Een 'klassieke' opvoeding in het Romeinse oosten. Sport en literatuur in het Gymnasium.1 Onno M. van Nijf Summary: A classical Education in the Roman East: Sport and Literature in the Gymnasium. This article discusses the relationship between physical and literary education in the gymnasia of the Roman East. The first part is a discussion of the activities and social status of trainers. It is argued that they stem from the same social background as teachers. Despite the sometimes vicious attacks they suffered in literary sources, their relationships with teachers in the gymnasia may have been good. Some trainers may well have been highly literate figures. In the second part it is argued that literary paideia may have been an ingredient in collective self-representation of the GraecoRoman elites, but it was relatively rarely commemorated in individual cases. Athletic skills and successes were much more common. In sum: Greek education in the Roman age still aimed to instill a combination of physical and literary skills. Despite the claims by literary authors to the contrary, it seems more likely that sport was the more popular part of the curriculum.
Inleiding: een beeldengroep in Romeins Lycië Bij de ingang van de centrale agora van het kleine stadje Oinoanda in Romeins Lycië werd aan het begin van de derde eeuw van onze jaartelling een groepje standbeelden opgesteld ter ere van een boxer, een worstelkampioen en een schoolmeester. De standbeelden zelf zijn niet meer over, maar de inscripties, die in situ zijn gevonden, wijzen op een in onze ogen wellicht opmerkelijke symbiose van literaire en lichaamscultuur. Uit deze teksten blijkt namelijk dat Euarestos, de schoolmeester, de sponsor was geweest van sportwedstrijden waarin zware sporten zoals worstelen en pankration de boventoon voerden, en waarin de worstelkampioen Fronto schitterde. De laatste gaat er echter ook prat op dat hij vertrouwd is met de literaire cultuur: hij blijkt zelfs de auteur van het epigram waarmee de schoolmeester wordt geëerd:2 'Als festivalpresident voor het leven heb ik prijzen ingesteld voor de sterken in de beroemde stadia van de atletische Herakles. Maar iemand die zijn levenssonderhoud te danken heeft aan de Muzen had ook aan zijn eigen Muzen geschenken moeten brengen. Daarom, nu ik zelf deze vijfde editie heb gevierd, heb ik ook ingesteld prijzen die de Muzen behagen, voor wedstrijden in de
• 1
Met dank aan Johan Strubbe, Rolf Tybout, Geurt-Henk van Kooten en Maaike Leemreize. Hall and Milner (1994)= SGO 4 17/06/02 (B), 1-11: Aije;n ajgªwnºo≥q≥etw'n ajevqloªu"º sqeªnºaroi'(vac.) sin e[qhka (vac.) ªejn sºtadivo isi klutoi'" gumnavdo" ÔHraklevou", ªajºlla; to;n ejg Mousw'n sfevteron bivo n ajqruvsãaÃntªaº ªejºcrh'n kai; Mouvsai" dw'ra porei'n ijdivai". tou[neka dh; pevmpthn thndei; qevmin aujto;" ajnuvs a" kai; qumelai'" ajevqlou" mousocarei'" ejqevmhn, Lhtoi?dou Foivbou de; tagai'" iJerai'si piqhvs a" ∆Alkei?dh sqenavrw Mou'san ejphglavisa. kaiv moi tevkna, povliãg, gÃh'n eu[comai ajqanatoivsin aije;n ajphmavntw" tavs de telei'n sunovdou", sei'o suneunevtido" klei'no" kavsi" e[grafeønØ tau'ta, (v) Frovntwn, ajskhvsa" nou'n eJo;n ejn grafivs≥in≥. The other inscriptions are Hall and Milner (1994), no. 1, en2. 2
kunsten, en gehoorzaam aan de heilige instructies van Leto's zoon Phoibos, heb ik de Muze aan de sterke Alcide ten tooi gegeven. En ik bid tot de onsterfelijken dat mijn kinderen, mijn stad en mijn land altijd zonder schade deze ontmoetingen zullen houden. De beroemde broeder van je vrouw schreef dit: Fronto die ook zijn geest heeft getraind in compositie.' Voor onze moderne ogen is dit een wat vreemde combinatie: het intellectuele leven en de wereld van de sport lijken immers ver van elkaar verwijderd te liggen. In Oinoanda, maar ook verder in het Hellenistische Oosten van het Romeinse rijk, lagen deze velden echter veel dichter bij elkaar. Sport en literatuur werden zij aan zij beoefend in de vele gymnasia die we in de Grieks-Romeins wereld vinden. Immers in dezelfde gymnasia waar grammatikoi - schoolmeesters- hun leerlingen de beginselen van de paideia, de Klassieke Griekse cultuur bijbracht, daar waren ook paidotribai -worstelcoaches- actief die dezelfde leerlingen lieten kennismaken met andere klassieke nummers, zoals het 'Grieks-Romeins worstelen' en andere takken van traditionele Griekse sport. In dit artikel wil ik nader ingaan op deze twee aspekten van de Griekse cultuur. Ik stel hierbij twee vragen centraal "Hoe verhielden de literaire activiteiten van het gymasium zich met de sport (en wat was de relatie tussen trainers en leraren)?" en "Wat bleef er van de opvoeding hangen; dus wat was belangrijk voor de jongeren in het Romeinse Oosten: sport of klassieke literatuur? " De wereld van het gymnasium In ons besef is het gymnasium een plaats die exclusief gewijd is aan het onderwijs in de klassieke talen. In de oudheid werd er natuurlijk ook onderwijs gegeven in de gymnasia, maar het zou toch misleidend zijn een gymnasion zomaar te zien als een soort antieke school. Een gymnasium was in de eerste plaats een plaats waar de burgers - van diverse leeftijdscategorieën- samenkwamen om zich te ontspannen, om te trainen, en om