Citaten geplaatst in het fotodeel van Peter L.M. Giele verzamelde werken, Amsterdam : Aksant, 2003 http://www.aksant.nl/boeken/boek_316.asp “In echte kunstkringen spreekt men graag over de betekenis van Duchamp en over de betekenis van een Jeff Koons. Ik zou graag zien dat men voortaan over de betekenis van de RoXY van Giele op dezelfde manier zou spreken. RoXY is in alle opzichten, architectonisch maar ook muzikaal maar ook esthetisch, misschien wel het beste kunstwerk van de jaren negentig.” (PGr) “Ik vind dat Peter Giele in een spannende tijd heeft geleefd. Ik ben van een generatie later, heb Aorta nooit meegemaakt. Wel kwam ik vanaf mijn zestiende in de RoXY, waarvan ik trouwens op dat moment niet wist dat hij dat had gebouwd. Ik was een consument van zijn kunst en heb het idee
dat pas na zijn dood doordringt wat hij heeft betekend voor een stad als Amsterdam. Pas nu wordt getolereerd dat je een ruimte neerzet, waarin dingen gebeuren die niet alleen met kunst met een grote K te maken hebben. Dat je bijvoorbeeld de foto’s van Inez van Lamsweerde kunt ophangen op de toiletten van RoXY. Nu pas wordt door mensen die de kunst met een grote K beheren ingezien dat dit een mooie manier is om publiek te bereiken. Peter was de motor van zijn generatie èn van mijn generatie. Veel mensen zijn nu bezig met het maken van een kant en klaar product, om de markt te behagen. Vooral fotografen hebben daar een handje van. Ik vind dat niet zo interessant. We hebben maar één Rineke Dijkstra en dat is gewoon genoeg.” (MV) “Als ik aan de jaren tachtig denk, denk ik aan een energiek zootje. Het leuke was: enthousiasme stond voorop. Een heel goede basis om tot iets te komen. Dat kan iets goeds zijn of iets heel slechts. Maar de kans dat er iets goeds uit komt, is genoeg. Nu is het een en al concurrentie. Dat had je toen ook wel, maar mensen zaten niet zozeer op elkaars terrein. Ik deed fotografie en had helemaal geen concurrentie. Er waren veel meer dingen die je even gezamenlijk deed. Nu laten mensen nooit het achterste van hun tong zien. Ze zijn altijd bang dat ze hun ideetje weggeven. Toen werd er al over gepraat nog voordat ze waren bedacht. De ideeën ontstonden op natuurlijke, morfologische wijze.” (GvdK) “Ik had in 1991 een tentoonstelling in het Stedelijk Museum, Hover hover. Suzanne Oxenaar en Guda Stoop van de Supperclub organiseerden op mijn verzoek met Giele de preview, het feest vooraf. Giele had een travestiet geregeld, die de hele tijd naast mij moest lopen. Hij dacht dat ik dat een lekker wijf zou vinden, bovendien had dat een glamour uitstraling volgens hem. Ik snapte er niks van, maar deed braaf wat hij wilde. Hij had de inrichting gedaan en her en der hoge palen neergezet, waarop vrouwen in secretaresse-outfit mijn catalogus zaten te lezen. Het had niks met de tentoonstelling te maken, sloeg eigenlijk nergens op, maar dat maakte niet uit. Het ging om de energie, om dat het gebeurde. Dat was Giele, en uiteraard was dat de foto die de volgende dag in de krant stond.” (GvdK) “Op een gegeven moment had ik verzonnen dat er een tentoonstelling moest komen, de Chill Cave. Ik had een grot voor ogen, waarin je video’s kunt bekijken. Peter moet die grot maken dacht ik, maar het ging een heel andere kant op. Het werd een soort luchtbed met een koker erop, gecapitonneerd, met een heel rare esthetiek uit de vorige eeuw. Ik zat daar een beetje mee, was gevraagd voor een tentoonstelling in Tokio en vroeg of hij het prototype een moderner aanzien kon geven. Hij veranderde alleen de kleur. Hoe verkoop ik dit aan de Japanners dacht ik, zo’n ouwerwetse verpakking voor moderne media. Ik heb maar een verhaal verzonnen dat we een brug wilden slaan tussen de negentiende en twintigste eeuw. Het was een groot succes, niet in het minst door de happening die Giele eromheen had verzonnen. Met door Ruud van der Peijl ontworpen kostuums voor de hostessen, een antichambre met muziek en saké. Achteraf gezien was het een rare periode, vlak voordat de computer zijn opgang maakte in de kunst. Eigenlijk schetsten we een beeld van de
toekomst met oude middelen. We wilden ons ook afzetten tegen al die groepstentoonstellingen, terug naar de individuele ervaring. Later was de Chill-terminal in het hele land te zien op uiteenlopende plekken als een jongerenmanifestatie, galerie Art & Project, de partyboot van Ted Langenbach en winkelcentrum Magna Plaza. Het was een statement, werkte in al die werelden, hèt thema van Giele. Kunst was niet alleen voor een kunstpubliek, vond hij, maar voor een veel grotere groep mensen. Daar was de Chill Cave een mooi voorbeeld van. RoXY trouwens ook.” (GvdK) “In vergelijking met musea en galeries waren plekken als W139 en Aorta vuurspuwende vulkanen, waar geen of weinig museumdirecteuren of curatoren binnenkwamen. Laat staan dat ze die energie het museum in wilden brengen om aan hun publiek te laten zien of om een nieuw, jong publiek binnen te halen. Nu doen ze het vaak dunnetjes over met tentoonstellingen en installaties waar geen ‘soul’ in zit (zoals in het Palais de Tokyo in Parijs). Wij waren toen rauw en snel en gebruikten vanaf 1979 alle media door elkaar en tegelijk in installaties. Museummensen snapten niets van die nieuwe communicatie. Maar in die tijd is wel de grote omslag gekomen. Vanuit de punk zijn kunstenaars gaan schilderen, fotograferen en muziekmaken en via de illegale televisiestations verschenen de eerste video’s in tentoonstellingen. Van deze periode is in het Stedelijk Museum in Amsterdam helemaal niets terug te vinden. Rudi Fuchs had daar bij zijn begin in Amsterdam het vervolg kunnen vinden van zijn moderne kunst, die volgens hem twintig jaar geleden is opgehouden te bestaan. Snoeihard idealisme om de wereld te veranderen. Dàt leefde in die tijd. Ik denk dat de tomeloze energie van de jaren tachtig echt een fundamentele verandering heeft teweeggebracht. Als de museumdirecteuren begin jaren tachtig beter hadden rondgekeken, was Dutch Art nu groter dan Brit Art en was Saatchi gevestigd in Amsterdam.” (AdJ) “De ruimte in de Warmoesstraat werd gebruikt als opslag van de Bijenkorf, die op dat moment bijna failliet was. Van de beheerder kregen we de sleutel, eigenlijk trokken we er ‘met toestemming’ in, en we kraakten het hele blok. Dat maakte indruk. De politieke macht van krakers was heel groot destijds. We zijn ook nog langs het hoofdkantoor gegaan. Daar zagen ze de risico’s van rellen bij de Bijenkorf en lieten ons verder met rust. Er was niks tegen te doen. In het begin stelde het niks voor. Het was niet eens galerietje spelen. We maakten de voorzaal schoon, hingen het werk op, gingen van ’s-middags twaalf tot ’s-avonds tien uur achter een tafel zitten met een kachel erbij en dat was het. We maakten geen uitnodigingen. Je belde wat mensen en die kwamen dan langs. En we hingen een briefje op, met ‘kom erin’. Dan kwamen er wat buurtkinderen, buurtbewoners en toevallige passanten van de hoerenbuurt kijken. We noemden het in het begin ook geen kunstenaarsinitiatief, het was ook geen verlengstuk van het atelier, dat kwam allemaal later pas. Pas toen we de achterzaal erbij trokken ontstond het idee: je kunt hier schilderen en dingen gaan bouwen. De ontvangst van W139 was trouwens heel gemengd. De ‘serieuze’ kunstenaars vonden het dom om zoiets te doen: het stond te ver van galerie of museum. En de gevestigde kunstenaars
kenden wij niet. Pas bij de eerste grote groepstentoonstelling in januari 1981 is het gaan rollen. 30 Man Kunst heette die tentoonstelling en daar kwam een grote groep mensen op af. Voor het eerst onstond een soort bewustzijn van de kunstenaar. Het gevoel dat je vrij was om de dingen te laten zien die je wilde laten zien.” (AdJ) “Bij galerieën als Art & Project en Riekje Swart hing je tien schilderijen op. Die werden dan verkocht. Daar kwamen mensen kijken uit een heel andere wereld. Bij W139 kwamen je vrienden kijken. Dat was ons doel. We wilden het werk aan elkaar laten zien en waren meedogenloos, keihard in onze kritiek. Niets was goed, we kamden elkaar ongegeneerd af. Ik zat bijvoorbeeld in wat Peter Klashorst destijds ‘de slechtste band van Amsterdam’ noemde (Gulf Pressure Ais). Wij speelden punkjazzpop, ongepolijste, experimentele muziek. Soviet Sex van Peter Klashorst, Maarten en Rogier van der Ploeg, en The Young Lions, met onder anderen Rob Scholte en Harold Schellinx, waren de meest succesvolle bands van Amsterdam,. Dat waren een soort gangs. De kritiek op elkaars werk was heel vruchtbaar. Het gaf een energieke aandrang om door te werken, jezelf te ontwikkelen. Die sociale vrijplaatsen waren bovendien veel mystieker. De officiële ruimtes waren leeg en zielloos. Wat moesten we daar?” (AdJ) “De SKG, de Stads Kunst Guerilla, hebben we opgericht in 1978, Giele, Marijke ter Rele, David Veldhoen en ik. We trokken met elkaar op, kwamen nieuw het veld in. Dat zat nog erg vast in het hippiedenken. We wilden ruimte creëren, speelden het via de media, à la de R.A.F., en begonnen een niet bestaande guerillabeweging omdat dat op dat moment zo heftig was in Europa. We wilden aandacht, waren nog niet veel meer dan een teken aan de wand. Je moet het ook zien in het licht van de punkbeweging. Dat was voor ons heel belangrijk. Soms nog belangrijker dan het maken van kunst. Mijn groep - Jos Alderse Baas, Dr. Rat, Peter Klashorst en ik - deed ook heel laatdunkend over kunst. We spraken over ‘even beroemd worden op woensdag’, vonden de museumwereld absoluut niet cool. Het was voor ons van belang een mythe te vormen door acties te doen in de stad, zoals het opblazen van dingen, tentoonstellingen platleggen met rookbommen bij Tutti Frutti in Fodor - de eerste van Tijmen van Grootheest -, illegale straatschilderingen maken, kunst stelen uit het Rijksmuseum of uit het Stedelijk Museum. Het was een vorm van rebel art.” (EH) “We hadden niet alleen een hekel aan de hippies, maar waren ook door ze geïnspireerd. Vooral Robert Jasper Grootveld vertelde altijd mooie verhalen. Van die oude hippies namen Jos Alderse Baas en ik de antiestablishment houding over. We hebben heel weinig visueel materiaal en zitten nu op de blaren. Foto’s nam je niet. We kwamen in de kranten, dat was de bedoeling.” (EH) “Ik ben een tijdje met de Dogtroep op tournee geweest en toen ik terugkwam begin jaren tachtig was iedereen opeens aan het schilderen. Rob Scholte en Walter Carpay vroegen of ik in hun atelier naast het Bimhuis wilde komen schilderen. Zij hadden ook contact met de Mülheimer
