Groepen (queen Bees)

  • Uploaded by: johncmv
  • 0
  • 0
  • June 2020
  • PDF

This document was uploaded by user and they confirmed that they have the permission to share it. If you are author or own the copyright of this book, please report to us by using this DMCA report form. Report DMCA


Overview

Download & View Groepen (queen Bees) as PDF for free.

More details

  • Words: 1,279
  • Pages: 38
Sociologie

Ze lijken op hun moeders!

Sociale wetenschappen Kennis van jonge meiden: • Individueel: ontwikkelingspsychologie, biopsychologie • Sociaal: sociale psychologie, sociologie, pedagogie, culturele antropologie, recht, economie • (Be)oordelen: filosofie, ethiek

Definitie sociale psychologie • De wetenschappelijke studie van hoe personen denken, voelen en zich gedragen met betrekking tot andere personen • en hoe gedachten, gevoelens en gedrag door andere personen beïnvloed worden

Bio-psycholologie • Tak van de psychologie die zich richt op de biologische herkomst van gedrag. • Ruud Loeffen, “De natuur van mensen”: “Gevoelens en emoties hebben een biochemische basis” • Moir en Jessel, “Brain Sex”: “Er zijn mannelijke en er zijn vrouwelijke hersenen”.

Agressie m/v ?? • Man: meer fysieke agressie • Vrouw: meer relationele agressie • Relationele agressie van kinderen: doelbewust proberen anderen te kwetsen door uitsluiting uit de groep, door roddels of leugens te verspreiden, door te dreigen vriendschap te verbreken. • Samenhang met opvoedingsstrategie ouders: manipulatief, emtioneel-kritisch, buitensporige controle op psychologische wereld kind.

Inhoud • 1. Groepen/groeperingen en betekenis ervan voor de leden • 2. School als leefwereld van jongeren (naast thuis en ‘media’) • 3. Groepsprocessen.

Sociale groepen • = twee of meer personen die zich onderscheiden van anderen en die met elkaar interacteren • Stellen, gezinnen, families, vriendenkringen, clubs, kerkgenootschappen,buurten, organisaties. • Denken over zichzelf als “wij”.

Soorten groeperingen (‘verzamelingen van mensen’) Interactie >>>> Gemeensch. W+N (onder)

wel

niet

wel

primaire groep

collectiviteit

niet

samen-zijn

sociale categorie

Kenmerken ‘groep’ • • • • • •

(Kleine) sociale eenheid Regelmatig, veelvuldig, intensief contact Gemeenschappelijke waarden en normen Saamhorigheid Duidelijke posities en rollen Een zekere duurzaamheid

Onderscheid (tegenpolen) in groepen • • • • • • • • • • • •

Primair Informeel Psyche Gemeinschaft Mechanische solidariteit Affectieve bindingen Spontaniteit Intiem Persoon is belangrijk Groepsproces Spontane groepsvorming Overeenkomsten tussen leden

• • • • • • • • • • • •

Secundair Formeel Socio Gesellschaft Organische solidariteit Zakelijke contacten Gereserveerdheid Onpersoonlijk Positie is belangrijk Taak Doelbewuste groepsvorming Verschillen tussen leden

Collectiviteit • = een groepering waarbij de leden op basis van gemeenschappelijke waarden en belangen een zekere saamhorigheid kennen. De leden onderhouden echter niet met alle leden contacten. • Politieke partij, religieuze gemeenschap, vakbond

Sociale categorie • = een groepering, die een groepering genoemd wordt omdat de leden één eigenschap gemeen hebben. • Studenten, vrouwen, gehuwden, roodharigen.

Netwerk • = een groepering, die één persoon of een kleine groep tot centrum heeft en waarvan alle leden contacten onderhouden met het centrum. • Iedereen heeft een eigen netwerk.

Organisatie • = een groepering, die is opgericht om bepaalde doeleinden te bereiken en die gekenmerkt wordt door een duidelijke positieverdeling. • Dus: structuur, taakverdeling, gezagsverhoudingen (welzijnsinstelling, school, bedrijf)

Virtuele groepen • • • • • • • •

Geen directe interactie Virtuele nederzettingen Virtuele werkplaatsen Mate van anonimiteit verschilt Mate van intimiteit verschilt Hyves Second life En vele andere ………

Betekenis primaire groep • Primaire groepen bieden wezenlijke behoeften die slechts in samenzijn met anderen vervuld kunnen worden:  Bescherming en geborgenheid  Veiligheid  Liefde

Betekenis van sociale groepen voor individuele leden • • • •

Sociale identiteit Geborgenheid Referentiekader Specifieke persoonlijke behoeften (bv. sport, gezelligheid)

Sociale identiteit • = het bewustzijn van iemand tot een bepaalde groepering te behoren en als zodanig door anderen te worden behandeld. • Dat bewustzijn ontwikkel je in contacten, in interactie met anderen • “Ik ben student”, “Ik ben moeder”, “Ik ben gamer”, “Ik hockey bij Forward”.

Referentiekader • = het geheel van waarden, normen, overtuigingen en vanzelfsprekendheden, op grond waarvan individuen oordelen en handelen • Ontstaat geleidelijk uit vroegere en recente ervaringen • Jouw ‘sociale bril’. • Vergelijkbare referentiekaders door gemeenschappelijke ervaringen (bv. opgroeien onder soortgelijke omstandigheden).

