenschap bijna altijd beperkt tot één of twee keer in het leven. 40

Figuur 4.3 L ifetime-prevalentie van dronkenschap, basisonderwijs naar geslacht en voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

TOTAAL

     

1

"/

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Ruim één vijfde (22%) van de leerlingen van het voortgezet onderwijs is in de maand voorafgaand aan het onderzoek dronken of aangeschoten geweest (figuur 4.4). Net als bij de lifetime-prevalentie is er geen verschil tussen jongens en meisjes. Alleen op 17-18 jarige leeftijd zijn er meer jongens (63%) in de afgelopen maand dronken geweest dan meisjes (44%). Figuur 4.4 M aandprevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

TOTAAL

     

1

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

41

• Hoeveel scholieren drinken wel eens 5 glazen of meer bij één gelegenheid (‘binge drinken’)? Ruim één derde (36%) van de leerlingen van het voortgezet onderwijs heeft in de maand voorafgaand aan het onderzoek wel eens 5 glazen of meer bij één gelegenheid gedronken (het zogenaamde binge drinken), ongeveer evenveel meisjes als jongens (figuur 4.5). Het binge drinken in de afgelopen vier weken stijgt bij zowel meisjes als jongens sterk tussen de 13 en 15 jaar. Na het 15e jaar blijft het binge drinken onder jongens sterk stijgen, maar neemt de stijging bij meisjes iets af. Tot 15 jaar is er geen verschil in binge drinken tussen jongens en meisjes. Vanaf 16 jaar komt binge drinken echter vaker voor bij jongens dan bij meisjes. Figuur 4.5 M aandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

TOTAAL

     

1

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

• Hoeveel drinken scholieren? De scholieren is gevraagd op hoeveel doordeweekse en weekend dagen ze meestal alcohol drinken en hoeveel glazen ze dan op zo’n dag drinken. Hieruit is het totaal aantal glazen berekend dat in het weekend, doordeweek en gedurende de hele week wordt gedronken. Dit wijkt af van het vorige Peilstationsonderzoek (Monshouwer et al., 2004), waarin het aantal dagen dat alcohol werd gedronken en het aantal glazen per dag, afzonderlijk werden gerapporteerd. Het aantal glazen dat in het weekend gedronken wordt neemt sterk toe met het stijgen van de leeftijd (bijlage, tabel 6). Op 12-jarige leeftijd drinkt negen procent van de jongeren in het weekend 1 tot 4 glazen alcohol en slechts één procent 5 glazen of meer. Op 14-jarige leeftijd drinkt al zestien procent 5 glazen of meer in een weekend, en op

42

16-jarige leeftijd is dit gestegen tot bijna de helft van alle jongeren (48%). Tot en met 14-jarige leeftijd zijn er tussen jongens en meisjes geen verschillen in het aantal glazen dat in het weekend wordt gedronken (figuur 4.6). Vanaf 15 jaar stijgt het aantal glazen echter sterker bij jongens dan bij meisjes. Op 16-jarige leeftijd drinkt achttien procent van de jongens 21 of meer glazen alcohol in het weekend; bij meisjes geldt dit voor vier procent. Het grootste deel van het alcoholgebruik vindt plaats in het weekend. De totale alcoholconsumptie per week is daardoor niet veel hoger dan de consumptie in het weekend. Jongens drinken wel meer doordeweek dan meisjes, met name op oudere leeftijd (bijlage, tabel 8 en 9). Figuur 4.6 G emiddeld aantal glazen dat scholieren in het weekend drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS



 

 

 

OFMEER

     

JR

JR



JR MEISJES

JR 

JR  

 

 JR  

OFMEER

     

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

43

• Op welke leeftijd beginnen scholieren met het drinken van alcohol? Aan de scholieren van het voortgezet onderwijs is gevraagd op welke leeftijd zij voor het eerst alcohol hebben gedronken. Zestien procent zegt 11 jaar of jonger geweest te zijn toen zij hun eerste drankje dronken, bijna tweemaal zoveel jongens (20%) als meisjes (12%) (figuur 4.7). Op 14-jarige leeftijd zijn de aanvankelijke sekseverschillen verdwenen. De meeste scholieren beginnen met drinken als zij tussen de 11 en 15 jaar oud zijn; 85 procent van de leerlingen heeft op 15-jarige leeftijd, of jonger kennis gemaakt met alcohol. Vanaf 15 jaar vlakt de curve af, dat wil zeggen dat de kans afneemt dat jongeren die dan nog niet met drinken zijn begonnen, dat alsnog gaan doen. Figuur 4.7 C umulatieve incidentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs naar leeftijd eerste gebruik en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

     

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

percentages geven aan hoeveel procent van de scholieren op die leeftijd of eerder voor

1 

het eerst alcohol heeft gedronken.

Aan leerlingen van het voortgezet onderwijs is ook gevraagd op welke leeftijd zij tenminste elke week alcohol zijn gaan drinken. Er zijn maar weinig scholieren die aangeven voor het 12e jaar met wekelijks drinken te zijn begonnen (2%) (figuur 4.8). Vanaf 13 jaar begint het percentage te stijgen. De meeste wekelijkse drinkers zijn hiermee tussen hun 14e en 16e jaar begonnen. Tussen 16 en 17 jaar vlakt de curve af, wat wil zeggen dat er op die leeftijd maar weinig nieuwe wekelijkse drinkers bijkomen.

44

Figuur 4.8 C umulatieve incidentie van wekelijks alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs naar leeftijd eerste gebruik en geslacht (%). 

JONGENS

MEISJES

     

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

percentages geven aan hoeveel procent van de scholieren op die leeftijd of eerder voor het eerst

1 

wekelijks is gaan drinken.

Het patroon van de leeftijd waarop leerlingen voor het eerst dronken zijn geworden komt overeen met dat van wekelijks drinken (bijlage, tabel 12). Het patroon verschilt alleen in lichte mate op 16-, en 17-jarige leeftijd; het aantal meisjes dat op die leeftijd of jonger al eens dronken is geweest is wet kleiner dan het aantal meisjes dat al wekelijks is gaan drinken. • Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in het voorkomen van alcoholgebruik? Er zijn geen grote verschillen tussen de schoolniveaus in de lifetime- en maand­ prevalentie van alcoholgebruik (figuur 4.9). De prevalenties lijken iets toe te nemen met het schoolniveau, maar de verschillen zijn niet significant.

45

Figuur 4.9 L ifetime- en maandprevalentie van alcoholgebruik naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar 1 (%)

 LIFETIME

MEISJES

 MAAND























1

JONGENS

6-"/ B

6-"/ T

(!6/

67/



JONGENS

6-"/ B

6-"/ T

(!6/

MEISJES

67/

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

• Zijn er verschillen tussen etnische groepen in het voorkomen van alcoholgebruik? Er is een duidelijke samenhang tussen alcoholgebruik en etnische afkomst. Het percentage scholieren dat ooit in het leven alcohol heeft gedronken is het laagst onder de scholieren van Marokkaanse afkomst, gevolgd door Turkse scholieren en scholieren uit de overige niet-westerse landen (figuur 4.10). Scholieren van Surinaamse, Antilliaans/Arubaanse en overig westerse afkomst verschillen niet van de Nederlandse scholieren. Figuur 4.10 L ifetime-prevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst en geslacht (%)



JONGENS

MEISJES

     

46

.,

3UR

!NT!R

-AROK

4URKS

/V7EST

/V.IETWEST

Ook de maandprevalentie van alcoholgebruik is het laagst onder scholieren van Marokkaanse afkomst, gevolgd door Turkse scholieren en scholieren uit de overige niet-westerse landen (figuur 4.11). In tegenstelling tot bij de lifetime-prevalentie hebben ook minder Surinaamse en Antilliaans/Arubaanse scholieren de afgelopen maand alcohol gedronken dan Nederlandse scholieren. Bij de Surinaamse scholieren zijn het met name de meisjes waarbij de maandprevalentie lager ligt dan bij Nederlandse scholieren, terwijl het bij de Antilliaanse/Arubaanse scholieren juist met name de jongens betreft. Figuur 4.11 M aandprevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst en geslacht (%)



JONGENS

MEISJES

     

.,

3UR

!NT!R

-AROK

4URKS

/V7EST

/V.IETWEST

• Hoeveel scholieren mogen thuis alcohol drinken? Van de leerlingen van vijftien jaar of jonger in het voortgezet onderwijs mag bijna één op de vijf (18%) zeker thuis één glas alcohol drinken als de ouders thuis zijn; zes procent zegt dan zelfs meerdere glazen te mogen drinken (tabel 4.1). Vijftien procent van de leerlingen mag op een feestje met vrienden zeker alcohol drinken. Naarmate jongeren ouder worden, worden ouders minder streng. Er zijn hierbij geen verschillen tussen jongens en meisjes. Op 15-jarige leeftijd mag ruim één derde van de kinderen (38%) zeker thuis één glas alcohol drinken. Bijna één op de zes (16%) mag thuis meerdere glazen drinken. Eén derde (36%) mag op deze leeftijd op een feestje met vrienden alcohol drinken.

47

Tabel 4.1

S cholieren die van de ouders zeker alcohol mogen drinken in verschillende situaties in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd en geslacht (%). 12 jr

13 jr

14 jr

15 jr

12 t/m 15 jr

J

M

J

M

J

M

J

M

J

M

Tot

3

5

8

11

18

21

40

36

18

19

18

2

1

2

2

5

7

17

15

7

6

6

3

2

6

4

15

14

40

31

17

13

15

Mag één glas thuis drinken, als ouders thuis zijn Mag meerdere glazen drinken, als ouders thuis zijn Mag alcohol drinken op een feestje met vrienden

• Hoeveel scholieren hebben met hun ouders een afspraak om geen alcohol te drinken? Ruim een kwart (28%) van de scholieren in groep 7 en 8 van de basisschool en ruim één op de vijf scholieren van 12 tot en met 15 jaar op het voortgezet onderwijs (22%) heeft een afspraak met zijn of haar ouders om tot een bepaalde leeftijd geen alcohol te zullen drinken. Met het stijgen van de leeftijd van het kind daalt het aantal kinderen dat een afspraak met de ouders heeft. Op 12-13 jarige leeftijd heeft een kwart (26%) een dergelijke afspraak, op 14-15 jarige leeftijd is dit gedaald tot minder dan één op de vijf (18%). Er zijn hierbij geen verschillen tussen jongens en meisjes. Bij de scholieren die een afspraak met de ouders hebben om tot een bepaalde leeftijd geen alcohol te drinken, gaat het in de meeste gevallen om een leeftijd van 16 jaar of ouder (basisschool 88%, voortgezet onderwijs 81%). De overige scholieren hebben een afspraak om geen alcohol te drinken tot een leeftijd die lager is dan 16 jaar.

4.2 De alcoholgebruikers nader bekeken In deze paragraaf worden de gegevens van de scholieren die in de afgelopen maand alcohol hadden gedronken (verder aangeduid als ‘actuele drinkers’) nader geanalyseerd. De resultaten worden gepresenteerd naar leeftijd, geslacht en schoolniveau, maar niet naar etnische afkomst. De aantallen gebruikers per etnische groep bleken namelijk te klein om subgroepanalyses op dit niveau te kunnen doen. • Hoe vaak drinken de actuele drinkers alcohol? Onder de actuele drinkers uit het voortgezet onderwijs heeft 40 procent de afgelopen maand slechts één of twee keer alcohol gedronken, bijna de helft (48%) drie

48

tot tien keer en de overige twaalf procent heeft in de afgelopen maand meer dan tien keer alcohol gedronken. Het alcoholgebruik in de afgelopen maand blijft op de basisschool bijna altijd (99%) beperkt tot één of twee keer. Naarmate de leerlingen ouder worden neemt de frequentie van alcoholgebruik toe (figuur 4.12). Bovendien drinken jongens vaker alcohol dan meisjes. Dit geldt met name voor de leeftijd van 16 jaar en ouder, dan drinken tweemaal zoveel jongens (23%) als meisjes (10%) 10 keer of vaker in de afgelopen maand. Figuur 4.12 A ctuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Aantal keren alcohol gedronken in de afgelopen maand, basisonderwijs naar geslacht en voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%) JONGENSDRINKERS



OF

TOT

KEER

     

"/

JR

JR



JR

JR

MEISJESDRINKERS

JR

OF

 JR

TOT

4OT6/

KEER

     

1

"/

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

49

• Hoeveel drinken de actuele drinkers? Het aantal glazen dat in het weekend gedronken wordt neemt sterk toe met het stijgen van de leeftijd. Op 12-jarige leeftijd drinken vier van de tien actuele drinkers nog niet elk weekend alcohol. Bijna de helft (49%) van de 12-jarige drinkers zegt in het weekend 1 tot 4 glazen alcohol te drinken en acht procent drinkt 5 glazen of meer. Op 14-jarige leeftijd drinkt al 33 procent van de drinkers 5 glazen of meer in het weekend, en op 16-jarige leeftijd is dit gestegen tot bijna twee van de drie drinkende jongeren (61%) (bijlage, tabel 18). Tot en met 14-jarige leeftijd zijn er geen verschillen tussen jongens en meisjes in het aantal glazen dat in het weekend wordt gedronken (figuur 4.13). Vanaf 15 jaar stijgt het aantal glazen echter sterker bij drinkende jongens dan bij drinkende meisjes. Op 16-jarige leeftijd drinkt bijna een kwart van de drinkende jongens (23%) 21 of meer glazen alcohol in het weekend; bij meisjes geldt dit voor zes procent. Het grootste deel van het alcoholgebruik door actuele drinkers vindt plaats in het weekend. De totale alcoholconsumptie per week is daardoor niet veel hoger dan de consumptie in het weekend. Drinkende jongens drinken wel meer doordeweek dan drinkende meisjes, met name op oudere leeftijd (bijlage, tabel 20 en 21). Figuur 4.13 A ctuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Gemiddeld aantal glazen dat scholieren in het weekend drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd 1 en geslacht (%) JONGENSDRINKERS





 

 

 

OFMEER

     

JR



JR

JR

MEISJESDRINKERS

JR



 

JR

 

 JR

 

OFMEER

     

50

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

  

JR



JR

JR

MEISJESDRINKERS

JR



 

JR

 

 JR

 

OFMEER

     

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Hoe vaak zijn de actuele drinkers dronken of aangeschoten? Van de actuele drinkers is bijna de helft de afgelopen vier weken dronken of aangeschoten geweest (44%). Ruim één op de vijf (22%) is 2 keer of vaker dronken geweest, jongens (26%) vaker dan meisjes (18%). Onder jongens blijft de frequentie van dronkenschap ook na 14-jarige leeftijd sterk toenemen; bij meisjes is dat veel minder het geval (figuur 4.14). Figuur 4.14 A ctuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand) Aantal keer dronken in de afgelopen maand in het voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%) JONGENSDRINKERS











OFVAKER

     

JR

JR



JR MEISJESDRINKERS

JR 

JR 



 JR 

OFVAKER

   

51

 

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

  

JR

JR



JR

JR

MEISJESDRINKERS

JR







 JR 

OFVAKER

     

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

• Hoeveel van de actuele drinkers drinkt wel eens 5 glazen of meer bij één gelegenheid (‘binge drinken’) ? Twee derde (68%) van de actuele drinkers heeft de afgelopen vier weken wel eens 5 glazen of meer gedronken bij één gelegenheid (het zogenaamde binge drinken); iets meer jongens (71%) dan meisjes (65%) (figuur 4.15). Het binge drinken in de afgelopen vier weken stijgt bij zowel meisjes als jongens sterk tot het 15e jaar. Na het 15e jaar blijft het binge drinken onder jongens sterk stijgen, maar neemt de stijging bij meisjes iets af. Figuur 4.15 A ctuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één ­g elegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

TOTAAL

     

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren

1 

op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

52

• Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in hoe vaak en hoeveel er door de actuele drinkers gedronken wordt? Het aantal keren dat actuele drinkers in de afgelopen maand alcohol hebben gedronken verschilt niet tussen de verschillende schoolniveaus (bijlage, tabel 24). Ook is er geen duidelijk afwijkend patroon in het gemiddeld aantal glazen dat in het weekend door actuele drinkers wordt gedronken. Wel zijn er enkele verschillen te constateren in het drinken van grote hoeveelheden (figuur 4.16). Drinkende jongens op het VWO drinken minder vaak 21 glazen of meer in het weekend dan op de HAVO (respectievelijk 6% en 17%; het verschil met jongens op het VMBO-b (16%) is net niet significant). Drinkende meisjes op het VWO drinken minder vaak 21 glazen of meer in het weekend (1%) dan op het VMBO-b of VMBO-t (respectievelijk 10% en 6%). Figuur 4.16 A ctuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Gemiddeld aantal glazen dat scholieren in het weekend drinken in het voortgezet onderwijs naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16jaar 1 (%) JONGENSDRINKERS 

 

 

 

MEISJESDRINKERS OFMEER

























1



6-"/ B

6-"/ T

(!6/

67/





6-"/ B

 

 

6-"/ T

 

(!6/

OFMEER

67/

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tenslotte zijn er tussen de schoolniveaus ook verschillen in het voorkomen van binge drinken, het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid. Binge drinken komt op het VMBO-b vaker voor dan op alle andere schoolniveaus. Tachtig procent van de actuele drinkers op het VMBO-b zegt de afgelopen vier weken wel eens 5 of meer glazen bij één gelegenheid te hebben gedronken, tegenover 67 procent op het VMBO-t, 65 procent op de HAVO en 51 procent op het VWO. Deze verschillen tussen de schoolniveaus gelden voor zowel jongens als meisjes (figuur 4.17).

53

Figuur 4.17 A ctuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16jaar 1 (%) 

JONGENS

MEISJES

     

1

6-"/ B

6-"/ T

(!6/

67/

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

• Hoe vaak komt indrinken voor onder de actuele drinkers? Ruim één derde van de actuele drinkers (36%) heeft de afgelopen vier weken wel eens ingedronken. Op 13-jarige leeftijd heeft zeventien procent van de drinkers de afgelopen vier weken wel eens ingedronken; op 15-jarige leeftijd is dit gestegen tot 36 procent en op 17-18 jarige leeftijd is dit ruim de helft (54%). Er zijn hierbij geen significante verschillen tussen jongens en meisjes. Indrinken vindt voornamelijk plaats bij vrienden thuis of in het eigen huis. Negen van de tien scholieren die de afgelopen vier weken wel eens hebben ingedronken (90%) heeft dit bij vrienden thuis gedaan en tweederde (65%) in het eigen huis. Ook indrinken op straat of op een hangplek (44% van de indrinkers) en in een hok, schuur of keet (30%) komt regelmatig voor. • Wat drinken de actuele drinkers? In het basisonderwijs zijn breezers en andere premixen, mixdrankjes en bier de populairste alcoholische dranken (tabel 4.2). Onder scholieren uit het voortgezet onderwijs wordt bier het meest gedronken, gevolgd door breezers en mixdrankjes. Bier is met 45 procent wekelijkse drinkers ook de meest populaire drank onder de jongens, op afstand gevolgd door breezers (15% wekelijks) en mixdrankjes (10% wekelijks). Onder meisjes zijn breezers het meest populair (17% wekelijks), gevolgd door bier (14% wekelijks), wijn (12% wekelijks) en mixdrankjes (11% wekelijks). Bij enkele soorten alcohol zijn er duidelijke verschillen in preferenties tussen jongens

54

en meisjes. Bier en sterke drank zijn populairder onder jongens, terwijl wijn populairder is onder meisjes. Ten opzichte van de vorige meting in 2003 is het wekelijks drinken van breezers onder scholieren in het voortgezet onderwijs duidelijk afgenomen. In 2003 dronk 29 procent van de drinkers in het voortgezet onderwijs wekelijks breezers, in 2007 is dit gedaald tot zestien procent. De daling is zichtbaar bij jongens en meisjes en bij beide leeftijdsgroepen. Tabel 4.2

A ctuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand).



Tenminste wekelijks nuttigen van verschillende soorten alcoholische dranken, basisonderwijs naar geslacht en voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%) 2 BO

1

12-13

14-18

Totaal VO

J

M

Tot

J

M

J

M

J

M

Tot

Bier

4

1

3

11

4

52

16

45

14

30

Breezers/premix

6

3

5

11

8

16

18

15

17

16

Mix (zelf gemixt)

3

4

4

5

3

12

13

10

11

11

Shooter

1

0

1

3

2

8

8

7

7

7

Wijn/champagne

3

1

2

0

2

4

14

3

12

7

Likeur3

0

0

0

1

2

7

8

6

7

6

Sterke drank

0

0

0

1

1

5

3

5

2

3

Sherry/port/martini

0

0

0

0

0

2

2

2

2

2

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

2 3

Leerlingen konden meer dan één antwoord aankruisen.

Omschreven als Pisang Ambon, Passoa enzovoort.

• Waar drinken de actuele drinkers alcohol? Op de vraag ‘Onder basisschoolleerlingen vindt het alcoholgebruik meestal thuis of bij familie of vrienden plaats. Er zijn hierin geen verschillen tussen jongens en meisjes. Op het voortgezet onderwijs vindt alcoholgebruik meestal plaats in de disco, thuis of bij anderen thuis en in het café (tabel 4.3). Dit geldt ook voor de jongere leeftijdscategorieën. Er zijn een aantal locaties waar jongens vaker maandelijks drinken dan meisjes, namelijk thuis, bij anderen thuis, in een hok, schuur of keet, in een sportkantine en op school. Op de overige locaties wordt door meisjes even vaak maandelijks alcohol gedronken als door jongens.

55

Tabel 4.3

A ctuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). L ocaties waar alcoholgebruik ten minste maandelijks plaatsvindt in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd 1 en geslacht (%) 12-13

1

14-15

16-18

Totaal VO

J

M

J

M

J

M

J

M

Tot

Discotheek of club

10

10

32

38

61

67

41

44

42

Bij anderen thuis

11

10

33

27

63

47

42

32

37

Thuis

20

17

35

24

59

42

43

30

36

Café of bar

9

7

24

28

60

59

37

36

36

Op straat, hangplek

9

12

18

17

19

8

17

13

15

In hok, schuur of keet

8

6

19

13

21

9

18

11

14

Sportkantine

2

1

10

4

29

7

16

5

11

Buurthuis of jeugdhonk

4

4

8

6

7

3

7

4

6

School

2

1

2

1

3

0

2

1

2

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

• Hoe komen scholieren aan alcohol? Vier van de tien actuele drinkers in het voortgezet onderwijs koopt meestal zelf zijn of haar alcohol (tabel 4.4). Dit percentage stijgt met de leeftijd. Van de 12-13 jarige actuele drinkers koopt negen procent de alcohol meestal zelf, bij de 14-15 jarigen is dit al 28 procent en bij de 16-18 jarigen 75 procent. Van alle actuele drinkers zegt 23 procent de alcohol meestal van de ouders te krijgen. Dit percentage neemt juist af met de leeftijd. Van de 12-13 jarigen krijgt 46 procent de alcohol meestal van de ouders, bij de 14-15 jarigen is dit nog 25 procent en bij de 16-18 jarigen 13 procent.

56

Tabel 4.4

A ctuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). H oe komen scholieren meestal aan alcohol in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd 1 en geslacht (%)? 12-13

14-15

16-18

Totaal VO

J

M

J

M

J

M

J

M

Tot

Koop het meestal zelf

10

7

31

25

78

70

48

39

44

Meestal van vrienden

25

31

37

43

9

13

23

30

26

Meestal van ouders

47

46

27

23

10

15

23

24

23

Meestal van broer of zus

6

4

2

3

1

0

2

2

2

Overig

12

12

3

5

2

1

4

5

4

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO

1

en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

• Waar kopen scholieren alcohol? Ongeveer een derde van de actuele drinkers koopt maandelijks alcohol in de disco, nog eens een derde koopt maandelijks alcohol in een café en een kwart in de supermarkt (tabel 4.5). Op de overige locaties wordt in mindere mate alcohol gekocht. Jongens kopen vaker dan meisjes alcohol in de supermarkt, de slijterij, de sportkantine, de snackbar en in een hok, schuur of keet. Bij de overige verkooppunten kopen meisjes even vaak alcohol als jongens. Tabel 4.5

A ctuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). L ocatie waar minstens maandelijks alcohol wordt gekocht in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd 1 en geslacht (%) 12-13

14-15

16-18

Totaal VO

J

M

J

M

J

M

J

M

Tot

Discotheek of club

5

7

25

30

58

64

36

39

37

Café of bar

6

3

21

23

58

54

34

31

33

Supermarkt

8

5

22

15

46

27

30

18

24

Sportkantine

2

0

8

3

28

7

16

4

10

Hok, schuur of keet

3

3

13

8

12

3

11

5

8

Slijterij

2

1

6

3

17

7

10

4

7

Buurthuis of jeugdhonk

1

1

5

4

4

1

4

3

3

Snackbar

1

0

5

3

6

1

5

2

3

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO

1 

en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

57

4.3 I s het alcoholgebruik in de periode 1988-2007 veranderd? Het aantal scholieren dat ooit alcohol heeft gedronken is in 2007 gedaald ten opzichte van 2003, met name bij de meisjes (figuur 4.18). Vergeleken met vijftien jaar geleden (1992) is het aantal scholieren dat ooit alcohol heeft gedronken nog steeds significant hoger. Over de afgelopen twintig jaar is echter wel sprake geweest van kleine fluctuaties. De percentages in 2007 zijn bijvoorbeeld niet significant hoger dan in 1988 of in 1996. Figuur 4.18 Trends in de lifetime-prevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, 95% betrouwbaarheidsinterval)



JONGENS

MEISJES

     













Ook het gebruik van alcohol in de afgelopen maand is tussen 2003 en 2007 gedaald, in dit geval alleen significant onder jongens (figuur 4.19). Bij meisjes is de daling net niet significant. Wanneer de huidige prevalenties (2007) worden vergeleken met die van vijftien jaar geleden (1992), dan is het gebruik in de laatste maand onder zowel jongens als meisjes niet significant verschillend.

