Stretching BL en OL
1. Stretching BL......................................................................................................4 1.1 Pectoralis Major.............................................................................................4 1.2 Pectoralis Minor.............................................................................................7 1.3 Trapezius pars descendens.........................................................................11 1.4 Levator scapulae.........................................................................................13 1.5 Biceps.........................................................................................................15 1.6 Triceps........................................................................................................18 1.7 Polsflexoren.................................................................................................20 1.8 Polsextensoren............................................................................................24 2. stretching OL....................................................................................................27 2.1 Hamstrings:.................................................................................................27 2.2 Quadriceps:.................................................................................................31 2.3 Iliopsoas:.....................................................................................................35 2.4 Adductoren:.................................................................................................38 2.5 Tensor fascia lata:.......................................................................................42 2.6 Piriformis:....................................................................................................44 2.7 Triceps surae:..............................................................................................48 2.7 Triceps surae:
2
Ballistisch: Rekken van de spier door langzaam en progressief te veren. Door het zwaaimoment wordt een kortdurende rek van de spier verkregen. Het rekken wordt veroorzaakt door contracties van de antagonist van de te rekken spier. Vooral voor pezen, bij sporten als voetbal, volleybal, … (springmomenten/ elastische energie) Statisch: De spier wordt langzaam tot zijn maximum op rek gebracht. De persoon voelt hierbij duidelijke rek, maar de pijngrens wordt niet overschreden. De eindpositie wordt enige tijd (8 à 10 seconden) aangehouden. Statische stretch kan bovendien in 1 of 2 fases gebeuren, nl. ‘easy stretch’ en ‘development stretch’. Vooral voor spieren, bij sporten als lopen, wielrennen, … PNF = Proprioceptieve Neuromusculaire Facilitatie •
•
Reciproke inhibitie: contractie agonist leidt tot relaxatie antagonist (vb. biceps: een betere rek van M. Biceps door tezelfdertijd een contractie van M. Triceps) Autogene inhibitie: een spier ontspant beter na een contractie (vb. biceps: betere rek van M. Biceps door eerst te laten contraheren)
Methode waarbij men de activiteit van de spierspoeltjes gaat verminderen door prikkeling van de peessensoren. Op deze manier vermindert de reflexcontractie van de te rekken spier. Meest gebruikt is de contractie-relaxatietechniek: de uitvoerder neemt een bepaalde rekhouding aan, vervolgens ontwikkelt hij met de agonist een max. isometrische contractie, gevolgd door een relaxatie, waarna nog een progressieve, langzame passieve uitrekking komt. Een partner zorgt hierbij voor de weerstand bij de isometrische contractie en zal daarna de spier passief verder stretchen dan de oorspronkelijke rekhouding. Passief: Een externe kracht (niet de eigen spierkracht) zorgt voor de rekking (ballistisch of statisch). Dit kan bv. een partner of het eigen lichaamsgewicht zijn. Continu toenemende druk op de spieren blijkt het meest efficiënt te zijn, een goede communicatie tussen helper en uitvoerder is bij deze oefenvorm wel zeer belangrijk! Actief: Patiënt spant actief spieren aan. * Cooling down na sporten: stretchen om spier terug op lengte te brengen, aangezien de sarcomeren verkort zijn. * Normale omstandigheden: stretchen om leniger te worden ( 3x/week) 3
stretchen om lenigheid te onderhouden (1x/week) * 15 à 30 seconden; 2-4 herhalingen
4
1. Stretching BL 1.1 Pectoralis Major Anatomie Oorsprong: 3 delen: • Pars clavicularis: mediaal clavicula • Pars sterno-costalis: manubrium, corpus sterni, ribkraakbeen 2-7 • Pars abdominalis: fibreuze schede Insertie: crista tuberculi maioris Werking: In anatomische houding: • Adductie en endorotatie • Anteflexie (clav deel) • Adductie (abdom deel) Vanuit horizontale abductie: • Horizontale anteflexie Als arm omhoog is: • Romp tegen arm naar boven trekken (touwklimmen) Als arm gefixeerd is in anatomische houding: • Hulpademhalingsspier Verloop: voorste okselplooi Claviculair deel komt meest vooraan op humerus terecht
Vezels convergeren waaiervormig naar de humerus
Ontstaan goot met vetweefsel
Spierlengtetests 5
Oriënterende: De patiënt wordt gevraagd in ruglig met de benen gebogen, de schouders in volledige anteflexie te brengen en uit te ademen. Verkorting van deze spier uit zich, naast een beperkte bewegingsuitslag in een versterkte lumbale lordose. Specifieke: De patiënt bevindt zich in ruglig op de rand van de tafel. De therapeut voert de arm omhoog en naar buiten (anteflexie - abductie schouder) tot ongeveer 135° abductie in de schouder (M. pectoralis wordt maximaal gerekt bij anteflexie, abductie en exorotatie). De therapeut fixeert met de voorarm het sternum van de patiënt om de rotatie van de thorax, die ontstaat door tractie van de M. pectoralis major, te voorkomen. De voorarm wordt diagonaal op het sternum geplaatst (ongeveer 135° abductie) om vooral het pars sternocostalis en abdominalis te rekken en op ongeveer 90° abductie om vooral het pars clavicularis te rekken. De arm komt normaal in het horizontale vlak te liggen. Bij onvoldoende fixatie volgt de thorax de armbeweging. De patiënt wordt gevraagd uit te ademen.
Stretching Ballistisch: Oef: Buig voorover, de voeten licht gespreid en houdt met beide handen en gestrekte armen een stang of iets dergelijks vast. Voel de rekking en veer lichtjes. Oef: Vanuit handen- en knieënsteun de linkerarm zijwaarts uitstrekken. We buigen lichtjes door de rechterarm en drukken de linkerschouder naar de grond toe, zodat de borst wat naar rechts draait. Lichtjes veren. Statisch: Oef: Ga in een hoek van de kamer staan, met het gezicht naar de hoek toe. Strek één arm zijwaarts en zet de hand (in supinatie) tegen de muur. Druk vervolgens de borst zo dicht mogelijk tegen de muur. Passief: Oef: zit of strekstand, de handen achter het hoofd vouwen, de ellebogen wijzen naar buiten. Een partner die achter de uitvoerder staat, neemt de binnenzijde van de ellebogen vast en drukt deze zo ver mogelijk naar achter en naar elkaar toe.
6
PNF-methode: Oef: (zie passief + extra) zit of strekstand, de handen achter het hoofd vouwen, de ellebogen wijzen naar buiten. De patiënt neemt een rekhouding aan. Een partner die achter de uitvoerder staat, neemt de binnenzijde van de ellebogen vast en de patiënt spant nu zijn spieren door naar voor/ventraal tegen te drukken. Daarna is er een relaxatie en drukt de partner de ellebogen nog verder naar achter/dorsaal en naar elkaar toe.