te luisteren naar de voordrachten die gehouden werden door intellectuelen van diverse snit. Dit betekent oa. dat we niet direct hoeven te zoeken naar een formeel -gebalanceerdonderwijsprogramma. Een curriculum in moderne zin zal grotendeels ontbroken hebben. Voor de jongens en jonge mannen was het gymnasium een instelling gericht op de integratie, een plaats waar burgerschap niet zozeer werd aangeleerd, maar beleefd door actieve participatie aan burgeractiviteiten.3 In de vijfde en vierde eeuw bestond het gymnasium nog vooral uit sportvelden aan de marges van de stad - maar in de Hellenistisch-Romeins periode werd het gewoon gymnasia te bouwen in het centrum van de steden. Dit gold voor grote steden als Ephesos en Pergamon, waar verschillende gymnasia lagen, maar ook in het kleine Oinoanda, waar 2 gymnasia zijn geïdentificeerd.4 Het ging hierbij allang niet meer alleen om sportvelden, maar de gymnasia werden luxe gebouwencomplexen, compleet met oefenruimtes, leslocalen en warme baden naar Romeins model. Het gymnasium nam in de stad een centrale positie in, die men wel heeft omschreven als die van een 'tweede agora'.5 Dit bleek niet alleen uit de spectaculaire bebouwing die vaak betaald was door
• 3
Voor de geschiedenis van het gymnasium, vooral vanuit archeologisch perspectief zie: Delorme (1960) en Yegül (1992). Voor het antieke schoolsysteem blijft fundamenteel: Marrou (1965); Legras (2002) is kort en up-to-date. Zie ook Pleket (1981; Kleijwegt (1991), 75-134. 4 Farrington (1995), Ling and Hall (1981). 5 De uitdrukking is van Louis Robert: OMS II , 814, n. 3.
weldoeners, maar ook uit het feit dat het gymnasium onderworpen was aan het stedelijk bestuur. In verschillende steden, zoals in het Hellenistische Beroia zijn er inscripties gevonden met uitgebreide locale wetten, waarin alle aspekten van het leven in het gymnasium werd geregeld. Het gymnasium stond onder toezicht van een speciaal benoemde functionaris, de gymnasiarch. Dit was geen officiële magistratuur, maar een liturgie, wat betekende dat de gymnasiarchen niet alleen voor orde en regelmaat verantwoordelijk waren, maar ook dat ze de enorme kosten van het gymnasiumleven uit eigen zak betaalden. Het zal hierbij vooral gegaan zijn om de aanschaf van olijfolie, waarmee atleten zich zalfden, en om brandhout voor de warme baden.6 Trainers en grammatikoi Zoals gezegd kon je in het gymnasium verschillende leeftijdscategorieeën aantreffen: oude sportfans konden vaak maar moeilijk afscheid nemen van de geur van de palaistra.7 Toch zullen de jongeren veruit in de meerderheid zijn geweest. In het gymnasium lagen hun lichamelijke en intellectuele vorming in de vertrouwde handen van specialisten. Steden benoemden trainers om de lichamelijke conditie van de jonge stadsbewoners op te vijzelen, en grammatikoi die hen moesten onderrichten in de literaire cultuur. Er is weinig reden om aan te nemen dat we hier met sterk onderscheiden groepen te maken hebben: zowel de trainer als de grammatikos kon aangeduid worden met de term paideutes - leerkracht- en in de bronnen is het niet altijd eenvoudig om uit te maken over welke categorie het gaat. Er is in de jaren wel het een en ander geschreven over de positie van leraren, maar die van de de trainer is nog onderbelicht gebleven.8 De (jonge) atleet werd in het gymnasium bijgestaan door een aantal van stadswege benoemde experts, die men paidotribes, aleiptes of epistates noemde. Van deze uitdrukkingen komt paidotribes het meest voor, en ik heb de indruk dat de term meestal gebruikt werd om aan te geven dat men verantwoordelijk was voor de lichamelijke opvoeding van een groep jongens, of epheben in een openbaar gymnasium. Aleiptes wordt vaker gebruikt om de relatie aan te geven tussen individuele atleten en hun trainers (de privé trainer). De laatste term, epistates, kan op beide situaties slaan. Maar het totale aantal verwijzingen is niet zo groot, en het is wellicht het beste om te conculderen dat het hier om overlappende termen gaat, die vaak als synoniem gebruikt konden worden. Naast deze algemene functies vinden we diverse experts die als echte vakspecialisten instructie gaven in bepaalde disciplines als boogschieten, speerwerpen, of die optraden als drill-sergeant. De dagelijkse training van de jongens zal door dit soort lieden onder supervisie van de paidotribes zijn uitgevoerd, maar zij stonden wel in lager aanzien, zoals ook wel blijkt uit de lagere wedde die ze genoten. Reglementen uit Teos laten bijv. zien dat paidotribai 500 drachmes per jaar ontvingen, terwijl drill-sergeants slecht 300 drachmen beurden; de vakleerkrachten in het boogschieten of het speerwerpen ontvingen slecht 250 drachmes. 9 Verschil moest er blijkbaar zijn. Dat brengt ons op de vraag wat de sociale status was van de trainers en leraren in de gymnasia: wie kozen eigelijk voor dat beroep? Het ligt voor de hand dat heel wat trainers
• 6
Gauthier and Hatzopoulos (1993) is een excellente studie van de gymnasium wet uit Beroia, met verwijzingen naar de situatie in andere gymnasia. 7 Vgl. bijv. de ereinscriptie uit Tralleis die opgesteld was door de gerousia en de atletenvereniging voor een gymnasiarch: IK 36.1, 109. 8 Pleket (1981). 9 SIG (3), 578.