58

Figuur 4.19 Trends in de maandprevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, 95% betrouwbaarheidsinterval) 

JONGENS

MEISJES

     













Het aantal scholieren dat ooit dronken is geweest, is tussen 2003 en 2007 stabiel gebleven onder zowel jongens als meisjes (figuur 4.20). Figuur 4.20 Trends in de lifetime-prevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, 95% betrouwbaarheidsinterval) 

JONGENS

MEISJES

      













Na een daling in de maandprevalentie van dronkenschap onder jongens in de periode 1999/2003, is deze in 2007 stabiel gebleven (figuur 4.21). Bij meisjes zette de stabiele lijn zich voort. De maandprevalentie van dronkenschap onder meisjes heeft sinds 2003 hetzelfde niveau als bij de jongens. Ten opzichte van vijftien jaar geleden (1992) is de maandprevalentie van dronkenschap bij zowel jongens als meisjes significant gestegen.

59

Figuur 4.21 Trends in de maandprevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, 95% betrouwbaarheidsinterval) 

JONGENS

MEISJES

       













De maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) kan alleen vergeleken worden met 2003. Voor die tijd werd binge drinken op een andere wijze gemeten, waardoor de gegevens niet vergelijkbaar zijn. Sinds 2003 is de maandprevalentie van binge drinken stabiel gebleven onder zowel jongens als meisjes (figuur 4.22). Eveneens is gekeken naar de ontwikkeling van het binge drinken onder actuele drinkers (scholieren die de afgelopen maand alcohol hebben gedronken). Ook dit is tussen 2003 en 2007 stabiel gebleven onder zowel jongens als meisjes (bijlage, tabel 36). Figuur 4.22 Trends in de maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%)





     

60

JONGENS

MEISJES

TOTAAL



In figuur 4.23 tot en met 4.26 worden de trends verder uitgesplitst naar leeftijd. De daling in de lifetime-prevalentie van alcoholgebruik in 2007 ten opzichte van de vorige meting in 2003 blijkt na uitsplitsing naar leeftijd alleen aanwezig in de jongste leeftijdscategorieën, namelijk 12 tot en met 14 jaar (14 jaar net niet significant) (figuur 4.23). De daling in deze leeftijdscategorieën vond plaats bij zowel jongens als meisjes. In de oudere leeftijdscategorieën is geen daling zichtbaar van het aantal scholieren dat ooit alcohol heeft gedronken. Figuur 4.23 Trends in de lifetime-prevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs naar onderzoeksjaar, leeftijd 1 en geslacht (%)

 JONGENS













 MEISJES





























































Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Bij het gebruik in de afgelopen maand zien we hetzelfde beeld. De daling sinds 2003 is alleen zichtbaar in de jongste leeftijdscategorieën van 12 tot en met 14 jaar (figuur 4.24). Ook hier vond de daling plaats bij zowel jongens als meisjes.

61

Figuur 4.24 Trends in de maandprevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs naar onderzoeksjaar, leeftijd 1 en geslacht (%)

 JONGENS













 MEISJES





























































Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Ook bij de lifetime prevalentie van dronkenschap komt hetzelfde beeld naar voren. Er is sinds 2003 uitsluitend een daling onder de 12- tot en met 14-jarigen (bij meisjes net niet significant) (figuur 4.25). Dronkenschap in de afgelopen maand is stabiel in alle leeftijdsgroepen (bijlage, tabel 35). Figuur 4.25 Trends in de lifetime-prevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs naar onderzoeksjaar, leeftijd 1 en geslacht (%)  JONGENS













 MEISJES





























































Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

62

De daling onder de 12- tot en met 14-jarigen vinden we ten slotte ook bij de maand­ prevalentie van binge drinken (bij 14-jarige meisjes net niet significant). Onder de oudere leeftijdsgroepen is het binge drinken vergeleken met 2003 stabiel (figuur 4.26). Onder de actuele drinkers blijft het binge drinken stabiel, ook na uitsplitsing naar leeftijd (bijlage, tabel 36). Figuur 4.26 Trends in de maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs naar onderzoeksjaar, leeftijd 1 en geslacht (%) 





     

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO

1

en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

4.4 De belangrijkste feiten en trends Trends • Het aantal scholieren dat ooit alcohol heeft gedronken is in 2007 gedaald ten opzichte van 2003. • Ook het alcoholgebruik in de afgelopen maand is ten opzichte van 2003 gedaald. • Deze daling in het gebruik van alcohol ooit in het leven en in de laatste maand is uitsluitend aanwezig onder scholieren in de leeftijd van 12 tot en met 14 jaar. Bij de oudere leeftijdsgroepen is het alcoholgebruik stabiel. • Het aantal scholieren dat ooit dronken is geweest, is gedaald onder 12- tot en met 14-jarigen, maar dronkenschap in de afgelopen maand is stabiel gebleven ten opzichte van 2003. • Het aantal scholieren dat in de afgelopen vier weken 5 glazen of meer heeft gedronken bij één gelegenheid (binge drinken), is ten opzichte van 2003 eveneens gedaald onder 12- tot en met 14-jarigen. Onder de actuele drinkers is het binge drinken echter stabiel gebleven.

63

Gebruik in 2007 • Net als in voorgaande metingen verschillen jongens en meisjes niet of nauwelijks in de prevalentie van alcoholgebruik. • Van de 15-jarige scholieren heeft 89 procent al ooit alcohol gedronken. • Ruim één derde van de leerlingen van het voortgezet onderwijs heeft in de maand voorafgaand aan het onderzoek wel eens 5 glazen of meer bij één gelegenheid gedronken (het zogenaamde binge drinken). • Vanaf 15-16 jaar beginnen jongens grotere hoeveelheden alcohol te drinken dan meisjes. Er zijn dan meer jongens die binge drinken dan meisjes. Ook drinken jongens op die leeftijd in het weekend meer glazen alcohol dan meisjes. • Er zijn geen grote verschillen tussen de schoolniveaus in de lifetime- en maandprevalentie van alcoholgebruik. Wel komt onder de actuele drinkers op het VMBO-b binge drinken vaker voor dan op alle andere schoolniveaus. Dit geldt voor zowel jongens als meisjes. • Alcoholgebruik (lifetime en maandprevalentie) komt beduidend minder voor onder scholieren met een Marokkaanse, Turkse en overige niet-westerse etnische achtergrond dan onder scholieren van Nederlandse afkomst. • Op 15-jarige leeftijd mag ruim één derde van de kinderen thuis één glas alcohol drinken in aanwezigheid van de ouders. • Slechts een kwart van de scholieren in groep 7 en 8 van de basisschool en ruim één op de vijf scholieren (tot en met 15 jaar) op het voortgezet onderwijs heeft een afspraak met zijn of haar ouders om tot een bepaalde leeftijd geen alcohol te zullen drinken. • Bier is de meest populaire drank onder jongens, voor meisjes zijn dit breezers. • De populariteit van breezers is tussen 2003 en 2007 gedaald onder scholieren van het voortgezet onderwijs. • Ruim een kwart van de 14-15 jarige actuele drinkers koopt meestal zelf de alcohol. Van de 12-13 jarige actuele drinkers krijgt bijna de helft de alcohol meestal van de ouders. • Als 12-15 jarigen alcohol kopen gebeurt dit meestal in een discotheek, café of supermarkt en weinig in een slijterij, sportkantine of buurthuis.

64

5 Cannabisgebruik 5.1

Cannabisgebruik onder scholieren

• Hoeveel scholieren gebruiken cannabis? Van alle leerlingen van het voortgezet onderwijs heeft bijna één op de zes (17%) ooit cannabis gebruikt: meer jongens (19%) dan meisjes (14%) (figuur 5.1). In het basisonderwijs heeft vrijwel geen enkele leerling ervaring met het gebruik van cannabis (0,2%). Er doen zich, als verwacht, grote leeftijdsverschillen voor. Onder de 12- en 13-jarigen heeft een relatief klein deel ervaring met cannabisgebruik. Onder 14-jarigen is sprake van een forse toename bij zowel de jongens als de meisjes. Deze toename zet zich vanaf 15 jaar verder voort met het stijgen van de leeftijd, bij de jongens veel sterker dan bij de meisjes. Uiteindelijk is op 17- en 18-jarige leeftijd ongeveer de helft van de jongens en bijna één derde van de meisjes met cannabis in aanraking gekomen. Figuur 5.1 L ifetime-prevalentie van cannabisgebruik, basisonderwijs naar geslacht en voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

TOTAAL

     

"/

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Van alle scholieren in het voortgezet onderwijs zegt acht procent in de maand voorafgaand aan het onderzoek hasj of wiet te hebben gebruikt, meer jongens (10%) dan meisjes (6%) (figuur 5.2). Ook hier zien we een duidelijke stijging met de leeftijd. De maandprevalentie neemt toe van twee procent onder de 13-jarigen tot veertien procent ( jongens) en tien procent (meisjes) onder de 15-jarigen. Bij de jongens neemt de maandprevalentie vanaf 15 jaar verder toe met de leeftijd terwijl het gebruik bij de meisjes rond de tien procent blijft schommelen.

65

Figuur 5.2 M aandprevalentie van cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval)



JONGENS

MEISJES

TOTAAL

     

1

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

• Hoe vaak blowen scholieren? Van alle scholieren in het voortgezet onderwijs heeft één op de 25 (4%) de afgelopen maand 1 of 2 keer cannabis gebruikt, ongeveer evenveel jongens (5%) als meisjes (4%) (bijlage, tabel 3). Drie procent van alle scholieren heeft de afgelopen maand 3-10 keer geblowd, meer jongens (5%) dan meisjes (2%). Zeer frequent blowen, dat wil zeggen meer dan 10 keer in de afgelopen maand komt zowel onder jongens (2%) als onder meisjes (1%) weinig voor. • Op welke leeftijd beginnen scholieren met blowen? Er zijn maar weinig leerlingen die op 13-jarige leeftijd of eerder voor het eerst cannabis hebben gebruikt (figuur 5.3). Dit geldt voor zowel jongens als meisjes. De meeste cannabisgebruikers zeggen tussen hun veertiende en zestiende jaar te zijn begonnen: 34 procent van de jongens en 27 procent van de meisjes heeft op 16-jarige leeftijd of jonger al een keer cannabis gebruikt. Tussen 16 en 17 jaar komen er wat minder nieuwe gebruikers bij. Met andere woorden voor scholieren die op 16-jarige leeftijd nog nooit cannabis hebben gebruikt is de kans dat zij dit het komende jaar alsnog gaan doen kleiner dan voor scholieren van bijvoorbeeld 14 jaar. Het beeld van de aanvangsleeftijd van cannabisgebruik is tot 14 jaar ongeveer gelijk voor jongens en meisjes, maar vanaf 14 jaar starten meer jongens dan meisjes met het gebruik van cannabis.

66

Figuur 5.3 C umulatieve incidentie van eerste keer cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

     

JR

JR

JR

JR

JR

JR

JR

percentages geven aan hoeveel procent van de scholieren op die leeftijd of eerder voor het eerst

1 

zijn gaan blowen.

Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in het aantal scholieren dat cannabis gebruikt? De opleidingsniveaus verschillen weinig in de prevalentie van cannabisgebruik (figuur 5.4). Het percentage leerlingen dat ooit heeft gebruikt en het percentage dat in de afgelopen maand nog heeft gebruikt is op het VMBO-b, VMBO-t, en HAVO vrijwel gelijk, en iets lager op het VWO (verschillen niet significant). Figuur 5.4 L ifetime-prevalentie en maandprevalentie van cannabisgebruik naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar 1 (%)

JONGENS

 LIFETIME

















 6-"/ B

6-"/ T

(!6/

67/

JONGENS

 MAAND





1

MEISJES



6-"/ B

6-"/ T

(!6/

MEISJES

67/

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

67

• Zijn er verschillen tussen etnische groepen in het aantal scholieren dat cannabis gebruikt? Er is geen sterke samenhang tussen etnische afkomst en het gebruik van cannabis ooit in het leven (figuur 5.5). Alleen Marokkaanse leerlingen hebben vergeleken met de andere groepen minder ervaring met het gebruik van cannabis (verschil is significant met leerlingen van Nederlandse, Surinaamse en overig Westerse afkomst). De lifetimeprevalentie lijkt voor de jongens hoger dan bij de meisjes (verschil alleen significant voor de autochtone scholieren). Uitzondering hierop zijn Antilliaanse en Arubaanse meisjes die, alhoewel niet significant, een hogere prevalentie hebben dan de jongens. Figuur 5.5 L ifetime-prevalentie van cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

     

.,

3UR

!NT!R

-AROK

4URKS

/V7EST

/V.IETWEST

Het gebruik in de afgelopen maand laat net als het gebruik ooit in het leven zien dat het aandeel gebruikers onder de Marokkaanse leerlingen het kleinst lijkt (verschillen met andere groepen zijn niet significant) (figuur 5.6). Vooral het actueel gebruik onder de Marokkaanse meisjes is laag (2%). De Antilliaanse en Arubaanse meisjes scoren opnieuw hoger dan de jongens (15% versus 9%), maar opnieuw zijn de verschillen niet significant.

68

Figuur 5.6 M aandprevalentie van cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst en geslacht (%) 

JONGENS

MEISJES

     

.,

3UR

!NT!R

-AROK

4URKS

/V7EST

/V.IETWEST

5.2 De cannabisgebruikers nader bekeken In deze paragraaf worden de gegevens van de scholieren die in de maand voorafgaand aan het onderzoek cannabis hadden gebruikt (verder aangeduid als ‘actuele gebruikers’ of ‘blowers’) nader geanalyseerd. Hierop is een uitzondering: de cijfers in tabel 5.2 hebben betrekking op alle scholieren die in het afgelopen jaar nog cannabis hebben gebruikt. De resultaten worden gepresenteerd naar leeftijd, geslacht en schoolniveau, maar niet naar etnische afkomst. De aantallen gebruikers per etnische groep bleken namelijk te klein om subgroepanalyses op dit niveau te kunnen doen. Dit zelfde geldt voor de 12-jarigen, in deze groep bevond zich geen enkel meisje dat de afgelopen maand cannabis had gebruikt en slechts zes jongens. Gegevens over de 12-jarigen ontbreken daarom in de figuren en tabellen waarin de gegevens naar leeftijd worden gepresenteerd. • Hoe vaak gebruiken scholieren cannabis en hoeveel gebruiken ze? Bij ruim de helft (55%) van de scholieren die de afgelopen maand cannabis gebruikten heeft dit zich beperkt tot één à twee keer; bij meisjes (62%) vaker dan bij jongens (46%) (figuur 5.7). Veertien procent van de jongeren blowt frequent (>10 keer in de afgelopen maand), dit betreft beduidend meer jongens (18%) dan meisjes (7%) De frequentie van gebruik lijkt te stijgen met de leeftijd, maar het beeld is niet erg duidelijk.

69

Figuur 5.7 S cholieren die cannabis gebruiken (maandgebruik). Aantal keren cannabisgebruik in de afgelopen maand in het voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%)

JONGENSGEBRUIKERS



OFKEER

TM

KEER

     

JR

JR

JR

JR

MEISJESGEBRUIKERS



JR OFKEER

 JR TM

4OT6/ KEER

     

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Aan de leerlingen van het voortgezet onderwijs is ook gevraagd naar het gemiddeld aantal joints dat zij per keer roken. De helft van de leerlingen die de afgelopen maand had geblowd zegt minder dan één joint per keer te roken: dit betreft meer meisjes (57%) dan jongens (46%) (verschil niet significant) (figuur 5.8). Het roken van drie of meer joints per keer lijkt meer voor te komen onder jongens (18%) dan onder meisjes (11%), maar het verschil is opnieuw niet significant. Het percentage jongens dat drie of meer joints per keer rookt vertoont een piek bij 15 jaar, maar het verschil met de 14- en 16-jarigen is niet significant. Bij de meisjes is geen duidelijk leeftijdspatroon zichtbaar.

70

Figuur 5.8 S cholieren die cannabis gebruiken (maandgebruik). Aantal joints per keer naar leeftijd 1 en geslacht (%)

JONGENSGEBRUIKERS





OF

OFMEERJOINTS

     

JR

JR

JR

JR MEISJESGEBRUIKERS



JR 

 JR OF

4OT6/ OFMEERJOINTS

     

1

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

• Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in hoe vaak en hoeveel cannabis gebruikt wordt? De blowende leerlingen van het VWO lijken dit minder frequent te doen dan die van de andere schoolniveaus, met name in vergelijking met het VMBO-b (figuur 5.9). Van de blowende scholieren op het VWO heeft bijvoorbeeld vijf procent tien keer of vaker geblowd in de afgelopen maand, op het VMBO-b gaat het om negentien procent van de scholieren. Het hogere gebruik op het VMBO-b vergeleken met het VWO, geldt voor zowel jongens als meisjes. Op HAVO en VWO is zelfs geen van de cannabis gebruikende meisjes een frequente blower (>10 keer), (versus 16% op het VMBO-b).

71

Figuur 5.9 S cholieren die cannabis gebruiken (maandgebruik). Aantal keren cannabisgebruik in de afgelopen maand naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar 1 (%) JONGENSGEBRUIKERS OF



MEISJESGEBRUIKERS KEER

















 6-"/ B

6-"/ T

(!6/

67/

OF







1

TM



6-"/ B

6-"/ T

TM

KEER

(!6/

67/

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Vergeleken met het VWO lijken blowende leerlingen van het VMBO-b gemiddeld meer joints per keer te roken (figuur 5.10). Op het VMBO-b zegt 22 procent van de blowende jongeren dat zij gemiddeld 3 of meer joints per keer roken, tegenover 5 procent van de blowers op het VWO. Op het VWO is zelfs geen enkel meisje dat zegt gemiddeld drie of meer joints te roken, terwijl dit op de andere schoolniveaus niet ongebruikelijk lijkt (VMBO-b: 16%, VMBO-t: 15% en HAVO: 13%) Figuur 5.10 S cholieren die cannabis gebruiken (maandgebruik). Aantal joints per keer naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar 1 (%)

JONGENSGEBRUIKERS 



MEISJESGEBRUIKERS

OFMEERJOINTS

















 6-"/ B

6-"/ T

(!6/

67/









1

OF



6-"/ B

OF

6-"/ T

OFMEERJOINTS

(!6/

67/

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

72

• Hoe komen scholieren aan cannabis? Op de vraag ‘Hoe kom je aan je wiet/hasj?’ antwoord tien procent van de gebruikers dat zij het altijd zelf kopen. Een kwart van de gebruikers zegt het altijd door vrienden of anderen te laten kopen. Het grootste deel (38%) zegt de wiet of hasj altijd te krijgen of met anderen mee te roken. Het overige deel van de cannabisgebruikers (27%) geeft aan dat elk van de drie opties voorkomt (zelf kopen, krijgen of laten kopen). Op de vraag ‘waar koop je je wiet of hasj’ wordt door veertig procent van de gebruikers de coffeeshop genoemd (Tabel 5.1). Bijna één op de vijf (18%) koopt het buiten op straat of in een park, één op de zes koopt de wiet thuis bij een dealer, één op de tien koopt het bij iemand anders thuis en nog eens één op de tien zegt het op of rond school te kopen. Alle andere plaatsen zoals café en buurthuis worden door de jongeren nauwelijks genoemd als koopplaatsen van wiet of hasj. Tabel 5.1

S cholieren die cannabis gebruiken (maandgebruik). Plaats waar scholieren aan cannabis komen in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd 1 en geslacht (%) 2 12-15 jaar

16-17 jaar

18 jaar

Totaal

J

M

J

M

J

M

J

M

T

Ik koop het nooit

29

41

35

46

15

17

30

42

35

Coffeeshop

39

22

45

42

82

67

46

31

40

Bij een dealer thuis

24

11

18

6

14

35

20

10

16

Bij iemand anders thuis

12

11

9

12

3

0

10

11

10

Op of rond school

14

13

10

3

3

0

11

9

10

Op straat, park etc.

28

12

19

2

11

19

23

9

18

Café

3

3

2

1

3

0

2

2

2

Discotheek

4

2

3

1

3

0

3

2

3

Thee of koffiehuis

1

1

2

0

0

0

1

1

1

jongerencentrum

4

2

1

0

3

0

3

1

2

Anders

1

1

1

1

0

0

1

1

1

Buurthuis,

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus. 2

Men kon meerdere antwoorden aankruisen.

Een aanzienlijk deel van de blowende scholieren in de leeftijd tot en met 17 jaar zegt cannabis in een coffeeshop te kopen. Dit is opvallend omdat de leeftijdsgrens voor toegang tot een coffeeshop minimaal 18 jaar is. Daarbij moet worden opgemerkt dat sommige respondenten mogelijk de categorie ‘ik koop het in een coffeeshop’ hebben

73

aangekruist als zij het door anderen voor hen hebben laten kopen in een coffeeshop. Om beter inzicht te krijgen in het percentage jongeren dat daadwerkelijk zelf wiet of hasj in een coffeeshop aanschaft is een tweede vraag over dit onderwerp gesteld: ‘Heb je de laatste 12 maanden zelf wiet/hasj in een coffeeshop gekocht’. In tabel 5.2 worden de resultaten weergegeven als percentage van de jongeren die hebben aangegeven dat zij in het afgelopen jaar wiet of hasj hebben gebruikt. Uit tabel 5.2 blijkt dat van de 12-15 jarige jongens die het afgelopen jaar nog hebben geblowd, één op vijf tenminste één maal zelf cannabis heeft gekocht in een coffeeshop, onder de 16 en 17 jarigen gaat het om één op de vier jongens. Deze percentages liggen bij de meisjes iets lager (14, respectievelijk 15%). Als de percentages worden berekend over de totale populatie leerlingen (dus inclusief de scholieren die het afgelopen jaar niet hebben geblowd) blijkt dat het maar om een klein deel van de minderjarige jongeren (d.w.z. 17 jaar of jonger) gaat die weleens cannabis in een coffeeshop kopen, namelijk drie procent van alle minderjarige jongeren (versus 19% van de minderjarigen die het laatste jaar nog cannabis hebben gebruikt). Tabel 5.2

S cholieren die cannabis gebruiken (jaargebruik). Aantal keren afgelopen 12 maanden zelf wiet of hasj in een coffeeshop gekocht. (%) 12-15 jaar

16-17 jaar

J

M

J

M

J

M

J

M

T

80

86

75

85

28

43

74

84

78

Ja, 1 keer

8

6

9

6

20

0

9

6

8

Ja, 2-5 keer

6

5

5

5

13

41

6

7

6

Ja, 6-12 keer

2

2

1

2

13

16

2

3

3

Ja, 13 keer of vaker

5

0

7

2

26

0

7

1

5

Nee

18 jaar

Totaal

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO

1

en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

5.3 Is het cannabisgebruik in de periode 1988-2007 veranderd? De stabilisatie dan wel lichte daling van de prevalentie die zich na 1996 heeft ingezet, continueert ook in 2007 (figuur 5.11). Dit heeft er toe geleid dat de overall lifetimeprevalentie in 2007 (17%) significant lager is dan in 1996 (22%) (verschil voor jongens wel, maar voor de meisjes net niet significant). In 2003 werd voor het eerst vast­ gesteld dat evenveel jongens als meisjes ooit cannabis hadden gebruikt. Echter, door een sterkere daling tussen 2003 en 2007 onder de meisjes, hebben in 2007 opnieuw meer jongens (19%) dan meisjes (14%) ervaring met het gebruik van cannabis.

74

Figuur 5.11 Trends in de lifetime-prevalentie van cannabisgebruik naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) (%, 95% betrouwbaarheidsinterval) 

JONGENS

MEISJES

      













Ook de maandprevalentie ligt in 2007 met acht procent onder het niveau van 1996 (11%). De daling was wat sterker onder de jongens (van 14% in 1996 naar 10% in 2007) dan onder de meisjes (van 8% in 1996 naar 6% in 2007, niet significant) (figuur 5.12). Figuur 5.12 Trends in de maandprevalentie van cannabisgebruik naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) (%, 95% betrouwbaarheidsinterval).           

JONGENS











MEISJES



75

5.4 De belangrijkste feiten en trends • De na 1996 ingezette stabilisatie dan wel lichte daling in het aantal ­cannabisgebruikers zet zich in 2007 verder voort. • Het percentage leerlingen dat ervaring heeft met cannabis ligt door deze trend duidelijk onder het niveau van 1996. • Dit geldt ook voor het gebruik van cannabis in de maand voorafgaand aan het onderzoek, dit percentage ligt in 2007 significant lager dan in 1996. • In 2007 hebben meer jongens dan meisjes in de maand voorafgaand aan het onderzoek cannabis gebruikt. De in 2003 geconstateerde trend dat de traditionele verschillen tussen jongens en meisjes leken te verdwijnen zet zich dus in 2007 niet voort. • De schoolniveaus verschillen weinig wat betreft het aantal gebruikers van cannabis. Wel blowen de gebruikers op het VMBO-b frequenter en gebruiken ze meer joints per keer dan de gebruikers op het VWO. • Marokkaanse leerlingen hebben significant minder ervaring met het gebruik van cannabis vergeleken met de autochtone leerlingen. De andere etnische groepen verschillen weinig van elkaar. • Een groot deel van de gebruikers van cannabis (38%) zegt de cannabis altijd te krijgen of met anderen mee te roken. • Onder de minderjarige scholieren die het laatste jaar nog cannabis hebben gebruikt, zegt bijna één op de vijf (19%) dat ze het laatste jaar wel eens zelf cannabis in een coffeeshop hebben gekocht. • Gerekend over de totale populatie minderjarige scholieren is het percentage jongeren dat het laatste jaar cannabis in een coffeeshop heeft gekocht echter klein (3%).