7
1.2 Pectoralis Minor Anatomie De Pectoralis Minor wordt overdekt door de Pectoralis Major. Oorsprong: 4 kopjes op de ventrale zijde van de ribben 2-5, lateraal van het ribkraakbeen Insertie: Processus coracoideus van de scapula Werking: • •
depressie en protractie van de scapula hulpademhalingsspier
Spierlengtetests Oriënterende De patiënt wordt gevraagd in ruglig met de benen gebogen, de schouders in endorotatie tot volledige anteflexie te brengen. Verkorting van deze spier uit zich, naast een beperkte bewegingsuitslag, in een versterkte lumbale lordose. Omdat deze spier enerzijds aan de ribben en anderzijds aan de processus coracoideus aanhecht, zal bij een verkorting de processus coracoideus naar voren en omlaag getrokken worden. Doordat de zenuwen van de plexus brachialis en de a. en v. axillaris tussen de processus coracoidues en de ribben lopen, kan een ernstige verkorting van de M. pectoralis minor een inklemming van deze grote bloedvaten en zenuwen veroorzaken. Een verkorting van de M. pectoralis minor beperkt de anteflexiemogelijkheid in de schouder door remming van de achteroverkanteling van de scapula: zodoende wordt verhinderd dat de cavitas glendoidalis zich naar boven kan richten wat nodig is voor de volledige anteflexie in het gewricht. Specifieke De patiënt ligt op de zij. De therapeut staat achter de patiënt en tegen hem aan om zijn romp te stabiliseren. De therapeut plaatst de ene hand in de oksel, terwijl hij met zijn voorarm de bovenliggende arm van de patiënt ondersteunt. Met de andere hand omvat hij vanaf craniaal de schoudertop. Door de schouder (en dus ook de scapula) in elevatie en retractie te brengen, verlengt men de M. pectoralis minor.
8
Stretching Actieve statische stretching Oefening 1: UH: patiënt staat naast een muur en plaats zijn arm tegen dit vlak. De elleboog is in 90° flexie en de benen zijn lichtjes gespreid. De patiënt draait het lichaam actief naar buiten en duw de thorax vooruit. Zorg ervoor dat de bovenarm horizontaal blijft en dit wordt 15 seconden aangehouden. (actief)
Oefening 2 Stand voor sport raam, op ongeveer 1 meter afstand. Buig voorover en neem sportraam vast op borsthoogte. Laat de schouders doorhangen terwijl de rug zo gestrekt mogelijk wordt gehouden.
PNF-stretching Eerst de gestrekte armen naar beneden drukken. Idem in kniezit. Holle rug vermijden!
Oefening 3 De patiënt staat recht en plaatst beide handen op het achterhoofd. Hij/zij brengt de ellebogen voorbij de oren. Let op dat het hoofd mooi recht blijft. Deze stretching techniek kan men zowel statisch als ballistisch uitvoeren. Bij het eerste zal mijn de houding gedurende 15 seconden aanhouden.
9
Actieve ballistische stretching Oefening 1 Zie oefening 3 van de actieve statische streching, maar bij de ballistische stretching zal mijn in de eindhouding een verende beweging uitvoeren. Oefening 2 De patiënt staat met zijn rug tegen de muur. Voeten worden weg geplaatst van de muur, heup en knie worden lichtjes in flexie geplaatst. Zodat boven en onderrug tegen de muur blijft. Ellebogen gebogen. Duw schouders en de handrug en de voorarm tegen de muur. Breng de armen traag zo hoog mogelijk, terwijl schouders, armen tegen de muur gedrukt blijven. Daarna handen terug traag naar beneden brengen.
Oefening 3 De patiënt staat met zijn gezicht naar de hoek van de muur gericht. Voorarmen worden op de muur geplaatst, ellebogen bevinden zich boven de schouderhoogte. De patiënt plaatst één voet in de hoek. Men brengt de schouders en de heup richting de hoek van de muur tot je rek voelt van de M. Pectoralis Minor. Voer een verende beweging uit.
Passieve statische stretching
Oefening 1: De patiënt brengt de armen achter zich, parallel met de vloer. De therapeut neemt de onderarmen van de patiënt vast en brengt zachtjes aan de polsen naar elkaar toe. Deze houding wordt 15 seconden aangehouden.
10
Oefening 2: De patiënt ligt in ruglig, met gestrekte knieën. De therapeut plaatst zijn hand op de processus coracoideus (deze bevindt zich onder de clavicula!). De therapeut duwt het processus coracoideus naar dorsaal. Hou dit 30 seconden aan. Herhaal deze stretch-oefening 3 tot 5 keer. Passieve ballistische stretching: Men kan de actief ballistische stretchoefeningen ook passief uitvoeren. Dit wil zeggen dat de therapeut de beweging uitvoert en dus niet de patiënt. PNF stretching De patiënt zit op de grond met lichte flexie in de knieën. Hij brengt de handen naar het achterhoofd. De therapeut staat achter de patiënt en fixeert de wervelkolom door zijn knie en onderbeen ter hoogte van de wervelkolom te plaatsen. De therapeut neemt beiden ellebogen van de patiënt vast en brengt deze voorbij de oren van de patiënt. Wanneer de maximale ROM is bereikt voor de patiënt (het verste punt), geeft de therapeut gedurende 10 seconden een tegenkracht. Daarna brengt de therapeut de ellebogen in een verder punt voorbij de oren. Deze houding wordt 30-60 seconden aangehouden.
11
1.3 Trapezius pars descendens Anatomie Oorsprong: Os occipitale, processus spinosi C7 Insertie: Lateraal derde deel van de clavicula Werking: • • •
Elevatie, opwaartse rotatie van de scapula. Homolaterale lateroflexie van het hoofd heterolaterale rotatie van het hoofd.
Spierlengtetests Oriënterende De patiënt is in zit en voert een heterolaterale lateroflexie van het hoofd uit, terwijl hij de homolaterale schouder laag houdt en zijn hoofd roteert naar de homolaterale zijde. Waarbij de homolaterale schouder zich in functionele endorotatie bevindt zodat de rek op de spier vergroot. Specifieke De patiënt ligt op de rug met de schouder ter hoogte van de tafelrand. De therapeut ondersteunt het hoofd en fixeert de heterolaterale schouder. Het hoofd wordt vanuit een lichte ventraalflexie in lateroflexie naar de tegenovergestelde zijde gebracht waarbij de homolaterale schoudergordel in depressie is. Optimale verlenging wordt bekomen als het hoofd geroteerd wordt naar de homolaterale zijde.
Stretching Statische stretching: De patiënt voert een heterolaterale lateroflexie van het hoofd uit, terwijl hij de homolaterale schouder laag houdt en zijn hoofd roteert naar de homolaterale zijde. Waarbij de homolaterale schouder zich in functionele endorotatie bevindt. Met de vrije hand kan extra rek worden gegeven. De patiënt houdt deze houding aan. Actieve stretching: 12
De patiënt voert een heterolaterale lateroflexie van het hoofd uit, terwijl hij de homolaterale schouder laag houdt en zijn hoofd roteert naar de homolaterale zijde. Waarbij de homolaterale schouder zich in functionele endorotatie bevindt. Patiënt houdt deze houding kort aan en gaat terug naar de normaal beginpositie. Vervolgens herhaalt hij/zij de oefening. Passieve stretching: De patiënt ligt op de rug met de schouder ter hoogte van de tafelrand. De therapeut ondersteunt het hoofd en fixeert de heterolaterale schouder. Het hoofd wordt vanuit een lichte ventraalflexie in lateroflexie naar de tegenovergestelde zijde gebracht waarbij de homolaterale schoudergordel in depressie is. Nu is de submaximale (verlengde)positie bereikt. Optimale verlenging wordt bekomen als het hoofd geroteerd wordt naar de homolaterale zijde. De therapeut houdt deze houding aan. Ballistisch & PNF Worden afgeraden! Dwarse rek Vastnemen en uitrekken, dwars op de spier.
13
1.4 Levator scapulae Anatomie Oorsprong: processi transversi van C1-C4 Insertie: angulus superior + margo medialis van de scapula Werking: elevatie van de scapula + neerwaartse rotatie
Spierlengtetests Oriënterende De patiënt is in zit. De spier komt op rek door een lateroflexie van het hoofd naar de tegenovergestelde zijde, waarbij de ipsilaterale schoudergordel zich in functionele exorotatie bevindt (hand in de nek leggen), zodat de spanning op de trapezius verminderd. De rek wordt nog groter als er ook een rotatie van het hoofd naar de tegenovergestelde zijde wordt uitgevoerd. Specifieke De patiënt ligt op de rug met de schouder ter hoogte van de tafelrand. De therapeut ondersteunt het hoofd en fixeert de contralaterale schouder. Het hoofd wordt in lateroflexie en rotatie naar de tegenovergestelde zijde gebracht en de ipsilaterale schoudergordel in functionele exorotatie. Een flexie van het hoofd resulteert in een toegenomen rek.