zelf oud-atleet waren: voor sommige van de meest geprezen trainers, zoals Ikkos en Herodikos werd inderdaad een achtergrond als professioneel atleet geclaimd.10 Maar ook trainers uit de keizertijd bewandelden die weg, zoals we zien in het geval van M. Aurelius Asklepiades, trainer maar ook twee keer periodoneikes ('grand slam kampioen').11 Atleten en trainers waren mobiel en voelden zich thuis in een internationele sportwereld die zich uitstrekte tot overal waar men maar Grieks sprak. Ze wisten hun atletische status te gelde te maken door een trainersfunctie in een andere stad, waar men dan ook wel bescheiden eerbewijzen kon verwachten. Zo was een zekere Moschos uit Pergamon trainer van de Thessaliërs door wie hij ook tot proxenos (ere-consul) werd benoemd. 12 Andere gevallen zijn niet moeilijk te vinden. Het is in ieder geval duidelijk dat alle trainers - net als de leraren- zelf een achtergrond in het gymnasium gehad zullen hebben - dat immers de meest geijkte route was voor het lanceren van een sportieve carriëre. Dus onder hen zullen we vooral individuen vinden die (minimaal) uit de 'middengroepen' in de Griekse steden kwamen, nl. uit families die de middelen hadden hun kinderen een tijd in het gymnasium te laten doorbrengen. Toch vinden we ook wel leden van de elite onder hen: zoals blijkt uit een inscriptie uit Smyrna, waarin een paidotribes zichzelf ook identificeert als bouleutes - raadslid.13 We weten natuurlijk niet zeker of hij uit een familie van raadsleden afkomstig was, of dat het juist zijn talenten (en inkomsten) als atleet en trainer zijn geweest die hem acceptabel maakten als raadslid. In dit opzicht zullen trainers overigens niet al te veel hebben verschild van leraren- een functie die immers ook door de eeuwen heen altijd een vehikel voor (bescheiden) sociale stijging is geweest. Een debat over de waarde van sport Trainers waren natuurlijk niet de enigen die zich bekommerden om de lichamelijke vorming van jonge atleten. Zo werden de activiteiten van trainers met argusogen bekeken door artsen, die vaak niets moesten hebben van sport. De hofarts Galenus - zelf ooit begonnen als gladiatoren arts in Pergamon - springt eruit door de ongekend felle bewoordingen waarin hij zijn aanvallen op trainers en atleten giet.14 Het voornaamste probleem, zoals Galenus dat zag, was dat sport gekenmerkt werd door overdaad, en als zodanig gevaarlijk was voor een gezonde levensstijl. Hij grijpt hierbij overigens terug op Hippocrates, van wie hij op verschillende plaatsen de uitspraak citeert dat de 'atletische conditie niet gezond is' maar dat 'de gezonde conditie te verkiezen is'. In zijn 'Oproep de Kunsten te studeren' vat hij zijn bezwaren nog een keer samen: sport leidt niet tot gezondheid, schoonheid of kracht: athletai waren eigenlijk maar athlioi: zielepieten.15 Het mag duidelijk zijn dat achter ongekend felle woorden van Galenus een oprechte overtuiging school over de juiste lichamelijke vorming, maar we kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat ook meer mondaine elementen een rol speelden. Galenus toont
•
10
Voor Ikkos zie bijv. Pausanias 6.10.5; Herodikos wordt op verschillende plaatsen door Plato genoemd bijv. Staat 406. a,b. 11 IG V.1, 666. 12 PAAE (1935) 65,. 13 IK 24.1, 246. 14 De meest recente en gedetailleerde discussie van de houding van Galenus tegenover sport in: Koenig (2005). 15 Galenus Adh. 10 (29) en 11(31).
zich in ieder geval een scherp waarnemer als hij aangeeft waarom volgens hem de populariteit van de sport draait:16 'Ik heb alleen mijn bedenkingen bij een activiteit als sport, omdat die op een of andere manier lichamelijk kracht belooft en een grote reputatie bij de massa met zich meebrengt, en helemaal omdat onze voorvaders sport publiekelijk hebben geëerd met dagvergoedingen en ueberhaupt met hetzelfde soort eerbewijzen als voor grote mannen. Een jonge man zou het gemakkelijk voor een echte techne kunnen aanzien.' Galenus richt zijn pijlen niet alleen op de atleten zelf, maar ook op de trainers, die in zijn woorden een 'pervers vak' beoefenen. Trainers leveren geen bijdrage aan een gezond leven, en hij stelt zelfs dat ze geen benul hebben van hun eigen vak. In zijn Thrasyboulos verwijst hij naar frequente publieke woordenwisselingen tussen artsen en trainers, waarbij hij er wel voor zorgde dat hij de trainers afschilderde als ongeletterd en incoherent. De volgende passage is illustratief:17 'Opeens kwam zo'n ongediplomeerde trainer naar voren, trok bij een jongen diens kleren uit, en riep dat we of hem ter plekke moesten masseren en trainen, of onze mond moesten houden over massage en training. En hij begon te schreeuwen: "En waar heeft die Hippocrates dan zijn ver-sprongoefeningen gedaan? En waar is hij dan het worstelperk in gestapt? Hij weet waarschijnlijk geeneens hoe hij zichzelf moet insmeren!" Zo stond hij daar te schreeuwen en hij kon zich op geen enkele manier stilhouden om te luisteren naar wat er gezegd werd, terwijl wij geheel ontspannen over de situatie discussieerden!' De jonge lezertjes zouden zich volgens Galenus niet met dergelijke dilettanten moeten inlaten:18 'We kunnen beter de echte kenners van de gymnastike laten komen: een Hippocrates, of een Diocles, een Praxagoras, een Philotimus, een Erasistratus of een Herophilus of al die anderen die zich een complete lichaamskunst eigen hebben gemaakt.'