76

6 H  arddrugs en hallucinogene paddestoeltjes 6.1 G  ebruik van harddrugs en hallucinogene paddestoeltjes onder scholieren • Hoeveel scholieren gebruiken harddrugs en paddo’s? Met 2,4 procent is XTC de harddrug met de hoogste lifetime-prevalentie onder scholieren (figuur 6.1). Daarna volgen amfetamine (1,9%), cocaïne (1,7%) en heroïne (0,8%). Bijna één op de 25 scholieren (3,8%) heeft één van deze middelen ooit gebruikt. Hallucinogene paddestoeltjes (paddo’s) zijn door 2,3 procent van de scholieren ten minste éénmaal gebruikt. Voor elk van deze middelen geldt dat meer jongens dan meisjes ooit hebben gebruikt (verschil is alleen significant voor paddo’s). Er is ook gevraagd naar het gebruik van relatief nieuwe middelen zoals GHB, maar hiermee hebben zeer weinig scholieren ervaring (lifetime-prevalentie GHB: 0,6%). Het aantal gebruikers is dan ook te klein voor verdere analyses en deze middelen worden daarom verder niet besproken. Figuur 6.1 L ifetime-prevalentie van XTC, Cocaïne, Amfetamine, Heroïne, het gebruik van enige harddrug en Paddo’s in het voortgezet onderwijs (%)



JONGENS

MEISJES

TOTAAL

     

84#

#OCAtNE

!MFETAMINE

(EROINE

%NIGEHARDDRUG

0ADDO´S

De maandprevalentie ligt voor alle harddrugs onder de één procent. Van alle scholieren heeft 1,6 procent in de afgelopen vier weken één van de vier hiergenoemde harddrugs gebruikt. Het gebruik van paddo’s in de afgelopen maand is met 0,6 procent zeer beperkt. Voor elk van deze middelen geldt dat meer jongens dan meisjes ze de afgelopen vier weken hebben gebruikt (verschil voor heroïne en paddo’s niet significant). Ook het

77

gebruik van één of meerdere harddrugs in de afgelopen maand is onder de jongens (2,2%) hoger dan onder de meisjes (0,9%). Tabel 6.1

M aandprevalentie van XTC, Cocaïne, Amfetamine, Heroïne, het gebruik van enige harddrug en paddo’s in het voortgezet onderwijs (%) Jongens

Meisjes

Totaal

XTC

1,2

0,4

0,8

Cocaïne

1,1

0,4

0,8

Amfetamine

1,2

0,4

0,8

Heroïne

0,6

0,2

0,4

Enige harddrug

2,2

0,9

1,6

Paddo’s

0,9

0,3

0,6

Tot en met de leeftijd van 14 jaar zijn er nauwelijks leerlingen die ervaring hebben met het gebruik van harddrugs of paddo’s (zie bijlagen tabel 1 en 2). Vanaf 15 jaar zien we bij de jongens een lichte toename, terwijl het gebruik onder de meisjes met het toenemen van de leeftijd nauwelijks verder stijgt. • Zijn er verschillen tussen schoolniveaus in het gebruik van harddrugs en paddo’s? Leerlingen van het VWO lijken de minste ervaring te hebben met het gebruik van harddrugs en paddo’s (tabel 6.2). De verschillen met de andere schoolniveaus zijn echter niet significant, met uitzondering van een hoger aantal scholieren van het VMBO-b dat ervaring heeft met XTC (significant verschil met het VWO). Ook het aantal leerlingen dat ooit tenminste één van de harddrugs (XTC, cocaïne, amfetamine, heroïne) heeft gebruikt lijkt op het VMBO-b hoger dan op het VWO, maar het verschil is net niet significant. Tabel 6.2

L ifetime-prevalentie van harddrugs en paddo’s naar schoolniveau, 12 t/m 16 jaar 1 (%)

1

XTC

Cocaïne

Amfetamine

Heroïne

Enige harddrug

Paddo’s

VMBO-b

3,0

1,8

2,3

0,8

4,2

2,2

VMBO-t

1,9

1,5

1,9

1,0

3,8

2,2

HAVO

1,7

1,6

1,7

0,7

3,0

1,8

VWO

1,0

1,0

1,2

0,5

2,3

1,7

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

78

Het gebruik in de afgelopen maand van harddrugs en paddo’s verschilt niet veel tussen de schoolniveaus en is ook in geen enkel geval significant (tabel 6.3). Tabel 6.3

M aandprevalentie van harddrugs en paddo’s naar schoolniveau, 12 t/m 16 jaar 1 (%)

1

XTC

Cocaïne

Amfetamine

Heroïne

Enige harddrug

Paddo’s

VMBO-b

1,0

0,6

1,0

0,3

1,7

0,8

VMBO-t

0,4

0,6

0,6

0,4

1,2

0,5

HAVO

0,7

0,9

0,9

0,3

1,5

0,6

VWO

0,5

0,4

0,6

0,3

1,2

0,5

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

• Zijn er verschillen tussen etnische groepen in het gebruik van harddrugs en paddo’s? De gegevens lijken te wijzen op samenhang tussen het ervaring hebben met het gebruik van harddrugs en/of paddo’s en etnische afkomst. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat het aantal respondenten per etnische groep in de steekproef soms klein is, waardoor de schattingen minder nauwkeurig zijn. De verschillen zijn dan ook slechts in een enkel geval significant: vergeleken met scholieren van Nederlandse en Antilliaans/Arubaanse afkomst hebben Surinaamse scholieren meer ervaring met het gebruik van heroïne. Leerlingen van Marokkaanse afkomst scoren relatief lage prevalenties, met zelfs geen enkele gebruiker van XTC. Tabel 6.4

L ifetime-prevalentie van harddrugs en paddo’s in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst (%) XTC

Cocaïne

Amfetamine

Heroïne

Enige

Paddo’s

harddrug Nederlands

2,3

1,6

1,7

0,7

3,6

2,1

Surinaams

4,6

4,0

3,3

3,3

6,2

3,6

Antilliaans/Arubaans

1,0

1,0

1,0

0

1,0

1,0

0

0,9

0,9

0,9

0,9

1,6

Turks

3,4

3,7

2,1

2,6

5,5

4,3

Overig westers

3,3

0,9

2,6

0,9

4,8

3,9

Overig niet-westers

3,6

3,6

2,8

1,3

6,7

2,7

Marokkaans

Binnen alle etnische groepen heeft slechts een klein deel van de jongeren de afgelopen maand een harddrug of paddo’s gebruikt. De groep ‘overig niet-westerse’

79

afkomst lijkt het hoogst te scoren op het gebruik van enige harddrug, maar het verschil met de andere groepen is niet significant. Geen enkele respondent van Antilliaanse en Arubaanse afkomst zegt recent XTC, cocaïne, heroïne of paddo’s te hebben gebruikt en geen enkele Marokkaanse scholier zegt recent XTC gebruikt te hebben. Tabel 6.5

M aandprevalentie van harddrugs en paddo’s in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst (%) XTC

Cocaïne

Amfetamine

Heroïne

Enige

Paddo’s

harddrug Nederlands

0,7

0,7

0,7

0,3

1,4

0,5

Surinaams

1,2

1,6

1,7

1,1

0,6

2,2

Antilliaans/Aruba

0

0

1,0

0

1,0

0

Marokkaans

0

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

Turks

1,2

2,1

1,7

1,3

2,9

1,2

Overig westers

1,4

0,7

0,9

0,7

1,9

1,7

Overig niet-westers

1,2

1,4

1,2

0,3

3,1

1,5

6.2 I s het gebruik van harddrugs en paddo’s in de periode 1988-2007 veranderd? Alle harddrugs bereikten een piek in het gebruik in 1996, waarna een geleidelijke daling werd ingezet (figuur 6.2). Uitzondering op deze trend is heroïne, de lifetimeprevalentie hiervan schommelt rond de één procent. Het gebruik van paddo’s vertoont een constante daling sinds het begin van de meting in 1996 en ligt in 2007 significant onder het niveau van 1996 (en 1999). Het percentage leerlingen dat tenminste één van de harddrugs ooit in het leven heeft gebruikt ligt in 2007 (3.8%) iets lager dan in 2003 (4.5%), maar het verschil is niet significant.

80

Figuur 6.2 Trends in de lifetime-prevalentie van het gebruik van harddrugs en paddo’s in het voortgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar (%, 95% betrouwbaarheidsinterval) 1



#OCAtNE

































1

84#















!MFETAMINE







HEROtNE



PADDO´S





met het oog op de leesbaarheid is de schaal op een maximum van 7 procent gezet.

6.3 Belangrijkste feiten en trends • Het gebruik van elk van de harddrugs vertoont een piek in 1996, waarna een geleidelijke daling wordt ingezet. Alleen heroïne vormt hierop een uitzondering, de lifetime prevalentie van deze harddrug schommelt sinds 1988 rond de één procent. • Bijna één op de 25 scholieren heeft tenminste één van de harddrugs (XTC, cocaïne, amfetamine, heroïne) ooit in het leven gebruikt. • Van alle harddrugs scoort XTC, net als in 2003, de hoogste lifetime prevalentie. • Het percentage jongeren dat de afgelopen maand nog heeft gebruikt bedraagt voor alle harddrugs en paddo’s, minder dan één procent. • Het percentage leerlingen dat geëxperimenteerd heeft met XTC is op het VMBO-b significant hoger dan op het VWO. Ook het gebruik van enige harddrug ooit in het leven lijkt duidelijk hoger op het VMBO-b, maar het verschil met het VWO is net niet significant. • Vergeleken met jongeren van Nederlandse afkomst hebben jongeren van Surinaamse afkomst meer ervaring te hebben met het gebruik van heroïne.

81

7 Gokken 7.1

Spelen op een gokkast onder scholieren

• Hoeveel scholieren spelen er op een gokkast? Bijna de helft van de scholieren van het voortgezet onderwijs (44%) heeft ooit op een gokkast gespeeld, meer jongens (51%) dan meisjes (38%) (figuur 7.1). Ook in het basisonderwijs heeft al een grote groep (31%) kennis gemaakt met gokkasten of fruitautomaten. De percentages veranderen vrijwel niet tussen de 12 en 17 jaar. Er is een groot verschil in de lifetime-prevalentie en het spelen op een gokkast in de afgelopen vier weken; slechts zeven procent van de scholieren heeft ook recent nog op een gokkast of fruitautomaat gespeeld. Ook hier weer meer jongens (10%) dan meisjes (5%). Bij de jongens schommelt het percentage tussen de 12 en 17 jaar rond de tien procent, bij de meisjes lijkt het percentage na het 15e jaar wat te dalen (niet significant) Figuur 7.1 L ifetime- en maandprevalentie van spelen op een gokkast, basisonderwijs naar geslacht en voortgezet onderwijs naar leeftijd 1 en geslacht (%) 2 

JONGENSLIFETIME

MEISJESLIFETIME

JONGENSMAAND

MEISJESMAAND

     

1

"/

JR

JR

JR

JR

JR

 JR

4OT6/

de maandprevalentie is niet gevraagd aan leerlingen van het basisonderwijs

2

tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Zijn er verschillen tussen de schoolniveaus in het spelen op een gokkast ? De lifetime-prevalentie van het spelen op een gokkast is het laagst op het VMBO-b (verschil alleen significant met het VMBO-t) (tabel 7.1). Bij het spelen in de afgelopen maand zien we ook verschillen. Vergeleken met HAVO en VWO hebben ongeveer twee keer zoveel leerlingen van het VMBO-b en –t recentelijk nog op een gokkast gespeeld. De verschillen zijn voor de meisjes groter dan voor de jongens.

83

Tabel 7.1

L ifetime- en maandprevalentie spelen op een gokkast naar schoolniveau, 12 t/m 16 jaar 1 (%) Lifetime gokkast

1

Maand gokkast

VMBO-p

39,8

8,7

VMBO-t

46,8

10,0

HAVO

45,0

5,9

VWO

43,7

4,1

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede ­vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

• Zijn er verschillen tussen de etnische groepen in het spelen op een gokkast? De lifetime-prevalentie van spelen op een gokkast is het laagst onder de Turkse en Marokkaanse scholieren: het percentage is onder scholieren van Nederlandse en andere etnische afkomst ongeveer twee maal zo groot (tabel 7.2). Het gebruik in de afgelopen vier weken varieert tussen de vijf en tien procent, maar de verschillen tussen de etnische groepen zijn niet significant. Tabel 7.2

L ifetime- en maand-prevalentie van gokken in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst (%) Lifetime gokkast

Maand gokkast

Nederlands

45,9

7,4

Surinaams

42,2

9,2

Antilliaans/Aruba

36,4

4,7

Marokkaans

23,1

6,5

Turks

21,1

4,6

Overig westers

46,0

9,7

Overig niet-westers

40,0

4,9

7.2 I s het spelen op een gokkast in de periode 1992-2007 veranderd? Sinds 1992 is de lifetime-prevalentie van spelen op een gokkast of fruitautomaat gedaald van 61 naar 44 procent in 2007 en daalde de maandprevalentie in dezelfde periode van zestien naar zeven procent (figuur 7.2).

84

Figuur 7.2 Trends in de lifetime- en maandprevalentie van het spelen op een gokkast in het voortgezet onderwijs. 12 t/m 18 jaar (%, 95% betrouwbaarheidsinterval) 

GOKKASTENLIFE TIME

GOKKASTENMAAND

       

7.3











Belangrijkste feiten en trends

• Het percentage scholieren dat (recent) ervaring heeft met het spelen op gokkasten of fruitautomaten is in 2007 gedaald, de dalende trend sinds 1992 zet zich dus verder voort. • Iets minder dan de helft van de jongeren maakt kennis met het spelen op een gokkast of fruitautomaat maar slechts een klein deel van hen heeft recentelijk nog gespeeld. • Meer jongens dan meisjes hebben (recent) op een gokkast of fruitautomaat gespeeld. • Bij jongens zien we een zekere stabiliteit met een stijgende leeftijd terwijl oudere meisjes minder snel een gokkast opzoeken. Kennelijk zijn meisjes na een kennismaking sneller op gokkasten uitgekeken. • Vergeleken met HAVO en VWO hebben ongeveer twee keer zoveel leerlingen van het VMBO-b en VMBO–t recentelijk nog op een gokkast gespeeld. • Scholieren van Turkse- en Marokkaanse afkomst hebben de minste ervaring met het spelen op een gokkast. De lifetime prevalentie ligt een factor twee lager vergeleken met de andere groepen.

85

8 Conclusies Het alcoholgebruik onder de jongste groepen scholieren (12-14 jaar) is sterk afgenomen. De stijging, die wij bij die groepen in 2003 konden waarnemen, is daarmee ongedaan gemaakt. Het niveau van alcoholconsumptie onder 12-14 jarige scholieren is daarmee terug tot het niveau van tien jaar geleden. Dat is goed nieuws. Het lijkt er op dat de onrust van de afgelopen jaren over het stijgende alcoholgebruik bij deze heel jonge adolescenten zijn vruchten heeft afgeworpen. Natuurlijk kunnen wij met dit type onderzoek (cross-sectioneel) geen causale verbanden bewijzen – we kunnen dus niet onomstotelijk laten zien dat de daling het gevolg is van alle activiteiten gericht op reductie van alcoholgebruik onder jongeren -, maar de daling van het alcoholgebruik onder de jongste groepen is opmerkelijk en betreft het speerpunt van de maatschappelijke belangstelling en zorg over de afgelopen jaren. Dat stemt optimistisch over de mogelijkheden om alcoholgebruik bij jonge kinderen terug te dringen. Bij jongeren van vijftien jaar en ouder zien we echter geen verschillen met voorafgaande jaren. Het niveau van alcoholconsumptie bij deze leeftijdsgroepen blijft onveranderlijk hoog en daarmee ook onveranderlijk onrustbarend, want vijftien jaar is voor de hoeveelheden alcohol, die deze leeftijdsgroepen rapporteert, nog veel te jong. Dit zou te maken kunnen hebben met het feit, dat het alcoholgebruik onder deze leeftijdsgroepen zich in toenemende mate aan de controle van (professionele) opvoeders – waaronder ook ouders – begint te onttrekken, waarmee dit alcoholgebruik ook minder goed door opvoeders te sturen is. Jongeren zijn op deze leeftijd zelf in toenemende mate verantwoordelijk voor wat zij doen en drinken, thuis en buiten de deur. Verdere reductie van alcoholgebruik bij deze leeftijdsgroepen vereist vermoedelijk een andere aanpak en een ander type interventie dan de reductie van alcoholgebruik bij de jonge adolescenten. Het verdient aanbeveling om de investeringen in beleid gericht op alcoholreductie bij jongeren te handhaven, en de aanpak voor de wat oudere leeftijdsgroepen aan te scherpen. Wat verder opvalt is dat de prevalenties van het VMBO basis/kaderberoepsgerichte leerweg niet veel verschillen van de andere schooltypen, maar dat als ze gebruiken deze leerlingen dat (veel) vaker en intensiever doen. Dit geldt niet alleen voor alcohol, maar ook voor tabak en cannabis. Daarnaast vraagt de trend onder de meisjes aandacht, zij gebruiken weliswaar minder vaak en intensief, maar in percentage gebruikers doen zij niet meer voor de jongens onder. Kijken we meer gedetailleerd naar de bevindingen voor de afzonderlijke middelen, dan ziet het beeld er in het kort als volgt uit. Roken onder scholieren De dalende trend in het percentage scholieren dat ooit heeft gerookt heeft zich verder voortgezet. Minder dan de helft van de Nederlandse scholieren (39%) heeft ooit een

87

sigaret opgestoken. Het niveau van roken bevindt zich nu op het laagste niveau sinds 1988. Dat is goed nieuws. Sekseverschillen doen zich daarbij niet meer voor. Het is nog maar een minderheid (rond de twintig procent), die de afgelopen maand gerookt heeft, en zelfs nog maar een kleine minderheid (7%) die dagelijks rookt. Dat laatste neemt overigens – begrijpelijk –toe met de leeftijd: op zestienjarige leeftijd rookt ongeveer één op de tien scholieren dagelijks een sigaret. Dat is nog steeds te veel, maar in vergelijking met het percentage in de jaren negentig – toen ongeveer één vijfde van de zestienjarigen dagelijks rookte – is het een duidelijke daling. Sekseverschillen zien we ook hierin niet. De trend in andere landen, waar meisjes inmiddels meer lijken te roken dan jongens, vinden we in Nederland dus niet terug. Het verschil tussen de opleidingsniveaus blijft daarbij zeer krachtig. Hoe lager het schoolniveau, hoe meer leerlingen roken. Waar op het VWO inmiddels minder dan twee procent van de leerlingen dagelijks rookt , daar rookt op het VMBO-basis/ kaderberoepsgerichte leerweg ongeveer twaalf procent van de meisjes dagelijks, zes keer zo veel dus, en ruim tien procent van de jongens, ook ongeveer zes keer zo veel als bij jongens op het VWO. Bovendien blijkt dat rokers op het VMBO- basis/ kaderberoepsgerichte leerweg ook de meeste sigaretten per dag roken. Alcohol onder scholieren Bijna alle scholieren proberen in de loop van hun middelbare schooltijd wel een keer alcohol uit. Het percentage scholieren dat op zestienjarige leeftijd nog nooit alcohol heeft geprobeerd ligt al jaren net onder de tien procent. Ook heeft meer dan 75 procent van de zestienjarige scholieren in de maand voorafgaand aan het onderzoek alcohol gedronken. Over de jaren heen is hierin niet zoveel verandering opgetreden. Jongeren, die drinken, drinken ook nog steeds vaak en veel. Een kwart van de 16-jarige drinkende jongens heeft bijvoorbeeld de afgelopen maand op meer dan tien gelegenheden alcohol gedronken. Eén derde van de 16-jarige actuele drinkers drinkt gemiddeld meer dan tien glazen alcohol in het weekend (één op de zeven zelfs 21 glazen of meer). Het binge drinken (5 of meer glazen tijdens één gelegenheid) onder de actuele drinkers is weliswaar niet verder toegenomen, maar het percentage is hoog. Driekwart van de actuele drinkers van deze leeftijd heeft in de afgelopen maand gebinged. Deze cijfers vragen dus om intensivering van de aanpak gericht op deze leeftijdscategorie. De belangrijkste veranderingen zien we – als boven aangegeven – bij de jongste groepen. Het alcoholgebruik van de 12-14 jarige scholieren is aanzienlijk afgenomen, en komt daarmee in de buurt of zelfs iets onder de cijfers van tien jaar geleden. Bij scholieren van vijftien jaar en ouder is de trend in de tijd relatief stabiel. Verschillen tussen meisjes en jongens zijn beperkt. Zij doen zich vooral voor bij de wat oudere adolescenten (vijftien en zestien jaar), en manifesteren zich vooral in de hoeveelheid alcohol die gedronken wordt. Jongens drinken misschien niet vaker dan meisjes, maar als ze drinken, dan drinken ze wel (aanzienlijk) meer.

88

Verschillen tussen de verschillende opleidingsniveaus zijn wat het gebruik van alcohol betreft veel minder uitgesproken dan bij het roken. Scholieren uit de verschillende schooltypen drinken ongeveer even vaak. Maar áls ze drinken, dan drinken de scholieren uit de laagste opleidingsniveaus, vooral de scholieren uit het VMBO basis/ kaderberoepsgerichte leerweg, wel vaker en meer glazen. Cannabisgebruik onder scholieren Na 1996 neemt het gebruik van cannabis systematisch af en deze trend heeft zich in 2007 duidelijk voortgezet. Steeds minder scholieren proberen cannabis uit. Experimenteren met cannabis is daarmee onder het niveau van 1996 gedaald. Hetzelfde geldt voor het gebruik van cannabis in de afgelopen maand. Leek het in 2003 nog zo, dat meisjes en jongens inmiddels even vaak met cannabis experimenteerden, in 2007 zijn de jongens toch weer iets in de meerderheid. Iets meer jongens dan meisjes proberen cannabis, en hebben in de afgelopen maand cannabis gerookt. Ook zien we sekseverschillen in de zwaarte van het gebruik: jongens, die cannabis gebruiken, roken per keer (veel) meer joints dan de meisjes, en de zwaarte van het gebruik blijft bij hen ook na het vijftiende nog steeds stijgen, bij meisjes niet. Net als bij alcohol zijn er nauwelijks verschillen tussen leerlingen van verschillende opleidingsniveaus als het gaat om hoe vaak ze cannabis uitproberen. Maar evenals bij alcohol zien we ook hier dat de cannabisgebruikers van de lagere opleidings­ niveaus gemiddeld nog steeds méér joints opsteken. Ruim een kwart van de blowende jongens op de basis/kaderberoepsgerichte leerweg van het VMBO steekt gemiddeld drie of meer joints op, terwijl dat op het VWO slechts door negen procent van de cannabisrokers gemeld wordt, een aanzienlijk verschil. Overige drugs Harddrugs als XTC, cocaïne, amfetamine en vooral heroïne blijven gelukkig nog steeds weinig populair onder scholieren. Ook gebruik van paddo’s komt heel weinig voor. Zo’n vier procent van de scholieren probeerde ooit een van de harddrugs uit en een kleine twee procent gebruikte hier iets van in de afgelopen vier weken. Sekseverschillen zijn hier – voor zover ze gevonden worden – nog steeds in de verwachte richting (gemiddeld meer jongens), en ook blijft hier het gebruik bij de jongens vanaf vijftien jaar nog steeds toenemen (bij meisjes niet). Het gebruik van andere drugs zoals GHB komt in de populatie scholieren nauwelijks voor. Gokken en krasloten Bijna de helft van de jongeren maakt kennis met gokken (spelen op gokkasten en fruitautomaten), maar slechts een klein deel van hen lijkt daar mee door te gaan, want het percentage actuele gebruikers is laag. Verder is het opvallend dat de patronen die bij het middelen gebruik waarneembaar zijn ook hier in grote lijnen terugkomen. Jongens gokken meer dan meisjes en blijven dit op later leeftijd doen

89

terwijl dit bij meisjes na hun vijftiende jaar afneemt. Bij het gokken ooit in het leven is er weinig verschil tussen de schoolniveaus maar het gokken in de afgelopen maand ligt bij leerlingen van het VMBO wél duidelijk hoger dan onder leerlingen van HAVO en VWO. Er is een dalende trend bij het spelen op gokkasten sinds 1992. Opvallende bevindingen Alles overziend vallen een paar zaken sterk op: • Roken en cannabisgebruik door scholieren is vanaf 1996 systematisch afgenomen. De dalende trend doet zich het meest duidelijk voor bij het roken, maar ook het cannabisgebruik blijft licht dalen. • De stijging in alcoholgebruik bij de jongste groepen is ongedaan gemaakt. Er is een daling in het experimenteren met alcohol, en in het meer regelmatige gebruik van alcohol, maar deze daling zien we uitsluitend bij de jongste groepen (12-14 jaar). Het beleid in de afgelopen jaren, dat sterk gericht is geweest op (professionele) opvoeders en op het niet aanbieden van alcohol aan jongeren onder de zestien lijkt vruchten af te werpen. • Er is echter geen daling in het alcoholgebruik bij de vijftien en zestien jarigen. Dit alcoholgebruik blijft onveranderlijk hoog en daarmee zorgwekkend. Nog steeds drinken jongeren op te jonge leeftijd te vaak en te veel alcohol. Het verdient aanbeveling om beter na te gaan hoe deze leeftijdsgroepen bereikt kunnen worden. • De kennismaking met de verschillende middelen laat nog maar weinig verschillen tussen meisjes en jongens zien. Meisjes lopen bij het gebruik van bijna alle middelen hun traditionele achterstand op jongens in: evenveel meisjes als jongens hebben de verschillende middelen gebruikt. Zelfs dronkenschap is niet meer exclusief aan jongens voorbehouden. Meisjes worden in 2007 even vaak dronken als de jongens. • Sekseverschillen blijven wél heel pregnant als we naar het zwaardere gebruik van de verschillende middelen kijken. Rokende jongens roken meer sigaretten per dag, drinkende jongens drinken vaker en veel meer glazen per keer, bovenmatig alcoholgebruik (meer dan elf glazen per avond) komt bij jongens veel vaker voor, cannabis rokende jongens roken aanzienlijk meer joints per keer, en het gebruik van harddrugs komt ook bij jongens vaker voor. • Ook blijven zich duidelijke verschillen voordoen tussen jongens en meisjes in de leeftijdscurven van het zwaardere gebruik: vanaf hun vijftiende jaar zien de patronen van het gebruik er bij meisjes relatief stabiel uit. Bij jongens neemt de zwaarte van het gebruik van de verschillende middelen (sigaretten, alcohol, cannabis) na het vijftiende jaar nog steeds systematisch toe. Het gebruikers patroon is bij jongens op die leeftijd nog steeds sterk in ontwikkeling, terwijl zich dat bij meisjes meer gestabiliseerd lijkt te hebben. • Het verschil tussen de opleidingsniveaus is voor alle middelen zichtbaar, vooral als we de ernst van het middelengebruik tot maatstaf nemen. Leerlingen van