Freiheit van Georg Dokoupil en Walter Dahn uit Düsseldorf. Het ging in die tijd erg om de daad van het schilderen, om het plezier, het speelse, het rebelse. Er was sprake van een explosie. Alsof er verf door je aderen liep in plaats van bloed, zo natuurlijk was het om te schilderen. Samen schilderen, de performance van het schilderen was daarbij van wezenlijk belang. Bij het Grootste Schilderij van Nederland kwamen al die gedachten bij elkaar. Er werd enorm aan ons getrokken, iedereen wilde je werk kopen, maar we wilden een tegendaad stellen. Toen hebben we ons met z’n negenen drie dagen opgesloten in Paradiso. Niemand mocht kijken. We wilden het groepsproces niet laten verstoren. Bovendien ging het bij wijze van tegenstroom tegen het conceptuele om het onderbewuste schilderen, om de intuïtieve, primitieve beelden die je samen naar boven kunt laten komen. En dat kan alleen in rust en meditatie. Op de dag van de veiling kwam het publiek binnen. Het schilderij werd onthuld, in stukken gesneden en per vierkante meter verkocht. Je kon betalen met een tegenprestatie, een kledingstuk of een diner, liefst niet in geld, om de spot te drijven met de gekte van de markt. Alleen Adriaan van der Have van galerie Torch mocht met geld betalen. Hij had achter onze rug om geprobeerd stukken schilderij te kopen. We hebben hem toen op het podium geroepen, beschimpt als verrader, maar omdat hij de enige was, hebben we hem toch een paar stukken schilderij verkocht.” (EH) RK: “In de eerste les zat Peter Giele naakt op een stoel in de klas, met zo’n vliegtuigmasker op, vlinderstrik om zijn nek, als een cadeautje. Er lag een getypte brief naast waarin stond: ‘ik ben jullie leraar, doe met mij wat je wilt’.” YAF: “Er ontstonden allemaal ‘gekke’ ideeën zoals: we gaan hem beschilderen. Toen hebben Ram en ik hem met stoel en al gejat en meegenomen naar de lift. We zijn honderd keer naar boven en naar beneden gegaan, terwijl wij alleen Hebreeuws spraken.” RK: “We hebben hem achtergelaten in een hok van de verwarmingsinstallatie.” YAF: “Maar toen werd de klas boos, omdat we het zonder hen hadden gedaan. Uiteindelijk hebben we hem meegenomen naar de kantine en daar op tafel gezet.Toen kregen we een heel mooi idee: om hem te water te laten achter de Rietveld Academie.” YAF: “We zijn met hem en een aantal klasgenoten naar het boothuisje gezwommen, hebben hem vervolgens teruggebracht naar het lokaal en zijn weggegaan.” RK: “We vonden het interessantere kunst voor hem, dan voor ons. Voor hem was het een ervaring, hij kon niet zien wat er gebeurde. Voor ons was het lastig: het was onze eerste les.” YAF: “Het waren eigenlijk niet echt lessen die Peter Giele gaf.” RK: “Hij wilde bij iedereen thuis komen, wilde ons zien in onze eigen omgeving.” YAF: “Ik vond het een heel intieme manier om met studenten om te gaan, heel onofficieel ook. We hebben het helemaal niet over kunst gehad.” RK: “Het ging erom oog in oog te kijken. In plaats van ‘ik ben de leraar en jij de student.’” YAF: “Dat vergeet je nooit. Het was ook heel confronterend. Als student wil je leren van je docenten.” RK: “Later ben ik hem veel tegengekomen, op feesten, openingen, hij nodigde me uit in de RoXY. Voor hem was het belangrijk dat het niet alleen binnen de schoolkaders bleef. Ik ben niet zozeer door zijn manier van werken beïnvloed, als wel door zijn
persoonlijkheid. Hij was een heel warm iemand, heel kwetsbaar ook. Dat was zijn manier om vertrouwen op te bouwen. En, belangrijk, hij was altijd bezig de grens tussen leven en kunst op te heffen. Het was een soort vierentwintiguurs performance, maar hij nam zichzelf niet zo serieus, was charmant. Ik vond dat inspirerend, die romantische, gothic look.” YAF: “Hij was een bohémien, uitbundig, genereus, in een land waar iedereen terughoudend is.” “Mijn leraar op de Rietveld, William Lindhout, had een idee: hij wilde een papieren stad bouwen. Daarvoor had hij een grote ruimte nodig. Ik had Giele nog nooit ontmoet, had wel van hem gehoord, want hij bewoog zich nogal opvallend door de stad: met cape op een step. Daar wilde ik eigenlijk niks mee te maken hebben, dat vond ik veel te romantisch. Ik kwam Giele tegen bij een tentoonstelling over Xerox-kunst. Hij ging met zijn blote reet op dat kopieerapparaat liggen. Ik vertelde over de plannen van Lindhout en vervolgens zijn we op zoek gegaan naar een plek. Eerst bekeken we een douaneloods bij Artis, maar dat was niks. Achter de woning van David Veldhoen en Peter Giele in het gekraakte Handelsbladgebouw lag een enorme ruimte, die zijn we op een gegeven moment gaan verkennen, Giele, Lindhout en ik. Die ruimte, vol inkt, machines en andere smurrie, werd Aorta. Bij de eerste tentoonstelling hadden we geen idee wat ons boven het hoofd hing. Iedereen hing wat schilderijen op, Giele deed events. Tot onze verbazing kwamen er heel veel mensen op af.” (AM) “Giele leefde zich helemaal uit op de vormgeving. Wat mij betreft had je die ruimte ook leeg kunnen laten, dan was het ook goed geweest. Daarover kwamen we constant met hem in conflict. Op een gegeven moment had hij zonder enig overleg loopbruggen gebouwd, met geld van Aorta. Een gigantische constructie, maar wij wilden een catalogus uitgeven. Daar kregen we enorme ruzie over. De volgende dag belde hij om half zeven ’s-ochtends: had hij alles weer afgebroken. Uiteindelijk heeft hij die loopbruggen toch gemaakt als cadeau aan mij en Harald Vlugt. Al ons geld maakte hij op. Wilden wij wat dingen op papier zetten, drukwerk verzorgen, moest er meteen een lay out-hok komen. De deuren van Aorta waren van acht centimeter massief staal, maar er lag helemaal niks van waarde. Hij gebruikte giga glasplaten van gepantserd glas. Uiteindelijk ga je er wel de charme van zien. Aorta was een kunstwerk, de opmaat voor RoXY.” (AM) “Aorta was de bakermat van de vervaging van disciplines. We werkten ook ter plekke, bouwden decors voor bandjes. In het begin waren we altijd op zoek naar geld. We leenden van elkaar, hieven entree bij openingen waar soms wel negenhonderd mensen kwamen. Van dat geld werden de bandjes betaald en we leefden ervan. W139 vond ons maar niks. Wij waren veel te commercieel en succesvol. Wij vonden hun een sektarische, in zichzelf gekeerde club. In W139 was nauwelijks sprake van ontwikkeling. Wij stonden open voor nieuwe dingen. Bij ons kwamen steeds andere mensen binnen, die de sfeer veranderden. Uiteindelijk werd Aorta gesubsidieerd en veranderde het inhoudelijk. Op een gegeven moment
had ik het wel gezien, Giele ook, en hebben we ons teruggetrokken uit de organisatie.” (AM) RH: “Seymour Likely begaf zich op het randje van satire, multimedia, comedy, literatuur, beeldende kunst. Beeldende kunst was ons medium, maar het had net zo goed een televisieprogramma kunnen zijn of een krant of een horecagelegenheid. Die laatste kwam er dus ook, net als een kunstwinkel in Magna Plaza. Het moest hyperrealistisch zijn.” AM: “Als de Beanery van Kienholtz, maar dan met mensen met levende koppen.” RH: “Het Seymour Likely-café was niet hetzelfde als Gieles bouwwerken. Voor Giele was het zijn kunst, zijn leven. Voor ons was het een manier van communiceren. Wij wilden een verhaal vertellen.” “Als je de balans opmaakt van de jaren tachtig en van onze generatie, is Gerald van der Kaap misschien het allersuccesvolst. Iedereen werkt, doet van alles, maar het is niet alsof straks Robert Rauschenberg terugblikt. Het zal in de kwaliteit zitten, ik weet het niet, kan er niet echt goed over oordelen. Het was in elk geval gezellig. Ik ben volwassen geworden in een tijd waarin alles kon en je kon zelf ook alles: grafisch ontwerper worden, beeldend kunstenaar, bouwer, ontwerper. Ik denk nog steeds dat ik alles kan worden. Dat gevoel van vrijheid heb ik overgehouden aan die jaren.” (RH) “In de veenkoloniën in Oost-Drenthe liggen onafzienbare turfvelden tot aan de horizon. Dat gevoel van slavernij van mensen in die plaggenhutten heb ik verwerkt in een beeldengroep voor galerie de Kunstuitkijk in Deventer. Slavernij in Nederland heette de tentoonstelling. Ik had er van alles bijgehaald: er was een enorme reus van hout met dollars, franken en guldens op zijn rug geladen, er was een autosloper met een bouwhelm, een neger, iemand die met een drilboor op straat staat te boren, een pindakaas-Jezus – een klein kind met in zijn buik een pot pindakaas als verwijzing naar kinderarbeid. Peter en ik hebben samen een gedicht geschreven, bladzijden lang, en ik had Peter gevraagd een openingsperformance te doen. In de tuin stonden mijn twaalf beelden met op kop de Friese sociaal-democraat en predikant Domela Nieuwenhuis. Van daaruit had Peter een geul gegraven door de tuin. Hij had een ontilbaar blok beton met kettingen aan zijn voeten gebonden, verder was hij naakt en geblinddoekt. Ik stond geblinddoekt met een grote oliedrum een soort ritme te slaan: Bam. Bam. Bam. Bam. Bam. Dat duurde twee of drie uur. Gedurende die tijd sleepte Peter zich door die geul dwars door het publiek heen. Erg confronterend. Want wat eigenlijk een nep-aanklacht was, was opeens echt geworden door de energie van zo’n lichaam dat zwoegt door de aarde. Later heeft het nog in het Veenkoloniaal Museum in BargerCompascuum gestaan, waar echte, oude veenarbeiders kwamen kijken. Die waren geshockeerd.” (JV) “Peter wilde van de bovenkamer van het restaurant een vogelkamer maken en vroeg mij dat te schilderen. Plafond en wanden, alles moest gedecoreerd worden met vogels. Uiteindelijk werd het één ingelegd schilderij in de muur. Wel exotisch: een paringsdrift tussen twee vogels
met een hele kitscherige achtergrond, Indiaas kitsch, bloesem eromheen. Ik had eerder vogels geschilderd, in museum Fodor, in die lange zaal, heel groot. Er waren gouden takken met een zwarte achtergrond. In combinatie met de zwarte granieten vloer en de glazen wand naar de tuin was het net een Chinese lakkamer. Het was voor een project waarbij kunstenaars werden uitgenodigd om iets te maken voor drie weken en daarna zou het weggeschilderd worden. Ik heb drie weken elke dag geschilderd. Toen het klaar was, werd de wand wit geschilderd. Peter kon het niet hebben dat het weg was. In RoXY had hij een klein zijkamertje met Chesterfieldbanken en hij vroeg of ik daar voor de kunstcollectie van RoXY een vogelkamer wilde maken. Hij gaf dan instructies: het moest te maken hebben met de disco, dus liefst parende vogels of vogels in een paringsdans. Er zitten ook twee mannelijke fregatvogels, een beetje homo-achtig. Het was een erg mooi kamertje, een beetje donker, geheimzinnig. Ik denk dat hij mij daarom voor het restaurant weer vroeg voor vogels.” (JV) “Toen Peter in RoXY begon, betrok hij mij er ook weer bij. Hij vroeg of ik grote schilderijen wilde maken voor de Bam Bam-avonden, passend in de grote ronde nissen naast de dansvloer. Nog steeds maak ik zulke doeken, exact met de boog van RoXY, alleen nu voor het Lowlands-festival. Met tijdloze iconen zoals de Dalai Lama, de Koningin, Napoleon. Shri Ganeshi, Dead and the Maiden, de Spierenman van Gunther von Hagen en Mohammed Ali.” (JV) “Een van zijn allermooiste dingen vind ik het gordijn dat Peter na Aorta heeft gemaakt. Daarvoor ging hij elke zaterdag en zondag met een emmer langs de spoorlijnen, op zoek naar stenen met gaten erin. Dan zeulde hij met die twee loodzware emmers en reeg alle stenen aan staalkabel tot een strip. Zo heeft hij een gordijn gemaakt. Dat hing verankerd in het plafond. Je kon er net doorheen komen. Het zag er heel fragiel uit maar moet duizenden kilo’s hebben gewogen. Een erg mooi ding.” (JV) “In 1990 maakte ik een voorstelling in de Stadsschouwburg, Dionysus in Negentig. Ik had bedacht om het publiek op het verkeerde been te zetten vanaf het moment dat mensen de Schouwburg binnenkwamen, door te suggereren dat het stuk al uren aan de gang was. En dat ze terecht waren gekomen op een party van de Hells Angels. De Hells Angels figureerden als security en reden met hun motoren in de gangen van de grote zaal. Ook stonden er Hells Angels voor het toneel heel gemeen te kijken zodat het publiek niet weg durfde te gaan als het de voorstelling niets vond. Ik heb Peter gebeld en gezegd: ‘als jij nou doet of je in een stuk bezig bent, een monoloog uit Hamlet of zo, wanneer de mensen binnenkomen’. Peter vond dat geweldig, had geen verdere uitleg nodig en stond met een zwarte cape z’n gedichten voor te dragen. Met als gevolg dat iedereen dacht ‘we zijn te laat, dat stuk is al een half uur aan de gang.’ Erg grappig.” (RM) “Wij zijn nooit bezig geweest met carrière-planning. We deden altijd maar wat, namelijk dat wat op dat moment interessant was om te doen. Ik dacht altijd ‘als ìk het leuk vind, zullen andere mensen het ook wel leuk vinden’.