Stretching Actief: 1 UH: Patiënt in zit waarbij de hand in de nek ligt ( ipsilaterale schouder in exorotatie). Zodat de scapula gaat roteren. De patiënt brengt actief het hoofd in een heterolaterale lateroflexie en een heterolaterale rotatie. 2 UH: patiënt in zit, hand op het hoofd (heterolaterale schouder in exorotatie) de ipsilaterale schouder houdt de onderkant van de stoel vast. Zodat de schouder naar caudaal getrokken wordt (depressie). 14
De patiënt brengt actief het hoofd in een heterolaterale lateroflexie en een heterolaterale rotatie. Statische: Hier gaan we de spier langzaam maximaal gaan rekken. Dit kan zowel gebeuren in een actieve als passieve UH . De maximale rek gaat gedurende 15 tot 30 sec aangehouden worden en dat 2 tot 4 maal herhalen Passief: Patiënt in ruglig de therapeut staat aan de hoofdzijde en duwt de ipsilaterale schouder naar caudaal. De therapeut neemt het hoofd en gaat een heterolaterale lateroflexie en een heterolaterale rotatie uitvoeren. Ballistische: bij deze methode gaan we verend werken. De patiënt is in dezelfde uitgangshouding als de actieve component. Maar nu gaat de patiënt al verend een heterolaterale rotatie uitvoeren waarbij het hoofd in een heterolaterale lateroflexie blijft. PNF: we gaan eerst de spier statisch max. op rek brengen via een lateroflexie en rotatie naar de tegenovergestelde zijde. Vervolgens gaat de therapeut een weerstand bieden op de schouder zodat de patiënt een isometrische contractie uitvoert. Na deze contractie gaan we de spier weer statisch gaan verder rekken. Ballistisch en PNF Worden afgeraden, aangezien dit een houdingsspier is, die geen beweging genereert. Dwarse rek
15
1.5 Biceps Anatomie M. Biceps Brachii bevat twee oorsprongskoppen: caput longum en caput breve. Vandaar ook de naam tweekoppige opperarmspier. Bovenste deel is bedekt door M. Deltoideus en M. Pectoralis Major Naar beneden toe: in een goot gevormd door M. Brachialis Oorsprong: • •
caput longum: tuberculum supraglenoidale caput breve: processus coracoideus (ligt net voor de M. Coracobrachialis die hierop ook zijn oorsprong vindt)
• •
tuberositas radii lacertus fibrosus = fibreus peesblad (zorgt voor correctie van de richting bij een contractie)
•
caput longum: pees loopt door de sulcus intertubercularis in een vagina tendinis intertubercularis Ter hoogte van de tuberositas deltoidea (aanhechting M. Deltoideus) komen caput longum en caput breve samen. De gemeenschappelijke spierbuik loopt verder oppervlakkig van de M. Brachialis naar de ulna.
Insertie:
Verloop:
•
Werking: t.h.v. de schouder: werkt minder krachtig dan op het ellebooggewricht • anteflexie • stabiliteit van de humerus in cavitas glenoidalis t.h.v. de elleboog: is de sterkste buiger van het ellebooggewricht • flexie
16
Spierlengtetests Oriënterende De patiënt is in stand, met de testen zijde t.h.v. een verticale kolom (vb. muur). De te testen arm wordt geabduceerd, met de handpalm naar de grond toe. De arm wordt verder geëndoroteerd, zodat de voorarm tegen de verticale kolom komt. De patiënt roteert nu zijn lichaam naar de heterolaterale zijde, waarbij de stretch wordt gevoeld in het ventrale deel van de bovenarm. Specifieke De patiënt is in zit op een stoel, arm afhangend en de elleboog zo ver mogelijk in extensie met de voorarm in pronatie. De therapeut staat achter de patiënt, controleert met de bovenarm de schoudertop van de patiënt. De andere arm brengt de schouder in retroflexie, met de elleboog in extensie en de voorarm in pronatie. Beperking van de elleboogextensie en voorarmpronatie wijst op een verkorting van de Biceps Brachii.
Stretching Ballistisch: De patiënt houdt de handen achter de rug met de handpalmen samen, strekt de armen en roteert daarna tot de handpalmen naar beneden gericht zijn. Zo probeert de patiënt de armen op te tillen totdat hij/zij een stretch voelt. Deze oefening kan je zowel statisch als ballistisch uitvoeren. Door tot de eindpositie te gaan en even aan te houden gebeurt het STATISCH. De oefening gebeurt BALLISTISCH als we de spier verend gaan rekken. Patiënt plaatst zijn bar, de vingers achter en enkel de bar. De patiënt ellebogen zo ver voor te duwen. Dit door tot eindpositie enkele seconden aan ook BALLISTISCH rekken.
handen op een wijzen naar vingers raken de probeert om de mogelijk naar kan STATISCH te gaan en te houden, maar door verend te
17
De patiënt houdt zijn arm gestrekt naar achter en leunt met zijn handpalm tegen de muur. Door een rotatie te doen weg van de muur zal de spier gerekt worden. Ook dit kan op een STATISCHE en BALLISTISCHE manier uitgevoerd worden. Statisch: Patiënt staat rechtop met de armen naar voren op schouderhoogte en de handpalmen naar boven gericht. De patiënt drukt daarna de armen achteruit tot stretch wordt gevoeld en blijft in deze positie gedurende 3 tot 5 seconden. Daarna wordt gedurende 3 tot 5 seconden ontspannen vooraleer opnieuw te beginnen. Patiënt gaat geknield op de grond of op een matje zitten, met de polsen voor zich geplaatst. Hij/zij positioneert de handpalmen zo dat de polsen weg van het lichaam gedraaid zijn. Patiënt leunt op de armen en houdt dit 3 tot 4 seconden aan.
De patiënt staat met de rug naar het sportraam gericht. Hij/zij strekt de armen naar achteren (op schouderhoogte) en legt de handen met de palmen naar boven op de steun. Daarna drukt de patiënt de handen naar beneden en houdt dit 15 seconden aan. Eventueel is deze oefening ook mogelijk door langzaam door de knieën te buigen en zo ver mogelijk naar beneden te zakken (dit eveneens 15 seconden aanhouden). (Zeer goeie oefening!)
PNF: De patiënt gaat op de grond of op een bankje zitten met zijn armen achter het lichaam. Hij/zij voert hierbij een statische stretch uit: brengt de polsen dicht bij elkaar en beweegt de armen opwaarts. Wanneer de patiënt rek voelt, houdt hij deze positie even aan. Daarna probeert de patiënt met alle kracht de armen gedurende 10 seconden nog meer opwaarts te bewegen (met lichte weerstand uitgevoerd door de therapeut). 18
Direct als men de spanning eraf haalt, zal de patiënt nog hoger opwaarts bewegen met de armen. Passief: De patiënt is in zit op een stoel, arm afhangend en de elleboog zo ver mogelijk in extensie met de voorarm in pronatie. De therapeut staat achter de patiënt, controleert met de bovenarm de schoudertop van de patiënt. De andere arm brengt de schouder in retroflexie, met de elleboog in extensie en de voorarm in pronatie.