90

het laagste opleidingsniveau (VMBO basis/kaderberoepsgerichte leerweg) roken vaker dagelijks, als zij cannabis roken, dan roken zij meer joints per gelegenheid en hun neiging om te experimenteren met harddrugs is groter. Er lijkt bij deze groep scholieren minder een rem op het gebruik van deze middelen te staan. Als zij gebruiken, dan is hun neiging om veel te nemen groter dan bij de hoger opgeleide scholieren, die zichzelf wat dit betreft wat meer in de hand lijken te kunnen houden. • Ten slotte verdienen de allochtone scholieren, met name van Marokkaanse en Turkse afkomst, aandacht in positieve zin. Bij dit type risicogedragingen vertonen zij een veel gunstiger profiel dan de autochtone scholieren. Het middelengebruik onder allochtone scholieren, met name Marokkanen, is over de hele linie lager dan bij de autochtone scholieren. Dat was al eerder aangetoond, en wordt in deze studie opnieuw bevestigd. Enige uitzonderingen nagelaten roken, drinken en blowen zij veel minder dan de autochtone scholieren. Implicaties van de bevindingen De gegevens laten opnieuw zien dat zich in vier jaar tijd aanzienlijke verschuivingen voor kunnen doen in het middelengebruik van jongeren in Nederland. Veel van de hier genoemde resultaten zullen in toekomstige analyses meer gedetailleerd bekeken moeten worden om beter te begrijpen wat er precies aan de hand is. Verklaringen voor de hier genoemde fenomenen zijn immers snel bedacht, maar veel minder snel gestaafd. Wij zullen beter moeten begrijpen waarom het alcoholgebruik bij de jongste groepen zo sterk is afgenomen, maar ook waarom het drankpatroon van de vijftien en zestienjarigen eigenlijk nauwelijks op de recente aandacht voor alcohol bij jongeren heeft gereageerd. We moeten beter weten waarom meisjes hun achterstand op jongens hebben ingelopen als het gaat om het aantal gebruikers, maar jongens toch zo veel frequenter en intensiever blijven gebruiken dan meisjes. Die informatie is noodzakelijk als we de preventieactiviteiten gericht op overmatig middelengebruik onder jongeren willen verbeteren en de effectiviteit hiervan willen optimaliseren. Speciale aandacht zou er ook moeten zijn voor de forse verschillen tussen jongeren van verschillende opleidingsniveaus. De bevinding dat scholieren in het VMBO basis/kaderberoepsgerichte leerweg over de hele linie vaker veel roken, drinken en cannabis gebruiken laat zien, dat bij preventieactiviteiten een sterkere nadruk op de lagere opleidingsniveaus wenselijk zou zijn. De resultaten maken duidelijk dat niet zozeer het experimenteren met de verschillende middelen in het VMBO basis/kaderberoepsgerichte leerweg meer voorkomt, maar vooral het overgaan van experimenteren tot frequent of bovenmatig gebruik. Hier zou speciale aandacht aan besteed moeten worden. Onze resultaten laten tevens zien, dat gebruikspatronen vooral sterk in ontwikkeling zijn bij de jongste groepen, met name de 12-14 jarigen. Na een sterke stijging in

91

2003, zien we nu in elk geval voor alcohol bij deze groepen een duidelijke daling, die de stijging weer ongedaan heeft gemaakt. Het zoeken van mogelijkheden tot beïnvloeding van gebruikspatronen is in de afgelopen jaren voor gericht geweest op deze leeftijdsgroep. Oudere leeftijdsgroepen komen vooral in het vizier als het gaat om een ontwikkeling naar zwaarder gebruik (meer sigaretten, meer drank en meer joints). Onze resultaten laten zien, dat het niet alleen belangrijk is om ons op de jongste groepen en hun opvoeders te richten – die aandacht lijkt effectief geweest te zijn – maar vooral ook na te denken over de mogelijkheden om het stabiel forse gebruik bij de oudere groepen terug te dringen, want die lijken zich nog aan de effecten van het beleid te onttrekken.

92

Bijlage Roken Prevalentie Tabel 1 (bij figuur 3.1) Lifetime-prevalentie, naar onderwijstype, leeftijd en geslacht Tabel 2 (bij figuur 3.2) Maandprevalentie naar onderwijstype, leeftijd en geslacht Tabel 3 (bij figuur 3.3) Dagelijks roken, naar onderwijstype, leeftijd en geslacht Tabel 4 (bij figuur 3.4) Het gemiddeld aantal sigaretten per dag in de afgelopen maand Tabel 5 (bij figuur 3.5 en 3.6) Cumulatieve incidentie van eerste keer roken en eerste keer dagelijks roken, naar leeftijd en geslacht Tabel 6 (bij figuur 3.7) Lifetime-prevalentie, naar schoolniveau en geslacht Tabel 7 (bij figuur 3.7) Maandprevalentie, naar schoolniveau en geslacht Tabel 8 (bij figuur 3.8) Dagelijks roken, naar schoolniveau en geslacht Tabel 9 (bij figuur 3.9) Lifetime-prevalentie, naar etnische afkomst en geslacht Tabel 10 (bij figuur 3.9) Maandprevalentie, naar etnische afkomst en geslacht Tabel 11 (bij figuur 3.10) Dagelijks roken, naar etnische afkomst en geslacht

Scholieren die roken (gerookt in de afgelopen maand) Tabel 12 (bij figuur 3.11) Aantal sigaretten per dag in de afgelopen maand, naar leeftijd en geslacht Tabel 13 (bij figuur 3.12) Aantal sigaretten per dag in de afgelopen maand, naar schoolniveau en geslacht

93

Trendgegevens Tabel 14 (bij figuur 3.13) Trends in de lifetime-prevalentie in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 15 (bij figuur 3.14) Trends in de maandprevalentie in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 16 (bij figuur 3.15) Trends in de prevalentie van dagelijks roken in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 17 (bij figuur 3.16) Trends in de prevalentie meer dan tien sigaretten per dag in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 18 Trends in de lifetime-prevalentie, naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht Tabel 19 Trends in de maandprevalentie, naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht Tabel 20 Trends in de prevalentie van dagelijks roken, naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht Tabel 21 Trends in de lifetime-prevalentie in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 22 Trends in de maandprevalentie in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 23 Trends in de prevalentie van dagelijks roken in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht

94

Tabel 1 (bij figuur 3.1) Lifetime-prevalentie van roken naar onderwijstype, leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

BO

8.1

5.9

11.1

4.7

3.4

6.5

6.5

5.0

8.3

12 jaar

16.1

12.3

21.0

13.9

10.7

17.9

15.0

12.4

18.1

13 jaar

28.3

24.7

32.2

25.5

22.1

29.3

26.9

24.0

30.0

14 jaar

35.4

31.8

39.3

42.6

37.4

48.0

39.0

35.4

42.7

15 jaar

47.0

42.7

51.3

51.6

46.4

56.7

49.3

45.5

53.1

16 jaar

51.5

47.2

55.7

51.5

46.2

56.7

51.5

47.9

55.1

17-18 jr

62.6

55.2

69.4

62.1

55.0

68.8

62.4

57.1

67.3

Tot VO

38.8

36.3

41.3

39.3

36.5

42.3

39.0

36.8

41.3

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 2 (bij figuur 3.2) Maandprevalentie van roken naar onderwijstype, leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

BO

0.8

0.4

1.6

0.6

0.3

1.2

0.7

0.4

1.3

12 jaar

4.6

2.3

8.9

3.8

2.5

5.9

4.2

2.7

6.5

13 jaar

9.3

7.1

12.1

10.3

8.1

13.1

9.8

8.1

11.8

14 jaar

15.3

12.5

18.5

22.0

17.3

27.4

18.6

15.5

22.0

15 jaar

26.4

22.9

30.1

24.9

20.9

29.3

25.6

22.4

29.1

16 jaar

26.9

23.1

31.1

24.8

20.5

29.6

25.8

22.7

29.3

17-18 jr

36.2

30.0

42.8

30.5

24.2

37.7

33.9

28.9

39.2

Tot VO

18.6

16.7

20.6

18.4

16.4

20.7

18.5

16.9

20.3

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

95

Tabel 3 (bij figuur 3.3) Dagelijks roken naar onderwijstype, leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

BO

0

0

0

0

0

0

0

0

0

12 jaar

0.5

0.2

1.7

0.2

0.0

1.4

0.4

0.1

1.0

13 jaar

1.6

0.9

3.0

2.0

1.2

3.2

1.8

1.2

2.7

14 jaar

5.6

4.2

7.6

8.0

5.7

11.2

6.8

5.2

8.9

15 jaar

11.7

9.2

14.8

11.6

8.9

15.0

11.7

9.5

14.2

16 jaar

12.3

9.2

16.2

9.8

7.1

13.4

11.1

8.6

14.2

17-18 jr

20.1

16.2

24.6

12.9

8.7

18.7

17.2

13.7

21.3

Tot VO

7.8

6.7

9.1

6.9

5.7

8.3

7.4

6.4

8.5

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 4 (bij figuur 3.4) Gemiddeld aantal sigaretten per dag in de afgelopen vier weken naar leeftijd1 en geslacht onder alle scholieren (%) Jongens 0

Meisjes <1

1-10

sigaretten sigaret

1

>10

sigaretten sigaretten

0

<1

1-10

sigaretten sigaret

>10

sigaretten sigaretten

12 jaar

95.4

3.1

1.4

0.2

96.2

2.9

0.8

0.2

13 jaar

90.7

5.4

3.4

0.5

89.7

4.7

4.9

0.7

14 jaar

84.7

6.0

6.5

2.8

78.1

9.3

8.8

3.9

15 jaar

73.6

11.1

8.2

7.1

75.1

8.3

10.1

6.5

16 jaar

73.0

9.5

11.7

5.8

75.2

9.4

11.2

4.3

17-18 jr

63.8

10.5

14.4

11.4

69.5

12.1

12.2

6.2

Tot. VO

81.4

7.4

7.1

4.1

81.6

7.4

7.7

3.4

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

96

Tabel 5 (bij figuur 3.5 en 3.6) Cumulatieve incidentie van eerste keer roken en eerste keer dagelijks roken in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht (%)1 Eerste sigaret

Eerste keer dagelijks roken

Leeftijd

Jongens

Meisjes

Totaal

Jongens

Meisjes

Totaal

9 jaar

4.3

2.7

3.5

0.1

0.1

0.1

10 jaar

7.5

5.2

64

0.4

0.4

0.4

11 jaar

11.5

8.4

10.0

0.9

1.1

1.0

12 jaar

18.3

16.6

17.4

2.4

3.0

2.7

13 jaar

25.7

27.1

26.4

5.0

7.3

6.1

14 jaar

35.1

36.7

35.9

10.0

14.4

12.2

15 jaar

43.8

47.3

45.5

15.7

20.0

17.8

16 jaar

49.7

55.2

52.5

19.8

23.8

21.8

17 jaar

52.6

58.0

55.3

24.5

25.7

25.2

percentages geven aan hoeveel procent van de scholieren op die leeftijd of eerder voor het eerst

1 

heeft gerookt/dagelijks rookt.

Tabel 6 (bij figuur 3.7) Lifetime-prevalentie van roken naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar1 (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

42.1

36.6

47.8

48.6

42.5

54.8

45.5

40.9

50.1

VMBO-t

38.0

34.0

42.1

39.7

34.4

45.1

38.8

34.9

42.7

HAVO

35.3

30.4

40.4

33.2

28.5

38.2

34.2

30.1

38.5

VWO

27.8

23.6

32.4

28.5

23.4

34.2

28.2

24.3

32.4

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

97

Tabel 7 (bij figuur 3.7) Maandprevalentie van roken naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar1 (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

21.4

16.8

26.9

25.2

20.7

30.2

23.4

19.7

27.5

VMBO-t

17.4

14.5

20.7

18.9

15.4

23.1

18.1

15.3

21.3

HAVO

15.9

12.8

19.6

14.4

11.2

18.2

15.1

12.5

18.1

VWO

11.1

8.4

14.5

11.6

8.6

15.3

11.3

8.9

14.3

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tabel 8 (bij figuur 3.8) Dagelijks roken naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar1 (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

10.4

7.7

13.8

11.7

9.0

15.0

11.1

8.9

13.7

VMBO-t

7.4

5.6

9.8

7.5

5.4

10.3

7.4

5.7

9.6

HAVO

5.7

4.0

7.9

4.5

2.9

6.9

5.1

3.8

6.8

VWO

1.5

0.8

2.7

2.0

1.0

3.7

1.7

1.0

3.0

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

98

Tabel 9 (bij figuur 3.9) Lifetime-prevalentie van roken in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

Nederlands

38.9

36.2

41.6

39.3

36.3

42.3

39.1

36.7

41.5

Surinaams

45.9

34.3

58.1

40.1

30.6

50.4

42.9

35.7

50.5

Antilliaans/

29.4

17.5

45.1

43.2

28.5

59.1

37.6

27.6

48.9

Marokkaans

16.9

9.7

27.7

18.4

9.5

32.8

17.6

11.6

26.0

Turks

36.8

28.3

46.3

38.9

29.5

49.2

37.9

31.7

44.5

Overig Westers

43.7

36.8

50.8

42.5

35.1

50.2

43.2

37.6

48.9

Ov. niet West.

39.0

31.7

46.9

42.9

34.4

51.7

41.0

34.5

47.8

Arubaans

Tabel 10 (bij figuur 3.9) Maandprevalentie van roken in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

Nederlands

19.0

17.0

21.2

18.5

16.4

20.9

18.8

17.1

20.6

Surinaams

12.0

6.0

22.6

18.9

12.1

28.3

15.5

10.5

22.3

Antilliaans/

12.1

4.7

27.6

22.5

10.6

41.5

18.3

1.0

31.1

Marokkaans

10.0

4.8

19.6

8.2

2.9

21.2

9.1

5.0

16.2

Turks

17.4

11.1

26.3

18.8

12.1

27.9

18.1

12.9

24.9

Overig Westers

21.0

15.8

27.3

19.0

13.6

25.9

20.1

16.1

25.0

Ov. niet West.

16.7

11.3

24.0

17.0

11.9

23.6

16.9

12.6

22.2

Arubaans

99

Tabel 11 (bij figuur 3.10) Dagelijks roken in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

Nederlands

7.9

6.7

9.3

6.8

5.6

8.3

7.4

6.4

8.5

Surinaams

5.4

2.4

11.9

6.3

2.8

13.3

5.9

3.4

9.9

Antilliaans/

8.8

3.0

23.5

5.1

1.3

17.6

6.6

2.8

14.7

Marokkaans

5.9

2.2

14.7

1.6

0.2

10.6

3.8

1.6

8.9

Turks

11.0

6.6

17.8

14.5

8.4

24.0

12.8

8.3

19.2

Overig Westers

8.7

5.4

13.8

8.2

5.2

12.8

8.5

6.0

12.0

Ov. niet West.

3.7

1.6

8.4

4.8

2.3

9.7

4.2

2.3

7.5

Arubaans

Tabel 12 (bij figuur 3.11) Scholieren die roken in het voortgezet onderwijs (gerookt in de afgelopen maand) Gemiddeld aantal sigaretten per dag in de afgelopen vier weken naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

<1

1-10

>10

<1

1-10

>10

sigaret

sigaretten

sigaretten

sigaret

sigaretten

sigaretten

12 jaar

66.5

29.4

4.1

75.1

19.9

5.0

13 jaar

58.4

36.6

5.0

45.6

47.8

6.6

14 jaar

39.3

42.5

18.1

42.2

40.2

17.6

15 jaar

42.1

31.0

26.8

33.4

40.7

26.0

16 jaar

35.2

43.4

21.3

37.8

45.0

17.2

17-18 jr

28.8

39.6

31.6

39.7

40.1

20.3

Tot. VO

40.0

38.0

22.1

40.0

41.7

18.3

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

100

Tabel 13 (bij figuur 3.12) Scholieren die roken in het voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar1 (gerookt in de afgelopen maand) Gemiddeld aantal sigaretten per dag in de afgelopen vier weken naar schoolniveau en geslacht (%) Jongens

1

Meisjes

<1

1-10

>10

<1

1-10

>10

sigaret

sigaretten

sigaretten

sigaret

sigaretten

sigaretten

VMBO-b

33.1

38.2

28.6

26.2

49.9

23.9

VMBO-t

38.4

41.1

20.5

41.2

40.2

18.6

HAVO

48.2

35.1

16.7

46.0

39.5

14.5

VWO

63.3

31.3

5.4

60.3

31.4

8.3

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tabel 14 (bij figuur 3.13) : Trends in de lifetime-prevalentie van roken in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

56.5

53.0

60.0

52.7

49.2

56.3

54.6

51.5

57.8

1992

57.4

54.7

60.1

52.3

49.4

55.2

54.9

52.7

57.1

1996

58.5

55.9

61.1

58.9*

56.4

61.3

58.7

56.5

60.9

1999

56.9

54.0

59.8

54.0

50.9

57.1

55.4

52.8

58.0

2003

44.9*

41.8

47.9

45.5*

42.1

48.9

45.2*

42.4

47.9

2007

38.8*

36.3

41.3

39.3

36.5

42.3

39.0*

36.8

41.3

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

101

Tabel 15 (bij figuur 3.14) Trends in de maandprevalentie van roken in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

21.0

18.6

23.5

25.1

21.7

28.6

23.0

20.4

25.7

1992

27.4*

25.3

29.5

25.1

22.7

27.5

26.3

24.6

28.0

1996

28.4

26.5

30.2

31.1*

28.1

34.1

29.7

27.6

31.7

1999

26.6

23.6

29.6

27.4

23.9

31.0

27.0

24.4

29.7

2003

17.7*

15.2

20.2

22.1

19.7

24.5

19.9*

17.8

21.9

2007

18.6

16.7

20.6

18.4

16.4

20.7

18.5

16.9

20.3

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 16 (bij figuur 3.15) Trends in de prevalentie van dagelijks roken in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

11.0

8.9

13.1

13.1

10.9

15.3

12.0

10.3

13.8

1992

15.5*

14.0

17.0

13.7

12.0

15.3

14.7

13.3

16.0

1996

16.6

14.9

18.3

17.5

15.1

20.0

17.1

15.5

18.6

1999

14.2

11.5

16.9

13.7

11.2

16.2

13.9

11.7

16.1

2003

8.3*

6.7

10.0

10.2

8.1

12.3

9.2*

7.7

10.8

2007

7.8

6.7

9.1

6.9

5.7

8.3

7.4

6.4

8.5

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

102

Tabel 17 (bij figuur 3.16) Trends in de prevalentie van meer dan 10 sigaretten per dag door dagelijkse rokers in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1992

31.8

27.9

35.7

28.5

24.4

32.7

30.1

26.9

33.3

1996

38.1

33.0

43.3

28.0

23.5

32.5

33.1

29.6

36.5

1999

38.9

32.0

45.7

27.6

22.5

32.7

33.1

28.7

37.5

2003

40.9

34.0

47.8

31.1

24.5

37.7

35.7

31.0

40.3

2007

22.1

18.9

25.8

18.3

15.7

21.4

20.3

18.0

22.7

Tabel 18 Trends in de lifetime-prevalentie van roken naar leeftijd1, geslacht en onderzoeksjaar (%) Jongens

Meisjes

1988 1992 1996 1999 2003 2007

1988 1992 1996 1999 2003 2007

12 jaar

32.6

37.8

39.7

39.7

23.3

16.1

26.9

23.6

27.9

29.2

22.3

13.9

13 jaar

45.1

48.4

51.8

49.1

37.5

28.3

35.4

38.3

52.6

43.7

31.7

25.5

14 jaar

54.3

53.1

57.7

56.9

49.2

35.4

48.0

54.1

64.9

55.0

48.4

42.6

15 jaar

62.5

63.1

68.4

62.8

51.1

47.0

62.4

61.4

67.0

66.9

57.6

51.6

16 jaar

67.6

67.4

66.1

64.7

58.3

51.5

70.2

69.1

70.5

68.2

61.5

51.5

17-18 jr

67.5

70.1

64.9

71.3

64.4

62.6

65.7

63.1

68.9

66.3

60.6

62.1

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

103

Tabel 19 Trends in de maandprevalentie van roken naar leeftijd1, geslacht en onderzoeksjaar (%) Jongens

Meisjes

1988 1992 1996 1999 2003 2007

1988 1992 1996 1999 2003 2007

12 jaar

7.0

11.2

11.1

10.9

6.1

4.6

8.7

7.1

10.6

12.4

5.0

3.8

13 jaar

13.5

17.0

20.5

17.1

11.2

9.3

11.9

15.8

26.4

17.5

12.2

10.3

14 jaar

18.2

20.8

26.3

26.0

16.9

15.3

20.8

26.9

34.4

28.3

24.0

22.0

15 jaar

22.4

33.9

35.6

34.1

24.1

26.4

31.4

30.5

36.6

37.0

31.4

24.9

16 jaar

27.0

39.4

39.3

36.4

28.1

26.9

38.6

36.8

40.0

38.5

35.5

24.8

17-18 jr

33.1

38.8

37.5

38.0

31.2

36.2

34.8

31.3

38.5

35.1

29.2

30.5

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 20 Trends in dagelijks roken naar leeftijd1, geslacht en onderzoeksjaar (%) Jongens

Meisjes

1988 1992 1996 1999 2003 2007

1988 1992 1996 1999 2003 2007

12 jaar

0.3

1.8

2.3

1.7

0.4

0.5

0.6

1.3

3.2

3.3

1.0

0.2

13 jaar

2.5

5.3

6.8

6.2

3.3

1.6

2.7

5.3

8.8

6.1

3.0

2.0

14 jaar

7.7

11.1

14.1

12.8

7.6

5.6

9.4

13.2

17.9

12.9

10.5

8.0

15 jaar

12.0

20.4

23.9

21.8

12.7

11.7

17.4

17.2

21.6

20.1

15.9

11.6

16 jaar

18.0

26.9

25.7

21.3

16.6

12.3

23.8

24.6

27.8

23.9

18.5

9.8

17-18 jr

22.3

24.6

28.2

23.3

18.0

20.1

21.6

19.3

28.9

20.8

16.8

12.9

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

104

Tabel 21 Trends in de lifetime-prevalentie van roken in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

54.2

50.1

58.3

50.3

46.4

54.2

52.3

48.8

55.7

1992

55.1

52.2

58.1

50.6

47.3

54.0

52.9

50.5

55.3

1996

57.6

54.7

60.5

57.6*

55.0

60.3

57.6

55.3

59.9

1999

55.2

51.8

58.6

52.7

49.5

55.9

53.9

51.0

56.9

2003

43.1*

40.0

46.2

44.2*

40.7

47.6

43.6*

40.8

46.5

2007

36.1

33.6

38.6

37.7

34.7

40.8

36.9

34.6

39.2

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 22 Trends in de maandprevalentie van roken in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

18.5

15.9

21.2

23.3

19.7

26.9

20.9

18.1

23.7

1992

25.3*

23.0

27.6

24.1

21.5

26.7

24.8

23.0

26.6

1996

27.0

25.2

28.9

30.2*

27.1

33.2

28.6

26.4

30.7

1999

25.2

22.2

28.3

26.6

23.1

30.2

26.0

23.3

28.7

2003

16.5*

13.9

19.1

21.5

19.0

23.9

18.9*

16.8

21.0

2007

16.6

14.8

18.6

17.6

15.5

19.9

17.1

15.4

18.9

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

105

Tabel 23 Trends in prevalentie van dagelijks roken in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

8.7

6.3

11.1

11.5

9.0

14.0

10.1

8.0

12.1

1992

13.9*

12.2

15.6

12.8

11.0

14.5

13.4

12.0

14.8

1996

14.9

13.5

16.3

16.1

13.7

18.5

15.5

14.1

17.0

1999

13.1

10.5

15.7

12.9

10.5

15.4

13.0

10.9

15.2

2003

7.4*

5.9

9.0

9.6

7.7

11.5

8.5*

7.0

10.0

2007

6.4

5.3

7.6

6.5

5.3

8.0

6.5

5.5

7.6

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

106

Bijlage Alcohol Prevalentie Tabel 1 (bij figuur 4.1) Lifetime-prevalentie van alcoholgebruik, naar onderwijstype, leeftijd en geslacht Tabel 2 (bij figuur 4.2) Maandprevalentie van alcoholgebruik, naar onderwijstype, leeftijd en geslacht Tabel 3 (bij figuur 4.3) Lifetime-prevalentie van dronkenschap, naar onderwijstype, leeftijd en geslacht Tabel 4 (bij figuur 4.4) Maandprevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd en geslacht Tabel 5 (bij figuur 4.5) Maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd en geslacht Tabel 6 Gemiddeld aantal glazen dat scholieren in het weekend drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd Tabel 7 (bij figuur 4.6) Gemiddeld aantal glazen dat scholieren in het weekend drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd en geslacht Tabel 8 Gemiddeld aantal glazen dat scholieren doordeweek drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd en geslacht Tabel 9 Gemiddeld aantal glazen dat scholieren per week drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd en geslacht Tabel 10 (bij figuur 4.7) Cumulatieve incidentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd eerste gebruik en geslacht. Tabel 11 (bij figuur 4.8) Cumulatieve incidentie van wekelijks alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd eerste wekelijkse gebruik en geslacht Tabel 12 Cumulatieve incidentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd eerste keer dronken en geslacht Tabel 13 (bij figuur 4.9) Lifetime-prevalentie van alcoholgebruik, naar schoolniveau en geslacht, 12-16 jaar

