-------------------------------------------------------~
59 58
.4. boorqatladinq. it het oogpunt van springstofeconomie is de methode van boorgatlading de meest doelmatige methode van laden omdat ten olie kan worden voldaan aan de voorwaarden: goed brisant contact en goede ladingopsluiting. 7.4.1. boorqatdiameter. ee groot genoeg zijn o de diameter van het boorgat moet m n doch niet zo groot dat het patroon gemakkelijk door te laten, en de wand van het boorgat brisante contact tussen de lading grotendeels verloren gaat. voor de bij opruimingswerkzaamheden gebruikte patroondiameters moet de boorgatdiameter ongeveer 5 mm groter worden geboord dan de toegepaste patroondiameter. met oog op het brisante contact moet een patroon in een boorgat met de laadstok goed worden aangedrukt, niet aangestampt, zodat het patroon korter en dikker wordt, eventueel de huls scheurt en de springstof de boorgatdoorsnede volledig vult. het scheuren van de huls tijdens het aandrukken kan worden bevorderd door deze vooraf van twee tegenover elkaar liggende insnijdingen in de lengterichting te voorzien. 7.4.2. boorqatlenqte. de grootste lengte van een boorgat, tussen twee vrije vlakken, wordt beperkt door de minimum toelaatbare kortste afstand tussen de bodem van het boorgat en het zich daarachter bevindend vrije vlak. als er nl. achter de boorgatbodem te weinig materiaal blijft staan zal dit te snel worden "doorgeslagen" waardoor de gasdruk benedenmaats blijft. een boorgat in een lichte wand, minder dan 60 cm dik,
wordt daarom niet dieper geboord dan 2/3 van de wanddikte. in een zware wand, 60 cm en dikker, is de grootste boorgat lengte 3/4 van de wanddikte. als er zich geen vrij vlak achter de bodem van het boorgat bevindt, wordt de boorgatlengte bepaald door het aantal daarin te plaatsen patronen en de onderlinge rangschikking ervan. 7.4.3.0pvulling. wanneer de lading in een boorgat is aangebracht wordt het boorgat met
opvulling
boven, lading
of
als
wordt
afgesloten.
opvulling
uitgesplitst
wordt
aangebracht.
als
is
het
geladen opvulling
vulmateriaal
ook
wel
mag
dat
tussen,
slechts
de
fijn
verdeeld, geen grove delen bevattend materiaal worden gebruikt. het beste opvulmateriaal in een boorgat is droog, scherp zand. indien als opvulling klei wordt gebruikt verdient het aan te bevelen er zand bij te mengen in een verhouding 1/2. voor een goede opsluiting van een boorgatlading dient de lengte van de opvulling niet minder te bedragen van 1/4 - 1/3 van de boorgatlengte. 7.5. opgeleqde of aanqeleqde ladinq. bij de methode van op- of aangelegd laden wordt de lading niet in een boorgat geplaatst, maar op of tegen het te springen materiaal aangebracht.
60
aan de eisen van goed brisant contact en ladingopsluiting kan bij deze methode van laden minder goed tot slecht worden voldaan, waardoor het springstofverbruik hoog is. de ladinguitwerking op het
te
springen
materiaal
wordt
door
elke
op
de
lading
aangebrachte opvulling, hoe gering ook, verhoogd. hoewel het verhoogde springstofverbruik ruimschoots opweegt tegen het economisch voordeel, dat er niet hoeft te worden geboord, wordt de methode van op- of aangelegd laden in verband met de daarmee gepaard gaande geluidshinder doorgaans niet toegepast in of nabij bebouwde kommen. in het geval dat een gesprongen hoog bouwwerk of gebouw om één of andere reden blijft staan, niet of niet geheel tot het omvallen en/of instorten is gekomen, en de tijdsduur dat personen zich aan de voet van het aangeslagen sloopobject moeten ophouden, teneinde dit alsnog tot instorten te brengen, om veiligheidsredenen zo kort mogelijk dient te zijn, biedt de bedoelde methode wel eens uitkomst. voorts vindt deze methode toepassing als 11
11
snij ladingen
voor het slopen van houten en metalen constructies.
7.6. ruimtelilke ladinq. de methode van ruimtelijk laden houdt in, dat de lading wordt geplaatst in een door het te springen materiaal geheel omsloten ruimte. nadat de lading is aangebracht worden alle openingen, toegangen e.d. in het sloopobject zo goed mogelijk dichtgemaakt.