1.6 Triceps Anatomie Ligt dorsaal en bestaat uit 3 delen • caput longum • caput laterale • caput mediale Oorsprong: • • •
caput longum: tuberculum infraglenoidale caput laterale: lateraal en proximaal van de sulcus caput mediale: mediaal en distaal van de sulcus en op intermusculair septum
Insertie: • •
Caput longum en laterale blijven oppervlakkig Peesblad olecranon + kapsel van elleboogewricht
• • •
Strekken van de elleboog Kapselontspanner Caput longum: schouder in retroflexie
Werking:
Spierlengtetests Oriënterende De P. zit op een stoel. De te testen arm wordt met gebogen elleboog zo ver mogelijk geanteflecteerd, waarbij de middenvinger zo ver mogelijk naar caudaal wordt bewogen over de wervelzuil. Hierbij wordt er geëvalueerd hoe ver de patiënt de hand naar caudaal kan bewegen. Specifieke 19
De P. in zit op stoel, arm naast romp, elleboog in maximale flexie. De T. staat achter de P., behoudt de hand van de P. aan zijn schouder. Met de andere hand t.h.v. de gebogen elleboog brengt men de arm opwaarts tot volledige anteflexie van de schouder. Beperking van de anteflexie vanuit elleboogflexie wijst op verkorting van de lange kop van deze spier.
20
Stretching Statisch De patiënt brengt zijn rechter arm in exorotatie (hand in de nek) en duwt met zijn linker hand op de rechter elleboog in caudale richting.
De patiënt neemt een handdoek vast en gaat de arm in exorotatie brengen, zo ver mogelijk naar caudaal. De andere arm wordt in endorotatiegebracht, grijpt de handdoek, en trekt naar caudaal.
Idem als de vorige oefening, maar dan zonder de handdoek. De handen worden achter de rug naar elkaar toegebracht.
De patiënt brengt de ene arm gestrekt onder de kin, en gaat deze met de andere arm vasthouden, en wat druk geven, zodat de arm dichter tegen het lichaam gebracht wordt. Deze positie wordt enkele seconden aangehouden.
PNF De patiënt brengt zijn rechter arm in exorotatie (hand in nek) en duwt met zijn linkerhand op de rechter elleboog in caudale richting. De therapeut geeft weerstand ter hoogte van de pols en EB/bovenarm. Daarna kan de therapeut verder stretchen.
21
1.7 Polsflexoren Anatomie 1.7.1 M. Flexor carpi radialis
Oorsprong: Septum en fascia + epdicondylus medialis Insertie: basis 2e metacarpaal Werking: Elleboog: • zwakke flexie Pols: • palmaire flexie • lichte radiale abductie Verloop: wordt pees in midden voorarm
1.7.2 M. Flexor carpi ulnaris Oorsprong: Caput humerale: op epicondylus medialis + septa + fascia Caput ulnae: op olecranon + margo posterior van de ulnae Insertie: basis metacarpal 5 + os pisiforme Werking: Elleboog: • zwakke flexie Pols: • palmaire flexie • ulnaire abductie
1.7.3 M. Flexor digitorum superficialis 22
Oorsprong: caput humero-ulnae: epicondylus medialis tot processus coronoideus ulnae Insertie: 2 de phalanx van de vingers Verloop: splitst in 4 pezen: 2 opp.(vingers 3en 4) en 2 diepe vingers 2 en 5 ), splitsing thv basisphalanx: knoopgatfenomeen
(
Werking: Elleboog: • zwakke flexie Hand en pols: • flexie Vingers: • flexie 1.7.4 M. Flexor digitorum profundus Oorsprong: Proximale 2/3 van de facies anterior en medialis ulnae + membrane interossea
van de
Insertie: distale phalanx 4 vingers Verloop: de 4 pezen lopen door de carpale tunnel Werking: Pols: • palmaire flexie • ulnaire abductie Hand: • flexie laatste phalanx 1.7.4 M. Palmaris longus Oorsprong 23
epicondylus medialis en septum en fascia Insertie aponeurose van de handpalm Verloop pees loopt oppervlakkig van retinaculum flexorum Werking spant aponeurose op, flexie pols, flexie vingers (via aponeurose)
Spierlengtetests Oriënterende De elleboog, pols en vingers zijn maximaal gestrekt. De voorarm bevindt zich in supinatie. De P. brengt zijn andere hand, de pols en de vingers verder in dorsaalflexie. Specifieke De patiënt zit op een stoel met de schouder in lichte elevatie en abductie. De elleboog van de te testen spieren is z over mogelijk gestrekt, de voorarm bevindt zich in supinatie en de pols en de vingers zijn in maximale dorsaalflexie. De T. fixeert de bovenarm met de ene hand en brengt met de andere hand de elleboog ver in extensie, de pols en gestrekte vingers verder in dorsaalflexie. De supinatie van de voorarm blijft behouden.
Stretching Statisch UH: zittend op handen en knieën Stretch: Plaats de handpalmen op de grond met de vingertoppen naar de knieën gericht en breng je lichaam iets naar achteren zodat spanning ontstaat aan de binnenkant van de onderarmen. UH: Handpalmen tegen mekaar voor de borst. Stretch: Druk de handpalmen tegen elkaar en hef de ellebogen naar buiten en omhoog.
24
UH: Neem met de ene hand de andere vast (met duim aan handpalm) Stretch: buig met de ene hand de pols van de ander hand naar achter (met gestrekte arm) UH: Zittend op een stoel, de handen naast het zitvlak geplaatst met de vingers naar achteren en duimen zijwaarts. Stretch: Leun met het bovenlichaam langzaam naar achter en houdt de armen gestrekt. Ballistisch UH: zittend op handen en knieën met de handpalmen op de grond en vingertoppen naar de knieën gericht. Stretch: Breng het lichaam iets naar achter en veer langzaam. UH: Neem met de ene hand de andere vast (met duim aan handpalm) Stretch: Breng met de ene hand de pols van de ander hand naar achter, strek daarna de elleboog en veer lichtjes. Passief UH: Therapeut staat achter de patiënt en neemt hand van de patiënt vast. Stretch: therapeut strekt passief de pols van de patiënt en brengt de arm in extensie naar achter toe. PNF UH: zelfde als specifieke lengtetest. UH: patiënt met hand achter zich op tafel.
25
1.8 Polsextensoren Anatomie 1.8.1 M. Extensor carpi radialis longus Oorsprong: margo lateralis van de humerus onder de M. Brachioradialis + op septum Insertie: basis van de tweede metacarpaal Werking: Dorsiflexie en radiaal abductie van de pols 1.8.2 M. Extensor carpi radialis brevis Oorsprong: epicondylus lateralis + kapsel Insertie: basis metacarpaal 3 Werking: Dorsiflexie en radiaal abductie van de pols
1.8.3 M. Extensor carpi ulnaris Oorsprong: Epicondyls lateralis + fascia Insertie: Basis van de vijfde metacarpaal Werking: Zwakke dorsiflexie , mediale abductie pols
26
1.8.4 M. Extensor digitorum Oorsprong: Epicondylus lateralis +septa+ fascia + kapsel Insertie: tweede en derde phalanx via de dorsale strekaponeurose Verloop: er zijn drie spierbuiken en gaat in de 4de tunnel onder retinaculum door Werking: Extensie elleboog, dorsiflexie pols en strekken van de vingers 1.8.5 M. Extensor indices Oorsprong: distaal op facies posterior van de ulna Insertie: Eindphalanx via dorsale strekaponeurose Verloop: Pees versmelt met pees van de extensor digitorum voor de wijsvinger. Gaat door 4de tunnel Werking: Dorsiflexie pols, mediale abductie pols, extensie wijsvinger 1.8.6 M. Extensor digiti minimi Oorsprong: epicondylus lateralis+ fascia+septa Insertie: Pees versmelt met pees voor de vijfde vinger van de M. Extensor digitorum
27
Werking: Dorsiflexie pols en strekken pink
Spierlengtetests Oriënterende: De elleboog is zo ver mogelijk gestrekt, de voorarm in pronatie en pols en vingers in maximale palmaire flexie. De patiënt brengt met de andere hand de pols en vingers verder in palmaire flexie en de elleboog verder in extensie. Specifieke: De patiënt zit op een stoel. De therapeut staat achter de patiënt en fixeert de schouder. De therapeut brengt de elleboog zo veel mogelijk in extensie, de voorarm in pronatie en de pols en de vingers in palmaire flexie. De rek neemt toe door het verder bewegen van de elleboog en door het verder buigen van pols en vingers.