•
16
Galenus Exh. 9 (20). τὸ δὲ τῶν ἀθλητῶν ἐπιτήδευµα µόνον ὑποπτεύω, µή ποτ’ ἄρα τοῦτo καὶ ῥώµην σώµατος ἐπαγγελλόµενον καὶ τὴν παρὰ τοῖς πολλοῖς δόξαν ἐπαγόµενον, καὶ µάλιστα δηµοσίᾳ παρὰ τοῖς πατράσι τετιµηµένον ἡµερησίαις ἀργυρίου δόσεσι καὶ ὅλως ἴσα τοῖς ἀριστεῦσι τετι[µη]µένον, ἐξαπατήσῃ τινὰ τῶν νέων ὡς προκριθῆναί τινος τέχνης. 17 Galenus Thras. 46 (895). παρελθὼν εἰς τὸ µέσον ἐξαίφνης ὁ αὐτοδίδακτος ἐκεῖνος γυµναστὴς ἐκδύσας παιδάριον ἐκέλευσεν ἡµᾶς τρίβειν τε τοῦτο καὶ γυµνάζειν ἢ σιωπᾶν περὶ τρίψεως καὶ γυµνασίων, εἶτ’ ἐφεξῆς ἐβόα· ποῦ γὰρ Ἱπποκράτης εἰσῆλθεν εἰς σκάµµα; ποῦ δ’ εἰς παλαίστραν; ἴσως οὐδ’ ἀναχέασθαι καλῶς ἠπίστατο οὗτος µὲν οὖν ἐκεκράγει τε καὶ ἄλλως οὐδὲ σιωπῶν ἀκούειν ἐδύνατο καὶ µανθάνειν τὰ λεγόµενα, ἡµεῖς δὲ ἡµεῖς δὲ κατὰ σχολὴν τοῖς παροῦσι διελέχθηµεν, 18 Galenus Thras. 38 (879). τοὺς τῆς ὄντως γυμναστικῆς ἐπιστήμονας ἤδη καλῶμεν,Ἱπποκράτην τε καὶ Διοκλέα καὶ Πραξαγόραν καὶ Φιλότιμον Ἐρασίστρατόν τε καὶ Ἡρόφιλον ὅσοι τ’ ἄλλοι τὴν ὅλην περὶ τὸ σῶμα τέχνην ἐξέμαθον.
En zo komt de aap uit de mouw: de bezwaren die Galenus tegen trainers heeft komen voor een goed deel voort uit concurrentieoverwegingen. De paidotribike techne was eigenlijk een onderdeeltje van een overkoepelend vak dat hij de gymnastike techne noemt, en waarvan niet de trainer, maar de arts de meester is. Galenus afficheert zichzelf en zijn collega's graag als de ware fitness-experts, en hij ontzegt de trainers hun specialisme. Zo op het oog een geval van pure broodnijd! Maar trainers hadden het ook hard te verduren in de geschriften van sofisten en andere literati. In de literaire bronnen lijkt het echter niet in de eerste plaats te gaan om het debat over de juiste lichaamsverzorging, maar om een debat over de meest waardevolle vorming voor de jonge notabelen van het Romeinse oosten. Dit debat is vooral bekend vanuit de werken van de sofisten en andere literaire auteurs die dit debat met gemak lijken te winnen, in geschrifte althans ... in werkelijkheid was het bepaald geen uitgemaakte zaak dat de locale elites en masse de literaire cultuur verkozen boven de lichaamscultuur, zoals sommige moderne auteurs wel menen.19 Net als bij Galenus, die in dit opzicht ook zeker mag gelden als een representant van de tweede sofistiek, was de toon van de literaire kritiek vaak neerbuigend. Trainers werden neergezet als ongeletterde stamelaars die geen coherente verdediging van hun positie konden leveren. Het is echter maar de vraag of dit beeld ook klopt met de werkelijkheid. Leefden artsen sofisten en trainers continue op gespannen voet, of waren in de echte wereld de relaties minder gespannen? Uiteindelijk waren ze niet alleen rivalen maar ook collega's. In de gymnasia in de Griekse steden werkten artsen vaak samen met trainers, zoals bijv. in Priene waar deze groepen gezamenlijk aanzaten aan banket ter gelegenheid van een atletisch festival.20 Artsen zijn ook geattesteerd onder het personeel van de gymnasia, zoals in Athene vanaf de 2e eeuw van onze jaartelling. In sommige gevallen lijkt het erop dat we te maken hebben met heren die nauw samenwerkten. Een jong gestorven atleet uit Lydia werd begraven door zijn epistates en iatros (zijn trainer en soigneur zouden wij zeggen).21 In sommige gevallen blijken artsen zelfs in dienst geweest te zijn van verenigingen van atleten, zoals in Thyateira, waar een zekere Eleis zich op zijn grafsteen afficheert als 'oppergeneesheer van de gehele sportvereniging' (archiatros tou sympantos xystou).22 De trainer als pepaideumenos Er is nog een reden om aan te nemen dat de trainers allesbehalve ongearticuleerde pummels waren. Zoals we eerder zagen waren trainers natuurlijk ook zelf het product van het gymnasium, wat betekent dat ze zowel de literaire als de lichamelijke vorming hebben genoten die dit instituut jonge burgers bood. Heel wat trainers (en sporters) hadden ook andere talenten. Dat werd ook van hen verwacht, afgaande op de uitspraak van Philostratus, de auteur van een handboek voor de lichaamsoefening, dat trainers in ieder geval rhetorisch geschoold moesten zijn: 23
•
19
Ik heb dit punt opgeworpen in van Nijf (2001) en van Nijf (2002), pace Gleason (1995) en Schmitz (1997). 20 I.Priene 111. 21 AM (1889), 198-200. 22 TAM V. 2, 1097. 23 Philostratus De Gymn. 25: ἔστω δὴ ὁ γυµναστὴς µήτε ἀδολέσχης, µήτε ἀγύµναστος τὴν γλῶτταν, ὡς µήτε ἐκλύοιτο ὑπὸ τῆς ἀδολεσχίας τὸ ἔνεργον τῆς τέχνης, µήτε ἀγροικότερον φαίνοιτο µὴ ξὺν λόγῳ δρώµενον.