107

Tabel 14 (bij figuur 4.9) Maandprevalentie van alcoholgebruik, naar schoolniveau en geslacht, 12-16 jaar Tabel 15 (bij figuur 4.10) Lifetime-prevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs, naar etnische afkomst en geslacht Tabel 16 (bij figuur 4.11) Maandprevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs, naar etnische afkomst en geslacht

Scholieren die drinken (maandgebruik) Tabel 17 (bij figuur 4.12) Aantal keren alcohol gedronken in de afgelopen maand naar onderwijstype, leeftijd en geslacht Tabel 18 Gemiddeld aantal glazen dat scholieren in het weekend drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd Tabel 19 (bij figuur 4.13) Gemiddeld aantal glazen dat scholieren in het weekend drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd en geslacht Tabel 20 Gemiddeld aantal glazen dat scholieren doordeweek drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd en geslacht Tabel 21 Gemiddeld aantal glazen dat scholieren per week drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd en geslacht Tabel 22 (bij figuur 4.14) Aantal keer dronken in de afgelopen maand in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd en geslacht Tabel 23 (bij figuur 4.15) Maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd en geslacht Tabel 24 Aantal keren alcoholgebruik in de afgelopen maand, naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar Tabel 25 (bij figuur 4.16) Gemiddeld aantal glazen dat scholieren per week drinken in het voortgezet onderwijs, naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar Tabel 26 (bij figuur 4.17) Maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs, naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar

108

Trendgegevens Tabel 27 (bij figuur 4.18) Trends in de lifetime-prevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 28 (bij figuur 4.19) Trends in de maandprevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 29 (bij figuur 4.20) Trends in de lifetime-prevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 30 (bij figuur 4.21) Trends in de maandprevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 31 (bij figuur 4.22 en figuur 4.26) Trends in de maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht Tabel 32 (bij figuur 4.23) Trends in de lifetime-prevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht Tabel 33 (bij figuur 4.24) Trends in de maandprevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht Tabel 34 (bij figuur 4.25) Trends in de lifetime-prevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht Tabel 35 Trends in de maandprevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht Tabel 36 Actuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Trends in de maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht Tabel 37 Trends in de lifetime-prevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht

109

Tabel 38 Trends in de maandprevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 39 Trends in de lifetime-prevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 40 Trends in de maandprevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht

110

Tabel 1 (bij figuur 4.1) Lifetime-prevalentie van alcoholgebruik, naar onderwijstype, leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

BO

42.7

37.2

48.4

28.2

24.1

32.6

35.6

31.3

40.1

12 jaar

63.2

58.6

67.5

48.2

42.6

53.8

55.7

52.0

59.3

13 jaar

68.6

64.6

72.4

63.7

59.5

67.6

66.1

63.3

68.9

14 jaar

82.3

78.9

85.2

79.2

74.0

83.7

80.8

77.2

83.9

15 jaar

89.1

86.2

91.4

89.6

87.2

91.7

89.4

87.2

91.2

16 jaar

94.4

91.6

96.3

91.8

88.4

94.2

93.1

90.9

94.8

17-18 jr

96.1

93.5

97.7

94.5

90.8

96.8

95.4

93.6

96.8

Tot VO

81.3

79.0

83.4

76.5

73.6

79.2

79.0

76.6

81.1

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 2 (bij figuur 4.2) Maandprevalentie van alcoholgebruik, naar onderwijstype, leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

BO

10.9

8.7

13.6

6.7

5.3

8.3

8.8

7.4

10.5

12 jaar

19.6

15.0

25.0

12.7

9.6

16.7

16.1

13.1

19.6

13 jaar

27.4

23.9

31.1

26.9

23.3

30.8

27.1

24.4

30.0

14 jaar

44.3

39.6

49.2

48.0

42.4

53.6

46.1

41.8

50.6

15 jaar

68.0

64.0

71.7

67.3

62.4

71.8

67.6

64.1

71.0

16 jaar

80.3

75.7

84.2

75.2

70.1

79.6

77.7

74.3

80.8

17-18 jr

86.4

80.9

90.5

82.4

75.7

87.6

84.8

80.1

88.5

Tot VO

52.0

48.2

55.8

48.9

45.0

52.9

50.5

46.9

54.1

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

111

Tabel 3 (bij figuur 4.3) Lifetime-prevalentie van dronkenschap, naar onderwijstype, leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

BO

4.4

3.2

6.1

1.9

1.2

3.0

3.2

2.5

4.1

12 jaar

9.4

7.0

12.5

7.2

4.9

10.6

8.3

6.4

10.7

13 jaar

19.6

16.5

23.2

20.7

17.6

24.1

20.2

17.8

22.8

14 jaar

35.0

30.8

39.4

39.9

34.5

45.5

37.4

33.3

41.7

15 jaar

61.6

57.6

65.4

59.6

54.5

64.5

60.6

57.2

63.9

16 jaar

72.7

68.2

76.8

69.8

64.6

74.5

71.3

67.7

74.6

17-18 jr

88.3

82.5

92.4

77.4

73.3

81.1

83.9

80.0

87.2

Tot VO

44.6

40.9

48.2

42.3

38.5

46.1

43.4

40.1

46.9

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 4 (bij figuur 4.4) Maandprevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

1.2

0.4

3.3

1.7

0.8

3.3

1.4

0.8

2.5

13 jaar

4.2

2.8

6.3

6.8

4.7

9.7

5.5

4.1

7.4

14 jaar

13.7

11.1

16.7

18.5

14.7

23.0

16.1

13.4

19.2

15 jaar

31.4

28.0

34.9

29.5

25.6

33.7

30.4

27.5

33.5

16 jaar

45.6

41.5

49.7

37.6

32.4

43.0

41.6

37.9

45.5

17-18 jr

63.0

56.4

69.1

44.3

35.3

53.7

55.4

48.9

61.8

Tot VO

23.3

20.4

26.4

20.4

17.9

23.2

21.9

19.4

24.6

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

112

Tabel 5 (bij figuur 4.5) Maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

10.2

7.5

13.8

6.7

4.4

9.9

8.4

6.4

11.1

13 jaar

17.2

14.2

20.7

13.3

10.4

16.9

15.3

12.9

17.9

14 jaar

26.0

21.8

30.8

32.0

26.5

38.0

28.9

24.6

33.7

15 jaar

50.2

45.7

54.7

47.2

42.3

52.2

48.7

45.0

52.4

16 jaar

64.7

59.7

69.5

53.6

48.2

59.0

59.2

55.2

63.1

17-18 jr

77.4

71.0

82.7

61.7

54.2

68.7

71.1

65.3

76.3

Tot VO

38.1

34.6

41.7

32.9

29.6

36.4

35.6

32.4

38.8

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 6 Gemiddeld aantal glazen dat scholieren in het weekend drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 (%) 0

1-4

5 -10

11-20

21 of meer

12 jaar

89.4

9.2

1.1

0.1

0.2

13 jaar

77.5

17.4

3.3

1.6

0.3

14 jaar

57.8

26.6

10.3

3.5

1.9

15 jaar

34.2

29.8

19.1

10.3

6.7

16 jaar

23.4

28.4

22.6

14.8

10.8

17-18 jr

17.2

20.3

25.7

22.0

14.9

Tot VO

53.6

22.3

12.2

7.2

4.7

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

113

Tabel 7 (bij figuur 4.6) Gemiddeld aantal glazen dat scholieren in het weekend drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens 0

Meisjes 1-4

5 -10

11-20

21 of

0

1-4

5-10

11-20

meer

21 of meer

12 jaar

87.3

11.6

0.9

0.2

0

91.3

7.0

1.3

0

0.4

13 jaar

78.1

16.2

3.4

1.8

0.6

77.0

18.5

3.1

1.4

0

14 jaar

60.0

25.5

9.4

3.4

1.7

55.5

27.6

11.1

3.6

2.1

15 jaar

34.2

26.8

18.0

12.4

8.7

34.2

32.9

20.2

8.1

4.7

16 jaar

22.5

22.6

20.2

17.0

17.7

24.3

34.0

24.9

12.6

4.2

17-18 jr

17.3

12.8

23.6

25.9

20.5

17.0

31.3

28.8

16.2

6.7

Tot VO

53.0

20.0

11.6

8.6

6.8

54.2

24.7

12.9

5.7

2.5

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 8 Gemiddeld aantal glazen dat scholieren doordeweek drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens 0 glazen

Meisjes 1-4

5 of meer

glazen

glazen

0 glazen

1-4

5 of meer

glazen

glazen

12 jaar

98.5

1.3

0.2

98.7

1.3

0

13 jaar

96.5

2.4

1.1

97.6

1.7

0.6

14 jaar

94.2

4.0

1.8

97.3

1.6

1.1

15 jaar

90.0

6.8

3.2

93.1

5.1

1.9

16 jaar

81.9

11.2

6.9

94.1

5.1

0.9

17-18 jr

74.0

17.1

8.8

93.1

5.8

1.1

Tot VO

90.6

6.2

3.2

96.0

3.1

0.9

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

114

Tabel 9 Gemiddeld aantal glazen dat scholieren per week drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens 0

Meisjes 1-4

5 -10

11-20

21 of

0

1-4

5 -10

11-20

meer

21 of meer

12 jaar

86.9

11.7

1.2

0.2

0

91.1

6.8

1.5

0.2

0.4

13 jaar

77.8

15.9

3.6

2.1

0.7

77.0

18.1

2.9

1.8

0.3

14 jaar

59.9

24.6

9.2

4.2

2.1

55.3

27.6

11.0

3.9

2.2

15 jaar

34.0

26.1

17.8

12.1

10.0

34.1

32.4

20.2

8.2

5.3

16 jaar

22.5

22.0

19.0

17.0

19.5

24.1

34.1

24.2

13.1

4.6

17-18 jr

17.3

12.4

22.0

24.0

24.3

16.4

31.9

27.7

17.4

6.7

Tot VO

52.8

19.5

11.2

8.6

7.8

54.0

24.5

12.7

6.0

2.8

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 10 (bij figuur 4.7) Cumulatieve incidentie van eerste keer alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

9 jaar

5.8

3.0

4.4

10 jaar

12.0

5.8

9.0

11 jaar

20.2

12.2

16.3

12 jaar

35.8

27.4

31.7

13 jaar

52.3

48.3

50.3

14 jaar

70.6

69.8

70.2

15 jaar

85.2

85.5

85.3

16 jaar

91.7

91.6

91.6

17 jaar

91.7

92.0

91.8

percentages geven aan hoeveel procent van de scholieren op die leeftijd of eerder

1 

voor het eerst alcohol hebben gedronken.

115

Tabel 11 (bij figuur 4.8) Cumulatieve incidentie van eerste keer wekelijks alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 gebruik en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

9 jaar

0.3

0.1

0.2

10 jaar

0.7

0.2

0.5

11 jaar

1.2

0.5

0.8

12 jaar

3.0

1.8

2.4

13 jaar

6.4

5.6

6.5

14 jaar

17.1

15.1

16.1

15 jaar

40.3

34.6

37.5

16 jaar

64.3

56.9

60.7

17 jaar

72.2

65.8

69.1

percentages geven aan hoeveel procent van de scholieren op die leeftijd of eerder voor het eerst

1 

wekelijks alcohol is gaan drinken.

Tabel 12 Cumulatieve incidentie van eerste keer dronkenschap in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 en geslacht (%) Leeftijd

Jongens

Meisjes

Totaal

9 jaar

0.3

0.2

0.2

10 jaar

0.6

0.4

0.5

11 jaar

1.5

0.6

1.1

12 jaar

4.0

2.8

3.4

13 jaar

9.6

8.5

9.1

14 jaar

21.8

19.7

20.8

15 jaar

44.3

37.1

40.7

16 jaar

62.5

50.4

56.5

17 jaar

67.9

58.9

63.5

percentages geven aan hoeveel procent van de scholieren op die leeftijd of eerder voor het eerst

1 

dronken is geweest.

116

Tabel 13 (bij figuur 4.9) Lifetime-prevalentie van alcoholgebruik, naar schoolniveau en geslacht, 12-16 jaar1 (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

72.9

67.4

77.8

72.8

67.2

77.7

72.8

68.1

77.1

VMBO-t

81.9

78.0

85.3

73.5

67.8

78.6

78.1

74.0

81.6

HAVO

81.0

76.5

84.8

76.2

70.4

81.2

78.6

74.1

82.4

VWO

81.0

75.9

85.2

79.2

73.6

83.9

80.1

75.2

84.2

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tabel 14 (bij figuur 4.9) Maandprevalentie van alcoholgebruik, naar schoolniveau en geslacht, 12-16 jaar1 (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

43.5

36.3

50.9

44.6

38.5

50.8

44.1

38.4

49.9

VMBO-t

47.4

41.6

53.2

42.0

36.1

48.3

44.9

39.6

50.3

HAVO

52.5

45.4

59.5

50.4

43.0

57.7

51.4

44.8

58.0

VWO

47.5

39.2

55.9

49.7

41.8

57.5

48.5

41.1

56.0

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

117

Tabel 15 (bij figuur 4.10) Lifetime-prevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs, naar etnische afkomst en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

Nederlands

84.2

81.9

86.3

79.4

76.3

82.2

81.8

79.4

84.0

Surinaams

82.3

68.7

90.8

83.0

68.3

91.7

82.7

73.3

89.2

Antilliaans/Arubaans

69.0

53.8

80.9

74.7

59.5

85.5

72.4

61.0

81.5

Marokkaans

17.3

10.0

28.3

13.9

6.5

27.5

15.7

9.9

23.9

Turks

58.6

50.0

66.7

35.6

25.6

46.9

46.9

39.5

54.4

Overig westers

83.7

78.6

87.7

82.5

75.0

88.1

83.2

78.7

86.9

Overig niet westers

63.4

53.8

72.0

62.0

54.2

69.2

62.6

56.6

68.3

Tabel 16 (bij figuur 4.11) Maandprevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs, naar etnische afkomst en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

Nederlands

54.8

50.8

58.8

52.4

48.3

56.5

53.6

49.9

57.3

Surinaams

44.9

30.3

60.4

33.8

25.0

43.9

39.0

30.8

47.8

Antilliaans/Arubaans

31.0

17.7

48.3

42.6

29.1

57.3

38.0

27.5

49.8

Marokkaans

10.0

4.8

19.5

5.0

1.6

14.7

7.6

4.1

13.7

Turks

26.2

18.4

35.7

12.4

7.5

20.0

19.1

14.0

25.4

Overig Westers

55.5

47.7

63.0

49.6

41.0

58.3

53.0

46.2

59.6

Overig niet Westers

35.5

27.9

44.0

33.4

25.0

43.0

34.5

28.6

40.9

118

Tabel 17 (bij figuur 4.12) Actuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Aantal keren alcohol gedronken in de afgelopen maand, naar onderwijstype, leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

1-2 keer

3-10 keer

> 10 keer

1-2 keer

3-10 keer

>10 keer

BO

77.1

21.6

1.3

88.1

12.0

0

12 jaar

68.2

30.8

1.1

72.2

26.4

1.5

13 jaar

61.6

32.2

6.2

64.8

31.2

4.0

14 jaar

54.1

37.1

8.8

52.3

43.3

4.4

15 jaar

36.4

51.9

11.7

42.3

49.5

8.2

16 jaar

21.3

55.4

23.3

33.5

56.3

10.3

17-18 jr

16.3

59.2

24.5

23.0

64.8

12.2

Tot VO

36.7

48.2

15.1

43.6

48.7

7.7

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 18 Actuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Gemiddeld aantal glazen dat scholieren in het weekend drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 (%) 02

1-4

5 -10

11-20

21 of meer

12 jaar

42.7

49.4

5.7

0.8

1.5

13 jaar

29.6

50.1

12.5

6.7

1.2

14 jaar

18.3

48.5

20.7

8.2

4.4

15 jaar

9.6

38.3

27.8

14.6

9.9

16 jaar

6.3

32.6

28.0

18.9

14.3

17-18 jr

3.5

22.9

30.1

26.4

17.2

Tot VO

13.1

38.1

24.2

14.8

9.7

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus. 2

De 0 geeft het percentage scholieren aan dat de afgelopen maand alcohol heeft gedronken, maar nog niet wekelijks drinkt.

119

Tabel 19 (bij figuur 4.13) Actuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Gemiddeld aantal glazen dat scholieren in het weekend drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

02

1-4

5 -10

11-20

12 jaar

36.0

56.9

5.8

1.3

13 jaar

31.9

45.3

13.0

14 jaar

18.9

48.7

15 jaar

10.4

16 jaar

6.4

17-18 jr Tot VO

21 of

02

1-4

5 -10

11-20

0

51.6

39.3

5.6

0

3.5

7.5

2.4

27.4

54.7

12.1

5.9

0

20.1

8.2

4.2

17.8

48.3

21.2

8.2

4.6

33.3

26.6

17.0

12.7

8.7

43.2

29.0

12.1

7.0

24.8

24.5

21.4

22.9

6.2

40.3

31.5

16.4

5.6

3.3

14.4

27.9

30.7

23.7

3.7

35.6

33.5

19.9

7.4

13.1

32.9

22.8

17.3

13.9

13.0

43.7

25.8

12.2

5.3

meer

21 of meer

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO

1 

en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus. 2

De 0 geeft het percentage scholieren aan dat de afgelopen maand alcohol heeft gedronken, maar nog niet wekelijks drinkt.

Tabel 20 Actuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Gemiddeld aantal glazen dat scholieren doordeweek drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens 0 glas2

Meisjes 1-4 glazen

5 of meer

0 glas2

1-4 glazen

glazen

1

5 of meer glazen

12 jaar

93.1

5.7

1.2

88.8

11.2

0

13 jaar

87.1

8.2

4.8

90.0

7.4

2.6

14 jaar

85.4

10.0

4.6

94.0

3.4

2.5

15 jaar

85.6

10.0

4.5

90.2

7.4

2.5

16 jaar

76.3

14.7

9.0

92.0

6.8

1.1

17-18 jr

70.0

19.8

10.2

91.5

7.2

1.3

Tot VO

81.0

12.5

6.5

91.5

6.6

1.9

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

2

De 0 geeft het percentage scholieren aan dat de afgelopen maand alcohol heeft gedronken, maar nog niet wekelijks drinkt.

120

Tabel 21 Actuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Gemiddeld aantal glazen dat scholieren per week drinken in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

02

1-4

5 -10

11-20

12 jaar

34.6

56.7

7.4

1.3

13 jaar

30.6

44.1

13.5

14 jaar

18.7

46.4

15 jaar

10.2

16 jaar

6.4

17-18 jr Tot VO

21 of

02

1-4

5 -10

11-20

21 of

0

49.8

37.4

7.3

2.0

3.5

8.8

3.0

27.4

53.0

11.1

7.4

1.1

19.6

10.0

5.3

17.1

48.3

20.8

8.9

4.8

32.3

26.4

17.0

14.1

8.7

42.4

28.8

12.4

7.7

23.9

22.9

21.4

25.3

5.9

40.4

30.5

17.0

6.2

3.3

14.0

26.0

28.4

28.3

3.0

36.3

32.0

21.3

7.4

12.8

31.8

22.1

17.3

16.0

12.7

43.4

25.2

13.0

5.8

meer

1

meer

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

2

De 0 geeft het percentage scholieren aan dat de afgelopen maand alcohol heeft gedronken, maar nog niet wekelijks drinkt.

Tabel 22 (bij figuur 4.14) Actuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Aantal keer dronken in de afgelopen maand in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens 0 keer

Meisjes 1 keer

2-4 keer

5 keer of

0 keer

1 keer

2-4 keer

vaker

1

5 keer of vaker

12 jaar

94.3

3.6

1.1

1.1

86.4

9.1

4.5

0

13 jaar

84.6

8.9

5.4

1.0

75.5

17.4

6.3

0.9

14 jaar

68.7

18.8

9.6

2.9

61.3

23.6

13.8

1.3

15 jaar

54.1

20.0

19.2

6.7

56.4

25.8

13.9

3.9

16 jaar

42.6

23.2

26.1

8.1

50.0

27.9

17.8

4.3

17-18 jr

27.5

25.0

34.7

12.9

46.5

27.2

22.9

3.5

Tot VO

54.4

19.4

19.6

6.6

58.1

24.4

14.7

2.9

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

121

Tabel 23 (bij figuur 4.15) Actuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs, naar leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

46.4

35.5

57.7

48.8

36.9

60.9

47.4

38.6

56.3

13 jaar

54.8

47.1

62.2

46.4

38.6

54.3

50.5

44.9

56.1

14 jaar

56.9

50.0

63.4

63.7

56.6

70.3

60.4

54.5

66.0

15 jaar

71.4

66.1

76.1

67.9

63.1

72.4

69.6

65.9

73.1

16 jaar

80.4

75.6

84.4

70.5

64.9

75.6

75.6

71.7

79.2

17-18 jr

88.9

85.2

91.8

73.7

65.9

80.3

83.0

78.4

86.7

Tot VO

71.1

68.0

74.0

65.1

62.0

68.0

68.2

65.7

70.6

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 24 Actuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Aantal keren alcoholgebruik in de afgelopen maand, naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar1 (%). Jongens

1

Meisjes

1-2 keer

3-10 keren

>10 keer

1-2 keer

3-10 keren

>10 keren

VMBO-b

34.1

49.0

16.9

44.3

45.4

10.3

VMBO-t

45.8

42.2

12.0

47.8

47.1

5.1

HAVO

35.6

49.8

14.6

44.7

48.5

6.9

VWO

47.5

43.1

9.4

50.6

43.2

6.2

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

122

Tabel 25 (bij figuur 4.16) Actuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Gemiddeld aantal glazen dat scholieren in het weekend drinken in het voortgezet onderwijs, naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

Meisjes

02

1-4

5 -10

11-20 21 of

02

1-4

5 -10

11-20 21 of

VMBO-b

12.0

31.3

24.3

16.2

16.2

12.4

43.4

23.0

11.3

VMBO-t

12.7

41.5

22.0

10

13.7

10.1

12.5

43.7

26.6

11.3

HAVO

13.7

30.2

5.9

22.9

16.6

16.6

13.2

43.3

27.8

11.0

4.7

VWO

18.7

42.2

20.7

12.3

6.1

16.3

47.4

24.8

10.2

1.3

meer

1

meer

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

2

De 0 geeft het percentage scholieren aan dat de afgelopen maand alcohol heeft gedronken, maar nog niet wekelijks drinkt.