66
voor opruimingswerken worden de ladingsberekeningen uitgevoerd volgens: - de vuistformule - de formule van hausser de
eerste
wordt
meestal
boorgat ladingen in bijv.
toegepast
voor
het
berekenen
van
funderingen, kademuren, gesteenten
e.d. de
tweede
voor
het
berekenen
van
totale
ladingen
voor
het
springen van gebouwen en hoge bouwwerken, zowel voor boorgat, opgelegde-,aangelegde- als onderstopte ladingen. 8.5. vuistformule.
l hierin is:
=v
. q
l het gewicht van de totaal benodigde (samen gestelde) lading in grammen. v het volume te springen materiaal in kubieke meter.
q het specifiek springstofverbruik in gram per kubieke meter.
onder
specifiek
springstof
die
springstofverbruik nodig
is
om
een
verstaat
bepaald
men
volume
de
massa
materiaal
te
springen. voor
toepassing
van
middelmatig
brisante
springstof
(detona-
tiesnelheid ca. 2000-6000 mis) adviseert het e. i. du pont de nemours (u.s.a.):
67
a)metselwerk: 150-300 g;m3; boorgat steek 90-120 cm. b)ongewapend beton: 250-400 g;m3; boorgatsteek 75-90 cm. c)deellading voor machinefundatie van ongewapend beton in een gebouw: 150 g;m3; boorgatsteek 75-90 cm. d)gewapend beton:
450-600 g;m3; boorgat steek 75-90 cm.
e)pijlers,landhoofden van natuursteen en ongewapend beton: - boven water: 350-450 g;m3; boorgat steek 90-120 cm. - onder water: 600-750 g;m3; boorgatsteek 90-120 cm. ten aanzien van de geadviseerde boorgatsteken wordt opgemerkt dat, in het geval de totale boorgatladingen worden berekend, deze in
muren
of
wanden
niet
groter
mogen
zijn
dan
de
muur
of
onder
c,
zijn
de
wanddikte. tenzij
uitdrukkelijk
opgegeven
waarden
anders
vermeld,
aangegeven
voor
zoals
de
berekening
van
totale
ladingen. de deel lading kan worden bepaald op 25-50 % van de berekende totale lading. een goede distributie van de lading in het te springen materiaal bevordert de gunstige fragmentatie daarvan. omdat de post "boorkosten" een belangrijk deel van de springkosten uitmaakt bestaat wel eens de neiging om een te grote boorgatsteek toe te passen. als de werkstralen van de boorgatladingen, dat zijn de afstanden waarover ladingen
deze
werkzaam
onvoldoende
zijn,
elkaar
samenwerken,
niet hetgeen
raken, een
kunnen
de
ongunstige
fragmentatie oplevert, dit kan, zoals eerder werd opgemerkt, tot gevaarlijke werksituaties leiden. de boorgatsteek s moet dus gelijk of kleiner zijn dan tweemaal de werkstraal w van een boorgatlading.
indien niet gedistribueerd, maar gestrekt wordt geladen, dient het boorgat slechts 1,18 m diep te worden geboord om de lading in het hart van het blok te situeren. hoewel
met
bovendien
deze
ca.
methode
20%
op
de
geen
afstandshouders
boorkosten
wordt
nodig
bespaard
zljn
en
geeft
de
uitgesplitste lading een betere verdeling van de springstof in het te springen materiaal waardoor een gunstiger fragmentatie wordt verkregen. de
ladingberekening
volgens
de
vuistformule
gaat
uit
van
de
berekening van de voor het te springen materiaal totaal benodigde,samengestelde,
lading. aan
de
hand
van
de
gekozen
steek
wordt vervolgens het aantal en de grootte van de enkelvoudige ladingen vastgesteld. de ladingsberekening volgens de formule van hausser gaat echter uit van de berekening van een enkelvoudige lading, waarna aan de hand
van
de
gekozen
werkstraal
en
het
volume
te
springen
materiaal, de totaal benodigde samengestelde lading kan worden vastgesteld. 8.6. formule van hausser.
