Brief_091130_eerste Kamer Inz. Werkkostenregeling Incl. Bijlagen

  • July 2020
  • PDF

This document was uploaded by user and they confirmed that they have the permission to share it. If you are author or own the copyright of this book, please report to us by using this DMCA report form. Report DMCA


Overview

Download & View Brief_091130_eerste Kamer Inz. Werkkostenregeling Incl. Bijlagen as PDF for free.

More details

  • Words: 4,519
  • Pages: 13
Aan de leden van de Commissie Financiën van de Eerste Kamer der Staten-Generaal t.a.v. De Griffier, De Weledelgestrenge Vrouwe H. Menninga Postbus 20017 2500 EA Den Haag

Betreft Uw dossier Datum Verzending

Werkkostenregeling 32.130 30 november 2009 Per aangetekende post Vooraf per telefax (070-3129390)

Weledelgestrenge Vrouwe Menninga, Ten behoeve van de vergadering van de Commissie voor Financiën welke voorzien is voor de 8e december 2009 vraag ik namens een aantal belangenorganisaties de leden van deze commissie eerbiedig om hun aandacht voor het volgende met betrekking tot de voorgestelde Werkkostenregeling als onderdeel van het Belastingplan 2010 (32.130). De Werkkostenregeling beoogt een administratieve lastenverlichting voor het bedrijfsleven te bewerkstelligen van € 150 mio per jaar. Van de 29 bestaande vrije vergoedingen die werkgevers thans belastingvrij aan hun werknemers kunnen verstrekken worden er 20 vervangen door de Werkkostenregeling. Binnen dit forfait heeft de werkgever de vrijheid tot 1,4% van de loonsom belastingvrij te vergoeding. Onder deze vrije vergoedingen bevinden zich oa. het kerstgeschenk, het bedrijfsevenement, de fiets-van-de-zaak en de personeelsreis. Uitgangspunt van deze regeling is, dat deze kostenneutraal is voor het bedrijfsleven, welke neutraliteit geëvalueerd zal worden in 2013. Het middel is erger dan de kwaal Ondergetekenden komen na bestudering van het wetsvoorstel en het doorrekenen van een aantal praktijkvoorbeelden, tot de conclusie dat de Werkkostenregeling a. voor het bedrijfsleven een forse lastenverzwaring met zich zal meebrengen b. deeltijdbaners (in overwegende mate vrouwen) en schoolverlaters (met een laag inkomen) onevenredig hard zullen worden getroffen, c. leidt tot een omgekeerd progressieve belastingdruk, d. desastreuse gevolgen heeft voor de reizenbranche, bedrijfsevenementenbranche, de incentive-branche en de daaraan verbonden toeleverende industrie, e. in de praktijk zal leiden tot ongelijke behandeling van mensen in gelijke gevallen, zodat dit voorstel a. strijdig is met artikel 1 van de Grondwet, b. strijdig is met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en

c. strijdig is met de Algemene Wet Gelijke Behandeling als uitwerking van artikel 1 van de Grondwet Meer dan dat verdragen collectieve voorzieningen, die een werkgever wenst te creëren zich slecht met het individuele karakter van de Werkkostenregeling. De hiervoor opgesomde conclusies zijn een gevolg daarvan. Dat werkgevers t.m. 2013 kunnen kiezen voor de regeling zoals die gold voor 1 januari 2007 (ic. een vrijstelling van € 454,- per werknemer), doet aan de uiteindelijke gevolgen van de Werkkostenregeling niets toe of af. Deze brief wordt ondertekend door vijf belangrijke brancheverenigingen van Nederland op het gebied van reizen, bedrijfsevenementen, personeelsreizen, de incentive-branche en de daaraan verbonden toeleverende industrie. Over Centrum voor Live Communication (CLC) Het Centrum voor Live Communication (CLC) is dé overkoepelende branchevereniging voor bedrijven en organisaties die professioneel betrokken zijn bij het organiseren, accommoderen en faciliteren van beurzen, congressen en evenementen. Het CLC zet zich in om het bestaande marktbelang te behouden en verder uit te bouwen. In dat kader werkt het CLC aan een nog betere profilering van de branche en het medium Live Communication, en levert zij een bijdrage aan de professionaliteit van haar leden. Over Independent Dutch Eventmarketing Association (IDEA) IDEA is sinds 2002 de branchevereniging voor evenementenbureaus. IDEA toetst en waarborgt de kwaliteit van de aangesloten leden en biedt opleidingen aan. Zij telt 70 aangesloten evenementenbureaus. In 2007 is door IDEA de Leerstoel Eventmarketing & - Communicatie gelanceerd, die thans wordt bezet door prof. dr. Ed Peelen aan de Nyenrode Business Universiteit. Deze leerstoel levert een bijdrage aan de verdere professionalisering van de evenementenbranche. Over het Genootschap voor Eventmanagers Het Genootschap voor Eventmanagers (GvE) is een netwerk organisatie voor eventmanagers van grote bedrijven. Zij richt zich op het uitwisselen van informatie en het volgen van marktontwikkelingen. Het GvE is een besloten genootschap, dat openstaat voor eventmanagers binnen organisaties met tenminste vijftig medewerkers. GvE telt ruim 160 leden waaronder banken, transportorganisaties, overheidsinstanties, verzekeraars en farmaceutische bedrijven. Over The Society of Incentive & Travel Executives the Netherlands (Site) Site is een wereldwijde netwerk-organisatie voor managers in de incentive-branche. Site is in 88 landen vertegenwoordigd en telt in Nederland 120 leden. Site maakt zich sterk voor de uitwisseling van kennis en informatie binnen de branche en het behartigen van de belangen van de branche als geheel.