Dat viel wel eens hard tegen, maar soms was het een groot succes. Carrièreplannen, daar hadden wij niet voor gestudeerd. Toch zijn we allemaal goed terechtgekomen. We hadden natuurlijk wel onze tijd mee. Het was bijvoorbeeld makkelijker dan tegenwoordig om met een aantal vrienden in het Shaffy te spelen. Je belde gewoon op en zei ‘we komen over twee maanden voorstellingen doen’. Dat was dan uitstekend. Je kon ook Carré bellen en zeggen ‘ik huur Carré twee dagen af’. Via de recette van het publiek betaalde je de huur, dat hoef je nu niet meer te proberen. In die tijd kreeg je ook telefoontjes van ‘heb je nog een leuk idee, dan kunnen we dat subsidiëren’. Er waren altijd wel potjes die op moesten. En iedereen zat ook in de B.K.R. Je kon altijd geld van iemand lenen die ook in de B.K.R zat. En iedereen leende van jou, dat was geen probleem, want over een half jaar kreeg je toch weer je B.K.R.. Er was altijd geld voor alles wat je wilde doen. Nu werk ik minder intuïtief. Ik moet toch wel in de gaten houden dat ik niet op m’n oude dag aan de bedelstaf raak. Ik vind het belangrijk om te zorgen dat je niet financieel afhankelijk wordt van mensen en instanties. Want dat lijkt me het ergste dat er is.” (RM) “Allerlei mensen werden gemobiliseerd om dat pand aan te pakken, want het was een gigantische klus: er moesten betonnen vloeren worden gestort, machines ontmanteld, in sommige ruimtes stond nog een decimeter inkt, we hebben verrijdbare podia ingebouwd. Er is maanden aan gewerkt. Tachtig procent van alle Amsterdamse galerieën was op dat moment volgeslibd met lullige etsjes van Anton Heyboer en met commerciële prenten van Corneille. Alleen de galerie van Helen van der Mey had een internationale uitstraling. Voor een jonge kunstenaar was het bijna onmogelijk om in een galerie te belanden. Dus er was enorme behoefte aan een eigen kunstenaarsplek.” (HV) “De organisatie van Aorta is achteraf te omschrijven als ‘organisch’. Ieder die fysiek aanwezig was had zeggenschap. Iemand die er niet was had geen zeggenschap. Wie de leiding had was volkomen vaag. Misschien inherent aan die organische opzet komt het ook voor dat mensen met terugwerkende kracht een fout beeld maken van die tijd. In 1998 zond de VPRO een Aorta-documentaire uit, gemaakt door Rob Schröder. Verbijsterd moest ik constateren dat die het nodig vond om mij er 100% uit te schrijven. Dit ging zo ver dat in de documentaire een foto werd getoond, gemaakt voor een Volkskrant-artikel over Aorta in 1981. Op de foto: Giele, Mantje en Vlugt vòòr Aorta. Fraudeur Schröder heeft het gepresteerd om mijn persoon feitelijk van de foto af te knippen, een dubieus staaltje van communistische geschiedvervalsing. De tijd doet vreemde dingen met mensen.” (HV) “Peter heeft mij geïntroduceerd in de s.m.-wereld. Hij nam mij mee naar een kinky-feest van DeMask in de Meervaart. Toen heb ik voor het eerst speed gebruikt. Dat was te gek. Mijn onderzoek op seksueel gebied is daar begonnen. Later heb ik in de kelder van de Supperclub mijn eigen clubje gehad, Beyond, gedeeltelijk samen met Peter bedacht. We hebben de kelder helemaal rood geschilderd en hielden feesten met volle maan. Het moest grensverleggend zijn, met seksuele en persoonlijke interactie. Niet
zoals die kinky-feesten in Pakhuis Afrika, die wel vrij leken maar aan allerlei codes waren gebonden. Beyond werd heel goed bezocht. Het heeft drie tot vier keer plaatsgevonden met dertig tot veertig mensen, bijna alleen uit de kunstwereld: fotografen, modellen. Uiteindelijk heeft Beyond me heel veel geld gekost. Peter kwam vaak in vol ornaat. Hij was een gangmaker. Nog altijd is de lounge van restaurant de Supperclub rood.” (GS) “Ik heb de kist voor Peter getimmerd, een heel mooie kist van 40 mm multiplex, het materiaal waarmee Peter altijd werkte. Ik kan me nog goed herinneren dat ik de naam van mij en van Joost van Velzen, de smid, er van te voren had ingetimmerd. Met van die messing stoffeerdersnagels in een patroon waarmee Peter ook de naam van RoXY in de muur had getimmerd. Inez wou dat iedereen zijn naam in die kist zou slaan. Maar niemand durfde, zodat uiteindelijk alleen onze namen prominent op de zijkant stonden. Heel genant. De kist was zwaar, van Gieleplex, woog zo’n zestig kilo. In het deksel zat een ruitje, een soort patrijspoort, met een kruis in spijkertjes getimmerd. Aan een lier hebben we de kist uit het restaurant getakeld. Later onstond consternatie omdat de kist op Zorgvlied niet in het graf bleek te passen.” (GS) “Begin jaren tachtig had je in Amsterdam de televisiepiraten. Moet je je voorstellen: de officiële kanalen hielden op met uitzenden en plotseling brak er iets in (meestal met porno). Eerst denk je: hoe kan dat? Vervolgens: als zij dat kunnen, kunnen wij het ook. Maar dan anders. Maarten van der Ploeg en Peter Klashorst, die op de Rietveld Academie zaten, waren samen met Maartens broer Rogier een eigen zender begonnen, PKP-tv. Toen zij er na een jaar mee ophielden, ben ik met een clubje mensen dat ook voor PKP-tv werkte (Jos Alderse Baas, Reinier Kurpershoek, Mike von Bibikov, Nicole Capaan) als Rabotnik-tv doorgegaan. We wilden ons eigen wereldje in beeld brengen. Dat had een bepaald levensgevoel, met een geweldige energie, en dat wilden we uitdragen. Daarbij traden we niet op als klassieke reporters, die objectief verslag doen. Wij hoorden erbij, vonden die wereld belangrijk en wilden dat aan derden tonen. Drie componenten waren heel belangrijk voor de underground van die tijd: muziek, politiek en media. Rabotnik-tv was de media-tak, de muziektak bestond uit bands als Soviet Sex en de politieke tak werd gevormd door de Reagering van Mike von Bibikov. We deden ook veel aan cultuur, aan Aorta, aan W139. We hadden geen redactievergaderingen. Iemand bedacht een item, belde wat rond en ging erop af. Zo hadden we elke week een redelijke oogst aan materiaal. We doken met z’n allen een studiootje in en plakten het achter elkaar. Iedereen die toevallig langskwam deed mee. Dat principe hebben we ook later met Kaap en Paul Groot volgehouden. Niemand was de baas. Iedereen riep wat, en dan was het de vraag wat er uiteindelijk op de band terecht zou komen. We hadden absoluut niet de pretentie om kunst te maken.” (MG) “Iedereen denkt altijd dat krakers belangrijk waren in onze scene. Kraken hoorde er wel bij, maar was niet het voornaamste. Sommige mensen
woonden in kraakpanden, anderen niet. Niemand was echt actief in de kraakbeweging. Kraken bestond ook al veel langer, vanaf eind jaren zestig. Dat had van origine alles te maken met de krapte op de woningmarkt. Mensen hadden geen huizen, wilden vroeger op zichzelf wonen. Daarnaast was er een giga-leegstand. Maar in onze tijd had kraken een ander doel: wij wilden alternatieve, culturele voorzieningen op poten zetten. Op een gegeven moment kreeg een aantal mensen - Erik Hobijn, Jos Alderse Baas, Peter Giele, Ad de Jong - in de gaten dat er naast woningen ook andere objecten in de stad leeg stonden. Veel grotere, waar niemand zijn handen aan wilde branden omdat ze zo verschrikkelijk groot waren. Dat waren de echte pioniers. Die gingen ’s-nachts een kijkje nemen wat er te doen was in zo’n pand, een beetje kattenkwaad uithalen. Erik Hobijn en Jos Alderse Baas hebben nachten achtereen kattenkwaad uitgehaald in het Handelsbladgebouw. Zij claimen dat gebouw gekraakt te hebben. Of dat zo is, is achteraf moeilijk vast te stellen. Misschien heeft een ander clubje het gedaan. Als je de weg wist, kon je erin.” (MG) “Don Bierman is de initiatiefnemer van de Reagering. Hij was lid van de wereldfederalisten, een obscuur clubje dat uit was op een wereldregering, en is vanuit zijn politieke belangstelling op het idee gekomen om in Amsterdam op lokaal niveau een politieke beweging te beginnen. Mike von Bibikov werd de kopman, de kandidatenlijst stond vol Rietveldstudenten en kunstenaars: Rob Scholte, Peter Klashorst, Maarten Ploeg, Peter Giele. Een programma was er niet echt. Het ging om het uitdragen van een bepaald, rebels gevoel. Mike von Bibikov had altijd van die kreten en slogans. Hij wilde bijvoorbeeld drie kruisraketten afschieten: één op het Witte Huis, één op het Kremlin en één op het Vaticaan. Onder het motto: dan zijn we gelijk van alle ellende af. De kans was niet denkbeeldig dat de partij bij de verkiezingen van 1982 een of twee gemeenteraadszetels in de wacht zou slepen. De Reagering kreeg ook in de mainstream-media veel aandacht. Dat was ontzettend spannend. Uiteindelijk kwamen ze behoorlijk wat stemmen te kort en is het nooit zover gekomen. Vreemd genoeg zie ik Mike von Bibikov nu als een voorloper van Pim Fortuyn. Niet qua inhoud, maar als fenomeen. Iedereen denkt altijd dat de politiek muurvast zit. Maar dat blijkt niet zo te zijn. Er hoeft maar één iemand op te staan met een duidelijk verhaal en plots vliegt het alle kanten op. Het eerste teken daarvan was twintig jaar geleden al te bespeuren.” (MG) “Als je kijkt wat de laatste tien jaar in Nederland op het gebied van kunst is geproduceerd, dan is het politieke gehalte nul komma nul. Politiek engagement is van oudsher heel belangrijk geweest voor een kunstenaar. Ik heb er geen verklaring voor, maar ik vind het gek dat dat nu afwezig is. Ik vind het absoluut niet goed als kunst los staat van alles wat er verder in een maatschappij speelt.“ (MG) “Op een gegeven moment hield het uitzenden op de kabel op. Dat lag politiek te gevoelig. Begin jaren tachtig kreeg je al die giga rellen rond de Vondelstraat en Koninginnedag. In ’82 begon het weer, met Lucky Luyk. Toen was de gemeentelijke autoriteit het echt zat. Wij hadden eigenlijk nooit politieke krakersrellen in beeld gebracht. Op een gegeven moment
waren we met Mike von Bibikov en zijn Reagering in het kader van de verkiezingen op allerlei plekken in de stad aan het opnemen. Bij het Paleis, op het Spui en bij de Stopera, die er toen nog niet was. Net hadden we onze spullen neergezet, of er kwamen twintig ME-busjes langsscheuren. Mike ging uit zijn dak tegen die ME-ers. Wij hebben dat gefilmd en uitgezonden. Dat was meteen de laatste uitzending van Rabotnik. Daarna ging de knop om. Niet bij alle zenders, alleen bij ons. Eindelijk hadden ze het voor elkaar gekregen om bij KTA per kanaal de toegang af te sluiten en zo selectieve censuur te plegen. Dat heeft een week geduurd. Toen werd aan alle piratenzenders het zwijgen opgelegd. De tijd van gedogen was definitief voorbij. Later, in ‘87/’88, nadat de lokale zender Salto was opgericht, hebben we weer wekelijks uitgezonden, met Mike von Bibikov, Jos Alderse Baas, Gerald van der Kaap, Peter Klashorst, Paul Groot en Mattias IJlstra. Dat was de tweede en misschien wel meest succesvolle periode van Rabotnik. We trokken behoorlijk veel kijkers en waren de talkof-the-town.” (MG) “In Duitsland bestonden allerlei Künstlerhausen, in Hamburg, Berlijn, Stuttgart, Frankfurt. Het idee daarachter was dat kunstenaars nu eens geen handgeniale solo-Arbeiten zouden showen, maar dat ze met elkaar zouden werken en ideeën zouden ontwikkelen. Dergelijk gedachtengoed werd ook aangehangen door Engelse groepen als Reindeerwork van ondere andere Thom Puckey. Het kwam voor dat een stel kunstenaars zich een week lang met elkaar opsloot, bijvoorbeeld in de vorm van een Klausur, en daar kwam dan wel of niet wat uit. Franz Feigl en ik kenden Boris Nieslony, die had een Künstlerhaus in Hamburg. Het eerste dat Franz en ik gedaan hebben bij de opening van het NL Centrum in 1983 in de voormalige Sleep-in op de Rozengracht, was een congres organiseren met tien Nederlandse en tien Duitse kunstenaars. Het NL Centrum poogde in die dagen een ‘laboratorium’ te zijn. Franz deed veel aan muziek, performance, videokunst en liet avantgardistische bands uit het buitenland komen. De Neue Slowenische Kunst trad op, Irwin, Minus Delta, Côte Publique, Einstürzende Neubauten. Maar hij maakte ook een opera in Friesland of annexeerde Pampus. Het interessantst vond ik Survival Research Laboratorium dat huizenhoge robotgevechten of machineballet vertoonde in het Havengebied. Franz zat in een ander circuit dan de mensen van Aorta of W139. Hij had veel contact met kunstenaars uit Joegoslavië, Frankrijk, de Verenigde Staten en Spanje. NL was minder Hollands, internationaler, actionistisch, politiek, heftig. Franz vond Peters kunstopvatting niet interessant.” (IP) “Ik was net 20 toen ik Peter ontmoette. Hij vertelde me over zijn verhoudingen en zijn seksleven. Peter was toen net als meer generatiegenoten nogal met s.m. bezig. Ik vond dat over het algemeen modieus gedoe, maar was wel geïnteresseerd in Peters verhalen over klemmen en s.m.-in-de-praktijk. Eén keer waren Sandra Derks en ik na afloop van een feestje met Peter mee naar huis gegaan. Lachend lagen we op dat gigantische bed, terwijl we Peter het hemd van het lijf vroegen. Hij liet dan al die s.m.-dingen zien, vertelde hoe het werkte. Hij vond het prachtig die vrouwen op zijn bed en ging koffie voor ons zetten, drankjes