'de trainer moet geen kletskous zijn, maar ook geen ongeoefend spreker, zodat zijn vakkundigheid niet overshaduwd wordt door geklets, maar ook niet veel te onbeholpen overkomt, omdat hij het woord niet bij de daad kan voegen.' Het gaat hier ongetwijfeld om een idealisering, maar dat betekent niet dat het hier om een onrealistisch beeld ging. Alle disciplines die pretendeerden in sociaal opzicht van nut te zijn, dienden in staat te zijn potentiële klanten over de streep te halen. Rhetorisch vermogen was daarom cruciaal.24 In de rhetorenklasjes van de gymnasia kwamen atletische onderwerpen dan ook ruim aan bod, maar als je het niet op school had geleerd, kon je je nog altijd wenden tot een rhetorisch handboek. Zo bevatte het rhetorische handboek van Dionysius een aantal voorbeelden van redevoeringen, met een atletisch tintje, zoals bijv. hoe je een 'Aansporing van atleten voor de wedstrijd' moest schrijven, of hoe je een lofrede moest schrijven op de panegyris, waar de atleten hun krachten maten.25 We vinden hiernaast ook aanwijzingen dat trainers deelnamen aan het intellectuele debat over de juiste vorming, en we hebben redenen om aan te nemen dat ze zich in dat debat nog heel aardig staande hielden ook. In de literatuur komen we herhaaldelijk de terms gymnastes tegen. Sinds Jüthner's commentaar op Philostratus vermoedt men dat het hier ging om een speciale categorie 'wetenschappelijk' geschoolde trainers. 26 Dergelijke mannen zouden niet alleen praktijervaring hebben, maar ook een ruime theoretische kennis, die ingezet werd voor geacheveerde academische verhandelingen die de aandacht getrokken lijken te hebben vanuit intellectuele kringen. Onder hen vinden we namen als Ikkos uit Tarente en Herodikos van Selymbria. Van hun geschriften is vrijwel niets over, en wat we weten van hun leer, of hun methode moet geconstrueerd worden uit citaten en samenvattingen bij anderen - vooral hun intellectuele tegenstanders, zoals bijv. Galenus. Het is echter opvallend dat deze categorie buiten literaire teksten nauwelijk voorkomt: vrijwel geen trainer laat zich als zodanig kennen, en in de schaarse teksten die we hebben krijgen we niet de indruk dat het hier inderdaad om een ander - meer intellectueel soort trainer gaat. De term gymnastes heeft dan eigenlijk vooral een plaats in een intellectueel discours, waar het een term geweest kan zijn die intellectuelen (sofisten en artsen) gebruikten om aan te geven dat ze iemand serieus namen als gesprekspartner, zolang hij zich maar net als zij bediende van een aanvaarde literaire stijl. In hoeverre het hier gaat om een speciale categorie trainers blijft een open vraag. Het beste voorbeeld van dit genre is het al eerder genoemde traktaat van de sofist Philostratus De Gymnastica (Over lichaamsoefeningen). Dit werk is niet altijd serieus genomen: of men heeft het gezien als een banaal non-literair werk - een Fundgrube voor weetjes over Griekse sport- , of men ziet het juist als een literaire pastiche zonder veel praktische waarde. Het lijkt echter toch productiever om deze tekst die geschreven is door de belangrijkste vertegenwoordiger van de Tweede Sofistiek (en de bedenker van de term) serieus te nemen. Het gaat hier om een document dat goed past in het oeuvre van Philostratus dat voor een groot deel gewijd was aan de vraag wat de contemporaine
•
24
Voor een scherpzinnige schets van het intellectuele debat in de keizertijd zie:Barton (1994). CHECK 26 Jüthner (1909), 3-26. 25
betekenis was van de klassieke Griekse cultuur. Sport speelt hierin steeds een grote rol: niet alleen in De Gymnastica, maar ook in andere werken zoals het Leven van Apollonius van Tyana, of de Heroicus.27 In De Gymnastica presenteert Philostratus de klassieke Griekse sport als intellectueel volwaardige discipline, die zich kan meten met andere 'techniques du corps' zoals die aangeboden werden door de geneeskunde en physiognomie. In de inleiding nagelt Philostratus zijn kleuren aan de mast, met de stelling dat sport een vorm van 'echte kennis' (sofia) is. Zoals het een sofist betaamt wordt dit ondersteund met een beroep op de traditie. De auteur geeft een geleerd overzicht van de oorsprong van alle takken van sport, die hij bij voorkeur herleidt tot de dagen van Homerus. In de tweede plaats bepaalt Philostratus de positie van de trainer vis à vis andere experts van het lichaam, zoals artsen, maar hij zorgt er ook voor dat hij de 'wetenschappelijke trainer' (de gymnastes) onderscheidt van de gewone worstelcoach, de paidotribes. Zoals ik hierboven aangaf, zal zijn doel hierbij zijn geweest om aansluiting te zoeken bij het dominante intellectuele