Over Vereniging van organisatoren voor Evenementen, Concerten en TheaterActiviteiten (VECTA) VECTA is een door de overheid erkende, onafhankelijk en landelijk opererende branchevereniging. De aangesloten leden zijn bedrijven die op commerciële basis actief zijn met het organiseren van evenementen, concerten en theateractiviteiten, Al meer dan 50 jaar bewaakt VECTA de beroepsethiek van de top van de Nederlandse evenementen- en entertainmentbureaus. Het VECTAlogo staat voor professionaliteit, kwaliteit en betrouwbaarheid. Deze brief wordt mede ondertekend door de Site Global Administration, die begin 2009 een uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van een soortgelijk fiscaal plan in Texas (VS). Nadat de wetgever in Texas van de resultaten van dit onderzoek kennis had genomen, heeft zij bedrijfsreizen, bedrijfsevenementen, etc. uitgezonderd van deze heffing. In deze brief vragen wij eerbiedig uw aandacht voor de onderbouwing van de eerder genoemde (verstrekkende) conclusies. Ad a) Forse lastenverzwaring voor het bedrijfsleven In de Memorie van toelichting die excellentie drs. W. Bos aan de Tweede Kamer zond, bevindt zich een tabel (nr. 9, vide bijlage 1) waarin de vergoedingen en verstrekkingen per sector zijn opgesomd. Onderstaand is deze tabel aangevuld met de vergoedingen die belast zijn bij overschrijding van het forfait van 1,4%.

Landbouw, Visserij, Winning delfstoffen Industrie, gas-, elektriciteits- en waterbedrijven Bouw Groothandel Detailhandel en reparatie Horeca Vervoer, opslag en communicatie Financiële dienstverlening Zakelijke dienstverlening Overige dienstverlening Zorg Onderwijs Overheid

Uitkeringen

Loonsom

Aandeel (%)

> 1,4%

Belastbaar

267

3.208

8,32%

6,92% 18

1.609 652 594 555 231 450 273 2.318 394 1.657 605 1.047 10.652

43.366 17.595 21.855 17.154 4.822 18.636 18.810 55.676 10.146 35.084 22.391 22.373 291.116

3,71% 3,71% 2,72% 3,24% 4,79% 2,41% 1,45% 4,16% 3,88% 4,72% 2,70% 4,68% 3,66%

2,31% 2,31% 1,32% 1,84% 3,39% 1,01% 0,05% 2,76% 2,48% 3,32% 1,30% 3,28% 2,26%

37 15 8 10 8 5 0 64 10 55 8 34 272

Uit bovenstaande tabel blijkt, dat een bedrag van € 272 mio tegen een tarief van 80% (in beginsel) bij de werknemer (ceteris paribus) zal worden belast. Dat leidt tot een afname van de koopkracht met € 218 mio, die drukt op de werkende bevolking. Zou dit belastbare bedrag volledig door werkgevers voor haar rekening worden genomen, dan bedraagt de toegenomen lastendruk ca. € 1.362 mio. Instituut Arcas becijferde, dat de administratieve lasten ten gevolge van de Werkkostenregeling zullen afnemen met € 150 mio. In de praktijk zal een situatie ontstaat waarbij de lasten over