maken, fruit schillen, hij hield ervan je te verzorgen. De volgende dag vroegen andere mannen ons nieuwsgierig, en, hoe was het? Dan verzonnen we ter plekke de meest rare verhalen van wat we allemaal met Peter hadden gedaan, maar er was niks gebeurd. Peter had de reputatie wild te zijn, hij was helemaal niet zo wild.” (IP) “Peter was vreselijk verliefd op Sonja en toen het uit ging, ging hij naar Thailand. Hij wilde dichter worden. Ik heb hem toen de verzamelbundel van Komrij cadeau gegeven, zodat hij iets te weten kon komen over de Nederlandse dichttraditie, klassieke versvormen, metri en interpunctie. Maar dat interesseerde hem niet werkelijk. Peter dichtte op zijn gevoel, zijn intuïtie. Als hij ging voordragen, bijvoorbeeld in De Kring, deed hij een lint in zijn haar en kleedde zich prachtig, zoals hij dacht dat een dichter eruitzag, waardoor hij De Dichter parodieerde. Hij speelde de dichter en dat vond ik grappig. Hij vroeg mij om de gedichten die hij vanuit Thailand stuurde te bewaren. Hij was niet uit op mijn kritiek. Zijn gedichten zijn op klank geschreven, heel bombastisch, net een lied. Ze gaan over hemzelf, zijn seksuele voorkeur, zijn depressies, zijn verlangen naar Sonja. Met zinnen als: ‘rijk van zinnen\warm van minnen\ben ik dichter’. Echte rijmelarij, maar geweldig als Peter ze voordroeg. Zijn voordrachten hadden zo’n energie, dat het je speet dat het afgelopen was. Peter heeft mij en Sam Nemeth getrouwd in de Hema, met een ter plekke geschreven gedicht. Hij sprak graag af in de Hema op de Nieuwendijk. Dan aten we stamppot en droeg hij gedichten voor. Dan kwam al gauw een groepje mensen om ons heenzitten en maakte Peter er een fantastische show van, als een echte volksdichter. In de Hema hielden wij allen innig van hem.” (IP) “Toen de gemeente ons midden jaren tachtig wel eens vroeg ‘hoe moet het nou met de beeldende kunst in Amsterdam?’ zei ik ‘je moet beginnen om Peter Giele een medaille te geven’. Je mag hopen dat de mentaliteit van mensen die initiatieven als W139 en Aorta hebben opgericht altijd zal blijven bestaan. Ik raak in paniek bij de gedachte dat dat niet zo zou zijn. (TvG) “Als ik op een oude begraafplaats kom, wil ik het verhaal kunnen lezen van zo’n plek, de individuele verschillen kunnen zien. Dat mag zich best wat heftiger uiten. Begraafplaatsen zijn openbare plekken. Vooral bij de oude zie je de hele bouwgeschiedenis van Nederland voorbijtrekken, alle stijlen zijn er vertegenwoordigd. Daar hoort ook beeldende kunst bij, vandaar dat de SKOR het grafmonument van Peter Giele financieel ondersteunt. Het is ontworpen door Joep van Lieshout, niet de minste Nederlandse collega. Het bijzondere zit hem in het persoonlijke. Dat er een deur opengaat, dat je kunt mediteren en nadenken over de overleden persoon. Je zit letterlijk bovenop het cultureel erfgoed dat daar begraven ligt. Dat is heel bijzonder. En het is aardig om naar te kijken. Je kunt ook een mooi beeld neerzetten op een graf, maar dit is toch iets anders. Je gaat erin, zit in die cocon, ervaart het. Ik begrijp wel dat het heel fysiek is als mensen daar met een bosje bloemen lopen en opeens iemand uit het graf zien stappen. Daarom hebben we water bij de wijn gedaan door er een sleutel of een
tijdklok op te zetten, zodat het graf alleen bij speciale gelegenheden open kan. Misschien is er tijd nodig om aan dat idee te wennen.” (TvG) “Ik organiseerde jaarlijks ‘schoolreisjes’ voor mijn zakenrelaties en vrienden en op een gegeven moment besloot ik met de Dakota naar Kuifjeland, een tentoonstelling in België, te vliegen. Voor de leuke zakenlui, niet voor de saaie. Peter Giele ging ook mee. Hij droeg gedichten voor in de terrastuinen van kasteel Neercanne. Ik ken veel kunstenaars, verzamel vanaf mijn HBS-tijd kunst. Ik was jong en succesvol en zat daardoor aan tafel met de top van het Nederlandse bedrijfsleven: Frans Andriessen, Anton Dreesman, Heineken, Ruud Lubbers, Nout Wellink en ga zo maar verder. Ga daarmee aan tafel zitten en je sukkelt in slaap. Dat had mijn belangstelling niet. Ik kwam uit de textiel, was actief in de modewereld, gaf modeshows in Paradiso en ik bezat onroerend goed. Daarin woonden ook kunstenaars, zoals in de Jonge Roelensteeg. Dat waren bewogen mensen. Ze betaalden mij met kunst. Ik heb een heleboel kunst gekregen, maar was niet altijd blij met wat ik kreeg. In een van mijn panden heeft de RoXY gezeten, in een ander het C.G.D.D.K. van Peter Giele en Harry Heyink, daarvan was ik lid.“ (MH) “Ik heb mode gedaan in Arnhem, ben meer een stilist dan een modefreak, heb een haat-liefde verhouding met mode. Door de mode kwam ik in Amsterdam terecht. Ik ben voor verschillende kledingmerken gaan werken en heb mijn eigen kledingmerk gehad, Humanoid. Later heb ik met Jaap Hinte de Haute Couture Junkies opgericht, een soort tegen-mode. Onze lijfspreuk was: ‘we fuck for fashion and publicity.’ Het was recalcitrant maar ook relativerend. Met de Haute Couture Junkies hebben we veel in RoXY opgetreden, eigenlijk zijn we daar geboren. We hebben bijvoorbeeld de collectie ‘punq a la turq’ gebracht, allemaal zogenaamde turkenpakken verbouwd met veiligheidsspelden. We hadden shows met onderbroeken over gewone kleren heen. Daarvoor had ik al eens een partij oude voetbalshirts met van die nare, goedkope stof verbouwd tot kleurrijke jurken en broeken. Onze modellen waren vrienden, mensen die beautiful van zichzelf zijn, personalities, groot, klein, dik en dun, als het maar geen echte modellen waren.” (HW) “RoXY was mijn huis de eerste vijf/zes jaar, ik woonde er. Zubrowka, Eddy de Clercq, Debrix, Inez de Jong en Peter Giele waren een soort familie. Ik ken elke hoek en elk gat van het gebouw, heb er alles gedaan wat God verboden heeft, sliep op het dak als het moest, tussen de duivenstront. Ik was toen al wild hoor. Voguen was destijds iets hippigs uit de zwarte, Amerikaanse gayscene. Ik vond het allemaal wel leuk, was een so-called hip type. Ik pikte de trends op - niet dat ik klakkeloos alles nadeed - en introduceerde het voguen - dansen op fotomodelposes - in RoXY. Ik ben niet echt een trendmaker, heb wel de behoefte om mensen dingen aan te geven, te prikkelen, los te schudden. Het was meer dan shockeren. RoXY was ontzettend belangrijk voor de Amsterdamse cultuur. Het was de ideale plek, een soort vrijplaats. Daar werden de so-called hippe dingen geboren. Er heerste vrijheid, terwijl nu sprake is van een enorme vertrutting. Je mag niet eens meer paaldansen in een club! Een kennis van me stond laatst
naakt in Mazzo te dansen en werd eruit gehaald. Dat was in RoXY ondenkbaar.” (HW) “Ik heb een half jaar bij Peter Giele gewoond. Peter heeft mij van straat gehaald, ik was dakloos. De grootste freak van Amsterdam en die haalt hij in zijn huis! Dat vind ik nog altijd heel bijzonder. Het was een te gekke tijd. Ik moest vijftig gulden per week huur betalen - nooit gedaan -, woonde in de kelder, sliep op dat podium met die slinger erboven. We gingen samen uit: eten, naar RoXY. Peter ging heel vroeg naar huis, ik heel laat. Dan ging ’s-morgens het raampje open boven mijn hoofd en zei hij: ‘ik heb een nieuw gedicht’, dat hij vervolgens helemaal ging voordragen. Het gekke is: fragmenten zijn blijven zitten.” (HW) “Ik zie hem als een soort Warhol. Net als Warhol was het Peters kracht om mensen bij elkaar te brengen. Aorta, RoXY, restaurant Inez zijn allemaal plekken waar mensen bij elkaar kunnen komen, elkaar kunnen ontmoeten. Hij wist totaal verschillende mensen te verbinden. Van zijn beeldende werk vond ik sommige dingen wel mooi, meestal vond ik het erg pompeus. Van die gebeeldhouwde schilderijen met wol. Peter beitelde altijd eerst zijn initialen erin, en dan ging hij het werk pas maken. Dat vond ik nogal heftig. Ze zeggen dat hij een man is zonder ego, nou hij had een zeer groot ego! Hij plastificeerde alles wat over hem werd geschreven, deed uitspraken in de krant als ‘Soms voel ik me een beetje God.’ Dat heeft binnen Aorta tot enorme ruzies geleid.” (SO) “De S.K.G., Stads Kunst Guerilla, is begonnen in een souterrain op het Fredriksplein, waar wij na onze wereldfietsreis woonden. In het begin waren we met z’n drieën, Peter, David Veldhoen en ik. De S.K.G. kwam onder andere voort uit het feit dat Peter en ik lid waren van de Eerste Nederlandse Fietsers Bond. Kunst moest de straat op, vonden we, en ingezet worden voor een maatschappelijk doel. Om aandacht te vragen voor gevaarlijke kruispunten schilderden we met witte wegenverf lijken op kruispunten, plaatsten grafzerken in de stad. Later, toen we in de commune naast het Fodor woonden, hebben we alle schilderijen die in de commune waren gemaakt ’s-nachts op straat vastgespijkerd. Maar het gebied was te groot, daarom kwam er niet veel in de krant. Dat was niet de bedoeling. Als je iets doet, moet het effect hebben, moet het opvallen, dat wist Peter heel goed. Bij mijn weten hebben we nooit kunst gestolen uit het Stedelijk Museum. Dat moet uit de periode zijn met Erik Hobijn. Peter was een vredesstichter, Erik de aanjager. “ (MtR) “Via vrienden waren wij in de commune naast Fodor terechtgekomen. Peter heeft voor de tentoonstelling Tutti Frutti een gat in de muur gemaakt met een raam erin, een soort gluurgaatje, zodat bezoekers naar de commune konden kijken. Het was een protestactie, bedoeld om de binnenwereld van de commune en de buitenwereld van de kunst met elkaar te verbinden.” (MtR) “Met zijn eerste tentoonstelling Tutti Frutti wilde Tijmen Van Grootheest in het Fodor de jonge kunst brengen die op dat moment leefde. Ik deed mee
met David Veldhoen, die echte kunst kon maken. Er waren ook graffitikunstenaars uitgenodigd, die moesten op grote papieren schilderen. Ik had een rookbom gemaakt, en toen die afging ging het hele proces draaien. Iedereen rende het museum uit en de graffitikunstenaars renden naar binnen. Alles werd ondergeschilderd, ook een politiewagen, dat deed Dr. Rat alias Ivar Vičs. We wilden een tik uitdelen, waarmee het proces aan de gang ging, waren de onzichtbare initiator, voegden de benzine toe aan de brand of staken de brand aan.” (EH) “We vonden onderdak in het Handelsbladgebouw, dat was toen net gekraakt. David Veldhoen, Erik Hobijn, Peter en ik konden die enorme ruimte op de begane grond kraken die zich helemaal uitstrekte van de Paleisstraat tot aan de Nieuwezijds Voorburgwal. We maakten er een galerie van, Amok, en een woonruimte. Bij de opening van Amok lag Peter als naaktmodel in de vitrine. Hij werd opgepakt door de politie en meegenomen. Peter was redelijk exhibitionistisch, maar alles was aanstootgevend op die plek in de stad. Hij was niet per se uit op ophef, vond oprecht dat iedereen naaktliggen en modeltekenen normaal moest vinden, maar was wel erg gericht op publiciteit. Anders had zo’n actie geen zin. In Amok en in ons woonhuis deden we modeshows - Peter had op het dak een catwalk gemaakt - en hielden we grote feesten zoals we die ooit in Paradiso met Aatje Veldhoen en Mathilde Willink hadden meegemaakt. Alles kon, alles mocht.” (MtR) “No-Name was een koffieshop van hele heavy punkers. Later hebben wij daar café Royaal opgericht, de muzikale versie van Amok. Amok was voor tentoonstellingen, dichters, acties als Bibikov for President, Royaal was voor bands en in Aorta kwam alles samen. In No-Name zaten Ivar oftewel Dr. Rat en Jantje, jonge mensen, verslaafden. Peter legde contact met ze, in no-time aten ze thuis mee. We woonden met alle deuren open. Als er vijf mensen in Amok liepen, stonden ze ook in ons huis. Op mijn verzoek heeft Peter een muur tussen de galerie en de woonruimte getimmerd, met een deur erin, zoals hij eerder een schot van bielzen had getimmerd tussen de voormalige drukkerij met die drukpersen en walsen en ons huis. Die kuil lag namelijk gewoon achter ons huis. Duizend keer stond hij erbij, plannen bedenken, als we nu dit, als we nu dat. Ik dacht, oh mijn god, weer vijf dingen tegelijk, we waren net bezig met Amok. Via de andere kant heeft Peter later met Mantje en Lindhout een gat gemaakt in de schutting van de Paleisstraat, de latere poort van Aorta. Ik ben afgehaakt bij Aorta, wilde niet meer, was toe aan rust en heb de scheiding aangevraagd. De kuil was mij te groot en te diep.” (MtR) “De ruimtes die vrijkwamen in de stad, al die kraakpanden speelden op dat moment een enorme rol in het culturele leven. Daar kon je experimenteren, muziek maken, performances doen, eigen werk tentoonstellen, een biertje drinken. Mijn leraar op de Rietveld Academie, Jos Houweling die de vrije afdeling oftewel de afdeling audiovisueel onder zijn hoede had voor mensen die zich niet wilden vastleggen op één discipline, vond het belangrijker voor de ontwikkeling van zijn leerlingen om daar tijd en energie in te steken, dan elke keer op school te komen.