debat. Hij concentreert zich vervolgens op de publieke presentatie van de trainers. de hoofdmoot van dit deel wordt gevormd door een overzicht van beroemde trainers die door woord en daad atleten tot grote prestaties hadden geinspireerd. Het volgende deel is een lange discussie van de physiognomische kwaliteiten waarover een trainer moest beschikken. Zo wordt het veld geruimd van een potentiële groep concurrenten van buiten het vak. In hoofdstuk 43, gaat het er juist om concurrenten van binnen het vak te elimineren. Hij concentreert zich dan vooral op die trainers die de zgn. tetradische methode hanteerden. Deze was in de ogen van de schrijver gevaarlijk, en hij geeft voorbeelden om dit te bewijzen. Het betoog eindigt dan met een kort meer technisch gericht overzicht van de verschillende attributen en faciliteiten die je nodig had om te kunnen trainen. In een korte epiloog behandelt hij dan nog een ander traditioneel thema met een verwijzing naar de atletische trainingspraktijken in Sparta. Hoe we deze tekst ook willen lezen, het is duidelijk dat het de auteur gaat om een integratie van de literaire en sportieve tradities die het klassieke Griekse erfgoed van zijn tijd uitmaakten. Trainers en sofisten opereren duidelijk niet alleen in dezelfde institutionele contekst, maar ook op het zelfde intellectuele vlak. Sport en literatuur worden zo naast elkaar gepresenteerd als vergelijkbare -uitwisselbare- activiteiten. Van ideaal naar de praktijk Tot zover hebben we gezien op welke manier de trainers en sofisten binnen de gymasia met elkaar samenwerkten en hoe ze zich met elkaar verhielden. Ondanks het feit dat er in literaire bronnen wel degelijk sprake was van een sterke rivaliteit, blijkt toch dat er ook sprake was van een zekere cohabitie. Schrijvers als Philostratus slagen er in om sport en sofistiek als twee kanten van dezelfde medaille te presenteren. Maar hoe zat dit met de doelgroep: weten we hoe de jonge mannen in de Griekse gymnasia aankeken tegen de twee takken van het klassieke curriculum? Welke keuzes maakte men zelf? De laatste jaren is er veel aandacht geweest voor de bloei van de Griekse cultuur, en de cuturele identiteit, in de Griekse provincies van het Romeinse rijk. Hierbij hebben auteurs als Peter Brown, Maud Gleason en Thomas Schmitz betoogd dat de klassieke Griekse
•
27
De uitgave met commentaar van Jüthner is nog steeds fundamenteel, zie verder Billaut (1993), en Brophy and Brophy (1989). Philostratus wordt diepgaand besproken in: Koenig (2005).
literaire cultuur (paideia) een dominante factor vormde in de zelfidentificatie van de elites in de Griekse steden.28 Nu hoeven we er niet aan te twijfelen dat de elite zich collectief onderscheidde door de klassieke paideia, maar betekent dat ook, zoals met name Schmitz en Gleason suggereren, dat paideia ook op een individueel niveau belangrijk was? Laten we eens kijken op welke wijze de leden van de gymnasium klasse zich zelf identificeerden. Als we willen weten hoe de stedelijke elite zichzelf graag zag loont het de moeite om te kijken naar de talloze ere-inscripties die opgesteld stonden langs de straten en op de pleinen van de steden. Als culturele paideia zo belangrijk was voor de individuele zelfidentificatie, zou je verwachten dat de term ook vaak vookomt als standaardonderdeel van het honorair vocabulair. Thomas Schmitz stelt dan ook paideia net zoals bijv. euergetisme een belangrijke rol speelt bij de manier waarop de elite zich representeerde. Deze stelling blijkt echter niet zonder meer door de feiten gestaafd te worden. Paideia komt eigenlijk alleen maar voor in twee zeer specifieke situaties.29 In de eerste plaats vinden we de term (of equivalenten) in eremonumenten voor individuen die actief waren - of actief waren geweest- als redenaars, zoals bijv. in het geval van sofisten, of advocaten. In dit soort gevallen was hun persoonlijk succes ongetwijfeld te danken aan paideia, maar deze gevallen zijn zo specifiek dat ze niet representatief zijn voor de elite als geheel. De meeste andere gevallen blijken tot een wel zeer bijzondere categorie te behoren: posthume ere-inscripties, troostdecreten, maar ook (metrische) grafinscripties die waren opgesteld voor jong-gestorven telgen uit elite families.30 Een mooi voorbeeld komt uit Oinoanda:31 'Diogenes alias Apollonios , de zoon van de meest eerbiedwaardige Marci Aurelii Orthgorianos, zoon van Apollonios, en Sarpedonis alias Diogeneia, voor zijn tijd gestorven als een jonge man die uitblonk door zijn reputatie en zijn literair talent. Ter nagedachtenis en als troost voor zijn ouders, krachtens een besluit van de raad en het volk.'