Tabel 26 (bij figuur 4.17) Actuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs, naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar1 (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

83.4

79.1

86.9

77.6

72.6

81.9

80.3

77.0

83.2

VMBO-t

68.4

63.2

73.2

65.1

59.7

70.1

66.9

62.9

70.8

HAVO

67.6

61.2

73.5

62.2

56.5

67.7

65.0

60.2

69.5

VWO

51.3

45.6

56.9

51.5

43.9

59.1

51.4

45.7

57.1

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

123

Tabel 27 (bij figuur 4.18) Trends in de lifetime-prevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

80.9

77.9

83.8

77.3

74.1

80.6

79.1

76.4

81.8

1992

70.9*

67.9

74.0

67.7*

64.8

70.6

69.3*

66.7

72.0

1996

82.4*

79.1

85.8

75.6*

70.8

80.5

79.1*

75.1

83.1

1999

78.0

73.4

82.5

70.0

65.0

75.0

73.8

69.4

78.3

2003

85.7*

83.0

88.4

83.4*

80.5

86.3

84.6*

82.1

87.1

2007

81.3

79.0

83.4

76.5*

73.6

79.2

79.0*

76.6

81.1

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 28 (bij figuur 4.19) Trends in de maandprevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

55.5

51.2

59.8

52.1

48.4

55.9

53.8

50.3

57.3

1992

47.4*

44.1

50.8

42.8*

39.7

45.8

45.2*

42.4

47.9

1996

59.2*

55.0

63.5

51.4

45.7

57.0

55.4*

50.6

60.2

1999

58.9

54.6

63.2

49.7

44.6

54.8

54.2

49.7

58.6

2003

60.1

56.6

63.7

56.6

52.5

60.7

58.4

54.9

61.9

2007

52.0*

48.2

55.8

48.9

45.0

52.9

50.5*

46.9

54.1

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

124

Tabel 29 (bij figuur 4.20) Trends in de lifetime-prevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

33.9

29.8

38.0

27.0

23.4

30.7

30.6

27.4

33.7

1992

38.5

36.1

41.0

32.3

29.6

35.0

35.4

33.4

37.5

1996

46.2*

42.4

49.9

39.2*

35.2

43.2

42.8*

39.1

46.4

1999

48.7

44.5

53.0

40.1

36.2

44.1

44.2

40.5

48.0

2003

47.8

43.9

51.7

46.9

42.7

51.1

47.4

43.6

51.1

2007

44.6

40.9

48.2

42.3

38.5

46.1

43.4

40.1

46.9

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 30 (bij figuur 4.21) Trends in de maandprevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

14.4

12.0

16.8

9.6

7.9

11.3

12.0

10.3

13.8

1992

17.4

15.3

19.4

11.2

9.8

12.7

14.3

12.9

15.7

1996

23.6*

21.0

26.3

17.9*

15.3

20.5

20.8*

18.5

23.2

1999

28.3

24.4

32.1

19.7

16.8

22.7

23.8

20.9

26.8

2003

21.2*

18.2

24.1

21.2

18.3

24.2

21.2

18.7

23.7

2007

23.3

20.4

26.4

20.4

17.9

23.2

21.9

19.4

24.6

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

125

Tabel 31 (bij figuur 4.22 en figuur 4.26) Trends in de maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

2003

2007

2003

2007

2003

2007

12 jaar

19.8

10.2*

14.9

6.7*

17.5

8.4*

13 jaar

28.6

17.2*

22.5

13.3*

25.7

15.3*

14 jaar

40.1

26.0*

37.4

32.0

38.8

28.9*

15 jaar

52.3

50.2

49.8

47.2

50.9

48.7

16 jaar

62.2

64.7

53.3

53.6

57.8

59.2

17-18 jr

77.5

77.4

48.7

61.7

63.5

71.1

Tot VO

42.5

38.1

36.6

32.9

39.6

35.6

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus. * significant verschil tussen 2003 en 2007

Tabel 32 (bij figuur 4.23) Trends in de lifetime-prevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht (%) Jongens

Meisjes

1988 1992 1996 1999 2003 2007

1988 1992 1996 1999 2003 2007

12 jaar

67.8

45.7

64.1

55.7

73.4

63.2*

48.8

32.5

46.7

37.8

68.4

48.2*

13 jaar

74.4

54.8

74.5

67.5

81.4

68.6*

60.3

49.5

66.8

56.6

77.5

63.7*

14 jaar

75.6

68.0

83.1

77.4

88.2

82.3

75.0

67.9

80.9

71.4

86.5

79.2

15 jaar

84.5

75.9

90.8

85.5

90.5

89.1

85.6

78.9

82.9

86.6

88.9

89.6

16 jaar

88.8

87.6

86.9

91.8

92.8

94.4

90.7

84.8

86.8

86.4

90.2

91.8

17-18 jr

89.6

89.0

93.7

92.7

95.3

96.1

95.6

90.6

89.8

88.6

93.5

94.5

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus. * significant verschil tussen 2003 en 2007

126

Tabel 33 (bij figuur 4.24) Trends in de maandprevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht (%) Jongens

Meisjes

1988 1992 1996 1999 2003 2007

1988 1992 1996 1999 2003 2007

12 jaar

26.4

13.6

27.3

24.4

35.7

19.6*

20.2

6.1

15.0

15.9

25.4

12.7*

13 jaar

36.5

23.4

41.4

39.1

44.9

27.4*

28.9

18.8

34.0

27.9

40.8

26.9*

14 jaar

44.8

37.7

57.5

58.5

63.6

44.3*

42.1

37.0

54.3

48.5

60.9

48.0*

15 jaar

60.4

53.9

72.3

70.9

71.0

68.0

60.2

54.6

65.6

69.7

69.8

67.3

16 jaar

73.5

71.7

76.5

82.5

78.2

80.3

73.3

67.5

69.6

72.3

77.1

75.2

17-18 jr

79.7

77.3

80.0

82.1

88.7

86.4

79.9

72.3

71.3

78.0

76.1

82.4

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus. * significant verschil tussen 2003 en 2007

Tabel 34 (bij figuur 4.25) Trends in de lifetime-prevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht (%) Jongens

1

Meisjes

1988 1992 1996 1999 2003 2007

1988 1992 1996 1999 2003 2007

12 jaar

8.0

10.2

14.7

13.8

18.4

9.4*

3.3

3.3

8.4

6.4

13.7

7.2

13 jaar

13.7

17.5

26.4

29.2

29.8

19.6*

8.4

13.0

20.5

18.8

27.9

20.7

14 jaar

23.3

23.6

41.4

44.1

48.7

35.0*

17.5

24.7

36.8

39.3

49.6

39.9

15 jaar

35.8

44.2

59.9

60.8

61.6

61.6

30.5

40.8

52.8

56.9

64.1

59.6

16 jaar

50.7

59.0

65.0

74.2

73.2

72.7

44.1

55.2

60.5

63.5

68.1

69.8

17-18 jr

64.5

74.0

74.8

82.3

85.5

88.3

54.6

57.2

61.3

72.9

72.2

77.4

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

* significant verschil tussen 2003 en 2007

127

Tabel 35 Trends in de maandprevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht (%) Jongens

Meisjes

1988 1992 1996 1999 2003 2007

1988 1992 1996 1999 2003 2007

12 jaar

1.6

2.5

3.2

3.9

2.7

1.2

0.8

0.6

2.8

3.0

2.9

1.7

13 jaar

3.1

3.4

7.7

9.5

7.3

4.2

1.3

3.1

6.1

7.3

7.9

6.8

14 jaar

7.2

6.8

17.6

22.2

16.2

13.7

6.8

8.0

15.4

16.7

20.6

18.5

15 jaar

15.9

19.5

33.8

39.0

32.7

31.4

12.3

13.7

25.4

29.5

32.6

29.5

16 jaar

23.8

30.0

41.1

48.4

41.3

45.6

16.2

24.2

30.1

32.8

37.3

37.6

17-18 jr

31.0

41.9

44.1

55.4

54.0

63.0

18.2

18.1

32.4

40.7

36.1

44.3

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus. * significant verschil tussen 2003 en 2007

Tabel 36 Actuele drinkers (alcohol gebruikt in de afgelopen maand). Trends in de maandprevalentie van het drinken van 5 of meer glazen bij één gelegenheid (binge drinken) in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar), naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

2003

2007

2003

2007

2003

2007

12 jaar

53.0

46.4

56.1

48.8

54.2

47.4

13 jaar

58.4

54.8

51.8

46.4

55.4

50.5

14 jaar

62.5

56.9

59.3

63.7

61.0

60.4

15 jaar

72.1

71.4

69.3

67.9

70.6

69.6

16 jaar

77.7

80.4

68.1

70.5

73.0

75.6

17-18 jr

88.1

88.9

63.6

73.7

77.1

83.0

Tot VO

68.7

71.1

62.7

65.1

65.9

68.2

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus. * significant verschil tussen 2003 en 2007

128

Tabel 37 Trends in de lifetime-prevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

79.1

76.2

82.0

74.0

70.6

77.3

76.6

73.9

1992

67.7*

64.5

71.0

64.2*

61.1

67.3

66.0*

63.1

68.8

1996

80.9*

77.3

84.4

73.9*

68.6

79.2

77.4*

73.1

81.7

1999

76.2

71.4

80.9

68.0

62.9

73.1

71.9

67.3

76.5

2003

84.8*

82.0

87.7

82.5*

79.5

85.4

83.7*

81.0

86.4

2007

79.6*

77.3

81.8

75.2*

72.3

78.0

77.5*

75.2

79.6

79.2

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 38 Trends in de maandprevalentie van alcoholgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

50.3

46.2

54.4

46.9

43.1

50.8

48.6

45.3

52.0

1992

42.0*

38.4

45.6

38.3*

35.3

41.3

40.2*

37.3

43.0

1996

56.2*

51.9

60.6

48.9*

43.2

54.6

52.6*

47.7

57.5

1999

56.1

51.4

60.7

46.7

41.6

51.8

51.2

46.6

55.8

2003

57.5

53.9

61.1

54.8

50.6

59.1

56.2

52.5

59.9

2007

48.0*

44.4

51.6

46.5*

42.7

50.3

47.2*

43.8

50.7

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

129

Tabel 39 Trends in de lifetime-prevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

27.6

23.3

31.9

22.0

18.0

25.9

24.8

21.6

28.1

1992

32.1

29.9

34.4

28.5*

26.0

31.0

30.3*

28.5

32.2

1996

42.2*

38.5

45.8

36.6*

32.7

40.4

39.4*

35.8

43.0

1999

44.7

40.2

49.3

36.6

32.8

40.5

40.5

36.7

44.3

2003

44.3

40.5

48.3

44.6

40.2

49.1

44.5

40.7

48.4

2007

39.6

36.3

43.0

39.7

36.1

43.4

39.6

36.5

42.9

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 40 Trends in de maandprevalentie van dronkenschap in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar), naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

1988

10.9

8.3

13.6

8.0

6.1

9.9

9.5

95% BI 7.6

1992

13.0

11.3

14.6

10.2

8.9

11.5

11.6

10.6

12.6

1996

20.8*

18.2

23.3

16.2*

13.8

18.6

18.5*

16.3

20.7 24.1

11.3

1999

24.9

20.7

29.1

17.5

14.5

20.6

21.0

17.9

2003

18.3

15.7

20.8

19.9

16.7

23.0

19.0

16.6

21.5

2007

18.7

16.5

21.2

18.6

16.3

21.2

18.7

16.6

21.0

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

130

Bijlage Cannabis Prevalentie Tabel 1 (bij figuur 5.1) Lifetime-prevalentie naar onderwijstype, leeftijd en geslacht Tabel 2 (bij figuur 5.2) Maandprevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 3 Aantal keren cannabisgebruik in de afgelopen maand naar leeftijd en geslacht Tabel 4 (bij figuur 5.3) Cumulatieve incidentie van eerste keer cannabisgebruik naar leeftijd en geslacht Tabel 5 (bij figuur 5.4) Lifetime-prevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 6 (bij figuur 5.4) Maandprevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 7 (bij figuur 5.5) Lifetime-prevalentie naar etnische afkomst en geslacht Tabel 8 (bij figuur 5.6) Maandprevalentie naar etnische afkomst en geslacht

Scholieren die cannabis gebruiken (maandgebruik) Tabel 9 (bij figuur 5.7) Aantal keren cannabisgebruik in de afgelopen maand naar leeftijd en geslacht Tabel 10 (bij figuur 5.8) Aantal joints per keer naar leeftijd en geslacht Tabel 11 (bij figuur 5.9) Aantal keren cannabisgebruik in de afgelopen maand naar schoolniveau en geslacht Tabel 12 (bij figuur 5.10) Aantal joints per keer naar schoolniveau en geslacht

131

Trendgegevens Tabel 13 (bij figuur 5.11) Trends in de lifetime-prevalentie in het voortgezetonderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 14 (bij figuur 5.12) Trends in de maandprevalentie in het voortgezetonderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 15 Trends in de lifetime-prevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht Tabel 16 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht Tabel 17 Trends in de lifetime-prevalentie in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht Tabel 18 Trends in de maandprevalentie in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht

132

Tabel 1 (bij figuur 5.1) Lifetime-prevalentie van cannabisgebruik naar onderwijstype, leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

BO

0.2

0.0

0.7

0.2

0.0

0.8

0.2

0.0

12 jaar

3.1

1.9

5.0

1.6

0.8

3.1

2.3

1.6

3.4

13 jaar

5.5

3.7

8.2

4.2

3.0

5.9

4.9

3.8

6.3

0.5

14 jaar

12.6

10.0

15.7

12.3

9.6

15.6

12.4

10.2

15.0

15 jaar

24.3

20.8

28.3

19.4

15.7

23.8

21.9

18.7

25.4 33.7

16 jaar

33.7

29.4

38.2

26.7

22.8

31.1

30.2

26.9

17-18 jr

51.6

43.3

59.7

30.5

23.3

38.7

43.1

36.0

50.5

Tot VO

19.3

17.0

21.9

13.9

12.1

16.0

16.7

14.8

18.7

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 2 (bij figuur 5.2) Maandprevalentie van cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs naar leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens %

Meisjes 95% BI

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

1.2

0.5

2.8

0.0

0.0

0.0

0.6

0.2

1.4

13 jaar

2.4

1.4

4.3

2.0

1.3

3.2

2.2

1.5

3.2

14 jaar

6.5

4.8

8.8

6.2

4.4

8.8

6.4

4.9

8.3

15 jaar

13.5

10.7

16.9

9.8

7.1

13.4

11.6

9.2

14.6

16 jaar

15.3

12.4

18.7

11.6

9.1

14.7

13.5

11.3

16.0

17-18 jr

28.2

22.2

35.1

9.5

6.5

13.7

20.7

16.0

26.3

Tot VO

9.9

8.4

11.6

6.2

5.1

7.4

8.1

6.9

9.3

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

133

Tabel 3 Aantal keren cannabisgebruik in de afgelopen maand naar leeftijd en geslacht (%) Jongens 0 keer

Meisjes 1-2

3-10

> 10

keer

keer

keer

0 keer

1-2

3-10

>10

keer

keer

keer

12 jaar

98.8

0.8

0

0.4

100

0

0

0

13 jaar

97.6

1.4

0.8

0.2

98.0

1.5

0.6

0

14 jaar

93.5

3.1

2.6

0.8

93.8

4.3

1.7

0.2

15 jaar

86.6

5.4

5.8

2.3

90.2

5.6

3.1

1.2

16 jaar

84.7

7.7

4.9

2.7

88.4

7.2

3.9

0.6

17-18 jr

71.8

12.5

9.3

6.4

90.5

5.3

3.1

1.1

Tot VO

90.1

4.5

3.5

1.8

93.8

3.8

1.9

0.5

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 4 (bij figuur 5.3) Cumulatieve incidentie van eerste keer cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

11 jaar

1.0

0.2

0.6

12 jaar

2.3

1.2

1.7

13 jaar

5.1

4.1

4.6

14 jaar

13.3

10.2

11.8

15 jaar

24.5

18.4

21.5

16 jaar

34.4

27.3

30.9

17 jaar

39.1

29.6

34.4

percentages geven aan hoeveel procent van de scholieren op die leeftijd of eerder voor het eerst

1 

cannabis heeft gebruikt.

134

Tabel 5 (bij figuur 5.4) Lifetime-prevalentie van cannabisgebruik naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar1 (%, betrouwbaarheidinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

15.2

12.1

18.9

15.0

11.3

19.7

15.1

12.0

18.8

VMBO-t

15.7

12.4

19.6

11.5

8.7

15.0

13.8

11.1

16.9

HAVO

17.6

13.8

22.2

12.7

9.7

16.6

15.2

12.1

18.9

VWO

13.3

10.2

17.2

11.6

8.7

15.2

12.4

9.8

15.7

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tabel 6 (bij figuur 5.4) Maandprevalentie van cannabisgebruik naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

7.9

5.9

10.5

7.4

5.0

10.8

7.7

5.8

10.1

VMBO-t

7.7

5.9

10.2

5.4

3.6

8.0

6.7

5.0

8.9

HAVO

8.6

6.2

11.6

5.6

4.0

7.9

7.1

5.3

9.5

VWO

6.4

4.4

9.0

5.5

3.7

8.1

5.9

4.4

7.9

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

135

Tabel 7 (bij figuur 5.5) Lifetime-prevalentie van cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

Nederlands

19.2

16.7

22.0

13.8

11.9

15.9

16.5

14.6

18.7

Surinaams

24.4

15.6

35.9

16.4

10.1

25.5

20.3

14.7

27.4

Antilliaans/Arubaans

8.9

2.8

25.0

19.5

9.7

35.1

15.2

8.4

25.9

Marokkaans

9.5

4.6

18.8

6.6

2.4

16.9

8.1

4.4

14.5

Turks

19.0

12.3

28.3

12.0

7.1

19.5

15.5

10.9

21.5

Overig westers

23.1

17.6

29.7

17.4

12.4

23.9

20.7

16.4

25.7

Overig niet westers

20.0

14.1

27.6

14.3

9.5

21.1

17.1

13.0

22.2

Tabel 8 (bij figuur 5.6) Maandprevalentie van cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

Nederlands

9.9

8.3

11.7

6.2

5.1

7.4

8.1

6.9

9.4

Surinaams

14.2

7.8

24.6

5.4

2.2

12.7

9.7

5.9

15.6

Antilliaans/Arubaans

8.9

2.8

25.0

14.8

7.0

28.6

12.4

6.7

21.8

Marokkaans

6.7

2.7

15.3

1.8

0.2

12.0

4.3

1.9

9.5

Turks

8.3

4.2

15.7

5.2

2.3

11.2

6.7

4.1

10.8

Overig westers

10.9

7.1

16.3

7.5

4.4

12.3

9.4

6.4

13.6

Overig niet westers

8.5

4.5

15.4

4.8

2.2

10.1

6.6

3.7

11.5

136

Tabel 9 (bij figuur 5.7) Scholieren die cannabis gebruiken (geblowd in de afgelopen maand, voortgezet onderwijs) Aantal keren cannabisgebruik in de afgelopen maand naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

1-2 keer

3-10 keer

> 10 keer

1-2 keer

3-10 keer

>10 keer

12 jaar2

-

-

-

-

-

-

13 jaar

57.7

32.3

10.0

72.5

27.5

0

14 jaar

47.1

40.3

12.6

69.4

26.9

3.7

15 jaar

40.0

43.3

16.7

56.9

31.1

12.0

16 jaar

50.7

31.7

17.6

61.6

33.2

5.2

17-18 jr

44.3

33.1

22.6

56.2

32.7

11.2

Tot VO

46.1

35.8

18.1

61.9

30.7

7.3

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus. 2

Aantal laatste maand gebruikers onder de 12-jarigen te klein voor verdere analyses

Tabel 10 (bij figuur 5.8) Scholieren die cannabis gebruiken (geblowd in de afgelopen maand, voortgezet onderwijs) Aantal joints per keer naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

<1

1 of 2

3 joints

<1

1 of 2

3 joints

joint

joints

of meer

joints

joints

of meer

12 jaar2

-

-

-

-

-

-

13 jaar

47.6

47.7

4.7

71.8

21.9

6.3

14 jaar

56.3

30.2

13.6

52.0

36.1

11.9

15 jaar

39.3

34.2

26.4

52.8

35.8

11.4

16 jaar

50.5

34.2

15.4

60.5

25.1

14.3

17-18 jr

43.7

40.6

15.7

58.4

34.5

7.1

Tot VO

45.5

36.7

17.8

56.8

31.8

11.4

1 Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus. 2

Aantal laatste maand gebruikers onder de 12-jarigen te klein voor verdere analyses

137

Tabel 11 (bij figuur 5.9) Scholieren die cannabis gebruiken (geblowd in de afgelopen maand) Aantal keren cannabisgebruik in de afgelopen maand naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

1

Meisjes

1-2 keer

3-10 keer

> 10 keer

1-2 keer

3-10 keer

>10 keer

VMBO-b

37.0

40.1

22.9

46.9

37.3

15.8

VMBO-t

50.3

37.6

12.1

55.9

35.0

9.1

HAVO

43.2

37.3

19.5

69.2

30.9

0

VWO

58.6

31.6

9.9

87.0

13.0

0

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tabel 12 (bij figuur 5.10) Scholieren die cannabis gebruiken (geblowd in de afgelopen maand) Aantal joints per naar schoolniveau en geslacht, 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

1

Meisjes

<1

1 of 2

3 of meer

<1

1 of 2

3 of meer

VMBO-b

37.4

34.9

27.7

48.1

35.5

16.4

VMBO-t

50.9

31.8

17.3

54.8

29.8

15.4

HAVO

37.3

42.6

20.1

62.7

24.2

13.1

VWO

62.5

28.9

8.6

63.5

36.5

0

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaarheid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

138

Tabel 13 (bij figuur 5.11) Trends in de lifetime-prevalentie van cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

10.1

8.2

11.9

7.1

5.9

8.4

8.6

7.4

9.9

1992

18.6*

16.7

20.5

11.5*

9.6

13.3

15.2*

13.6

16.7

1996

25.2*

22.2

28.2

18.0*

15.6

20.3

21.6*

19.4

23.9

1999

23.4

21.1

25.6

15.8

13.7

17.9

19.5

17.6

21.4

2003

20.3

17.7

22.9

17.1

14.7

19.5

18.7

16.6

20.8

2007

19.3

17.0

21.9

13.9

12.1

16.0

16.7

14.8

18.7

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 14 (bij figuur 5.12) Trends in de maandprevalentie van cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

4.9

3.8

6.0

2.4

1.7

3.0

3.7

3.0

4.3

1992

9.1*

7.8

10.5

4.2*

3.4

5.0

6.8*

5.8

7.7

1996

14.1*

11.8

16.3

8.0*

6.3

9.7

11.1*

9.6

12.6

1999

12.4

10.4

14.4

6.5

4.9

8.0

9.3

7.8

10.8

2003

10.2

8.9

11.4

7.0

5.7

8.3

8.6

7.7

9.5

2007

9.9

8.4

11.6

6.2

5.1

7.4

8.1

6.9

9.3

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

139

Tabel 15 Trends in de lifetime-prevalentie van cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs naar onderzoeksjaar, leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

1

Meisjes

1988 1992 1996 1999 2003 2007

1988 1992 1996 1999 2003 2007

12 jaar

0.3

2.9

3.3

3.9

2.5

3.1

0.3

1.0

2.6

2.3

1.7

1.6

13 jaar

1.6

6.6

12.5

9.2

8.2

5.5

0.8

3.0

6.8

6.2

5.3

4.2

14 jaar

4.0

9.6

20.9

18.3

21.0

12.6

4.2

9.1

18.2

12.9

16.4

12.3

15 jaar

11.2

20.9

35.4

29.7

25.2

24.3

7.9

15.3

23.4

21.4

24.7

19.4

16 jaar

15.5

30.2

38.5

38.6

36.9

33.7

11.9

20.4

29.9

28.0

31.3

26.7

17-18 jr

25.1

40.2

43.2

52.6

51.1

51.6

16.6

19.7

30.8

35.7

35.9

30.5

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 16 Trends in de maand-prevalentie van cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs naar onderzoeksjaar, leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

1988 1992 1996 1999 2003 2007

1988 1992 1996 1999 2003 2007

12 jaar

0

1.3

1.1

0.7

0.9

1.2

0

0.6

0.9

0.6

0.5

0

13 jaar

0.6

2.6

5.8

3.3

3.7

2.4

0.2

0.9

3.7

2.3

2.0

2.0

14 jaar

2.2

5.2

12.9

10.3

10.0

6.5

2.0

3.3

8.4

5.5

8.8

6.2

15 jaar

4.5

9.6

20.0

17.5

13.0

13.5

3.3

5.5

11.0

11.3

11.9

9.8

16 jaar

10.8

17.3

23.8

21.8

21.1

15.3

4.2

9.0

14.4

11.9

9.8

11.6

17-18 jr

10.6

18.2

21.6

24.6

24.2

28.2

4.0

5.8

9.9

8.8

10.8

9.5

1 Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

140

Tabel 17 Trends in de lifetime-prevalentie van cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

7.0

4.8

9.1

5.3

4.2

6.4

6.2

4.8

7.5

1992

14.8*

12.9

16.6

10.2*

8.5

11.9

12.5*

11.0

14.0

1996

22.6*

19.8

25.4

16.4*

13.8

19.0

19.5*

17.2

21.9

1999

19.9

17.3

22.5

13.7

11.5

15.9

16.7

14.5

18.9

2003

17.4

15.2

19.7

15.4

13.2

17.7

16.5

14.5

18.4

2007

15.6

13.7

17.7

12.7

11.0

14.6

14.2

12.6

15.9

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 18 Trends in de maand-prevalentie van cannabisgebruik in het voortgezet onderwijs (12 t/m 16 jaar) naar onderzoeksjaar en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

3.8

2.7

4.9

2.1

1.4

2.8

2.9

2.2

3.6

1992

7.5*

6.3

8.8

4.0*

3.2

4.7

5.8*

5.0

6.6

1996

13.0*

10.8

15.2

7.8*

6.1

9.5

10.4*

8.9

12.0

1999

10.9

8.7

13.0

6.2

4.5

7.9

8.5

6.8

10.2

2003

8.9

7.7

10.1

6.7

5.4

8.0

7.8

6.9

8.7

2007

7.7

6.5

9.1

6.0

4.9

7.3

6.9

5.8

8.0

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

141

Bijlage XTC Prevalentie Tabel 1 (bij figuur 6.1) Lifetime-prevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 2 (bij tabel 6.1) Maandprevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 3 (bij tabel 6.2) Lifetime-prevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 4 (bij tabel 6.3) Maandprevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 5 (bij tabel 6.4 en 6.5) Lifetime- en maandprevalentie naar etnische afkomst en geslacht

Trends Tabel 6 (bij figuur 6.2) Trends in de life time prevalentie naar onderzoeksjaar en geslacht, alle leerlingen van het voorgezet onderwijs , 12 t/m 18 jaar Tabel 7 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar en geslacht, alle leerlingen van het voortgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar Tabel 8 Trends in lifetime-prevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht, leerlingen voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar Tabel 9 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht, leerlingen voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar

143

Tabel 1 (bij figuur 6.1) Lifetime-prevalentie van XTC naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

0.7

0.3

1.9

0.6

0.2

1.7

0.7

0.3

1.4

13 jaar

1.1

0.5

2.5

0.7

0.3

1.4

0.9

0.5

1.6

14 jaar

1.7

1.0

2.7

2.1

1.2

3.5

1.9

1.3

2.7

15 jaar

2.9

1.8

4.7

3.1

2.1

4.5

3.0

2.2

4.2

16 jaar

3.2

2.0

5.1

2.7

1.6

4.5

3.0

2.0

4.3

17-18 jr

9.7

5.9

15.5

4.5

2.3

8.9

7.6

4.4

12.7

Tot VO

2.7

2.1

3.7

2.0

1.6

2.6

2.4

1.9

3.0

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 2 Maandprevalentie van XTC naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

0.0

0.0

0.0

0.0

0.0

0.0

0.0

0.0

0.0

13 jaar

0.4

0.1

1.1

0.1

0.0

0.8

0.2

0.0

0.6

14 jaar

0.3

0.1

1.1

0.6

0.2

1.7

0.5

0.2

1.0

15 jaar

1.5

0.7

3.2

0.5

0.2

1.3

1.0

0.5

1.9

16 jaar

1.8

0.9

3.3

1.1

0.5

2.5

1.4

0.9

2.3

17-18 jr

4.4

2.4

8.1

0.0

0.0

0.0

2.6

1.3

5.1

Tot VO

1.2

0.8

1.8

0.4

0.3

0.7

0.8

0.6

1.1

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

144

Tabel 3 (bij tabel 6.2) Lifetime-prevalentie van XTC naar schoolniveau en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-p

2.2

1.3

3.7

3.6

2.5

5.3

3.0

2.1

4.1

VMBO-t

1.7

1.0

3.0

2.0

1.3

3.2

1.9

1.3

2.8

HAVO

2.2

1.3

3.7

1.2

0.7

2.3

1.7

1.1

2.8

VWO

1.5

0.7

3.1

0.4

0.2

1.3

1.0

0.5

1.9

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tabel 4 (bij tabel 6.3) Maandprevalentie van XTC naar schoolniveau en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-p

1.1

0.5

2.2

1.0

0.5

2.0

1.0

0.6

1.7

VMBO-t

0.4

0.1

0.9

0.4

0.2

1.1

0.4

0.2

0.8

HAVO

1.1

0.4

2.6

0.4

0.1

1.2

0.7

0.3

1.6

VWO

0.9

0.4

1.8

0.1

0.0

1.0

0.5

0.3

1.0

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

145

Tabel 5 (bij tabel 6.4 en 6.5) Lifetime- en maandprevalentie van XTC naar etnische afkomst (%) Lifetime

95% BI

Maand

95% BI

Nederlands

2.3

1.8

2.9

0.7

0.5

1.1

Surinaams

4.6

2.4

8.5

1.6

0.5

4.9

Antilliaans/Aruba

1.0

0.1

6.4

0.0

0.0

0.0

Marokkaans

0.0

0.0

0.0

0.0

0.0

0.0

Turks

3.4

1.7

6.6

1.2

0.4

3.9

Ov Westers

3.3

2.0

5.5

1.4

0.7

3.1

Ov niet West.