Stretching (statisch, ballistisch, PNF, actief, passief,…) Patiënt zit op knieën en handen op de grond. De schouders bevinden zich boven de polsen. De vingertoppen wijzen naar achter , de handpalmen naar boven. De patiënt leunt naar achter, terwijl de handen op de grond blijven. Patiënt zit op een stoel en haakt zijn vingers in elkaar. De ellebogen zijn in 90° flexie en de onderarmen zijn in elkaars verlengde. Voordat je de vingers in elkaar haakt, wijzen ze naar boven. Vervolgens gaat de patiënt met de vingers van zijn ene hand, overdruk geven op rugzijde van zijn andere hand, waardoor deze laatste naar palmaire flexie gaat. Je doet dit afwisselend links en rechts. Patiënt zit op een stoel met zijn elleboog in extensie en zijn vingers ontspannen. Hij brengt zijn hand naar palmaire flexie. Met zijn andere hand kan hij druk uitoefenen op de handrug. Deze zelfde oefening kan de patiënt uitvoeren, maar nu met (snelle of trage) verende bewegingen. Patiënt brengt opnieuw de pols in palmaire flexie. De patiënt probeert de pols naar dorsiflexie te brengen tegen een bepaalde weerstand. Daarna ontspant men enkele seconden, waarna men de pols naar palmaire flexie brengt en met de andere hand druk uitoefent.
28
2. stretching OL 2.1 Hamstrings: Anatomie 2.1. M. Semitendinosus Oorsprong tuber ischiadicum Insertie pes anserinus Verloop: mediaal over grens van fossa poplitea (knieholte) Werking • • • •
Retroflexie van de dij Endorotatie tibia Stabilisatie van het bekken verhindert kantelen van het bekken Knie flexie
2.2. M. Semimembranosus Oorsprong Tuber ischiadicum Insertie Condylus medialis van de tibia Lig popliteum obliquum Verloop: Mediaal, vormt grens fossa poplitea Werking: • •
Retroflexie van de dij Flexie van de knie
29
2.3. M. Biceps Femoris : Caput longum Oorsprong: tuber ischiadicum (gemeenschappelijke pees met M. Semitendinosus) Insertie: caput fibulae, samen met lig. collaterale fibulare van het kniegewricht verloop: lateraal verderlopend, vormt laterale bovenrand van de fossa poplitea Werking: • • • •
Retroflexie dij Fixatie bekken Knieflexie Endorotatie knie
2.4. M. Biceps Femoris: Caput breve Oorsprong onderste derde van de linea aspera Insertie caput fibulae (versmelt met caput longum) Verloop: Ligt lateraal Werking • •
Knieflexie Endorotatie knie
Spierlengtetests Oriënterende: Laat de patiënt langzit aannemen met gestrekte knieën. Normaal moet deze houding aangenomen kunnen worden. Bij verkorte hamstrings zullen de knieën gebogen worden of zal het bekken in retroversie kantelen. Het sacrum moet normaal verticaal blijven staan.
30
Een andere oriënterende lengtetest voor de hamstrings is de proef van Tomayer: de patiënt moet de grond voor de voeten aantikken met de vingertoppen. Het sacrum moet normaal een horizontale stand innemen. De patiënt met verkorte hamstrings kan eventueel met de romp naar voren compenseren of de knieën buigen. Specifieke De patiënt bevindt zich in ruglig. De therapeut heft het been gestrekt omhoog (zonder rotaties toe te laten). Normaal kan de heup minstens 80° gebogen worden. Bij verkorte hamstrings zal een neiging tot kniebuiging onstaan en ongeveer tegelijkertijd zal een retroversie van het bekken optreden, samen met rekpijn in de spier zelf. Deze test wordt ook de straight leg raising test genoemd. ter differentiatie: er wordt gesproken van een positieve Lasègue indien neurogene provocatie (uitstralingspijn thv de hamstrings, knieholte, kuit, voet) optreedt bij de SLR test. Dit wijst op een probleem thv de n. ischiadicus of de spinale zenuwstructuren (wortels L4,L5,S1,S2).
Stretching Statische methode De patiënt staat in unipodale stand. Het andere been is gestrekt op de hoogte van de heup, voet in neutraalstand. Men buigt langzaam voorover met de vingers naar de tenen. Zo brengt hij rek op de hamstrings. Indien dit niet mogelijk is, legt de patiënt zijn been lager of buigt hij lichtjes de knie. Zit met 1 been gestrekt naar voor, het andere been is gebogen en ligt op de grond met de knie naar buiten en de voetzool tegen de binnenkant van de dij van het gestrekte been. Buigen in de heup (vlakke rug houden) en de romp naar het gestrekte been toe bewegen. Beide handen zijn hierbij vooruit en houden het gestrekte been vast. Afhankelijk van de lenigheid zullen de handen de kuit, enkel of voet omvatten. Balistische methode Benen gekruist; buig voorover en tracht met de handen de grond te raken; hielen op de grond houden. Lichtjes naveren. Hierbij werkt ook de Tensor fascia latae. Unipodale stand, ander been gebogen op tafel of bank zetten, naar voor buigen met de romp of grotere knieflexie in geheven been. Lichtjes naveren.
31
Benen naast elkaar, vooroverbuigen en met de handen de grond trachten te raken. Lichtjes veren. Passieve statische stretching De patiënt ligt in ruglig op de behandelingstafel. De enkel van de patiënt leunt tegen de schouder van de kinesitherapeut. Gedurende de oefening moet de knie gestrekt blijven, hierbij kan men de hand juist boven het kniegewricht plaatsen. Ook dient het heupgewricht gefixeerd te worden. Het been van de patiënt rust ontspannen tegen de schouder van de kinesitherapeut terwijl deze het been in flexie brengt tot ongeveer 90°. Deze houding wordt 15-30 seconden aangehouden.
Patiënt zit in langzit. Kinesitherapeut zit op handen en knieen achter de patiënt, terwijl hij beide handen boven het kniegewricht plaatst. Met zijn borst duwt de therapeut de patiënt in de richting van zijn knieen. Bij het voelen van lichte rek, wordt deze houding enkele seconden aangehouden.
PNF - stretching De patiënt ligt op zijn rug en de therapeut brengt het been omhoog (met gestrekte knie) tot er lichte rek wordt gevoeld. (statische, passieve rek) De patiënt duwt zijn been tegen weerstand naar beneden. De weerstand dat gegeven wordt door de therapeut moet groot genoeg zijn zodat het been zich niet verplaatst. (isometrische contractie) Deze contractie wordt gedurende 10 seconden aangehouden. De patiënt relaxeert zodat de therapeut het been verder statisch kan rekken tot er terug lichte rek wordt gevoeld.