Dus waren we meer in die panden aan het werk dan aanwezig op de Rietveld. Je had lege panden en lege panden. Panden waar niks gebeurde en panden die opeens op de kaart stonden. Sommige mensen maakten dat verschil en één van hen was Peter Giele.” (WC) “Natuurlijk is Aorta, waar honderden mensen bij betrokken zijn, altijd een betere kweekvijver voor talent dan het doodse, academische achterland van de jaren zeventig, waar iedereen alleen maar bezig was om boven Jan Dibbets uit te komen.” (WC) “Kunsteconoom Arjo Klamer zei eens dat ik, omdat ik kunstenaar ben, gewend ben om met mensen om te gaan die een eigen idee hebben. Wij organiseren inderdaad uitvaarten voor mensen die eigen ideeën hebben, hun gang willen gaan. Voor een doorsnee uitvaartondernemer is dat erg lastig. Maar wij hebben het vertrouwen dat mensen niet onmiddellijk verzuipen als ze de gebaande paden verlaten. Peters begrafenis was een van de meest indrukwekkende die ik heb meegemaakt en heeft nogal veel ophef gehad. Niet omdat het een bekende persoon was, maar ook door de manier waarop. Met een open kist. Voor zijn vrouw Inez was het duidelijk dat die kist niet dicht moest vòòr het moment waarop hij echt begraven zou worden, vanwege een gevoel van nabijheid. Zoiets gebeurt praktisch nooit. Dus als dat opeens op straat is te zien, kan je reacties verwachten. Omstanders zagen niet alleen een dood lichaam, maar ook de liefde van al die mensen die hem met elkaar droegen. Het was een ceremoniële, majestueuze tocht: die twee vrouwen op de rubber boot, de rust van het water, het vuur van Erik Hobijn en de kanonschoten van Peter Zegveld. Een heel geestrijke gebeurtenis, dat maakte het voor velen acceptabel. Alleen kwam het ook in Maastricht op televisie, zonder de ceremonie eromheen. Daar kwamen heftige reacties op. Ik heb het later opgezocht: volgens de wet op de lijkbezorging is het toegestaan. Je moet een lichaam toedekken op het moment van de concrete begrafenis of van de concrete crematie. Alleen mag je de openbare orde niet schenden, dat is een diffuus gebied. Ik wist van tevoren niet precies of het mocht, maar vond gewoon dat het moest. Je moet in dit soort situaties alles doen wat mensen goed vinden. En als het volgens de wet niet had gemogen, was het waarschijnlijk toch gebeurd, want die grote groep mensen liet zich niet dwingen. De jaren tachtig kwamen in één keer terug in deze begrafenis.” (WC) “Ik vind het absoluut niet terecht dat dat grafmonument ontworpen door Joep van Lieshout nog steeds niet is gerealiseerd. Blijkbaar heeft begraafplaats Zorgvlied er iets in gezien dat ze niet konden plaatsen, waar ze niet mee om kunnen gaan. Daar zijn allerlei argumenten bijgesleept, waarvan de belangrijkste is dat de begraafplaats bang is dat het publiek aanstoot kan nemen aan dat object, voornamelijk aan het gebruik van dat object. Ik ben dertig kilometer verderop gaan kijken bij begraafplaats Westerveld, daar zijn tientallen grafhuisjes regelmatig in gebruik en dat gaat prima. Die huisjes zijn iets meer in classicistische stijl of van baksteen gebouwd, maar hebben hun deur gewoon aan het pad. De eigenaren hebben een sleutel en op de begraafplaats ligt een sleutel. Nooit zijn
daarover klachten gekomen, dus dat ontkracht het argument van Zorgvlied. Hoeveel mensen hebben last gehad van Peter terwijl hij midden in de stad zoveel activiteiten ondernam? Waarom moet zo iemand dan aan de rand van een begraafplaats liggen? Ik vind het jammer en onterecht. Het is een ingebeelde angst, die alles te maken heeft met beheersbaarheid. Typisch Hollands. Stop Peter Giele in een rijtjeshuis en de buren gaan klagen. Nu bestaat de vrees dat de buren op Zorgvlied gaan klagen. Met hetzelfde gemak zou de begraafplaats er een verhaal van tolerantie in kunnen zien, van liefde die zo’n monument uitdraagt. Het is gewoon een prachtig ding dat een voorbeeld kan zijn voor anderen. Laten we al die klote uniforme monumenten naar de rand van de begraafplaats verbannen.” (WC) “Timing was een project van mij en van dichter Koos Dalstra. Ik kende aanvankelijk helemaal niemand uit de kunstscene, zat als balletdanser bij het Nationaal Ballet. Koos Dalstra zag een van mijn portretten en zei ‘wij gaan een Timing maken. Dat is zinvol, want dat is jouw introductie in de hedendaagse kunst’. Peter was een van de eerste tien die wij voorTiming portretteerden. Ik was eerst met Benno Premsela gaan praten, die kwam aanzetten met iemand die een prachtige cocktailshaker had ontworpen van een veel oudere generatie, ik had daar niks mee. Vervolgens kwamen we automatisch bij David Veldhoen en Peter Giele terecht en via hun gingen we vanzelf van de een naar de ander. We wilden een tijdsbeeld neerzetten van Amsterdam aan de hand van literaire en fotografische portretten, het creatieve culturele hart van dat moment in beeld brengen, en kregen subsidie van museum Fodor. Het ging om iets van tachtig kunstenaars, waarbij het criterium was dat ze een belangrijke culturele functie in Amsterdam moesten hebben.” (PB) “Na de eerste Timing hebben we vijf jaar later weer een Timing gemaakt, in de hal van het Tropenmuseum. Het was niet van te voren bedacht dat we om de vijf jaar zoiets zouden doen, maar op een gegeven moment dachten Koos Dalstra en ik, wat is er afgevallen, wat is er bijgekomen, wie is er nog actief in Amsterdam en wie niet?. De keuze was zeer persoonlijk: dat bepaalden Dalstra en ik. Je kent Koos Dalstra, als hij ergens nog een rekening had openstaan, nodigde hij die kunstenaar ook uit. Vandaar dat er op die groepsfoto heel wat mensen staan waarvan je je kunt afvragen wat ze daar eigenlijk doen. We hadden expres gekozen voor een andere techniek, geen individuele portretten meer maar een groepsfoto, om te laten zien dat het een groep is. Nou ja groep, meer een landschap. Het landschap Amsterdam. Met Koos die het landschap invulde: hier de mensen van Lava, daar de schilders enz.. De Parijse galeriehoudster Nikki Marquardt kreeg van Dalstra geknield een oorkonde uitgereikt, getiteld ‘het leuke van de Tropen’. Zij organiseerde in de jaren tachtig tentoonstellingen naar voorbeeld van de surrealistische Salons des Anonymes uit de jaren dertig. Gerald van der Kaap, Peter Klashorst, Martin van Vreden, Harald Vlugt, Dalstra en ik deden daaraan mee. Iedereen uit de Nederlandse scene wilde met haar in contact komen.” (PB)
“Ik zat op een ochtend te ontbijten bij Peter. Peter zat op zijn rubberen bank achter een krant en zei ‘Blanca, jij moet naar Beiroet. Dat is echt iets voor jou, daar liggen alle emoties op een hoop.’ Ik was met die stierenvechters bezig en was gefascineerd door dood, leven en onsterfelijkheid. Ik zei, dat is goed, maar dan ga jij met me mee om te schrijven. Drie dagen later zaten we in Beiroet. Op een bootje met buikdanseressen, luitspelers en twee mensen van Artsen zonder Grenzen kwamen we midden in een bombardement als enige de stad binnenvaren. We wilden het sociale effect van burgeroorlog in een stad bekijken. Die oorlog was krankzinnig. Van zes uur ’s-ochtends tot vijf uur ’s-middags werd er niet geschoten en om precies vijf uur barstte het geweld weer los. Hoe leven mensen daarin, wat doen extreme emoties met mensen, wat breekt het af, wat levert het op? Uiteindelijk was het een mislukte missie. Mensen zijn zo getraumatiseerd van het jarenlange geweld. De meest getalenteerde mensen die niks meer kunnen, die het beste waren in viool op het conservatorium, al vijf jaar geen instrument hadden aangeraakt en voor ons de viool uit de kast haalden. Peter was door al die dingen zo geshockeerd dat hij het niet in tekst kon verwoorden. Dat artikel voor Nieuwe Revu is eigenlijk verschrikkelijk saai, onleesbaar. En ik heb ontdekt dat oorlog niet mijn cuisine is. Ik heb honderden fotorolletjes vol rennende en schietende soldaten, maar de foto’s zijn vluchtig, oninteressant. Omdat ik niet kon uitstaan dat ik in Beiroet geen goede foto heb gemaakt, ben ik later teruggegaan naar de Golfoorlog. Daar heb ik één representatief beeld gemaakt, waarvan ik denk dat het tijdloos is. Een heel groot ding getiteld We know our people, met allemaal staken waarop geitenkoppen zijn gespietst met hun tongen eruit. Die foto is door het Stedelijk Museum gekocht.” (PB). “Op een keer kwam Peter bij me langs en liet me zijn gedichten lezen. Nou, dat was traditioneler dan ik van hem had gedacht. Peter was in zijn poëzie geen nieuwlichter. Ik liet hem wel eens wat zien, H.H. ter Balkt of Gerrit Kouwenaar, en dan zei ik: Peter vind je dit dan niet interessant? Mwa. Lucebert wel, dat vond hij mooi, maar dan zag hij het toch liever wat meer gestroomlijnd. Ritme en metrum, dat was voor hem een gedicht. De Maximalen vond hij dan weer wel oké. Peter heeft in september 1989 de aankleding, het decor, de hele organisatorische rompslomp van de Maximalen-avond in Vredenburg, Utrecht, verzorgd. Dat zette hij groots op: er stonden leren Chesterfields op het toneel en verder lange tafels met drank en spijs. Een heel romantisch-decadente bijeenkomst. Vredenburg zag er ineens uit als een filiaal van RoXY. Kijk, dat is men in de wereld van de poëzie natuurlijk niet gewend. Daar moet alles schraal en krukkig en tuttig. Domburg, Klashorst en Verburg schilderden live twee naaktmodellen. Een veertiger met een hangbuik en hele droeve ogen en een meisje van begin twintig, dat de halve avond frontal beaver naar het publiek toezat. Dat schoot bij de streng feministische dames van de Nieuwe Wilden, die toen ook optraden, toch een beetje in het verkeerde keelgat. Gerald van der Kaap filmde de hele avond en wat hij maakte zag je direct terug op een grote videowall. Kaap was toen veejay-avant-lalettre. Hij zoomde telkens in op die frontal beaver, dus daar stonden de Maximalen voor te lezen met op de achtergrond een gigantische vulva. Zo
hoorde het, hè? Het was het nec plus ultra van macho-gedrag dat wij vervolgens provocerend op de spits wilden drijven. Giele zag daar niets seksistisch in. Hij had dat meisje gewoon uit de RoXY gecharterd.” (JZ) “Peter is niet letterlijk als personage terug te vinden in Gimmick!, zoals ik niemand uit die scene letterlijk heb opgevoerd - nee, ook Rob Scholte niet. Misschien was Scholte eigenlijk daarom zo boos over dat boek: hij had verwacht dat hij de hoofdrol zou spelen en wat blijkt? Hij komt er nauwelijks herkenbaar in voor! Dat was een deukje voor z’n ego, maar naar de buitenwereld deed hij het voorkomen alsof hij boos was omdat hij er wél in voorkwam. Typisch zo’n Scholte-achtig slimmigheidje. Peter sympathiseerde juist met dat boek. Hij had er erg om moeten lachen, vertelde hij me destijds. Bij Rabotnik-t.v. heeft Giele op zijn geheel eigen wijze Gimmick! gepropageerd. Hij had twee meisjes het boek laten lezen en vroeg ze of ze het ook een geil boek vonden, en of ze er op konden masturberen. Vervolgens zag je eerst die meisjes en daarna Peter, gehuld in leer met een motorbril als een halve Hells Angel, quasi-masturberend in beeld met in hun vrije hand een exemplaar van Gimmick!. Het was een statement dat niet door iedereen werd begrepen, het zag er echt hard core en, vond ik, schitterend uit. Typisch Peter: het kon hem niet schelen wat ‘men’ van die performance vond zolang hij het zelf maar eigenzinnig genoeg vond. Het was natuurlijk een volstrekt tegendraadse act - het literaire Gimmick! blijkt uitstekende masturbatielectuur. In zekere zin is zo’n performance een fantastisch compliment voor een roman. Kijk, iedere overijverige pennenlikker kan een recensie over z’n boek in de Volkskrant krijgen. Maar wie schrijft een boek waarop live en op de Amsterdamse kabel gemasturbeerd kan worden? Dank je, Peter.” (JZ) “Het was Koninginnedag 1980. ‘Geen woning, geen kroning’ was het thema van de dag en overal vlogen stoeptegels door de lucht. Ik liep door de stad en zag plotseling vanuit het Handelsbladgebouw aan de Nieuwezijds Voorburgwal vier jongens vertrekken die in de richting van het Paleis op de Dam liepen. Een stok met narrenbelletjes voor zich uitdragend en zwarte capes om. Bij het Paleis aangekomen, openden ze een kartonnen doos, haalden daar taartjes uit en wierpen die tegen het massieve gebouw. Een van de vier jongens met cape was Peter Giele.” (PZ) “De wanden, de vloer, alles was mens. Het plafond was het enige vlak waar ik mijn grafische veeg kon laten.” (PZ) “Het eerste Loveball in 1991 was heel kleinschalig. Organisator Joost van Bellen had wat bevriende d.j.’s gevraagd, die non-profit voor ons optraden. Peter en ik liepen in rubberen pakken rond met voorbinddildo’s. We hebben sneeuwballen van het dak geschraapt en naar beneden gegooid. Het Loveball was een ideeële kwestie. In RoXY liepen heel veel homo’s rond, zowel bij het publiek als bij het personeel. Eén jongen van het personeel was toen al ernstig ziek, een aantal vrienden van Joost waren overleden. Aids kwam uit het niets en sloeg in als een bom. Een hele gemeenschap werd als door een epidemie overvallen. Wij zamelden geld