3.6

1.7

7.1

1.2

0.3

5.5

Tabel 6 (bij figuur 6.2) Trends in de lifetime-prevalentie van XTC naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1992

4.7

3.8

5.6

2.1

1.7

2.5

3.4

2.8

4.0

1996

7.1*

5.9

8.4

4.4*

3.3

5.6

5.8*

4.9

6.7

1999

4.7

3.5

6.0

2.8

2.1

3.4

3.8*

3.0

4.5

2003

3.5

2.8

4.2

2.2

1.5

2.9

2.9

2.4

3.3

2007

2.7

2.1

3.7

2.0

1.6

2.6

2.4

1.9

3.0

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

146

Tabel 7 Trends in de maandprevalentie van XTC naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1992

1.4

0.8

2.0

0.7

0.4

0.9

1.0

0.7

1.4

1996

3.0*

2.3

3.7

1.5

0.9

2.1

2.3*

1.7

2.8

1999

2.1

1.4

2.9

0.7

0.3

1.1

1.4

1.1

1.9

2003

1.5

1.1

1.9

0.8

0.5

1.1

1.2

0.9

1.4

2007

1.2

0.8

1.8

0.4

0.3

0.7

0.8

0.6

1.1

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 8 Trends in de lifetime-prevalentie van XTC naar onderzoeksjaar en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar in het voortgezet onderwijs (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1992

4.4

3.5

5.4

2.1

1.7

2.6

3.3

2.7

3.9

1996

6.6*

5.6

7.7

4.2*

3.2

5.3

5.5*

4.6

6.3

1999

4.1*

2.8

5.4

2.2*

1.4

3.0

3.2*

2.3

4.0

2003

2.8

2.1

3.6

2.0

1.3

2.7

2.4

1.9

2.9

2007

1.9

1.5

2.5

1.9

1.4

2.5

1.9

1.5

2.3

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

147

Tabel 9 Trends in de maandprevalentie van XTC naar onderzoeksjaar en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar in het voortgezet onderwijs (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1992

1.2

0.6

1.8

0.7

0.4

1.0

0.9

0.6

1.3

1996

3.0*

2.3

3.7

1.5

1.0

2.1

2.3*

1.7

2.8

1999

1.9

1.2

2.7

0.7

0.3

1.1

1.3

0.9

1.7

2003

1.3

0.8

1.7

0.7

0.4

1.0

1.0

0.7

1.3

2007

0.8

0.5

1.2

0.5

0.3

0.8

0.7

0.5

0.9

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

148

Bijlage Cocaïne Prevalentie Tabel 1 (bij figuur 6.1) Lifetime-prevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 2 (bij tabel 6.1) Maandprevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 3 (bij tabel 6.2) Lifetime-prevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 4 (bij tabel 6.3) Maandprevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 5 (bij tabel 6.4 en 6.5) Lifetime- en maandprevalentie naar etnische afkomst en geslacht

Trends Tabel 6 (bij figuur 6.2) Trends in de lifetime prevalentie naar onderzoeksjaar en geslacht, alle leerlingen van het voorgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar Tabel 7 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar en geslacht, alle leerlingen van het voortgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar Tabel 8 Trends in lifetime-prevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht, leerlingen voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar Tabel 9 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht, leerlingen voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar

149

Tabel 1 (bij figuur 6.1) Lifetime-prevalentie van cocaïne naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

1.4

0.6

3.1

0.6

0.2

1.7

1.0

0.5

1.9

13 jaar

0.8

0.4

1.9

0.8

0.4

1.7

0.8

0.5

1.4 2.1

14 jaar

1.2

0.7

2.1

1.5

0.8

2.8

1.3

0.8

15 jaar

2.3

1.2

4.5

1.6

0.9

2.9

2.0

1.2

3.4

16 jaar

2.9

1.8

4.7

2.0

1.1

3.7

2.5

1.7

3.6

17-18 jr

5.7

3.6

8.8

1.0

0.2

4.0

3.8

2.2

6.2

Tot VO

2.0

1.6

2.7

1.3

0.9

1.7

1.7

1.4

2.1

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 2 (bij tabel 6.1) Maandprevalentie van cocaïne naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

0.6

0.1

0.0

0.0

0.3

0.0

1.3

13 jaar

0.5

0.2

1.3

0.5

0.2

1.2

0.5

0.2

0.9

14 jaar

0.3

0.1

1.0

0.7

0.3

1.4

0.5

0.3

1.0

15 jaar

1.4

0.5

3.6

0.4

0.1

1.3

0.9

0.4

2.0

16 jaar

1.6

0.8

3.1

0.4

0.0

1.6

1.0

0.6

1.8

12 jaar

2.5

0.0

17-18 jr

3.2

1.9

5.5

0.4

0.0

3.0

2.1

1.2

3.6

Tot VO

1.1

0.8

1.6

0.4

0.3

0.7

0.8

0.6

1.1

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

150

Tabel 3 (bij tabel 6.2) Lifetime-prevalentie van cocaïne naar schoolniveau en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

1.6

0.9

2.9

2.1

1.3

3.3

1.8

1.2

2.8

VMBO-t

1.8

1.1

2.8

1.2

0.6

2.2

1.5

1.0

2.2

HAVO

2.0

1.2

3.4

1.2

0.7

2.2

1.6

1.0

2.6

VWO

1.3

0.7

2.5

0.8

0.4

1.6

1.0

0.6

1.7

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tabel 4 (bij tabel 6.3) Maandprevalentie van cocaïne naar schoolniveau en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

0.9

0.4

2.0

0.3

0.1

1.0

0.6

0.3

1.3

VMBO-t

0.8

0.4

1.6

0.3

0.0

1.0

0.6

0.3

1.0

HAVO

1.2

0.5

2.7

0.7

0.3

1.4

0.9

0.5

1.8

VWO

0.5

0.2

1.2

0.4

0.1

1.2

0.4

0.2

0.9

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

151

Tabel 5 (bij tabel 6.4 en 6.5) Lifetime- en maandprevalentie van cocaïne naar etnische afkomst (%) Lifetime

95% BI

Maand

95% BI

Nederlands

1.6

1.2

2.0

0.7

0.5

1.0

Surinaams

4.0

2.0

7.7

1.7

0.6

5.2

Antilliaans/Aruba

1.0

0.1

6.4

0.0

0.0

0.0

Marokkaans

0.9

0.1

6.2

0.9

0.1

6.2

Turks

3.7

1.8

7.8

2.1

0.9

4.7

Ov Westers

0.9

0.3

2.3

0.7

0.2

2.1

Ov niet West.

3.6

1.8

7.0

1.4

0.5

3.6

Tabel 6 (bij figuur 6.2) Trends in de lifetime-prevalentie van cocaïne naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

1.5

0.9

2.1

0.8

0.4

1.3

1.2

0.8

1.5

1992

2.0

1.5

2.5

1.1

0.8

1.5

1.6

1.2

1.9

1996

3.5*

2.7

4.3

2.5*

1.8

3.2

3.0*

2.5

3.5

1999

4.0

3.0

5.0

1.7

1.3

2.1

2.8

2.2

3.4

2003

2.8

2.0

3.6

1.6

1.2

2.0

2.2

1.8

2.7

2007

2.1

1.6

2.7

1.3

0.9

1.7

1.7

1.4

2.1

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

152

Tabel 7 Trends in de maandprevalentie van cocaïne naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

0.6

0.2

0.9

0.2

0.0

0.4

0.4

0.2

0.6

1992

0.4

0.2

0.6

0.3

0.1

0.4

0.4

0.2

0.5

1996

1.4*

0.8

1.9

0.8*

0.5

1.1

1.1*

0.8

1.4

1999

1.8

1.1

2.5

0.5

0.2

0.8

1.2

0.8

1.5

2003

1.2

0.8

1.6

0.5

0.3

0.7

0.8

0.8

1.1

2007

1.1

0.8

1.6

0.4

0.3

0.7

0.8

0.6

1.1

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 8 Trends in de lifetime-prevalentie van cocaïne naar onderzoeksjaar en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar in het voortgezet onderwijs (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

1.0

0.6

1.5

0.7

0.2

1.1

0.9

0.5

1.2

1992

1.7

1.2

2.2

1.1

0.7

1.4

1.4

1.1

1.7

1996

3.3*

2.5

4.0

2.4*

1.7

3.1

2.8*

2.3

3.3

1999

3.7

2.8

4.6

1.6

1.1

2.0

2.6

2.0

3.2

2003

2.4

1.7

3.2

1.6

1.2

2.1

2.0

1.6

2.5

2007

1.7

1.3

2.2

1.3

1.0

1.8

1.5

1.2

1.9

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

153

Tabel 9 Trends in de maandprevalentie van cocaïne naar onderzoeksjaar en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar in het voortgezet onderwijs (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

0.5

0.1

0.9

0.2

0.0

0.4

0.3

0.1

0.6

1992

0.3

0.2

0.5

0.3

0.1

0.5

0.3

0.2

0.5

1996

1.4*

0.9

1.9

0.8

0.5

1.1

1.1*

0.8

1.4

1999

1.8

1.1

2.5

0.4

0.1

0.8

1.1

0.7

1.5

2003

1.1

0.7

1.4

0.4

0.3

0.6

0.8

0.5

1.0

2007

0.9

0.6

1.4

0.4

0.3

0.7

0.7

0.5

0.9

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

154

Bijlage Amfetamine Prevalentie Tabel 1 (bij figuur 6.1) Lifetime-prevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 2 (bij tabel 6.1) Maandprevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 3 (bij tabel 6.2) Lifetime-prevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 4 (bij tabel 6.3) Maandprevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 5 (bij tabel 6.4 en 6.5) Lifetime- en maandprevalentie naar etnische afkomst en geslacht

Trends Tabel 6 (bij figuur 6.2) Trends in de lifetime prevalentie naar onderzoeksjaar en geslacht, alle leerlingen van het voorgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar Tabel 7 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar en geslacht, alle leerlingen van het voortgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar Tabel 8 Trends in lifetime-prevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht, leerlingen voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar Tabel 9 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht, leerlingen voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar

155

Tabel 1 (bij figuur 6.1) Lifetime-prevalentie van amfetamine naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

1.2

0.5

3.0

0.8

0.3

2.0

1.0

0.5

1.9

13 jaar

1.0

0.4

2.3

0.7

0.3

1.7

0.8

0.5

1.5

14 jaar

1.8

1.1

2.9

1.4

0.6

3.1

1.6

0.9

2.6

15 jaar

3.4

2.2

5.3

2.9

1.9

4.3

3.2

2.2

4.4

16 jaar

3.2

2.0

5.1

1.4

0.7

2.7

2.3

1.5

3.5

17-18 jr

4.2

2.7

6.4

1.4

0.5

3.8

3.0

2.0

4.6

Tot VO

2.3

1.8

2.9

1.4

1.1

1.9

1.9

1.5

2.3

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 2 Maandprevalentie van amfetamine naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens 12 jaar

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1.0

0.3

0.2

0.0

1.5

0.6

0.2

1.6 1.0

3.0

13 jaar

0.6

0.2

2.0

0.0

0.0

0.0

0.3

0.0

14 jaar

1.0

0.5

2.0

0.7

0.2

2.1

0.9

0.5

1.7

15 jaar

1.3

0.6

2.6

0.4

0.1

1.3

0.9

0.5

1.5

16 jaar

1.7

1.0

3.2

0.6

0.2

1.7

1.2

0.7

2.0

17-18 jr

1.8

0.9

3.7

0.4

0.0

3.0

1.2

0.6

2.4

Tot VO

1.2

0.8

1.7

0.4

0.2

0.7

0.8

0.6

1.1

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

156

Tabel 3 (bij tabel 6.2) Lifetime-prevalentie van amfetamine naar schoolniveau en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

2.7

1.7

4.3

1.9

1.1

3.1

2.3

1.7

3.2

VMBO-t

2.0

1.3

3.1

1.7

1.1

2.8

1.9

1.4

2.6

HAVO

2.3

1.3

4.0

1.0

0.5

2.2

1.7

0.9

2.9

VWO

1.3

0.6

2.6

1.1

0.6

2.1

1.2

0.7

2.2

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tabel 4 (bij tabel 6.3) Maandprevalentie van amfetamine naar schoolniveau en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

1.5

0.8

2.7

0.5

0.2

1.2

1.0

0.6

1.6

VMBO-t

0.8

0.4

1.8

0.3

0.1

1.0

0.6

0.3

1.1

HAVO

1.2

0.6

2.4

0.6

0.2

1.9

0.9

0.4

1.8

VWO

1.0

0.5

2.2

0.1

0.0

0.8

0.6

0.3

1.3

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

157

Tabel 5 (bij tabel 6.4 en 6.5) Lifetime- en maandprevalentie van amfetamine naar etnische afkomst (%) Lifetime

95% BI

Maand

95% BI

Nederlands

1.7

1.4

2.2

0.7

0.5

1.0

Surinaams

3.3

1.6

7.1

1.1

0.3

4.1

Antilliaans/Aruba

1.0

0.1

6.5

1.0

0.1

6.5

Marokkaans

0.9

0.1

6.2

0.9

0.1

6.2

Turks

2.1

0.9

5.2

1.7

0.6

4.6

Ov Westers

2.6

1.4

4.7

0.9

0.3

2.4

Ov niet West.

2.8

1.4

5.6

1.2

0.5

3.3

Tabel 6 (bij figuur 6.2) Trends in de lifetime-prevalentie van amfetamine naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

1.6

1.1

2.1

0.7

0.3

1.2

1.2

0.8

1.5

1992

2.9*

2.4

3.5

1.5

1.1

2.0

2.2*

1.9

2.6

1996

7.1*

5.9

8.3

3.5*

2.5

4.6

5.3*

4.4

6.3

1999

3.8*

2.8

4.8

1.7*

1.2

2.2

2.8*

2.1

3.4

2003

2.6

2.1

3.1

1.8

1.2

2.5

2.2

1.9

2.6

2007

2.3

1.8

2.9

1.4

1.1

1.9

1.9

1.5

2.3

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

158

Tabel 7 Trends in de maandprevalentie van amfetamine naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

0.7

0.3

1.1

0.2

0.0

0.3

0.4

0.2

0.6

1992

0.9

0.5

1.3

0.3

0.1

0.5

0.6

0.4

0.8

1996

2.6*

1.9

3.3

1.2*

0.7

1.8

1.9*

1.4

2.5

1999

1.3*

0.9

1.8

0.7

0.4

1.1

1.1*

0.8

1.3

2003

1.0

0.7

1.3

0.7

0.3

1.1

0.8

0.6

1.1

2007

1.2

0.8

1.7

0.4

0.2

0.7

0.8

0.6

1.1

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 8 Trends in de lifetime-prevalentie van amfetamine naar onderzoeksjaar en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar in het voortgezet onderwijs (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

1.3

0.8

1.8

0.6

0.2

1.1

1.0

0.6

1.4

1992

2.7*

2.1

3.3

1.4

0.9

1.9

2.0*

1.7

2.4

1996

6.8*

5.6

7.9

3.3*

2.3

4.4

5.1*

4.1

6.0

1999

3.4*

2.5

4.4

1.4*

0.9

1.9

2.4*

1.8

3.0

2003

2.2

1.7

2.7

1.8

1.0

2.5

2.0

1.6

2.3

2007

2.1

1.6

2.7

1.4

1.1

2.0

1.8

1.4

2.3

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

159

Tabel 9 Trends in de maandprevalentie van amfetamine naar onderzoeksjaar en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar in het voortgezet onderwijs (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

0.5

0.1

0.9

0.2

0.0

0.4

0.4

0.2

0.5

1992

0.8

0.4

1.2

0.2

0.1

0.4

0.5

0.3

0.8

1996

2.5*

1.8

3.2

1.2*

0.7

1.8

1.9*

1.3

2.4

1999

1.2*

0.8

1.7

0.7

0.3

1.1

1.0

0.6

1.3

2003

0.8

0.5

1.1

0.6

0.2

1.1

0.7

0.5

1.0

2007

1.1

0.8

1.6

0.4

0.2

0.7

0.8

0.5

1.1

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

160

Bijlage Heroïne Prevalentie Tabel 1 (bij figuur 6.1) Lifetime-prevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 2 (bij tabel 6.1) Maandprevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 3 (bij tabel 6.2) Lifetime-prevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 4 (bij tabel 6.3) Maandprevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 5 (bij tabel 6.4 en 6.5) Lifetime- en maandprevalentie naar etnische afkomst en geslacht

Trends Tabel 6 (bij figuur 6.2) Trends in de lifetime prevalentie naar onderzoeksjaar en geslacht, alle leerlingen van het voorgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar Tabel 7 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar en geslacht, alle leerlingen van het voortgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar Tabel 8 Trends in lifetime-prevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht, leerlingen voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar Tabel 9 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht, leerlingen voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar

161

Tabel 1 (bij figuur 6.1) Lifetime-prevalentie van heroïne naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

0.4

0.0

2.3

0.4

0.1

1.6

0.4

0.1

1.3

13 jaar

0.4

0.1

1.1

0.3

0.1

1.0

0.3

0.2

0.8

14 jaar

0.7

0.3

1.6

1.3

0.6

2.8

1.0

0.6

1.7

15 jaar

1.5

0.7

3.4

0.7

0.3

1.8

1.1

0.6

2.1

16 jaar

1.2

0.6

2.7

0.7

0.3

1.8

1.0

0.5

1.8

17-18 jr

1.8

0.9

3.7

0.4

0.0

2.4

1.2

0.6

2.6

Tot VO

0.9

0.6

1.4

0.7

0.5

1.0

0.8

0.6

1.1

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 2 Maandprevalentie van heroïne naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

0.2

0.0

1.4

0.0

0.0

0.0

0.0

0.0

0.7

13 jaar

0.4

0.1

1.1

0.0

0.0

0.0

0.2

0.0

0.6

14 jaar

0.3

0.1

1.1

0.2

0.0

0.9

0.3

0.1

0.7

15 jaar

0.6

0.2

2.0

0.4

0.1

1.2

0.5

0.2

1.1

16 jaar

1.1

0.4

2.5

0.2

0.0

1.3

0.6

0.3

1.4

17-18 jr

1.1

0.4

2.7

0.0

0.0

0.0

0.7

0.3

1.6

Tot VO

0.6

0.3

1.0

0.2

0.0

0.3

0.4

0.2

0.6

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

162

Tabel 3 (bij tabel 6.2) Lifetime prevalentie van heroïne naar schoolniveau en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

0.8

0.4

1.7

0.9

0.4

1.9

0.8

0.5

1.5

VMBO-t

1.1

0.6

2.0

0.9

0.5

1.7

1.0

0.6

1.6

HAVO

0.8

0.2

2.5

0.6

0.2

1.8

0.7

0.2

2.0

VWO

0.7

0.3

1.5

0.4

0.1

1.1

0.5

0.3

1.0

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tabel 4 (bij tabel 6.3) Maandprevalentie van heroïne naar schoolniveau en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

0.6

0.2

1.4

0.0

0.0

0.7

0.3

0.1

0.7

VMBO-t

0.4

0.2

1.0

0.4

0.2

1.1

0.4

0.2

0.8

HAVO

0.6

0.2

2.0

0.0

0.0

0.0

0.3

0.1

1.0

VWO

0.4

0.1

1.2

0.1

0.0

0.8

0.3

0.0

0.7

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

163

Tabel 5 (bij tabel 6.4 en 6.5) Lifetime- en maandprevalentie van heroïne naar etnische afkomst (%) Lifetime

95% BI

Maand

Nederlands

0.7

0.5

1.0

0.3

95% BI 0.2

0.5

Surinaams

3.3

1.6

6.7

0.6

0.0

3.8

Antilliaans/Aruba

0.0

0.0

0.0

0.0

0.0

0.0

Marokkaans

0.9

0.1

6.1

0.9

0.1

6.1

Turks

2.6

1.1

6.3

1.3

0.4

4.2

Ov Westers

0.9

0.4

2.4

0.7

0.2

2.1

Ov niet West.

1.3

0.5

3.5

0.3

0.0

2.2

Tabel 6 (bij figuur 6.2) Trends in de lifetime-prevalentie van heroïne naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

0.8

0.4

1.3

0.6

0.1

1.0

0.7

0.4

1.1

1992

0.9

0.5

1.2

0.5

0.2

0.7

0.7

0.5

0.9

1996

1.4

0.9

1.9

0.8

0.5

1.1

1.1

0.8

1.4

1999

1.0

0.7

1.4

0.5

0.2

0.9

0.8

0.6

1.0

2003

1.5

1.0

1.9

0.7

0.5

0.9

1.1

0.9

1.3

2007

0.9

0.6

1.4

0.7

0.5

1.0

0.8

0.6

1.1

164

Tabel 7 Trends in de maandprevalentie van heroïne naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

0.5

0.2

0.8

0.2

0.0

0.3

0.3

0.2

0.5

1992

0.2

0.0

0.4

0.1

0.0

0.3

0.2

0.1

0.3

1996

0.7

0.4

1.0

0.3

0.1

0.4

0.5

0.3

0.7

1999

0.5

0.3

0.7

0.2

0.0

0.4

0.4

0.2

0.5

2003

0.8

0.5

1.1

0.3

0.1

0.4

0.5

0.4

0.7

2007

0.6

0.3

1.0

0.2

0.0

0.3

0.4

0.2

0.6

Tabel 8 Trends in de lifetime-prevalentie van heroïne naar onderzoeksjaar en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar in het voortgezet onderwijs (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

0.8

0.3

1.3

0.5

0.1

1.0

0.7

0.3

1.1

1992

0.8

0.5

1.2

0.4

0.1

0.8

0.7

0.4

0.9

1996

1.5

0.9

2.0

0.9

0.5

1.2

1.2

0.9

1.5

1999

1.0

0.6

1.5

0.6

0.2

0.9

0.8

0.5

1.1

2003

1.4

1.0

1.8

0.7

0.5

1.0

1.1

0.8

1.3

2007

0.9

0.6

1.3

0.7

0.5

1.1

0.8

0.6

1.1

165

Tabel 9 Trends in de maandprevalentie van heroïne naar onderzoeksjaar en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar in het voortgezet onderwijs (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1988

0.4

0.1

0.7

0.2

0.0

0.4

0.3

0.1

0.4

1992

0.2

0.0

0.4

0.2

0.0

0.3

0.2

0.1

0.3

1996

0.8

0.4

1.1

0.3

0.1

0.4

0.5

0.3

0.7

1999

0.5

0.3

0.7

0.2

0.0

0.5

0.4

0.2

0.5

2003

0.8

0.5

1.1

0.3

0.1

0.5

0.5

0.4

0.7

2007

0.5

0.3

0.9

0.2

0.0

0.4

0.3

0.2

0.5

166

Bijlage: Gebruik van één of meerdere

harddrugs (XTC, Amfetamine, Heroïne of Cocaïne) Prevalentie Tabel 1 (bij figuur 6.1) Lifetime-prevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 2 (bij tabel 6.1) Maandprevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 3 (bij tabel 6.2) Lifetime-prevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 4 (bij tabel 6.3) Maandprevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 5 (bij tabel 6.4 en 6.5) Lifetime- en maandprevalentie naar etnische afkomst en geslacht

Trends Tabel 6 Trends in de lifetime prevalentie naar onderzoeksjaar en geslacht, alle leerlingen van het voorgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar Tabel 7 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar en geslacht, alle leerlingen van het voortgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar Tabel 8 Trends in lifetime-prevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht, leerlingen voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar Tabel 9 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht, leerlingen voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar

167

Tabel 1 (bij figuur 6.1) Lifetime-prevalentie van enige harddrug (XTC, amfetamine, cocaïne en heroïne) naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

2.2

1.2

4.0

1.6

0.9

2.9

1.9

1.2

2.9

13 jaar

2.2

1.2

3.8

1.7

1.1

2.8

1.9

1.3

2.8

14 jaar

3.3

2.3

4.6

3.2

2.1

4.9

3.3

2.4

4.3

15 jaar

5.1

3.4

7.5

4.7

3.4

6.3

4.9

3.7

6.4

16 jaar

5.4

3.7

7.9

4.4

2.9

6.7

4.9

3.7

6.5

17-18 jr

11.0

7.1

16.7

5.0

2.6

9.4

8.6

5.3

13.6

Tot VO

4.4

3.6

5.4

3.2

2.7

3.9

3.8

3.3

4.5

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 2 Maandprevalentie van enige harddrug (XTC, amfetamine, cocaïne en heroïne) naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

1.2

0.5

3.1

0.2

0.0

1.5

0.7

0.3

1.7

13 jaar

1.2

0.6

2.5

0.5

0.2

1.2

0.8

0.5

1.5

14 jaar

1.4

0.8

2.6

1.4

0.7

2.8

1.4

0.9

2.3

15 jaar

2.5

1.4

4.5

0.8

0.4

1.7

1.6

1.0

2.6

16 jaar

2.8

1.7

4.8

1.7

0.9

3.2

2.3

1.5

3.4

17-18 jr

5.6

3.4

9.0

0.4

0.0

3.0

3.5

2.0

6.0

Tot VO

2.2

1.7

2.9

0.9

0.6

1.2

1.6

1.2

2.0

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

168

Tabel 3 (bij tabel 6.2) Lifetime- prevalentie van enige harddrug (XTC, amfetamine, cocaïne en heroïne) naar schoolniveau1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

3.7

2.5

5.3

4.7

3.3

6.5

4.2

3.2

5.4

VMBO-t

4.2

3.0

5.7

3.3

2.4

4.6

3.8

2.9

4.9

HAVO

3.7

2.4

5.7

2.2

1.5

3.4

3.0

2.0

4.3

VWO

2.4

1.4

4.1

2.3

1.6

3.3

2.3

1.7

3.3

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tabel 4 (bij tabel 6.3) Maandprevalentie van enige harddrug (XTC, amfetamine, cocaïne en heroïne) naar schoolniveau1 en geslacht (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

2.0

1.2

3.4

1.3

0.7

2.3

1.7

1.1

2.5

VMBO-t

1.6

0.9

2.7

0.7

0.3

1.5

1.2

0.8

1.9

HAVO

1.8

1.0

3.4

1.1

0.6

2.3

1.5

0.8

2.5

VWO

1.8

1.1

3.2

0.5

0.2

1.3

1.2

0.7

2.0

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

169

Tabel 5 (bij tabel 6.4 en 6.5) Lifetime- en Maandprevalentie van naar etnische afkomst (%) Lifetime

95% BI

Maand

95% BI

Nederlands

3.6

3.0

4.3

1.4

1.1

1.8

Surinaams

6.2

3.7

10.4

2.2

0.8

5.7

Antiliaans/Arubaans

1.0

0.1

6.4

1.0

0.1

6.4

Marokkaans

0.9

0.1

6.1

0.9

0.1

6.1

Turks

5.5

2.9

10.4

2.9

1.4

5.8

Ov Westers

4.8

3.2

7.3

1.9

0.9

3.6

Ov niet West.