32
2.2 Quadriceps: Anatomie De M. Quadriceps Femoris of vierhoofdige dijbeenspier is een vierkoppige skeletspier aan de voorzijde van de dij. 2.2.1. Musculus rectus Femoris Oorsprong: SIAI (Spina iliaca inferior anterior) Insertie: Tuberositas Tibiae Werking: • • •
Dij: Anteflexie Knie: Extensie, naar voor zwaaien bij gaan en lopen Bekken: Kantelen naar voor (bij gefixeerd been)
2.2.2. Musculus vastus medialis Oorsprong: labium mediale van linea aspera Insertie Tuberositas Tibiae Werking: Extensie kniegewricht 2.2.3. Musculus vastus lateralis Oorsprong labium laterale van linea aspera Insertie Tuberositas Tibiae 33
Werking: Extensie van de knie 2.2.4. Musculus vastus intermedius Oorsprong: Voorzijde en laterale zijde van de femur Insertie Tuberositas Tibiae Tuberositas Tibiae Werking Extensie van de knie
Spierlengtetests Oriënterende: Unipodaal stand, enkel van opgeheven been vastnemen en naar zitvlak trekken Rectus Femoris Specifieke: In buiklig: therapeut buigt de knie van de patiënt passief en ondersteunt met de handpalm van de andere hand onder de rotatie-as van het sacrum. Bij verkorting zien we een verminderde ROM en neiging tot heupflexie en anteversie van het bekken. Test van Janda: de patiënt staat met de zitbeenknobbels tegen de rand van de tafel en houdt één been met de handen tegen de borst gedrukt, therapeut begeleidt tot lig. De voet van het gebogen been komt tegen de zij (laterale thoraxwand) van de therapeut. Voor een normale lengte van de Rectus femoris zien we dat bij een horizontale positie van het bovenbeen de knie in een hoek van 80° flexie staat. Voor rek kan er thv de enkel naar dorsaal-craniaal geduwd worden.
Stretching
Actieve statische methode
34
Oefening 1 In buiklig. Breng de enkel naar je zitvlak en neem hem vast met de gelijknamige hand. Probeer aan te houden. Doe hetzelfde voor je rechterbeen. Deze oefening kan men ook uitvoeren in zijlig (bovenste been in flexie, heupextensie). Let erop dat er geen rotatie plaatsvindt. Oefening 2 Op 1 been, enkel vastnemen en naar achter trekken Oefening 3 De Patiënt een knie naar de achterste een gelegd. Dan is bedoeling dat achterste
knielt met voor. Onder knie wordt handdoekje het de de patiënt z’n voet naar z’n
zitvlak brengt. Passieve statische stretching Oefening 1 Zelfde uitgangshouding als in oefening 3 maar nu zal de therapeut de voet naar het zitvlak brengen.
Oefening 2: Je kan ook oefening 1 passief uitvoeren. De patiënt ligt in buiklig, de helper neemt de voet vast ter hoogte van de enkel en duwt zo de hiel in de richting van het zitvlak. Met de andere hand fixeert de helper het bekken. Deze oefening kan ook in zijlig worden uitgevoerd. Actieve stretching Oefening 1 De patiënt zit op de knieën en brengt z’n benen wat in abductie. Daarna laat hij zich achterover buigen (Probeer met de rug de grond te raken). 35
Oefening 2: Zit met gebogen benen, voeten gespreid (ongeveeer 50 cm), handen steunen achter het lichaam. Laat beide knieën naar links zakken zodat beide benen gebogen op de grond komen te liggen met de linkervoet tegen de rechterknie. Langzaam de handen verder achteruit schuiven zodat de romp rugwaarts leunt, tot je de rek in de quadriceps voelt. Let erop dat de patiënt niet scheef zit! Oefening 3: Sta met de rug naar een sportraam/tafel op ongeveer 30 cm. Leg de wreef van je ene voet op een sport op heuphoogte. Rustig naar achter leunen, duw zo je zitvlak tegen je hiel. Hou de knieën bij elkaar.
PNF – stretching De patiënt ligt in buiklig. De therapeut brengt de hiel naar het zitvlak en heft dan de knie naar heupextensie.
36
2.3 Iliopsoas: Anatomie 2.3.1. M. Psoas major Oorsprong T12 tot L4-L5 Insertie trochanter minor Werking
• •
Dij: anteflexie Wervelkolom: zijwaarts buigen
2.3.1. M. Psoas minor Oorsprong T12-L1 Insertie pecten ossis pubis 2.3.1. M. Iliacus Oorsprong fossa iliaca Insertie: trochanter minor Werking stabilisatie bekken op femur, anteflexie vd dij, exorotatie 2.3.5. M. Iliopsoas: geheel werking: anteflexie dij, belang bij gaan.
Spierlengtetests Oriënterende 37
Patiënt neemt een schredestand aan, eventueel met de voorste voet op een krukje. De achterste voet moet naar voor wijzen. Door het bekken naar voren te bewegen, wordt de m. iliopsoas van het achterste been gestretcht. De hiel van de achterste voet mag van de grond komen. Specifieke Test van Janda. De patiënt gaat de tegen de behandeltafel staan met een knie opgetrokken. De tafel moet ter hoogte van de bilplooi komen. Met behulp van de therapeut laat de patiënt zich langzaam zakken op de tafel, het ene been afhandend, het andere nog altijd opgetrokken. Voor een goede uitslag, mag het afhangende been niet in flexie getrokken worden. (90° flexie Iliopsoas)
Stretching statisch Patiënt ligt op de rug op een behandeltafel of ander verhoog, beide benen hangen met het onderbeen over de rand. Buig vervolgens je ene been en neem de handen in de knieholte of boven de knie vast. Trek de knie naar de borst toe terwijl het ander been ontspannen naar beneden blijft hangen. Het ontspannen been wordt gestretcht.
De patiënt plaats een been op een klein verhoog, zoals op de bovenstaande figuur wordt weergegeven, en beweegt het bekken geleidelijk aan naar voor zodat de m. iliopsoas van het tegenovergestelde been op rek komt te staan.
dynamisch / ballistisch 38
We bouwen verder op de eerste oefening maar nu zal de therapeut het afhangende been voorzichtig naar beneden duwen en terug loslaten (verenend), let wel op dat de pijngrens niet bereikt wordt. Ook oefening 2 kunnen we volgens de dynamische methode doen. De patiënt houdt de rek echter niet constant aan maar beweegt het bekken afwisselend naar voor en naar achter. Cr (contract-relax) methode: Figuur 1: Nu zal de patiënt een flexie in de heup uitvoeren, de therapeut echter verhindert dit door een gepaste weerstand te geven gedurende 5 a 6 seconden. (isometrische contractie) Dan duwt hij lichtjes het afhangende been naar beneden. Normaal kun je nu iets verder rekken aangezien een spier beter rekt na contractie. Crac (Contract-release-antagonist contract) methode: Figuur 1: Idem als Cr methode waarbij de patiënt relaxeert en de therapeut iets verder rekt na de isometrische contractie, maar we vragen nu aan de patiënt om de antagonist ( m. gluteus maximus) op te spannen. = reciproke inhibitie Passief: Patiënt in buiklig. De therapeut neemt de hiel van de patiënt en brengt hem naar het zitvlak, de knie dus in flexie. Vervolgens heft hij de knie, zodat de heup in extensie gaat. Het is vooral naar de heupextensie dat je moet gaan.