•
28
Brown (1992), Gleason (1995) en Schmitz (1997). Schmitz (1997) 44-50; 101-110. 30 Het verschijnsel is - als zo vaak- geïdentificeerd door Louis Robert, vgl. Pleket (1994) en Strubbe (1998). 31 Hall and Milner (1994), 34 = SGO 4, 17/06/05 1-13: ªDºiogevnhn to;n kai; ∆Apollwvnion, uJio;n tw'n ajxiologwtavtwn Mavrkwn ªAujºrelivwn ∆Orqagorianªou'º ∆Apollwnivou kai; Sarªphºdonivdo" th''" kai; Diogeneiva" promoivrw" teªteºleuthkovta neanivan ajxiwvmati kai; lovgwn ∆aªrºeªth'/º diaprevyanta, mnhvmh" e{neken kªai; tºh'" eij" tou;" ªgºonei''" paramuqivaøiØ" boulh'" kai; dhvmou krivsei. 29
Andere voorbeelden zijn eenvoudig te vinden. Het zou echter niet verstandig zijn om aan te nemen dat deze teksten een betrouwbare indicatie vormen van de talenten van deze jonge notabelen. Grafepigrammen, en troostdecreten die waren opgesteld als morele steun voor de bedroefde de ouders hadden een neiging om de gestorvenen sterk te idealiseren, en om hen als een soort rolmodel te presenteren. Deze teksten putten voor hun honorair vocabulaire uit de literaire topoi die men kon vinden in de literaire handboeken. Dit soort gidsen adviseerden bijv. om in het geval van een jonge-gestorvene te zeggen 'dat hij wat betreft zijn paideia ver uitstak boven zijn leeftijdsgenoten',32 Deze teksten appelleerden overduidelijk aan de waardenschaal van de elite. Jong gestorven telgen uit elite families werden gepresenteerd alsof ze reeds van jongsaf aan juist die kwaliteiten etaleerden waarop de elite zijn morele superioriteit, aan ontleende. Literaire paideia speelden in dit pakket een vooraanstaande rol, en natuurlijk werd die kwaliteit ook de jonge leden van de elite toegedicht. Maar het zou natuurlijk naïef zijn om aan te nemen dat deze jonge heren dit soort kwaliteiten ook altijd daadwerkelijk bezaten. Michael Wörrle heeft dit verschijnsel dan ook omschreven als een gesellschaftliches Kunstprodukt, ein politisch-moralises Wunsch- und Glaubensbild', het was geen realistisch beeld. 33 Hoe zat het dan met sportieve kwaliteiten? We vergeten nogal eens dat dezelfde epigrammen die de jong-gestorven notabelen prijzen ook vaak de atletische talenten en successen van de gestorvenen breed uitmeten. Het ideale product van het gymnasium bezat beide, zoals mooi tot uitdrukking komt in de volgende inscriptie uit Ephesos uit de tweede eeuw van onze jaartelling.34 'Mij verwekte Herodes, mijn vader, mijn moeder Ammion bracht me ter wereld. Hen heb ik met mijn dood in verdriet achtergelaten. Na drie maal zeven jaren had ik voltooid toen ik naar Hades ging, ongehuwd en kinderloos, Mijn naam was Symmachos; mijn jaargroep van mede-epheben beweent mij, omdat ik training (techne) en literatuur (sofia) moest opgeven. Ik heb het huis van mijn ouders leeg achtergelaten, en ik heb alles achtergelaten wat ik in ere hield: het gymnasium, training, mijn leeftijdsgenoten.' Techne slaat natuurlijk op zijn trainingsactiviteiten, terwijls sofia verwijst naar zijn intellectuele vorming. We kunnen natuurlijk niet uitsluiten dat het in dit soort gevallen net zo goed om een idealisering kan gaan, als bij de literaire kwaliteiten: niet iedere jonge
•
32
Menander Rhetor II (420) Tr. Russell. ejrei" de; th;n paideivan, o{ti ejdeivknue kai; ejpi; touvtw/ proscei'n tw'n hJlikivwn. 33 Wörrle (1995), 250 cf. Strubbe (1998), 69. 34 SEG 48 (1998) 1362 = SGO 03/02/68, 1- 8: Spei'r e me;n ∆Hrwvdh" me pathvr, mhvthr d∆øeØe e[tekevn ªmeº “Ammion, oi|" ojduvnaæ lei'pon ajpofqivmeno"≥: trissa;" eJbdomavda" plhvsa" ejtevwn de; pro;" {A dan h\lqon a[numfo", a[pai", ou[noma klh/zovmeno" Suvmmaco": o}n davkrusen ojmilikivh sunefhvbwn ou{neka kai; tevcnhn kai; sofivh n e[lipon. ∆Hrhvmwsa oi;kou" gonevwn, e[lipon de; ta; sevmna gumnavsion, tevc nhn, suvntrofon hJlikivhn. Andere epigrammen die laten zien dat een combinatie ideaal was: sgo 01/12/22; 05/03/06; 09/07/09.
notabele was immers een topsporter. Maar in tegenstelling tot de inscripties die de nadruk leggen op de culturele vorming kunnen we hier wel aantonen dat jonge telgen van elite families regelmatig schitterden in de stadia en op de sportvelden van de Griekse steden. In alle Griekse steden vinden we talloze ereinscripties die laten zien dat jonge mannen gewonnen hadden in de sportwedstrijden die de stad had georganiseerd.35 Precieze aantallen zijn niet te geven, maar het gaat om vele honderden inscripties. Afgezet tegen de enkele inscripties die aandacht geven aan de culturele prestaties van de elite, mogen we concluderen dat niettegenstaande de idealen, de jonge notabelen in groten getale, het worstelperk, of het stadion verkozen boven de klaslocalen van de grammaticus. Klados, een jonggestorven schooljongen uit Hadrianoi in Mysia was zo eerlijk om dit posthuum op te biechten: Het was niet dat hij geen interesse had gehad in literatuur, maar de Muzen hielden niet zo van hem, schreef hij met een mooi euphemisme; hij had echter wel uitgeblonken in de worstelsport.36 'Als je vraagt: "Hoe heet je?", Klados is de naam; " En wie heeft je grootgebracht?" Menophilos; Waar aan ik gestorven ben? De Koorts. "En hoe oud?", dertien jaar; "Dan had je niet zeker veel op met de Muzen?"; Dat niet helemaal, maar de Muzen hielden niet zo van mij; Hermes begunstigde me wel sterk, want vaak mocht ik in wedstrijden de loffelijke overwinningsband voor het worstelen ontvangen.' Hij was misschien een uitzondering in zijn eerlijkheid, maar we kunnen wel aannemen dat hij voor velen sprak! Om terug te keren naar ons uitgangspunt: het beeld van een harmonieuze relatie tussen een schoolmeester en een worstelkampioen moet de inwoners van steden in het oosten van het Romeinse rijk een stuk minder verbaasd hebben dan het ons doet. Zij zouden het beeldenpaar waarmee ik begon niet zien als een vreemde combinatie, maar als een logische exponent van het culturele ideaal dat achter het gymnasium stak. Klassieke Griekse paideia omvatte ook in de Romeinse periode zowel de literaire als de lichaamscultuur. Conclusie: In de derde eeuw van onze jaartelling waren lichaamscultuur en literaire cultuur nauwer met elkaar verbonden dan we zouden verwachten op grond van onze moderne ervaringen,