werkgever en werknemer worden verdeeld, zodat een gewogen gemiddelde van de beide cijfers ontstaat. Ik constateer daarom dat niet te onderbouwen is, dat deze maatregel lastenneutraal is. De lastenverzwaring aan de zijde van de belastingbetaler (zowel werknemers als werkgevers tezamen) beloopt tenminste € 122 mio en maximaal € 1.112. Daaraan voegt alleen maar toe dat in geen enkele branche minder dan het forfait wordt uitgekeerd. Zelfs de overheid zelf overschrijdt het forfait met 3,28%. Ook zijdens de overheid zal dit derhalve leiden tot een toename van kosten. Tenslotte memoreer ik graag de ‘werkplek thuis’ die onder dit forfait gebracht wordt. Deze werkplek, die – in de regel – voor meerdere jaren door de werknemer gebruikt wordt, wordt nu in één jaar ten laste van het forfait gebracht, hetgeen in de meeste gevallen zal leiden tot een forse eindheffing, dan wel een toename van de lasten zijdens de werkgever. Naar verwachting zal dit er toe leiden dat werknemers meer dan eerder met de auto op en neer zullen gaan rijden. Ad b) Deeltijdbaners en schoolverlaters zullen onevenredig hard worden getroffen Schoolverlaters en deeltijdbaners (waaronder veel vrouwen met kinderen) genieten een relatief lage loonsom in verhouding tot de collega’s binnen een onderneming (die veelal voltijds werken). In die gevallen zal het bedrijfsuitje, de personeelsreis, eventueel samen met het kerstpakket en de fietsvan-de-zaak al snel het forfait overstijgen. Een voorbeeld: Funktie Loonsom bij volledig dienstverband Deeltijdfactor Loonsom Forfait

Medewerker binnendienst € 30.000 40% € 12.000 € 168

Stel dat deze medewerker in enig jaar een fiets van de zaak ontvangt (ca.€ 750,-) voor woon-werkverkeer, meedoet aan het uitje voor het personeel (€ 250,-) en een kerstgeschenk ontvangst (€ 50), dan wordt het forfait overschreden met € 882,-. Een (netto) eindheffing van € 706,- is het gevolg op een netto salaris van € 816,-. Als deze medewerker in het jaar daarop deze vergoedingen niet ontvangt, bestaat geen recht op verrekening met het voorgaande jaar. De fiets-van-de-zaak zal daarom door deze medewerker naar alle waarschijnlijkheid vermeden worden, omdat de reiskostenvergoeding per OV of eigen auto niet wordt aangepast in de Werkkostenregeling. De collega van deze medewerker met een bruto salaris van € 85.000 ondervindt deze eindheffing (vanwege de hogere ruimte van € 1.190,-) niet. In de praktijk zal dit ertoe leiden, dat medewerkers met lager bruto inkomen (waaronder schoolverlaters, deeltijdbaners, etc.) de aangeboden vergoedingen niet zullen aanvaarden of dat de werkgever deze niet meer zal aanbieden wanneer deze besloten heeft de belastingdruk voor eigen rekening te nemen. In het geval van de eerstgenoemde medewerker zullen de lasten toenemen met € 4.410,- terwijl voor de 2e medewerker in het voorbeeld de lasten zijdens de werkgever niet toe zullen nemen. Vooral de onmogelijkheid om incidentele vergoedingen (zoals een bedrijfsevenement, bedrijfsreisje of de fiets-van-de-zaak) te spreiden over de verschillende jaren en het gevolg, dat werknemers met een lager inkomen zullen worden uitgezonderd van ‘extraatjes’ worden gehekeld.