Typologie referentiegroepen Waardering >> Lidmaatschap

positief

negatief

lid

identificatie

rebellie of vlucht

niet-lid

aspiratie of voorbeeld

vijandschap, tegenstelling

Hermes, Naber, Dieleman, “Leefwerelden van jongeren” • 1.5 miljoen tussen 12 en 18 • Thuis + school + ‘wired world’ • Groeispurt (fysiek + mentaal) • Ontwikkeling seksuele identiteit • Loskomen van thuis + vorming vriendengroepen/netwerken (ook: virtueel)

Beelden van jeugd in westerse samenlevingen • Onbezorgde jongeren: genieten, uitgaan, (jong-zijn wordt geromantiseerd) • Moeilijke pubers: in de knoop met zichzelf, onbegrepen tobbers • Ongeremde jongeren: kennen geen grenzen, hebben zichzelf niet in de hand (experimenteren met sex, drugs, geweld)

School als leefwereld •

3 functies school: 1. Via schoolprestaties en schoolloopbaan: beroep (competenties) 2. Interactie met leeftijdgenoten: sociale vaardigheden in groepen 3. Rol in identiteitsontwikkeling

Kassenberg, ‘Wat scholieren bindt’. • In de verwerving van posities in de klas spelen populariteit en vriendschap een grote rol. • Oké = sociaal-zijn, er goed uitzien, een eigen mening hebben • Niet-oké = slim zijn (nerds, studjes) • 3 typen leerlingen: spillen, raddraaiers en buitenbeentjes

Macht en machtsbronnen • Max Weber (1921): “Power is the ability to achieve desired ends despite resistance from others”. • Macht = de mogelijkheid om gedragingen van anderen te bepalen overeenkomstig de bedoeling van de machthebber en met ongeacht de instemming van machtsmindere • Gezag = mét instemming Harry Hendrix, ‘ Werkboek sociologie’

Machtsbronnen • Economisch: beschikking over schaarse goederen (macht om te belonen) • Politiek: beschikking over geweldsmiddelen (macht om te straffen) • Affectief: het vermogen anderen emotioneel aan zich te binden (vermogen om anderen status, prestige, populariteit te verlenen) • Cognitief: beschikking over kennis, die ook voor anderen waardevol is (macht van de expert)

Literatuur • De Wit, Slot, van Aken, “Psychologie van de adolescentie” • Peeters, “Moeilijke adolescenten” • J.Rigter, “Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen” • Feldman, “Ontwikkelingspsychologie” • Thema: Ervaringsreconstructie.

Sociale structuur, sociale cultuur • Sociale structuur = relatief stabiel patroon van sociale verhoudingen in groep of samenleving (familie, werk, school, sportclub) • Sociale cultuur = ideeën, opvattingen, waarden en normen die het gedrag (binnen die sociale structuur) bepalen • Sociale positie = geheel van sociale relaties gecentreerd rond een persoon • Sociale rol = het gedrag dat hoort bij de sociale positie

Sociale positie student • • • • • • • • •

Ouders Vrienden Docenten Stagebegeleider Supervisor Mede-studenten Schoolleiding Ministerie van O&W Dus: 1 sociale positie, meerdere sociale rollen, meerdere structuren met verschillende culturen

Symbolisch interactionisme • Deze theorie ziet de samenleving als een product van de alledaagse interacties tussen individuen • Het sociale leven (micro-niveau) bestaat uit symbolische interacties (uitwisseling van symbolische betekenissen tussen mensen)

Wilterdink, van Heerikhuizen, “Samenlevingen” H4, ‘Affectieve bindingen’,

Over: • 4.1. Identificaties • 4.2. Affectieve bindingen en de menselijke soort • 4.3. Affectieve uitingen en gedragsstanddaarden • 4.3.1. De wereld een schouwtoneel.

“The presentation of self in every day life”, (Goffman, 1969) • The world is a stage • Mensen spelen rollen: door gedrag, kleding, taalgebruik etc. verkondigen zij een boodschap over zichzelf (‘presentation of self’) • Mensen zijn dragers van maskers (al naar gelang de situatie) • Spanning tussen ‘hoe zij zich voordoen’ en ‘hoe zij zich voelen’ • Door interactie komen mensen tot een gemeenschapelijke opvatting over de situatie waarin zij zich samen bevinden.

Groepsnormen, groepsdruk • Waarom houden mensen zich aan groepsregels?:  Ze hebben het gevoel dat het hun eigen regels zijn  Sociale controle werkt: straf, ruzie, voor gek zetten  Gehoorzaamheid (eerbied of angst)  Beloning: prestige, aandacht  Onzekerheid: weet het zelf niet dus doe ik wat iedereen doet.

Groepsprocessen • Mensen reageren op elkaar (kettingreacties); vergelijk kleine en grote groepen • Wij- en zij-groepen • Insluiting (het verwerven van groepslidmaatschap en uitsluiting (zondebok, randfiguren)

Werklesopdracht voor VV-groepjes • Hoe zou je de meidengroep rondom de Queenbees (Mean Girls) sociologisch (bv. vanuit het symbolisch interactionisme/Goffman) kunnen omschrijven? • Welke groepsnormen gelden en hoe worden die gehanteerd? • Hoe zou je het referentiekader van deze groep willen typeren? • Op welke wijze draagt het groepslidmaatschap bij aan de identiteitsvorming van de leden?

Related Documents

Groepen (queen Bees)
June 2020 4
Bees
April 2020 10
Bees
November 2019 22
Bees
November 2019 18
Bees
May 2020 15
Bees
May 2020 3

More Documents from ""