6.7

4.2

10.5

3.1

1.4

6.4

Tabel 6 (bij figuur 6.2) Trends in de lifetime-prevalentie van enige harddrug (XTC, amfetamine, cocaïne en heroïne) naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

2003

5.4

4.6

6.2

3.5

2.5

4.5

4.5

3.9

5.1

2007

4.4

3.6

5.4

3.2

2.7

3.9

3.8

3.3

4.5

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 7 Trends in de maandprevalentie van enige harddrug (XTC, amfetamine, cocaïne en heroïne) naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

2003

2.3

1.8

2.9

1.3

0.8

1.9

1.9

1.5

2.2

2007

2.2

1.7

2.9

0.9

0.6

1.2

1.6

1.2

2.0

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

170

Tabel 8 Trends in de lifetime-prevalentie van enige harddrug (XTC, amfetamine, cocaïne en heroïne) naar onderzoeksjaar en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar in het voortgezet onderwijs (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

2003

4.6

3.8

5.5

3.3

2.3

4.3

4.0

3.3

4.6

2007

3.6

2.9

4.4

3.1

2.6

3.8

3.4

2.9

3.9

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 9 Trends in de maandprevalentie van enige harddrug (XTC, amfetamine, cocaïne en heroïne) naar onderzoeksjaar en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar in het voortgezet onderwijs (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

2003

2.0

1.5

2.4

1.1

0.8

1.5

1.5

1.2

1.8

2007

1.8

1.4

2.4

0.9

0.7

1.3

1.4

1.1

1.7

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

171

Bijlage Paddo’s Prevalentie Tabel 1 (bij figuur 6.1) Lifetime-prevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 2 (bij tabel 6.1) Maandprevalentie in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 3 (bij tabel 6.2) Lifetime-prevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 4 (bij tabel 6.3) Maandprevalentie naar schoolniveau en geslacht Tabel 5 (bij tabel 6.4 en 6.5) Lifetime- en maandprevalentie naar etnische afkomst en geslacht

Trends Tabel 6 (bij figuur 6.2) Trends in de life time prevalentie naar onderzoeksjaar en geslacht, alle leerlingen van het voorgezet onderwijs , 12 t/m 18 jaar Tabel 7 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar en geslacht, alle leerlingen van het voortgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar Tabel 8 Trends in lifetime-prevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht, leerlingen voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar Tabel 9 Trends in de maandprevalentie naar onderzoeksjaar, leeftijd en geslacht, leerlingen voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar

173

Tabel 1 (bij figuur 6.1) Lifetime-prevalentie van paddo’s naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

12 jaar

1.2

0.5

3.0

0.2

0.0

1.3

0.7

95% BI 0.3

1.6

13 jaar

1.7

1.0

2.8

0.5

0.2

1.3

1.1

0.7

1.8

14 jaar

2.2

1.4

3.6

1.8

1.0

3.1

2.0

1.3

3.0

15 jaar

4.3

2.9

6.2

1.5

0.9

2.7

2.9

2.0

4.1

16 jaar

4.6

3.1

6.8

1.8

0.9

3.6

3.2

2.2

4.7

17-18 jr

8.2

5.3

12.6

1.4

0.5

4.0

5.5

3.5

8.5

Tot VO

3.4

2.7

4.2

1.2

0.9

1.7

2.3

1.9

2.8

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 2 (bij tabel 6.1) Maandprevalentie van paddo’s naar leeftijd1 en geslacht (%) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12 jaar

0.4

0.0

0.0

0.0

0.0

0.2

0.0

1.4 0.7

2.7

13 jaar

0.6

0.2

1.4

0.0

0.0

0.0

0.3

0.1

14 jaar

0.5

0.2

1.2

0.9

0.4

2.3

0.7

0.3

1.4

15 jaar

1.2

0.5

3.0

0.5

0.2

1.3

0.8

0.4

1.9

16 jaar

1.4

0.6

3.2

0.1

0.0

1.0

0.8

0.3

1.9

17-18 jr

2.0

1.0

3.9

0.0

0.0

0.0

1.2

0.6

2.4

Tot VO

0.9

0.6

1.4

0.3

0.2

0.7

0.6

0.4

1.0

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

174

Tabel 3 (bij tabel 6.2) Lifetime prevalentie van paddo’s naar schoolniveau en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

3.0

1.8

4.8

1.5

0.8

2.8

2.2

1.4

3.5

VMBO-t

2.8

2.0

4.0

1.4

0.9

2.3

2.2

1.7

2.9

HAVO

2.8

1.8

4.3

0.9

0.4

2.0

1.8

1.2

2.9

VWO

2.5

1.5

4.2

0.8

0.4

1.8

1.7

1.0

2.7

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tabel 4 (bij tabel 6.3) Maandprevalentie van paddo’s naar schoolniveau en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar1 (%) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

0.9

0.4

2.0

0.6

0.3

1.3

0.8

0.4

1.4

VMBO-t

0.7

0.3

1.6

0.2

0.0

0.8

0.5

0.2

1.0

HAVO

0.8

0.3

2.4

0.4

0.0

1.9

0.6

0.2

2.0

VWO

0.8

0.4

1.7

0.1

0.0

0.8

0.5

0.2

0.9

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

175

Tabel 5 (bij tabel 6.4 en 6.5) Lifetime- en maandprevalentie van paddo’s naar etnische afkomst (%) Lifetime

95% BI

Maand

95% BI

Nederlands

2.1

1.7

2.6

0.5

0.3

0.8

Surinaams

3.6

1.7

7.4

1.2

0.3

4.4

Antilliaans/Aruba

1.0

0.1

6.5

0.0

0.0

0.0

Marokkaans

1.6

0.4

6.5

0.9

0.1

6.2

Turks

4.3

1.9

9.7

1.2

0.4

4.0

Ov Westers

3.9

2.4

6.3

1.7

0.7

3.7

Ov niet West.

2.7

1.4

5.1

1.5

0.6

3.5

Tabel 6 (bij figuur 6.2) Trends in de lifetime-prevalentie van paddo’s naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1996

6.1

4.9

7.3

2.8

1.9

3.6

4.5

3.7

5.2

1999

5.4

4.2

6.6

2.3

1.6

2.9

3.8

3.0

4.6

2003

4.4

3.5

5.2

1.7

1.0

2.4

3.1

2.5

3.6

2007

3.4

2.7

4.2

1.2

0.9

1.7

2.3

1.9

2.8

Tabel 7 Trends in de maandprevalentie van paddo’s naar onderzoeksjaar en geslacht onder alle leerlingen van het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1996

2.1

1.3

2.9

1.1

0.5

1.7

1.6

1.0

2.2

1999

1.8

1.2

2.5

0.5

0.2

0.8

1.2

0.8

1.5

2003

1.3

0.9

1.7

0.3

0.1

0.4

0.8

0.6

1.0

2007

0.9

0.6

1.4

0.3

0.2

0.7

0.6

0.4

1.0

176

Tabel 8 Trends in de lifetime-prevalentie van paddo’s naar onderzoeksjaar en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar in het voortgezet onderwijs (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1996

5.5

4.4

6.6

2.6

1.9

3.4

4.1

3.4

4.8

1999

4.6

3.4

5.8

2.0

1.3

2.7

3.3

2.4

4.1

2003

3.5

2.9

4.2

1.6

1.1

2.1

2.6

2.1

3.1

2007

2.8

2.2

3.5

1.2

0.8

1.7

2.0

1.6

2.5

Tabel 9 Trends in de maandprevalentie van paddo’s naar onderzoeksjaar en geslacht onder leerlingen van 12 t/m 16 jaar in het voortgezet onderwijs (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1996

1.9

1.2

2.7

1.0

0.5

1.4

1.5

1.0

1.9

1999

1.7

1.1

2.3

0.5

0.1

0.8

1.1

0.7

1.5

2003

1.2

0.8

1.6

0.3

0.1

0.5

0.7

0.5

1.0

2007

0.8

0.5

1.3

0.3

0.2

0.7

0.6

0.4

0.9

177

Bijlage Gokken Prevalentie Tabel 1 (bij figuur 7.1) Lifetime-prevalentie van spelen op gokkasten naar onderwijstype, leeftijd en geslacht Tabel 2 (bij figuur 7.1) Maandprevalentie van spelen op gokkasten in het voortgezet onderwijs naar leeftijd en geslacht Tabel 3 (bij tabel 7.1) Lifetime-prevalentie van spelen op gokkasten naar schoolniveau en geslacht Tabel 4 (bij tabel 7.1) Maandprevalentie van spelen op gokkasten naar schoolniveau en geslacht Tabel 5 (bij tabel 7.2) Life time- en maandprevalentie van spelen op gokkasten in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst

Trends Tabel 6 (bij figuur 7.2) Trends in de lifetime-prevalentie spelen op een gokkast naar onderzoeksjaar en geslacht in het voortgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar Tabel 7 (bij figuur 7.2) Trends in de maandprevalentie spelen op een gokkast naar onderzoeksjaar en geslacht in het voortgezet onderwijs, 12 t/m 18 jaar Tabel 8 Trends in de lifetime-prevalentie spelen op een gokkast naar onderzoeksjaar en geslacht in het voortgezet onderwijs 12 t/m 16 jaar Tabel 9 Trends in de maandprevalentie spelen op een gokkast naar onderzoeksjaar en geslacht in het voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar

179

Tabel 1 (bij figuur 7.1) Lifetime-prevalentie van spelen op gokkasten naar onderwijstype, leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

BO

35.8

31.5

40.3

25.6

22.2

29.4

30.8

27.6

34.2

12

49.3

42.9

55.7

33.4

29.2

37.8

41.4

37.2

45.7

13

51.3

47.9

54.7

40.4

36.9

44.0

45.8

43.2

48.5

14

49.2

44.8

53.6

40.1

35.5

45.0

44.7

41.0

48.5

15

51.1

47.1

55.1

37.3

33.2

41.5

44.2

41.0

47.4

16

50.0

44.8

54.3

35.4

31.3

40.0

42.5

39.3

45.7

17-18

53.7

48.0

59.3

37.9

31.9

44.3

47.3

42.4

52.4

Tot VO

50.6

48.4

52.7

37.8

35.7

40.0

44.3

42.5

46.1

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op

1 

HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

Tabel 2 (bij figuur 7.1) Maandprevalentie van spelen op gokkasten in het voortgezet onderwijs naar leeftijd1 en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

1

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

12

8.4

6.1

11.5

5.4

3.9

7.4

6.9

5.3

8.9

13

10.6

8.4

13.2

5.0

3.8

6.6

7.7

6.4

9.3

14

11.1

9.0

13.6

6.2

4.6

8.4

8.7

7.1

10.5

15

8.3

6.2

11.0

5.1

3.7

6.9

6.7

5.3

8.4

16

9.8

7.3

12.9

2.8

1.8

4.4

6.3

4.9

8.1

17-18

10.7

8.1

14.1

2.6

1.2

5.7

7.4

5.7

9.7

Tot VO

9.9

8.6

11.3

4.8

4.1

5.6

7.4

6.5

8.3

Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus.

180

Tabel 3 (bij tabel 7.1) Lifetime-prevalentie van spelen op gokkasten naar schoolniveau en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

46.3

41.5

51.1

33.7

30.2

37.4

39.8

36.4

43.3

VMBO-t

52.5

48.7

56.2

40.2

36.1

44.4

46.8

43.7

50.0

HAVO

51.9

47.0

56.7

38.2

33.7

42.8

45.0

41.1

49.0

VWO

48.7

44.1

53.3

38.5

34.0

43.1

43.7

40.2

47.3

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

Tabel 4 (bij tabel 7.1) Maandprevalentie van spelen op gokkasten naar schoolniveau en geslacht (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

VMBO-b

11.9

9.3

15.1

5.8

4.4

7.6

8.7

7.1

10.6

VMBO-t

11.8

9.3

14.8

8.0

6.6

9.5

10.0

8.4

11.9

HAVO

8.2

6.2

10.9

3.6

2.5

5.1

5.9

4.6

7.5

VWO

6.4

4.6

8.8

1.7

1.1

2.8

4.1

3.1

5.3

Omdat niet elk schoolniveau hetzelfde aantal leerjaren heeft zijn voor een goede vergelijkbaar-

1 

heid alleen leerlingen van 12 t/m 16 jaar in deze analyses opgenomen.

181

Tabel 5 (bij tabel 7.2) Lifetime- en maandprevalentie van spelen op gokkasten in het voortgezet onderwijs naar etnische afkomst (%, betrouwbaarheidsinterval) Lifetime

95% BI

Maand

95% BI

Nederlands

45.9

43.9

47.9

7.4

6.5

8.4

Surinaams

42.2

33.9

50.9

9.2

5.2

15.7

Antiliaans/Arubaans

36.4

26.8

47.1

4.7

1.8

11.9

Marokkaans

23.1

15.8

32.4

6.5

2.8

14.6

Turks

21.1

16.0

27.3

4.6

2.5

8.4

Ov Westers

46.0

41.1

51.1

9.7

7.2

13.0

Ov niet Westers

40.0

34.3

45.9

4.9

2.9

8.1

Tabel 6 (bij figuur 7.2) Trends in lifetime-prevalentie spelen op een gokkast naar onderzoeksjaar en geslacht in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1992

69.4

66.9

72.0

52.6

49.7

55.5

61.2

59.0

63.3

1996

64.5

61.7

67.3

47.6

44.0

51.1

56.2*

53.5

58.9

1999

59.2

56.2

62.2

42.0

39.7

44.2

50.4*

48.0

52.8

2003

53.2*

50.3

56.1

44.0

41.3

46.7

48.7

46.2

51.2

2007

50.6

48.4

52.7

37.8*

35.7

40.0

44.3*

42.5

46.1

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

182

Tabel 7 (bij figuur 7.2) Trends in de maandprevalentie spelen op een gokkast naar onderzoeksjaar en geslacht in het voortgezet onderwijs (12 t/m 18 jr) (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1992

23.3

21.4

25.1

7.8

6.7

9.0

15.6

14.3

16.9

1996

18.1*

16.5

19.7

7.1

5.8

8.5

12.7*

11.6

13.9

1999

18.7

16.6

20.9

7.5

6.0

9.1

13.0

11.5

14.5

2003

13.2*

11.8

14.5

8.2

6.9

9.4

10.7

9.6

11.9

2007

9.9*

8.6

11.3

4.8*

4.1

5.6

7.4*

6.5

8.3

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

Tabel 8 Trends in de lifetime-prevalentie spelen op een gokkast naar onderzoeksjaar en geslacht in het voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1992

67.9

65.3

70.6

52.1

48.8

55.3

60.0

57.6

62.4

1996

63.2

60.1

66.3

46.7

42.9

50.4

55.0

52.1

57.9

1999

58.1

54.9

61.4

41.4

39.0

43.7

49.5*

47.0

52.1

2003

52.9

50.1

55.7

43.9

41.2

46.6

48.5

46.0

51.0

2007

50.3

48.0

52.5

37.8*

35.6

40.1

44.2

42.3

46.0

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

183

Tabel 9 Trends in de maandprevalentie spelen op een gokkast naar onderzoeksjaar en geslacht in het voortgezet onderwijs, 12 t/m 16 jaar (%, betrouwbaarheidsinterval) Jongens

Meisjes

Totaal

%

95% BI

%

95% BI

%

95% BI

1992

21.7

19.8

23.5

7.8

6.6

9.0

14.7

13.4

16.0

1996

17.2*

15.8

18.6

7.1

5.7

8.4

12.2*

11.1

13.2

1999

17.9

15.6

20.3

7.4

5.8

8.9

12.5

10.9

14.1

2003

13.1*

11.7

14.4

8.4

7.0

9.8

10.8

9.6

11.9

2007

9.8*

8.4

11.3

5.0*

4.3

5.8

7.4*

6.5

8.4

* significant verschil met meting van het voorgaande Peilstationsonderzoek

184

Publicatielijst Peilstationsonderzoek scholieren en the European School Survey on Alcohol use and other Drugs (ESPAD) Wetenschappelijke artikelen Bogt, T. ter, Dorsselaer, S. van., Monshouwer, K., Verdurmen, J.E.E., Engels, R.C.M.E., Vollebergh, W.A.M. (2006) Body mass index and body weight perception as risk factors for internalizing and externalizing problem behavior among adolescents. Journal of Adolescent Health, 39 (1), 27-34. Hibell, B., Andersson, B., Ahlström, S., Balakireva, O., Bjarnason, T., Kokkevi, A. & Morgan, M. (2000) The 1999 ESPAD Report, The European School Survey Project on Alcohol and Other Drugs: Alcohol and Other Drug use Among Students in 30 European Countries, CAN, Stockholm, Sweden. Hibell, B., Andersson, B., Bjarnasson,T., Ahlström, S., Balakireva, O., Kokkevi, A. & Morgan, M. (2004) The 2003 ESPAD Report, Alcohol and Other Drug use Among Students in 35 European Countries, CAN, Stockholm, Sweden. Knibbe, R.A., Joosten, J., Derickx, M., Choquet, M., Morin, D., Monshouwer, K. & Vollebergh, W. (2005) Perceived availability of substances, substance use and substance-related problems: a cross national study among French and Dutch adolescents, Journal of Substance Use, 10, 151-163. Knibbe, R.A., Joosten, J., Choquet, M., Delphine, M., Derickx, M., Monshouwer, K & Vollebergh, W. (2006) Association of adolescent substance use with peer group and deviancy. Sucht, 52, 245-252. (DOI 10.1463/2006.04.04) Knibbe, R.A., Joosten, J., Choquet, M., Derickx, M., Morin, D., Monshouwer, K. (2007) Culture as an explanation for substance-related problems: A cross-national study among French and Dutch adolescents. Social Science and Medicine, 64, 604-616. Monshouwer, K. en Smit F. (2002) Alcohol-,- tabak- en cannabisgebruik bij scholieren naar etnische achtergrond TSG, 3, 172-177 Monshouwer, K., Smit, F., De Graaf, R., Van Os, J. & Vollebergh, W. (2005) First cannabis use: does onset shift to younger ages? Findings from 1988 to 2003 from the Dutch National School Survey on Substance Use, Addiction, 100, 963-970. Monshouwer, K., Smit, F., De Zwart, W.M., Spruit, I. & Van Ameijden, E.J.C.(2003) Progress from a first drink to first intoxication: age of onset, time-windows and risk factors in a Dutch national sample of secondary school students. Journal of Substance Use, 8 (3)155-163. Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., Van Os, J., Drukker, M., De Graaf, R., Ter Bogt, T., Verdurmen, J, Vollebergh, W. (2007) Ethnic composition of schools affects episodic heavy drinking only in ethnic-minority students, Addiction, 102, 722-729.

185

Smit, F. De Zwart, W.M., Spruit, I., Monshouwer, K. & Van Ameijden E.J.C. (2002) Monitoring Substance Use in Adolescents: School- or Household Survey? Drugs: education prevention and policy, 9, 3, 267-274 Smit F., Monshouwer K, Verdurmen J. (2002) Polydrug use among secondary school students: combinations, prevalences and risk-profiles. Drugs: education, prevention and policy. 9 (4): 355-365. Rapporten Kuijpers, S.B.M., Mensink, C., Zwart, W.M. de (1993). Jeugd en riskant gedrag 1992: roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Utrecht: Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD). Kuijpers, S.B.M., Stam, H., Zwart, W.M. de (1997). Jeugd en riskant gedrag 1996. Roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Trimbos-instituut, Utrecht. Plomp, H.N., Kuipers, H., van Oers, M.L. (1991). Smoking, alcohol consumption and the use of drugs by schoolchildren from the age of 10. Amsterdam: VU University Press. Monshouwer, K. van Dorsselaer S. Gorter, A. Verdurmen, J., Vollebergh, W. (2004) Jeugd en riskant gedrag 2003. Roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf 10 jaar. Trimbos-instituut, Utrecht. Stam, H., Mensink, C. Zwart, W.M. de (1998) Jeugd en riskant gedrag 1997. Roken, drinken, drugsgebruik en gokken en het voortgezet speciaal onderwijs en spijbelopvangprojecten. Trimbos-instituut, Utrecht. Zwart, W.M. de, Monshouwer, K. & Smit, F. (2000) Jeugd en riskant gedrag 1999. Roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Trimbos-instituut, Utrecht. Health Behaviour in School-aged Children (HBSC)1 Wetenschappelijke artikelen Bogt T. ter, Schmid H. Nic Gabhainn S. , Fotiou A., Vollebergh W. (2006) Economic and cultural correlates of cannabis use among mid-adolescents in 31 countries, Addiction, 101, 241–251 Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., Verdurmen, J., Ter Bogt, T., De Graaf, R. & Vollebergh, W. (2006) Cannabis use and mental health in secondary school children. Findings from the Dutch 2001 Health Behaviour in School-aged Children Survey’ The British Journal of Psychiatry, 188, 148-153. Mulder, J., Ter Bogt, T., Raaijmakers, Q. Vollebergh, W. (2007) Adolescent music preferences and problem behavior. Journal of Youth and Adolescence. 36, 313-324.

1

Alleen de publicaties over alcohol, roken en drugs zijn vermeld.

186

Schmid, H., Ter Bogt, T., Godeau, E., Hublet, A., Dias, S.F., Fotiou, A. (2003). Drunkenness among young people: a cross-national comparison. Journal of Studies on Alcohol, 64, 650-661. Schmid, H., & Ter Bogt, T. (2003). Cross national differences in alcohol use. Journal of Studies on Alcohol, 64, 5, 650-661. Schmid, H., & Ter Bogt, T. (2004). Cross national comparison of cannabis use among adolescents - Does context make a difference? Psychology & Health, 19, 153-154. Verdurmen J, Monshouwer K, Dorsselaer S van, Bogt T ter, Vollebergh W. (2005) Alcohol use and mental health in adolescents: interactions with age and gender. Findings from the Dutch 2001 Health Behaviour in School-aged Children Survey. Journal of Studies on Alcohol, 66/5; 605-609 Vollebergh, W.A.M., Dorsselaer, S. van, Monshouwer, K., Verdurmen, J., Ende, J. van der, Bogt, T. ter. (2006) Mental health problems in early adolescents in the Netherlands. Differences between school and household surveys. Soc Psychiatry Psychiatr Epidemiol, 41, 156-163. Rapporten Bogt, T ter, Dorsselaer S van, Vollebergh W. Psychische gezondheid, risicogedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren HBSC 2002. Utrecht, Trimbos-instituut, 2003 Dorsselaer S. van, Zeijl E, van den Eeckhout S, ter Bogt T, Vollebergh W. HBSC 2005: Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht, Trimbos-instituut, 2007

187

Related Documents