39
2.4 Adductoren: Anatomie 2.4.1. M. Pectineus Oorsprong ramus superior os pubis Insertie linea pectinea Werking • •
Adductie van de dij Anteflexie van de dij
2.4.1. M. Adductor Longus Oorsprong langs en onder tuberculum pubicum Insertie labium mediale van de linea aspera Werking • • •
Adductie Anteflexie Exorotatie
2.4.1. M. Adductor Brevis Oorsprong ramus inferior os pubis Insertie labium mediale van de linea aspera
Werking •
Adductie 40
•
Exorotatie
2.4.1. M. Adductor Magnus Oorsprong • • •
caudaal van foramen obturatum ramus inferior os pubis ramus ossis ischii tot aan de tuber ischiadicum
Insertie • •
op de linea aspera op de epicondylus medialis
Verloop Meest dorsaal gelegen Werking • • •
adductie anteflexie als het bekken in retroflexie staat en omgekeerd invloed op het bekken: laterale rotatie bij gefixeerde dij
2.4.1. M. Gracilis Oorsprong ramus inferior os pubis Insertie pes anserinus Verloop • •
Meest mediaal gelegen achter epicondylus medialis
• • •
Adductie van de dij Knieflexie Endorotatie onderbeen
Werking
Spierlengtetests Oriënterende mono-articulaire adductoren (M.Adductor Magnus, Longus, Brevis en M. Pectineus): 41
getest door in gespreide kniestand het bekken zijdelings te verplaatsen naar de heterolaterale zijde. De bewegingsuitslag ter hoogte van het aangedane been wordt vergeleken met de bewegingsuitslag van het nietaangedane been. bi-articulaire adductor (M. Gracilis): op dezelfde manier maar dan in stand. De heup moet in een neutrale rotatiestand blijven. Normaal moet een abductie in de heup van ongeveer 45° bereikt kunnen worden. Voor de mono-articulaire spieren is dit iets meer. Specifieke M. Gracilis: de patiënt ligt op de rug met de voeten buiten de tafel. De therapeut brengt de heup in een horizontaal vlak in abductie. De heup blijft hierbij in een neutrale rotatiestand. De therapeut controleert ter hoogte van de gelijkzijdige SIAS wanneer het bekken begint te kantelen. Gebeurt dit voor de normale bewegingsuitslag bereikt is (cf. nietaangedane zijde) en in combinatie met de aanwezigheid van rekpijn, dan is de M. Gracilis verkort. mono-articulaire adductoren: de abductie wordt iets verder doorgezet, maar met de knie gebogen.
Stretching Statisch In kruiphouding; met elleboogsteun. Schuif de knieën uit elkaar totdat rek ontstaat aan de binnenzijde van de heupen.
In zit; voetzolen tegen elkaar. Breng langzaam de knieën uit elkaar door eventueel met de handen of ellebogen te drukken aan de binnenzijde van de knieën.
Neem de houding aan alsof je gaat zitten op een stoel, plaats de benen ver uit elkaar 42
en laat de voeten naar buiten wijzen. Laat de armen tegen de binnenzijde van de knieën rusten, eventueel geven ze een lichte tot matige druk naar buiten toe om het stretcheffect te accentueren.
Ballistisch Zelfde oefeningen zoals bij statische stretch, maar nu lichtjes veren op het einde van de beweging. PNF Vanuit kleermakerszit: de patiënt probeert eerst de knieën naar mekaar te drukken terwijl de therapeut ze tegenhoudt met handen of ellebogen.
Adductoren bi-articulair Statisch In spreidstand; Ene been gebogen, het andere been strekt u opzij. Uw gestrekte been glijdt langzaam verder zijwaarts, hou hierbij u rug steeds recht. Buig langzaam door tot u de gewenste spanning aan de binnenzijde voelt.
In stand; steun op één been en strek het andere been rechts opzij en leg het op een stoel. Buig het bovenlichaam langzaam zijwaarts naar het geheven been. Houdt uiterste positie 20-30 seconden vast. Om de stretch te intensiveren kunt u het steunbeen licht buigen.
Ballistisch Zelfde oefeningen zoals bij statische stretch, maar nu lichtjes veren op het einde van de beweging. PNF Idem eerste statische oefening, maar eerst linkerbeen trachten te sluiten gedurende een 4-tal seconden.
43
2.5 Tensor fascia lata: Anatomie Oorsprong SIAS Insertie De spier loopt vanaf de trochanter maior over in de tractus iliotibialis Werking • • •
Stabilisatie bekken Stabilisatie knie (staan, gaan, …) Abductie
Spierlengtetests Oriënterende De therapeut laat de patiënt het niet te onderzoeken been voor het te onderzoeken been plaatsen. Bij verkorting van de te rekken M. tensor fasciae latae kantelt het bekken zodanig dat de heterolaterale crista iliaca naar craniaal beweegt waardoor de bekkenopening naar homolateraal kantelt. Hierdoor maakt de homolaterale bekkenhelft een beweging naar caudaal. Specifieke De patiënt ligt in zijlig diagonaal op de behandeltafel. De M. tensor fasciae latae van het bovenste been wordt getest door dit been langs dorsaal in adductie en extensie te laten afhangen en passief het eindgevoel te testen. Tevens kan bij een verkorting de groeve op de laterale zijde van het been zich duidelijker aftekenen, kan de patella zich wat meer naar lateraal verplaatsen. Bij een normale lengte van de M. tensor fasciae latae komt het been onder de horizontale. In de houding van Menell kan de lengte van de M. tensor fasciae latae eveneens beoordeeld worden. Voeren we passief een adductie uit, en verschuift de patella naar lateraal, of nog duidelijker, wordt de prononciatie van de tractus duiderlijker, dan is er een verkorting van de M. tensor fasciae latae. Dit is soms zichtbaar door een lichte abductiestand van het been bij de test. Stabilisatie van het ilium aan dezelfde zijde wordt uitgevoerd om bekkenrotatie rond een sagittale as te controleren.
44
Stretching Statische stretching De patiënt staat zijdelings op ongeveer 1 meter van een balk en neemt de balk vast. Terwijl de voeten blijven staan, gaat de patiënt langzaam doorzakken zodat er rekking aan de buitenzijde van de heup ontstaat.
Ballistische stretching Bij deze techniek gaat men verend rekken. Wordt uitgevoerd zoals een statische stretching, maar de therapeut gaat nu op het einde van de beweging bijveren. Er wordt aangeraden om het ballistisch stretchen enkel uit te voeren na een goede opwarming en na een statische stretchoefening. PNF (Proprioceptieve neuromusculaire Facilitatie) Bij deze methode voert men als eerste een isometrische contractie uit van de te rekken spier gedurende enkele seconden . Vervolgens ontspannen we de spier gedurende een 2-tal seconden. En uiteindelijk wordt de spier statisch uitgerekt gedurende een 8 à 15 tal seconden. De patiënt ligt in ruglig en voert een abductie uit met het been tegen weerstand. Daarna brengt de therapeut het andere been over het te testen been , waarbij de patiënt ondertussen ontspant. De therapeut gaat nu een adductie uitvoeren en geeft een extra rek.
45
2.6 Piriformis: Anatomie Oorsprong binnenzijde os sacrum + lig. sacrotuberale Insertie mediaal op top trochanter maior + bursa Verloop spier komt door foramen ischiadicum miaor naar bilregio en verdeelt het foramen in 2 spleten foramen suprapiriforme en infrapiriforme Werking • • •
Exorotatie Zwakke abductie van de dij Stabilisatie van het heupgewricht
Spierlengtetests Oriënterende UH: langzit Bij het testen van de rechter piriformis plaatst men het rechterbeen over het linkerbeen. De rechtervoet wordt naast de linkerknie geplaatst. Men roteert vervolgens de romp naar rechts tot de linkerarm voorbij de rechterknie komt. Met de linkerarm kan door druk op de rechterknie de rechterheup verder in adductie geduwd worden. Specifieke UH: ruglig aan de rand van de tafel. De therapeut staat aan de tegenovergestelde zijde van het te onderzoeken been. Er wordt een flexie uitgevoerd in heup en knie terwijl de therapeut het onderbeen ondersteunt. Vervolgens wordt er in de flexie-adductierichting gerokken. Er kan een bijkomende exorotatie uitgevoerd worden. Hiervoor houdt men het onderbeen vast thv. de enkel en draait men de hiel in de richting van het niet te testen been.