in voor het Aids-fonds, de eerste keer heel weinig, en wilden Aids op onze eigen manier onder de aandacht brengen van het publiek. Het tweede Loveball, voorjaar ’92, was ook nog één dag, later werden het er twee. De acts waren steevast extreem, met heel veel seks. Niet onder het motto ‘sex sells’ maar seks hoorde nou eenmaal bij RoXY. Het was vrij uitzinnig en extreem, maar ook liefdevol. We hadden wel eens een keiharde s.m.show of iemand die vuur blies uit d’r kut, maar het was nooit shockerend, altijd met respect. Misschien was het daarom wel grensverleggend. Het ging er ook helemaal niet om te shockeren. Het was een plek waar mensen hun perversies konden uitleven, uitspreken, uitspelen.” (IdJ) “Op een gegeven moment hebben we een potje gecreëerd om kunst aan te kopen, waarmee Peter werd belast. Hij heeft zich nooit aan het budget gehouden. Peter had veel kunstenaars onder zijn vrienden en kocht werk van vrienden en bekenden en van bekenden van vrienden waarvan hij het werk goed vond. Het was een subjectieve selectie. Of het werk had een gevoel dat paste bij RoXY of Peter vroeg mensen wat te maken. Hij wilde dat die tent er van onder tot boven perfect uitzag en daarbij hoorde kunst. Hij wilde bepaalde dingen op een bepaalde plek zoals een schilderij boven de bank, maar dan een stuk creatiever. Zoals de Three Prehistorical Baseball-bats van Harry Heyink, mensenbotten die als honkbalknuppels bij de deur hingen, met daarnaast een foto van RoXY-idool Jet Brandsteder gemaakt door Nat Finkelstein. Boven hing een foto van Gerald van der Kaap tegenover een schilderij van Jan Verburg, van Seymour Likely hingen boven de benedenbar nadruppende piemels van alcoholische kunstenaars als Charles Bukowski en Keith Richards. Peter had ook een condoomkast gemaakt en zette daarin de badstoffen knuffelpiemels van Aam Solleveld. In het souterrain hing zijn eigen verzameling kruisbeelden waarvan de kruisen waren afgesloopt, zodat een serie hangende mannen overbleef. Peter vond kunst pas interessant als het wat deed met de ruimte of een verband aanging met andere kunstwerken. Het was wel bijzonder, al dat werk verzameld voor één plek. Uiteindelijk is de kunstcollectie van RoXY verdwenen: deels verbrand, deels zoekgeraakt.” (IdJ) “Het kan zijn dat Peters stijl is veranderd na ons bezoek aan India, maar ik denk dat hij veel meer beïnvloed is door Turkije, waar we eerder waren. Die oriëntaalse wereld paste beter bij zijn hang naar negentiendeeeuwse decoratie. In Turkije was de waterpijp zijn grootste fascinatie. Uren hebben we doorgebracht in die koffiehuizen, een kelim over je heen, terwijl Peter helemaal niet rookt. Toen we terugkwamen heeft Peter aan de mensen van de Supperclub geopperd om in de Jonge Roelensteeg een restaurant te maken waar je aan tafel kunt liggen. Door India is Peter absoluut bevestigd in zijn gevoel dat een kleurrijke ruimte ook heel harmonisch kan zijn. In Turkije was hij onder de indruk van het gebruik van tegels, van de klassieke patronen zoals die ook in het restaurant voorkomen. Als in Turkije tegels stuk gaan, zetten ze er gewoon andere tegels in.” (IdJ) “Amsterdam was echt Peters stad. We hadden een boot, waarmee Peter, Sonja en ik er regelmatig op uittrokken als toerist in eigen stad. Peter was gek op het centrum, wilde alles binnen vijfhonderd meter van zijn huis
doen. Daar waren zijn vrienden, daar voelde hij zich thuis, daar kende hij het klimaat. Hij kon om de hoek naar de ijzerwinkel, naar houthandel Schmidt, was heel trouw aan de kleine middenstand. (IdJ) “Ons huwelijk was een soort ode van de Aorta- en RoXY-bende aan Peter, één grote performance. Vrienden hadden ons geblinddoekt en ontvoerd. Uit het geroezemoes begreep ik dat we de kelder van de Supperclub binnengingen. Daar werden we op stoelen getild en aan elkaar vastgebonden. Voor onze geblinddoekte ogen voerden ze allerlei rituelen op: kriebelen met een veertje, gedichten voordragen. Kaap filmde alles, voor later. Op het Stadhuis waren ze not amused. Iedereen was rumoerig en zat te drinken. Peter moest voortdurend tot de orde geroepen worden, nam de huwelijksceremonie over van de trouwambtenaar. Op een gegeven moment riep hij iedereen op ons huwelijksboekje te tekenen, daar staan een stuk of vijftig handtekeningen in. Het scheelde niet veel of we werden eruit gezet. Mensen hadden ook geen gewone zakjes rijst bij zich om te strooien, maar enorme zakken van vijftig kilo basmatirijst. Uiteindelijk heeft Max Hasfeld nog honderd gulden in handen van een ambtenaar gestopt voor de schoonmaak.” (IdJ) “Peter vond dat Amsterdam niet goed omsprong met zijn culturele erfgoed. Niet dat alle panden coûte que coûte behouden moesten worden, maar het verbaasde hem dat alleen de monumentale grachtenpanden van waarde werden geacht. Peter had meer oog voor de bijzondere, eigenzinnige dwarsliggers, zoals Vrieshuis Amerika, de Graansilo, de Lutherse Kerk op de Kloveniersburgwal die jaren heeft leeggestaan. Daarin wilde hij dingen maken voor mensen en voor de stad. Hij vond het het leukste als mensen samenkwamen, of het nou in een bordeel was, een van zijn grote dromen, een kunstenaarshotel, een discotheek of een bejaardenhuis voor kunstenaars.” (IdJ) “Peter had een opdracht in Den Haag, via Stroom, waarbij scholen kunstenaars uitnodigden. Hij werd geacht iets te doen met kunst en zat er vreselijk mee in zijn maag. Uiteindelijk heeft hij emailleborden gemaakt met tekeningen erop, die door de leerlingen zelf steeds anders ingekleurd konden worden. Hij was niet helemaal gelukkig met het resultaat, maar wat hij vreselijk vond: het was zo’n mooi oud schoolgebouw uit de jaren twintig, zo’n gebouw in verval waarvan het oorspronkelijke karakter flink was aangetast. Eigenlijk vond hij het belangrijker om zijn budget te besteden aan eerherstel van de ouwerwetse kapstokhaken. Hij geloofde heel erg in ruimtes. Mensen komen dag in dag uit naar kantoor of naar een school, zo’n ruimte moet iets goeds uitstralen, dat is de basis van alles. Daarna kan je misschien een schilderijtje ophangen of een beeld neerzetten. Daarom vond hij ook Joep van Lieshout zo leuk. Die maakte in het klein wat Peter met veel moeite in het groot probeerde te bewerkstellingen. Ruimtes waarin je je kan terugtrekken. Als je het mij vraagt, maakte Joep van Lieshout de kunst die Peter diep in zijn hart wilde maken. Om die reden heb ik hem gevraagd een grafmonument voor Peter te ontwerpen in de sfeer van de skulls. Een graf is bij uitstek een plek voor overpeinzing en rust. Toch voel je je daar meestal niet op je gemak, je
staat met je ziel onder je arm en als het tegenzit in de regen. Het ontwerp van Joep van Lieshout biedt beschutting, een meditatieplek en een licht gevoel van opwinding als je de cocon inklimt. Dat speelse, levendige is typisch Peter.” (IdJ) “Op een ochtend zag Peter het pand tegenover de Munt. Het was wel duur, maar het viel ook weer mee. Van binnen zag het er niet uit, de ramen waren half dichtgespijkerd, plafonds verlaagd, op de grond lagen vieze tapijten, de keuken was half zo groot, het was in alles een donker hol. Maar al die ramen rondom, de plek: in de navel van de stad waar alle verkeerswegen bij elkaar komen, dat water, die vrije zichtlijnen, RoXY verderop waarmee we toen licht gebrouilleerd waren, Tuschinski en het Rembrandtplein om de hoek, op één hoog dus verheven boven de toeristenmassa. Je kunt nauwelijks van buiten naar binnen kijken, hebt geen idee wat je binnen ervaart. Verrassend. Bij de Eiffeltoren snap je dat onmiddellijk, hier niet, terwijl het toch hartje stad is. We waren helemaal verkocht. Negen maanden heeft Peter eraan gewerkt.” (IdJ) “Peter en ik hadden het wel eens over begraven of cremeren, liepen wel eens op Zorgvlied omdat het zo’n mooie plek is. Peter had al eens op een begraafplaats bij Sloterdijk een verwaarloosd tempeltje willen kopen, dat stond in de krant voor tienduizend gulden. Super, hij zag meteen een soort kunstenaarsgraf voor zich: dan laat iedereen zich cremeren en daar bijzetten. Tsja, hoe gaan die dingen. Peter was vanwege de opening van het restaurant net weer veel in het nieuws geweest. Van familie tot vrienden en bekenden, opeens kwam iedereen weer langs. Zeven weken later was hij opeens dood. We konden hem moeilijk stiekem wegbrengen. Eén ding wist ik zeker: ik bel Walter Carpay, een vriend van Peter die een uitvaartbedrijf was begonnen, en regel alle zakelijke dingen via hem. Ik wilde de uitvaart vanuit het restaurant, wilde over de Amstel naar Zorgvlied varen, op de 21e juni, de langste dag van het jaar. Ik wilde het afscheid laten duren van zonsopgang tot zonsondergang. Voor de rest wist ik vooral wat ik niet wilde: we hadden allebei een bloedhekel aan uitvaartcentra. Een standaardkist kon natuurlijk niet, er moest een Gieleplex-kist komen. Ik heb Gilian Schrofer en Joost van Velzen gevraagd die te maken. Voor in de kist heb ik samen met Gilian en Ruud van der Peijl stof uitgezocht bij Capsicum. De kist was open omdat ik vond dat iedereen afscheid van hem moest kunnen nemen. Je neemt afscheid van een mens en niet van een kist, dat is in andere culturen heel normaal. Peter was een fysiek mens, goed gebouwd, een trots iemand en dat wilde ik tot het laatst zo houden. John Kattenberg zorgde voor de make-up, Martin de Flying Barber voor zijn haar. Hij lag met onbloot bovenlijf besprenkeld met glitterachtige angel dust, in een leren broek van Rob van de Kreeke want zijn eigen waren allemaal kapot, breekijzer in de hand. Het ging niet om publiciteit of grootheidswaan, maar om een eerbetoon aan hem, aan een Amsterdamse kunstenaar en aan alle mensen die van hem hebben gehouden. Bij de begrafenis waren ook heel veel mensen direct betrokken: Ronald Hooft, Harry Heyink, Dick Koopman, Erik Hobijn met het Dante-orgel - ik wist niet dat dat zo spectaculair was -, Gerald van der Kaap heeft bij het graf een gedicht voorgedragen van Peter, Peter
Zegveld kwam met het idee van kanonschoten, Jean Paul Commandeur en Linda van Deursen verzorgden de advertentie. Ad de Jong heeft de boten geregeld, Jan Otten van Casa Rosso bood een oude salonboot aan, Sander van Lof, Brecht, Paul Blanca heeft uit eigen beweging foto’s gemaakt, Joost van Bellen en de mensen van RoXY, van het restaurant, stuk voor stuk mensen die gewend zijn te organiseren. Prachtig, en iedereen deed het voor niks. Daardoor groeide het uit tot een gesamtkunstwerk tegen wil en dank.” (IdJ) “Peter en ik zochten in de stad doelgericht naar plekken om te kunnen communiceren. Dat hoefde niet altijd vanuit de kunst te gebeuren, het kon ook vanuit de bar, maar de kunsten speelden wel een belangrijke rol. Soms wilden we een kunstenaarshotel of een club/snackbar waar je onder het genot van een videovertoning speciaal vormgegeven kroketten kon eten. Soms wilden we ons door de plek laten inspireren. Voor Peter was Aorta op dat moment een gepasseerd station. We verdeelden het centrum van te voren in kwartieren, gingen ’s-ochtends vroeg gericht op pad om per kwartier te zoeken naar plekken. In die tijd stond vaak iets leeg, dat ook binnen de kortste keren weer in gebruik was. Als we iets vonden, belden we met makelaars of gingen naar het kadaster om op te vragen wie de eigenaar was. Het ging niet altijd om kraken, we wilden ook wel huren of samenwerken met de eigenaar. Zoveel was er in die tijd niet in Amsterdam. Elke subcultuur in de muziek had zijn eigen café, maar wij hadden stoffige, oude clubs als Arti, dat zag ik toen bepaald niet staan. Zo hebben we onder andere ruimtes ontdekt waar later RoXY, het C.G.D.D.K. en de Supperclub zijn begonnen. Andere plannen gingen vanwege gebrek aan financiële middelen niet door, zoals een kunstenaarshotel in tabaksfabriek Harkema in de Nes, een kunstenaarswerkplaats in een leeg pakhuis aan de Oostelijke Handelskade, een informatiecentrum voor klusbenodigdheden als een linksomdraaiend M12 schroefje met kruiskopsluiting in de buurt van punkkroeg de Minds aan de Spuistraat.” (HH) “In 1992 dreigde Fodor definitief gesloten te worden. Op verzoek van Peter Giele heb ik toen, na toestemming van directeur Fred Wagemans, een hoogwerker gehuurd en er houten panelen ingejast. We hebben Fodor symbolisch dichtgetimmerd om de stad wakker te schudden. Een week heeft Fodor eruitgezien alsof het gesloopt zou worden. Daarna hebben we die panelen weer weggehaald.” (GS) “Museum Fodor was een ontmoetingsplaats voor ons, maar ook voor anderen. Het was op dat moment het museum voor moderne kunst voor Amsterdamse kunstenaars, een plek waar curatoren als Frank Lubbers, Tijmen van Grootheest en Marja Bosma tentoonstellingen maakten. Het Stedelijk Museum stelde zich destijds op een groter plan, waar we ook wel aan meededen. Maar in Fodor kon je experimenten aangaan, nieuwe manieren van tentoonstellen uitproberen, op openingen kwamen veel mensen bij elkaar, dat vonden we belangrijk. In 1991 besloot directeur Wim Beeren van het Stedelijk Museum onder druk van de gemeenteraad van Amsterdam dat Fodor dicht moest omdat Amsterdam zijn budgettaire