hierin is:
l = w3 • c • d . e l de enkelvoudige lading in kilogram w de werkstraal van de lading in meter c de vastheidsfactor van het te springen mate riaal in kg/m3 d de opsluitingsfactor van de lading e de brisante factor van de springstof
72
aangezien
voor
de
bij
toegepaste
middelmatige
opruimingswerkzaamheden
brisante
springstoffen,
uitsluitend
e
gelijk
kan
worden gesteld aan 1 kan de formule worden vereenvoudigd tot: l = w3 • c • d
de vastheidsfactor c in kg/m3 kan als een maat voor het springstofverbruik
worden
springstofverbruik
opgevat,
q.dit
evenwel
moet
immers
niet
als
betrokken
het
specifiek
worden
op
het
werkelijk volume gesprongen materiaal.er kan een relatie gevonden worden tussen c en q. beschouwen we een punt lading met werkstraal w, dan is indien een boorgatlading geheel is omgeven door vrije vlakken en/of andere samenwerkende ladingen, het gesprongen volume de inhoud an een bol met straal w,is dus: v
= 3/4
. pi .
w3
= 4,2
w3
"oor de vuistformule geeft dit: l=v•q
= 4, 2 w3 q .oor de
formule van hausser geeft dit: l
= w3 • c • d
~liminatie van l geeft: q = c . d / 4,2 -·oor een boorgatlading is het gesprongen volume dat van een cilinder met lengte 1 en straal w v = pi . w2 • 1 = 3,14 w2 an wordt de relatie tussen c en q: q
=c•d
per meter boorgat.
.w / 3,14
__ go de raadt stelt dat de ladingsuitwerking lume treft zodat:
= 2w.2w.2w = 8w3 q =c . d / 8
een kubisch
de vastheidsfactor c is een ervaringscijfer afhankelijk van de aard en de kwaliteit van het te springen materiaal en eventueel 73 de druk waaronder het materiaal staat. het zal duidelijk zijn dat een lading meer· werk zal moeten verrichten in de voet van een 20 m hoge wand dan in de voet van een wand die slechts enkele meters hoog is. voor de toepassing van een middelmatig brisante springstof worden volgende c-waarden geadviseerd: ongewapende fundaties gewapende fundaties oud metselwerk hard metselwerk (cementspecie) - schoorstenen en gebouwen
= = c= c = c c
tot 50 m hoogte - schoorstenen hoger dan 50 m/ - brugpijlers, torens, silo's, en andere hoge bouwwerken 6/5
c 11
=
0/3 kg/m3 0/5 11
2/0
11
3/0
11
5/0
11
c
de eerste twee c-waarden zijn aangegeven
voor
= de
berekening van deelladingen, de overigen voor de berekening van totale ladingen. de opsluitingsfactor d is een onbenoemd getal, een ervaringscijfer, omgekeerd evenredig met de kwaliteit van de ladingsopsluiting,
zodat
deze
voor
een
goed
opgesloten
lading
minder
bedraagt dan voor een niet of slecht opgesloten lading. voor de toepassing van in of tegen muren/ wanden e.d. geplaatste ladingen kunnen volgende d-waarden worden toegepast: lading in het midden van een wand
d =1
lading in het eerste derde deel van de wand
d
opgelegde lading met opvulling
d
opgelegde lading zonder opvulling
d
= 1/4 = 3/5 = 4/5
74
in alle gevallen is de lading in het midden van de wand verondersteld
en
moet
als
werkstraal
w
de
halve
wanddikte
worden
gerekend. ondervolgend zijn tenslotte de voorenstaand geadviseerde cwaarden herleid tot afgeronde q-waarden voor d
=1
- ongewapende fundaties
c in kg/m3
en v
= 8w3, zodat
q
= c/8.
q in kg/m3
- gewapende fundaties
0,3
40
- oud metselwerk
o,s
65
- hard metselwerk
2,0
250
- gewapend beton
3,0
375
- schoorstenen en gebouwen tot
3,5
440
5,0
625
6,5
800
50 m hoogte - schoorstenen en gebouwen hoger dan 50 m
de eerste twee geadviseerde c en de daarvan afgeleide q-waarden voor fundaties
zijn
bedoeld
voor
de
berekening
van
zeer
lichte
deel
ladingen in niet te hard materiaal. voorbeeld 2 voor
het
gaarspringen
van
een
bunkerwand
van
gewapend
beton,
afmetingen 3x2xo,6 m wordt ag 3/25/125/100 toegepast. de deel lading zal worden bepaald op 50% van de berekende totale lading volgens de formule van hausser. de boorgatladingen zullen in het midden van de wand worden geplaatst zodat w = 0,3 m (halve wanddikte) en d
= 1. voor de vastheidsfactor zal van
de geadviseerde waarden, c = 3,5 kg/m3 worden uitgegaan.