46
Stretching Statische stretching:
Oefening 1: Analoog oriënterende spierlengtetest: Gga op de grond zitten en zet het linkerbeen over het gestrekte rechterbeen, ter hoogte van de knie. De linkerarm steunt het gestrekte bovenlichaam. Kijk over de linkerschouder, de rechterelleboog drukt de linkerknie naar de andere kant. Oefening 2: Ga liggen op je rug met je rechter knie en heup in 90˚flexie. Strek je armen en houdt ze in 45˚abductie op de grond. Laat je rechter knie zachtjes neer langs je lichaam en zo tot op de grond. Blijf met je schouders steeds contact maken met de grond. Hou deze positie voor 30 sec. aan en keer terug naar de startpositie. Doe nu hetzelfde maar met je linker knie. Dezelfde oefening kan uitgevoerd worden met gestrekt been.
Oefening 3: Zit neer op een stoel met de benen licht gespreid op schouderbreedte. Plaats de enkel van het rechter been op de dij van het linker been en leun dan voorwaarts om de rek te voelen.
Oefening 4: Ga liggen op je rug, met linkerknie en heup in 90° flexie. Plaats de rechterhand op de enkel, en de linkerhand aan de buitenkant van de linkerknie. Breng nu de linkerknie naar het midden van de borst. Druk nu op de
47
enkel met de rechterhand, en hou dit 3-5 seconden vast. Herhaal dit 5 maal, en doe vervolgens het rechterbeen.
Variatie op oefening 4: trek je bovenbeen naar je toe zodat dezelfde beweging ontstaat als in de vorige oefening.
Oefening 5: Zit op een stoel. Kruis het rechter been over het linker. Plaats de linker elleboog aan de buitenzijde van de rechter knie en verstrek hiermee het overkruisen van het rechter been. Herhaal aan de andere zijde.
Oefening 6: Ga op handen en knieeën zitten. Breng je rechterhand wat opzij, en je rechtervoet over je linkbeen. Beweeg nu je heup naar rechts, terwijl de rest van je lichaam in dezelfde positie blijft. Wanneer je de stretching voelt, blijf je 30 seconden in deze houden zitten. Ballistische stretching: Idem oefening 1 statisch + maak met de rechterelleboog verende bewegingen. Idem oefening 3 statisch + leun met verende bewegingen naar voor zodat je rek op de spier voelt. Idem oefening 4 statische + maak een verende beweging met de rechterhand ipv. de beweging vast te houden. Idem oefening 5 statisch + Plaats linker elleboog aan de buitenzijde van de rechterknie en verstrek hiermee het overkruisen van het rechterbeen met verende bewegingen.
48
Passieve stretching: Patiënt ligt op de rug, knie van de te stretchen spier in flexie . Craniale hand stabiliseert de SIAS, caudale hand flexeert de femur tot 60° en begeleidt de femur in adductie.
PNF-methode Patiënt ligt op de rug met gebogen benen. Therapeut helpt met het kruisen van het been van het te stretchen been over het andere. Therapeut buigt tot over de heupen van de patiënt en plaatst de voet van het niet te stretchen been van de patiënt tegen de borst of de schouder. De hand van de therapeut brengt de knie van het andere been in adductie. Therapeut duwt met hele lichaamsgewicht op de voet van de patiënt en duwt met zijn hand de andere knie naar beneden toe.
49
2.7 Triceps surae: Anatomie De musculus triceps surae is een samengestelde spier van de musculus gastrocnemius en de musculus soleus. De musculus triceps surae vormt de achillespees. Eigenlijk is ook de musculus plantaris een deel, maar deze spier kan moeilijk gestretcht worden. 2.7.1. M. Gastrocnemius Oorsprong • •
caput mediale: facies poplitea mediale caput laterale : facies poplitea laterale
Insertie loopt over in de achillespees die aanhecht op tuber calcaneus. Werking • • •
flexie knie plantairflexie van de enkel bij een gefixeerde voet trekt deze spier het onderbeen naar achter.
2.7.1. M. Soleus Oorsprong • • • er Insertie
caput fibulae facies posterior fibulae linea M. solei op tibia ontstaat een boog: arcus tendineus musculi solei.
loopt over in de achillespees die aanhecht op tuber calcaneus Werking plantairflexie van de enkel
50
Spierlengtetests Oriënterende UH: De P. neemt een schredestand aan, met beide voeten naar voor gericht. Test: De P. buigt langzaam door de voorste knie en houdt de achterste knie gestrekt. De M. Gastrocnemius van het achterste been wordt op rek gebracht. De hiel van het achterste been dient op de grond te blijven. Voor de spierlengtetest van de M. Soleus hoeft het te testen been niet gestrekt te blijven. De bewegingsuitslag van het aangedane been wordt vergeleken met het niet-aangedane been. Specifieke UH: De P. ligt in buiklig, met de voeten over de rand van de tafel. Test: Voor het testen van de M. Gastrocnemius blijft de knie gestrekt. Voor de M. Soleus wordt de knie gebogen door middel van een rolkussen. Een hand van de T. omvat het calcaneum in een V-vormige handgreep zonder contact te maken met de achillespees. De andere hand van de T. wordt op de laterale voetrand geplaatst aangezien dit het minst prikkelbare deel is van de voetzool. De T. beweegt vervolgens met beide handen de voet naar dorsaal flexie.
Stretching Statisch Ga met de voorvoet of de tenen op een verhoog staan, waarbij de hielen op de grond gehouden worden. Ga tegen de muur staan in schredestand, met de handen op schouderhoogte. Buig naar voor door de voorste knie te plooien, het achterste been moet gestrekt blijven. Ga zo ver mogelijk vooruit tot er rek optreedt. Je kan meer de soleus stretchen door de knie te buigen in het achterste been. De hiel blijft op de grond. Indien ballistisch stretchen, op het einde verende bewegingen maken. De Patiënt zit in langzit met zijn benen gestrekt voor zich. Het niet te stretchen been mag lichtjes gebogen zijn. De patiënt gaat de tenen van het te stretchen been naar zich toe trekken. In langzit, één been is gestrekt, andere is gebogen. 51
Bij het gestrekte been testen we de gastrocnemius, dit doen we door vb een handdoek rond de voet te slaan en de 2 uiteinden vast te nemen met je handen, je brengt je voet in dorsiflexie. Indien ballistisch stretchen, op het einde verende bewegingen maken. Ga tegen de muur staan in schredestand, met de handen op schouderhoogte. Buig naar voor door de voorste knie te plooien, het achterste been mag nu meeplooien. Ga zo ver mogelijk vooruit tot er rek optreedt. Indien ballistisch op het einde verende bewegingen maken.
Actieve stretching: Ga lichtjes voorovergebogen staan, voeten uit elkaar. Buig door je knieën en neem met je hand je voet vast. Indien ballistisch op het einde van de beweging verende bewegingen maken.
Passieve stretching: Wanneer de therapeut passief de kuitspieren wil stretchen kan hij dat doen wanneer de patiënt in ruglig is. De therapeut brengt zelf de voet naar dorsiflexie. Contract-Relax: Bij de contract – relax methode kun je vragen aan de patiënt dat hij eerst een aantal seconden op zijn tenen gaat staan. Daarna ga je vragen om de spier statisch te stretchen aan de hand van bovenstaande oefeningen. CRAC Bij de CRAC methode vragen we hetzelfde aan de patiënt, maar na het stretchen vragen we om de antagonisten op te spannen. Dit zijn de dorsaalflexoren van de voet. Dit kan door bijvoorbeeld op de hielen te gaan staan.
52