huishoudboekje niet rondkreeg. Toen hebben Marja Bosma, Peter Giele, Rob Schröder en ik besloten om ons daarmee te bemoeien en de actie Redt Fodor op poten gezet. Fodordirecteur Fred Wagemans had ook een groepje kunstenaars ingeschakeld, maar dat liep vast in ludiciteit. Wij zijn bij de desbetreffende fractievoorzitters van de politieke partijen thuis op bezoek gegaan om ze ervan te doordringen dat Fodor een heel belangrijk centrum was voor de kunsten en voor het publiek. In de raadsvergadering heeft Peter het publiek met een handluidspreker toegesproken. Uiteindelijk hebben we voor elkaar gekregen dat een zeer substantieel bedrag van het Fodorbudget, zo’n 400.000 gulden, geparkeerd zou worden voor de kunsten. De gemeenteraad dreigde dat geld te verdelen onder diverse kleine projecten in de stad, die niet altijd met kunst en cultuur te maken hadden. Later is daaruit Stedelijk Museum Bureau Amsterdam ontstaan. Meer zat er niet in.” (HH) “Tijdens een etentje bij mij thuis met Reinier Kurpershoek en Peter Giele vonden we dat er weer eens een plek moest komen waar ‘gelijkgestemden’ ongedwongen bij elkaar konden zijn. Waar ze zich kwetsbaar konden opstellen, konden experimenteren, elkaar vermaken zonder druk van een cafébaas, zonder de druk dat je je continu moet bewijzen omdat je elkaars concurrent bent, zonder galeriehouders, kopers en kunstbeschouwers. De oorspronkelijke opzet van de RoXY, het idee dat kunsten en aangenaam verpozen bij elkaar zouden komen, stond op dat moment onder grote druk van de banken en de brouwerij, die omzet eisten. De volgende dag zijn Peter en ik op pad gegaan. We wilden het met opzet kleinschalig houden, zodat het meer over de inhoud kon gaan en niet alleen over de vorm. De ruimte die we vonden aan de Wijdesteeg was wel zeer klein, 48 vierkante meter, maar lag perfect: vijftig meter van het vroegere Aorta, 150 meter van de Dam. We wisten ook meteen dat het niet elke dag open moest zijn, maar één avond per week: donderdagavond van 22:00 tot, als het erg gezellig was, 04:00 uur. Van de eigenaar van het pand, Max Hasfeld, hadden we een ‘nulhuur’ gekregen in ruil voor een erelidmaatschap. Het C.G.G.D.K. was niet zomaar een kroeg, het moest een kunstwerk zijn, een schilderij met de leden als verf op ons palet, en een broeinest van initiatieven. De avonden die we organiseerden en de mensen die we uitnodigden om lid te worden, waren zeer zorgzaam samengesteld. We keken naar het karakter en het curriculum van mensen, om een goede mix te krijgen. Je moest beeldend kunstenaar, schrijver, architect, muzikant, kortom, een maker zijn om lid te worden. In eerste instantie hebben we vijftig mensen uitgenodigd, dat is uitgegroeid tot zo’n 120, terwijl de grootte van de ruimte maar maximaal 100 leden toeliet. Leden moesten een vragenlijst invullen met daarop hun beroep, hun levensloop van geboortedatum tot heden en hun hobby. Kunstenaars zeggen altijd dat ze geen hobby hebben, tenzij verzamelen, maar dat is niet zo. Aan de hand van die lijst vroegen we de leden om met hun hobby of fascinatie een clubavond te verzorgen. Dat waren prachtige avonden: een lezing van Ronald van Tienhoven van half elf tot half drie ’s-nachts over de Italiaanse begraafplaats van de Etrusken tot heden. Een beeldtelefoonproject van Peter Mertens, Fredie Beckmans hield de performance How to eat human meat, compleet met recepten en een lesje
welke menselijke lichaamsdelen het beste smaakten en welke absoluut niet. Er was iemand die een hilarische vogelgeluidenperformance hield, we hadden boekpresentaties, voordrachten van Atte Jongstra, Joost Zwagerman en Elma van Haren. De Supperclub, toen nog een reizend kookgezelschap, gaf elitaire etentjes waarbij zo’n twaalf gasten een godsvermogen op tafel legden, ik geloof dat het tweehonderd gulden per kaartje kostte. Dan stond chef Thor op straat in de steeg te koken met gasflessen en lange tafels. Eén keer ging het mis. We hoorden een geraas en geschreeuw, vallende potten en pannen, was er iemand tegen de tafel aangefietst. De hele pan met supervissoep op straat. Vier uur later kon iedereen weer aan tafel.” (HH) “Het C.G.D.D.K., het Cultureel Genootschap De Donkere Kamer, zag eruit als een mix tussen een Engelse gentlemenclub en een huiskamer. We wilden in tegenstelling tot Aorta, waar het altijd stervenskoud was, dat het warm was, dat je je prettig voelde en dat het licht was, zodat je elkaar in het gezicht kon kijken. Tussen de bar en de zaal hadden we tralies gelast, dat had ik vroeger in Londen in het Greyhound punkhol gezien, waar je optrad achter tralies. Via luikjes kon het publiek de band bier aanreiken. Zo’n luik gaf ook een bankgevoel, het zag eruit als een loket waar je je waardevolle lekkere drankje kon bestellen. We hadden speciale roestvrijstalen bekers met de ledennummers erop. Die werden gestolen alsof het goud was. Er was een mahonie lambrizering, met knaloranje muren erboven. Daarop hingen de kunstwerken van de leden, want we hadden bedongen dat iedereen die lid werd een kunstwerk niet groter dan A4 moest inleveren. Verder moest elk lid een cassettebandje met zijn eigen muziekkeuze inleveren, dat was de muziekcollectie van onze discotheek. Die bandjes kon je opvragen, bijvoorbeeld: ik wil het bandje van lid 24 horen en dan kreeg je zweverige japanse popmuziek of vogelgeluiden. We hadden een kostbare plafonnière, die later bij wijze van geschenk aan de club door Peter Zegveld tijdens een performance met een inktkanon onder de zwarte verf kwam te zitten, een Chesterfield bank en stoelen om lekker in te zitten. Om de gemeenschappelijke ingang voor het hele pand te vermijden, kwamen we op het lumineuze idee om een van de ramen als deur te gebruiken. Als de club open was, hingen we een zeer mooie, degelijke trap naar buiten. Het leuke was, je kwam via een podiumpje binnen, iedereen kon zien wie er binnenkwam. Vervolgens werden de leden door Peter of mij met luide stem aangekondigd: ‘lid nummero 85, de heer of mevrouw die en die’. Uiteindelijk heeft de verbouwing erg veel tijd en geld gekost. We moesten alles zelf doen, van de watervoorziening tot het toilet, en hadden allemaal mooie spullen: brokaat gordijnen, een koperen deurklopper, een welkomstspreuk met in koperen letters Ab ignem igne capere, een houten bord aan een messing ketting met full = full. Op een bepaald moment vond ik dat we genoeg geld hadden geïnvesteerd en heb ik de geldkraan dichtgedraaid. Het C.G.D.D.K. heeft exact één jaar bestaan, van Kunstrai tot Kunstrai. We hadden altijd al het idee dat het niet lang moest bestaan, maar uiteindelijk is het aan zijn eigen succes tenonder gegaan. De entreedeur is later als w.c.-deur in de Seymour Likely-lounge terechtgekomen. Op die toiletten
was nog een tijdje de culturele ambassade van het C.G.D.D.K. gevestigd.” (HH) “Op een van onze tochten kwamen we bij kledingzaak Roxy in de Kalverstraat terecht. Peter wilde een leren broek kopen. Achterin de zaak stond een deur half open met daarachter een grote zwarte ruimte waar we niet in konden kijken. We hoorden duiven fladderen en roken een muffe lucht. Met een zaklantaarn van de eigenaar zijn we naar achter gegaan en ontdekten een oude bioscoop. De oude filmprojector stond er nog. Over een paar treetjes zijn we naar beneden geklommen en in de klapstoelen van de oude bioscoop gaan zitten. We besloten dat dit de grootste snackbar van de wereld zou worden.” (HH) “We verzonnen een list om de RoXY opnieuw in de publiciteit te krijgen. Op dat moment waren er hele grote acties gaande van boeren die gekort werden op subsidies. De graanboeren uit het noorden van het land rukten op tractoren en combinemachines over de Afsluitdijk op naar Den Haag om het land te ontregelen. Peter en ik kwamen op het idee om met de zogenaamde jongerenboerenbond tractoren uit de omgeving te charteren en de RoXY te bezetten. Ik was met mijn accent de woordvoerder. Voor de RoXY ontvouwden we spandoeken met de tekst: ‘U komt hier dansen, drinkt ons graan, gunt ons kans op een bestaan.’ Die avond werd niemand toegelaten. De truc lukte: over de bezetting van de ‘trendy discotheek’ werd de volgende dag van NRC Handelsblad tot de Telegraaf bericht, het kwam zelfs op televisie. Niemand twijfelde aan de echtheid. Niemand vroeg zich af hoe het kon dat de boeren uit het noorden nog niet eens halverwege de Afsluitdijk waren, terwijl wij op onze tractoren al midden in het centrum van Amsterdam stonden.” (HH) “Ik zat in het bestuur van kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae en heb Peter gevraagd toe te treden. De traditie hing op dat moment zwaar om de nek van Arti. Veranderingen waren op zijn plaats want de sociëteit was een beetje aan het inslapen. Er was wel net een golf van nieuw bloed geweest, maar de nieuwe leden wisten nog geen positie in te nemen. Arti is een vereniging waar democratie heerst, en dat kan ook erg vertragend werken als je te maken hebt met allemaal ego’s. Ik hoopte dat Peter Arti weer kon laten sprankelen, energie en openheid kon brengen. Maar dat liep stuk op die vermoeide, lamlendige vorm van democratie. We waren in het C.G.D.D.K. gewend om op te treden als regenten, als verlichte dictatoren, en om aan te pakken en hadden er moeite mee dat het in Arti niet zo snel liep als we verwachtten. Peter heeft wel van alles op poten gezet waar men nog steeds de vruchten van plukt. Zo heeft hij Arti erop geattendeerd om hun panden aan het Rokin te verkapitaliseren en goede contracten af te sluiten met de winkeliers, om zodoende zelf meer financiële armslag te hebben. Maar meestal regeerde de emotie. Eén van de leuke ideeën van Peter was om in de toiletten - hij had iets met toiletten, ook de toilet in zijn woning is een huis op zich, een tentoonstellingsruimte van gevonden voorwerpen en verzamelingen - messing lijsten op te hangen met glas ervoor. Daarmee wilde hij mensen uitdagen om er elke veertien dagen een tekening of gedicht in te stoppen. Daar liep hij op stuk. Ze vonden dat een
hele vreemde manier van tentoonstellen. Kunst op de w.c. was het ergste dat je je kon voorstellen. De verschillende generaties correspondeerden voor geen meter. In die messing lijsten hangt nu het menu van restaurant Inez.” (HH) “Wij van kunstcentrum V2 uit Den Bosch waren uitgenodigd om mee te doen aan Beeldstroom, de openingstentoonstelling van Aorta in juni 1982. Wij waren toen al een jaar bezig en overlegden altijd met elkaar wat we interessant vonden om te laten zien. We wilden niet alles en iedereen laten zien. Beeldstroom was een redelijke teleurstelling, ondanks de energie en de hoeveelheid verschillende dingen die te zien waren. Het was heel vrijblijvend, vond ik. En toen ik zag dat bepaalde kunstenaars vlak voor de opening nog eens gingen stofzuigen, had ik het helemaal gehad. Aorta was toch geen galerie of museum, waar de presentatie belangrijker is dan het werk zelf! Je bent met zijn allen bezig een vrijplaats te creëren, te laten zien dat het anders kan, met een andere energie, vanuit de ideeën en visie van de kunstenaar, en dan ga je volgens mij niet stofzuigen. Ik was mede-organisator bij V2, een redelijk heavy politiek kunstcentrum. Wij hadden veel contacten in België en kozen ervoor de meest extreme dingen te laten zien, zoals de performances van Club Moral uit Antwerpen, echt heftige gasten. We hadden elk weekend tentoonstellingen, bands en performances. Die Belgen metselden hele muren uit longen van koeien, dan gingen we naar het slachthuis om die boel op te halen. Het was een beetje Oostenrijks, heel surrealistisch. Aorta was tamelijk bedaard en truttig vond ik. We hadden ook echt discussies in V2 of we P.K.P., de cercle van Peter Klashorst en de broertjes Ploeg, wel moesten laten zien. Eigenlijk vonden we dat burgerlijke kunst, cobraachtige shit, oubollig. Toch hebben we het gedaan. Ze maakten televisie, schilderden, speelden in bands. Dat alles bij elkaar vonden we wel goed om te laten zien.” (BD) “Het was niet leve de lol, iedereen stond wel ergens voor, nam stelling. Er was wel degelijk inhoudelijke concurrentie tussen Aorta, W139 en het NL Centrum. Het NL Centrum was redelijk extreem, W139 waren de hippies en Aorta was veel te veel naar buiten gericht, volgens de anderen, minder geconcentreerd op de inhoud. Met grootschalige spektakels en veel publiek. Uiteindelijk wilde iedereen toch graag in de picture komen, beroemd zijn. Plekken om ontdekt te worden? Heeft ongetwijfeld bij een aantal kunstenaars meegespeeld, zeker naarmate dit soort centra meer aandacht kregen van de media. Maar het ging om een tegenwicht tegen de musea. Dat waren logge, trage instituten. Daar duurde het honderd jaar voordat ze laten zien wat er aan de hand is, dan moet je bij wijze van spreken eerst dood zijn. Wij lieten zien wat er op dat moment gebeurde.” (BD) “Wat Aorta en V2 betekend hebben? Voor het algemene kunstklimaat is het moeilijk te zeggen, maar voor mij zijn ze enorm belangrijk geweest. Je wacht als beginnend kunstenaar-in-ontwikkeling niet af, hoeft niet te wachten op goedkeuring van een docent, maar neemt zelf het heft in handen en dat zet zich in je denken. Het stelt je in staat zelf initiatieven te