•
35
Ik heb dit uitgebreider besproken in: van Nijf (2001). Ik wil Johan Strubbe en Rolf Tybout danken die me beiden aan dit citaat geholdpen hebben. SGO 2 08/1/10 , 1-10: Ætiv" tivno"…Æ h]n ei[rh/, Klavdo" ou[noma: Ækai; tiv" oJ qrevya"…Æ Mhnovf ilo". Æqnhvskw dæ ejk tivno"…Æ ejk puretou'. Ækajpo; povs wn ejtevwn…Æ triskaivdeka. Æa\rav gæ a[mouso"…Æ ouj tevleon, Mouvs ai" dæ ouj mevg a feilavmeno", e[xoca dæ ÔErmeiva/ memelhmevno": ejn ga;r ajg w'sin pollavki" aijnhto;n stevmma pavla" e[lacon. 36
of op grond van de conclusies sommige moderne classici. In het gymnasium waren grammatikoi en trainers, die zich beide als experts opwierpen van wat gelijkwaardige klassieke cultuuropvattingen mag heten, naast elkaar actief. In status en aanzien blijken ze niet erg van elkaar verschild te hebben. Er was wel sprake een zekere -professioneleconcurrentiestrijd, en op het hoogste literaire niveau werd er inderdaad een slag uitgevochten om de harten van de jongen mannen. In de literatuur werd het zo voorgesteld dat de literaire paideia deze slag inderdaad ook won. Toch moeten we de effecten van deze concurrentiestrijd niet overdrijven. Sofisten en trainers blijken vaak collegiale en zelfs hartelijke relaties te hebben onderhouden, - in dit opzicht waren Euarestos en Fronto niet zo uitzonderlijk- en idealiter spraken hun leerlingen hen na. Het culturele ideaal van de 'klassieke opvoeding' bleef onverkort een gelukkige samensmelting van intellectuele en fysieke kwaliteiten (om over rijkdom nog maar even te zwijgen). Maar toch, voor wie even verder kijkt is het duidelijk dat de doorsnee gymnasiast eerder in sport dan in de klassieke literatuur was geinteresseerd. Leerstoelgroep Oude Geschiedenis, RUG Postbus 716, 9700 AS Groningen
[email protected] Bibliografie Barton, T. (1994). Power and knowledge. Astrology, physiognomics, and medicine under the Roman Empire. Ann Arbor. Billaut, A. (1993). 'Le Gymnastikos de Philostrate a-t-il une signification littéraire?' REG 106: 142-162. Brophy, R. and M. O. R. Brophy (1989). 'Medical sports fitness: An ancient parody of Greek medicine'. Literature and medicine, viii. K. A. Rabuzzi and R. W. Daly. Baltimore. Brown, P. (1992). Power and persuasion in late antiquity: towards a Christian empire. Madison, Wisc. Delorme, J. (1960). Gymnasion. Etude sur les monuments consacrés à l éducation en Grèce. Paris. Farrington, A. (1995). The Roman baths of Lycia. An architectural study. Ankara/London. Gauthier, P. and M. B. Hatzopoulos (1993). La loi gymnasiarchique de Beroia. Athene. Gleason, M. W. (1995). Making Men: Sophists and Self-Representation in Ancient Rome. Princeton.
Hall, A. and N. Milner (1994). 'Education and athletics. Documents illustrating the festivals of Oenoanda.' Studies in the History and Topography of Lycia and Pisidia in Memoriam A.S. Hall. D. French. Oxford, 7-47. Jüthner, J. (1909). Philostratos über Gymnastik. Leipzig/Berlin. Kleijwegt, M. (1991). Ancient youth. The ambiguity of youth and the absence of adolescence in Greco-Roman society. Amsterdam. Koenig, J. P. (2005). Athletics and literature in the Roman empire. Cambridge. Legras, B. (2002). Education et culture dans le monde grec. VIIIe siècle av. J.-C.- IVe siècle ap. J.-C. Paris. Ling, R. and A. Hall (1981). 'Building Mk1 at Oenoanda. With and appendix by Alan Hall.' Anatolian Studies 31: 31-53. Marrou, H.-I. (1965). Histoire de l'éducation dans l'antiquité antique. Vol. 1 Le monde grec; Vol. 2 Le monde romain. Paris [eerste uitgave: 1948]. Pleket, H. W. (1981). 'Stadstaat en onderwijs in de Griekse wereld.' Lampas 14.3: 155178. Pleket, H. W. (1994). 'Troostdecreten: een maatschappelijk verschijnsel.' Pijn en balsem troost en smart. Pijnbeleving en pijnbestrijding in de oudheid. H. F. J. Hortsmanshoff. Rotterdam, 147-156. Schmitz, T. (1997). Bildung und Macht. Zur sozialen und politischen Funktion der zweiten Sophistik in der griechischen Welt der Kaiserzeit. München. Strubbe, J. (1998). 'Epigrams and consolation decrees for deceased youths.' AC 45-75. van Nijf, O. M. (2001). 'Local heroes: Athletics, festivals and elite self-fashioning in the Roman East. Being Greek under Rome. S. Goldhill. Cambridge 2001, 306-334. van Nijf, O. M. (2002). Athletics, Andreia and the Askesis-Culture in the Roman East.' Andreia. Proceedings of the First Leiden-Penn colloquium on ancient values. I. Sluiter and R. Rosen. Leiden. Wörrle, M. (1995). 'Von Tugendsame Jüngling zum 'gestressten' Euergeten, Überlegungen zum Bürgerbild hellenistischer Ehrendekrete.' Stadtbild und Bürgerbild im Hellenismus. M. Wörrle and P. Zanker. München, 241-250. Yegül, F. (1992). Baths and bathing in classical antiquity. Cambridge Mass./London.