nemen of de juiste mensen te ontmoeten waardoor je dat initiatief kunt nemen. En het werkt nog steeds. Mijn galeriehouders weten bijvoorbeeld niet wat ze krijgen. Normale galeriehouders komen langs en zoeken werk uit. Bij mij niet. Ik bepaal. Dat heeft absoluut met die periode te maken waarin je van jezelf uitgaat. Jij bent de kracht, het gaat om jou, jouw werk, om wat jij denkt en niet om wat andere mensen vinden. Daarvoor ben je kunstenaar.” (BD) “De klok ontstond omdat Peter Giele bij de opening van RoXY een vuurshow wilde. Ik wilde geen show, maar iets maken dat paste bij een kroeg. Om het half uur spuwde hij een benzinevlam van 6 meter hoog, binnen in de RoXY. Dat gaf een hele konsternatie, met die dansende mensen er omheen. De afzuiginstallatie raakte ontregeld door de rook. Hij heeft daar maar tien dagen gestaan. Lydia Lunch en Psychic TV hebben er ook nog mee opgetreden. Hij moest afgaan op een verraderlijk moment en veel mensen flipten daarop. Het was bloedlink en ik heb daar veel problemen mee gekregen met de brandweer.” (EH) “Aorta was net als W139 een plek van kunstenaars voor kunstenaars waar ook ieder ander naar de werken kon komen kijken. Voor P.A.R.K.4DTV, opgericht in 1991 door Maarten Ploeg, Dick Tuinder, Maarten Sprenger en Peter Mertens, geldt een beetje hetzelfde: het is een goed podium om je werk te laten zien. Wel is het zo dat P.A.R.K.4DTV inmiddels behalve in Amsterdam ook uitzendt in Rotterdam, Berlijn, New York en met regelmaat in plaatsen zoals Riga, Zeeland, Kopenhagen en Moskou. Uitzendingen worden ons vanuit de hele wereld toegestuurd. Het is dus niet zozeer alleen een podium voor kunstenaars zoals Aorta was, maar een concept dat overal kan worden toegepast. Natuurlijk is P.A.R.K.4DTV kunst. Dat blijkt niet alleen uit de hoeveelheid kunstenaars die ooit een uitzending voor P.A.R.K.4DTV hebben gemaakt, maar ook uit de waardering alom. Het grote voordeel is dat je voor deze kunst niet naar een museum of galerie hoeft te gaan. Het wordt iedere nacht bij je thuisbezorgd. Als het je niet bevalt, zapp je verder en als je niet thuis bent, neem je het op. ‘Tape this, steal this’ is onze slogan. De televisie als huiskamerlamp, schilderij of uitzicht.” (HaH) “Giele kwam je gewoon overal tegen, net als andere mensen. Eén moment weet ik nog goed. Het was december 1985, ik deed in Aorta samen met Jan Hendrikse en Peter Klashorst een tentoonstelling genaamd New cunts: rejects, shit, waist. We hadden een budget van tienduizend gulden of zoiets, Aorta was inmiddels gesubsidieerd, en zouden daarmee de hele ruimte onder handen nemen. Klashorst ging alles behangen met handgemaakte zeefdrukken. Hendrikse deed hetzelfde met rejects, weggegooide foto’s van een rondvaartboot en ansichtkaarten van de Empire State Building waar hij overheen verfde. Ik maakte van die purschuim strontlijsten. Zelf vonden we het erg goed, maar de dagelijkse leiding van Aorta - Bart Domburg, Sonja Oudendijk, Aldert Mantje en volgens mij was Giele er toen ook weer bij - vond het niks. De volgende
dag stonden mensen voor een dichte deur. Had de directie de tentoonstelling gesloten. Gewoon censuur. En dat uit die hoek!” (GvdK) “In mijn bestuurstijd hebben we één keer een tentoonstelling afgekeurd. Peter Klashorst, Gerald van der Kaap en Jan Hendrikse wilden de ruimte van Aorta een maand lang hebben om te werken. Twee dagen voor de tentoonstelling kwamen ze opdagen. Kaap met van die polystyreenschuim-drollijsten, Klashorst met allemaal minimale schilderijen. De foto’s van Jan Hendrikse waren best oké. Ze hadden er echt met hun pet naar gegooid, vonden wij. De opening was groots en leuk, maar vervolgens moesten wij de tent open houden. Tijdens het opruimen de dag na de opening keken we rond in dat vale zondaglicht: het zag er klote uit. Niemand had zin om erbij te gaan zitten, dus we hebben de tentoonstelling gesloten. Kaap en Klashorst zijn nog jaren beledigd geweest.” (SO) “We hadden contact gehad met Klashorst en Kaap, leuke gasten, grote praatjes, en zeiden: maak een tentoonstelling. Ze hadden een budget van vijftienduizend gulden, aardig wat in die tijd. Er kwam een prachtige uitnodigingskaart, maar 24 uur voor de opening hing er niks. Een groot deel van het budget bleek te zijn opgegaan aan piepschuimlijsten van Kaap, dat spuitbusspul was geloof ik ontzettend duur. We vonden hun tentoonstelling behoorlijk mager. Dat je dacht, godverdomme, vijftienduizend piek, maak daar wat beters van. Mijn medebestuursleden wilden de tentoonstelling sluiten, maar ik heb hem opengehouden. Achteraf gezien heeft deze tentoonstelling en de ongelooflijk nihilistische houding van Klashorst en Kaap me de das omgedaan. We hebben nog een paar tentoonstellingen georganiseerd, geprobeerd het gebouw over te doen aan Jos Houweling van de Rietveld Academie als expositieruimte voor studenten en aan Waling Boers die altijd graag tentoonstellingen wilde maken, maar uiteindelijk is Aorta als een nachtkaars uitgegaan.” (BD) “Peter en ik zijn maar korte tijd als stel met elkaar geweest. Hij is een flamboyante romanticus, houdt van adoreren, en ik hield toen, dom genoeg, van het understatement. Ook hadden we vaak ieder een eigen, legitieme visie op allerlei onderwerpen. Peter hield ervan om advocaat van de duivel te spelen, wat mij altijd behoorlijk boos maakte. We kibbelden graag en vaak. Maar tot z’n plotseling overlijden waren we onbetwist elkaars allerliefste vriend en vriendin. Ook later samen met zijn vrouw en mijn vriendin Inez vormden we een hechte drie-eenheid en hebben we jarenlang intensief met elkaar geleefd, onze bijzondere vriendschap gevierd en erg mooie dagen gemaakt.” (SO) “Waarom hij in alles zocht naar extremiteiten? Toen ik hem leerde kennen was hij uitzonderlijk verlegen. Eigenlijk was hij op de Havo verliefd op een ander meisje, een extreem meisje, dat er altijd bij liep als een motorrijdster, helemaal in zwart leer. Die fascinatie voor uitersten had hij toen al. “ (MtR)
“Welk portret ik het beste vind? Als ik aan Peter denk heb ik die foto met de hamer op mijn netvlies. Die onstuitbare energie van iemand die zichzelf volledig geeft voor een doel. Ik had aan hem gevraagd neem een instrument mee dat prettig in je handen ligt. Komt hij met zo’n zware sloophamer aanzetten. Dit is iemand van alle ijdelheden ontdaan. Iemand die aan het werk is om nieuwe dingen tot stand te brengen. Dat vind ik Peter.” (PB) “Als ik hem tegenkwam, werd ik altijd meteen verliefd op hem. Hele korte gesprekken waren dat. Snel vertellen wat je allebei aan het doen was. We konden vaak niet spreken van de spanning. Drie minuten razendsnelle data-uitwisseling. Maar de allerpersoonlijkste data-uitwisseling was toch het knijpen. Af en toe denk ik hem te zien lopen. Zie ik een zwart staartje wapperen. Het gemis groeit. Giele was nergens zwak en nergens evil. Zoveel mensen zijn daar niet van.” (PZ) “Ook in het Gymnasium Felisenum begon het met een ruimte: het overblijflokaal, een noodlokaal waarvan hij eigenlijk een paleisje wilde maken, alleen had hij een bar klein budget. In diezelfde tijd waren wij bezig met de zogenaamde tweelingwerken. We stelden onszelf een simpele opdracht: teken uit de losse hand horizontale en verticale lijnen op een karton van één bij één meter, en vul de blokjes daarna om en om in. Twaalf uur aan een stuk waren we daarmee bezig, het was eigenlijk een soort strafwerk, met een heel mooi resultaat. Want het werd al snel duidelijk dat ieder een volkomen eigen handschrift heeft. In vervolg daarop kregen de leerlingen van de school een vel van anderhalf bij twee meter, dat ze met olieverf eerst oranje en geel moesten schilderen om vervolgens in de nog natte verf met krijt cirkels te tekenen. Het had een beetje als idee dat iedereen kunst kan maken en het had tegelijk een educatieve functie: om de leerlingen erbij te betrekken. Eigenlijk wilde Peter met een heel simpel concept werken maken met veel meer betrokkenheid dan een schilderijtje boven de bank, die tot ieders verbeelding spraken. Hij zag het al voor zich dat een soortgelijke opdracht werd uitgevoerd door alle PTTers en telefonistes.” (IdJ) “Ik mis dat enthousiasmerende, het bijelkaar brengen van mensen, kunst en aangenaam verpozen, de saamhorigheid van vroeger. Mijn generatie is solistisch, verwikkeld in competitie, voortdurend bezig met netwerken en geld. Wij zijn slaven van het systeem, volkomen afhankelijk van de criteria van subsidiecommissie en galeriehouders.” (MV) RK: “We zijn momenteel bezig met kunst-on-line, www.linesonline.net, samen met Waag-society. Wij zijn de initiatiefnemers en de aangevers. Mensen kunnen inloggen en een eigen bijdrage leveren. Er vindt geen redactie plaats, althans dat denken we nu, want het is een work in progress en nog volop in ontwikkeling. Er komen vermoedelijk vier applicaties. 1 = online tekenen. 2 = reageren door in te kleuren en tekst bij te voegen. 3 = met vrienden uit bijvoorbeeld Amerika op hetzelfde scherm samenwerken. 4 = interactieve animatiefilms waaraan je je eigen karakters kunt toevoegen.” YAF: “Alles gebeurt met de hand, met de muis.
We hebben expres gekozen voor tekenen, het oudste en meest universele middel van communicatie in combinatie met de nieuwste technologie.” RK: “Ik maak dagelijks lijntekeningen, kan dat vanuit alle steden en landen doen en kan ook op de actualiteit reageren.” YAF: “Als kunstenaar ben je altijd bezig met geven. Op het internet kan je ook iets terugkrijgen, kan je geven en nemen tegelijkertijd. Het is een ruimte om je creativiteit te delen. In zoverre borduurt het voort op een ruimte als Aorta, al hoef je op het internet niet fysiek aanwezig te zijn.’” “Samen met Nicole Capaan merzte ik in die tijd van houten plankjes beelden in elkaar, mannen en vrouwen, dat vonden we heel romantisch. Peter had dat een keer gezien en nodigde ons uit om wat te maken voor de RoXY. We hadden de totale vrijheid en kregen een voorschot. Toen het af was had Peter nauwelijks tijd om die beelden te plaatsen. Wij zagen de plek waar ze moesten staan, op het bovenbalkon, niet zitten. We zagen onszelf als monumentenbouwers, die beelden waren pas af als ze een plaats kregen, met tekst erbij en een kaars ervoor. Wat dat betreft was het een mislukt uitstapje. Maar als we onze beelden terug wilden, moesten we ons voorschot terugbetalen en we waren arm als ratten, dus dat ging niet. Uiteindelijk is een van die beelden bij de vuilnis beland en de ander heeft na Peters dood bij wijze van herinnering nog een tijdje bij strandpaviljoen Solaris in Bloemendaal gestaan. Daar is hij vernield. Het waren bij uitstek beelden om te gebruiken, bedoeld voor de tijdelijkheid. Als de vloed ze meenam, was het niet zo erg.” (WC) AdJ = Ad de Jong AM = Aldert Mantje BD = Bart Domburg EH = Erik Hobijn GvdK = Gerald van der Kaap GS = Gillian Schrofer HaH = Harco Haagsma HH = Harry Heyink HW = Harry Wildeman IdJ = Inez de Jong IP = Ine Poppe JV = Jan M. Verburg JZ = Joost Zwagerman MG = Menno Grootveld MH = Max R. Hasfeld MtR = Marijke ter Rele MV = Marisca Voskamp PB = Paul Blanca PZ = Peter Zegveld RH = Ronald Hooft RK = Ram Katzir RM = Rob Malasch SO = Sonja Oudendijk TvG = Tom van Gestel
WC = Walter Carpay YAF = Yarif Alter Fin