Het is ook maar zeer de vraag of van de administratieve lastenverlichting in de praktijk veel terecht zal komen. Werkgevers zullen de medewerkers moeten vragen of zij het kerstgeschenk willen ontvangen en of zij aan het bedrijfsuitje deel willen nemen. Immers zal de werknemer een berekening moeten maken hoeveel van het forfait hij in dat jaar al ‘gebruikt’ heeft of zal gebruiken om te bepalen of hij/zij deze vergoeding wil en kan ontvangen. Ad c) leidt tot een omgekeerd progressieve belastingdruk Zoals hiervoor toegelicht ondervindt de werknemer met een hoger salaris minder hinder van de Werkkostenregeling dan de werknemer met een lager salaris. Enerzijds omdat de ruimte bij een hoger inkomen toeneemt en anderzijds omdat van een gemiddeld marginaal IB-tarief van 44% wordt uitgegaan. Het gevolg is dat de werknemer met een lager marginaal IB-tarief tegen een hoger IBtarief een hoger bedrag afrekent en de werknemers met een lager (dan 44%) marginaal IB-tarief een lager bedrag tegen een lager tarief afrekent. De Raad van State constateert in haar advies (7 en 11 september 2009, no. W06.09.0339/III, vide bijlage 2, pag. 5-6), al dat de eindheffing van 80% een deugdelijke onderbouwing ontbeert. De Raad constateert reeds spanning bij een forfait van 1,5% terwijl dat nadien is bijgesteld tot 1,4%. Daarmee is de conclusie gerechtvaardigd, dat de Werkkostenregeling leidt tot een omgekeerd progressieve belastingdruk. Dat de invoeringsdatum van de Werkkostenregeling is vastgesteld op 1 januari 2011 is het gevolg van de ingrijpende (automatiserings)aanpassingen, die zowel de Belastingdienst, softwareleveranciers als werkgevers moeten doorvoeren. Voor werkgevers geldt met name, dat het hele pakket aan secundaire arbeidsvoorwaarden moet worden opengebroken. Niet ondenkbaar is, dat de vakbonden de toegenomen lasten (netto € 218 mio) grotendeels als looneis op het bord van de werkgever zullen leggen. Uit het wetsvoorstel en de bijbehorende toelichting blijkt niet, dat naar deze gevolgen onderzoek is gedaan. Ad d) desastreuse gevolgen heeft voor de reizenbranche, bedrijfsevenementenbranche, de incentivebranche en de daaraan verbonden toeleverende industrie, De markt voor bedrijfsmatige reizen en evenementen staat sinds het intreden van de crisis op de financiële markten zwaar onder druk. Enerzijds vanwege afgenomen budgetten, anderzijds vanwege imago-problemen die werkgevers (denken te) ondervinden. De markt bestaat enerzijds uit partijen die reizen en evenementen aanbieden aan ondernemingen ten behoeve van personeel en relaties en anderzijds uit de toeleverende industrie. Het behoeft geen betoog, dat gevolgen voor de eerstgenoemde partijen in belangrijke mate ook merkbaar zullen zijn bij de toeleverende industrie, waaronder vliegtuigmaatschappijen, de horeca, theaters, evenementen-hallen, artiesten, etc. Een korte enquête onder werkgevers leert, dat rekening gehouden moet worden met een omzetdaling van ca. 30%. Voor een branche die het ten gevolge van de crisis meer dan evenredig zwaar heeft, zal dit ontegenzeggelijk leiden tot een fors verlies van arbeidsplaatsen en een substantieel aantal faillissementen met alle gevolgen van dien voor de overheidsbegroting. Ad e) in de praktijk zal leiden tot ongelijke behandeling van mensen in gelijke gevallen, zodat dit voorstel in strijd is met Art. 1 van de Grondwet, Art. 14 van het EVRM en met de WGB.

Dit betreft het meest verstrekkende bezwaar, dat ik heb tegen de Werkkostenregeling. Ter vermijding van de eindheffing van 80% zullen werkgevers ertoe neigen in de loop van 2010 het pakket van vergoedingen en secundaire arbeidsvoorwaarden zodanig aan te passen, dat deze in belangrijke mate inkomensafhankelijk gemaakt zullen worden. Maw. deze faciliteiten (bedrijfsreis, evenementen, fiets-van-de-zaak, etc.) zullen alleen nog maar worden aangeboden aan medewerkers met een hoger inkomen, die meer ruimte in het forfait genieten. De werknemers met een lager inkomen zullen buiten de spreekwoordelijke boot vallen. Anderzijds zullen werknemers met een lager inkomen deze vorm van vergoeding mijden, omdat zij de kosten daarvan voor 80% in de eigen portemonnee zullen voelen. Deze vorm van discriminatie zal daarom door zowel door werkgevers als werknemers gecreëerd en in stand gehouden worden. Het kabinet beoogt de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen om. door de gelijktijdige invoering van de kleine-banen regeling. De positieve effecten hiervan zullen in belangrijke mate tenietgedaan worden door de invoering van de Werkkostenregeling. Juist omdat de Werkkostenregeling in de praktijk een aantal zeer specifieke bevolkingsgroepen zal treffen zoals deeltijdbaners (waaronder veel werkende moeders) en lager opgeleiden (met een veelal lager inkomen), is de conclusie gerechtvaardigd, dat de Werkkostenregeling in strijd is met Artikel 1 van de Grondwet:”Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.”. Invoering van de Werkkostenregeling zal in de praktijk leiden tot schending van dit artikel. Conclusies De beoogde administratieve lastenverlichting komt bij gebrek aan voldoende ruimte in het forfait in belangrijke mate voor rekening van de werknemer of zal leiden tot een forse lastenverzwaring zijdens de werkgever. De gevolgen voor de werknemer zullen via de loononderhandelingen met de vakbonden over 2011 worden afgewenteld op de werkgevers, die daarmee het voordeel van de regeling gesoupeerd zullen zien door de toegenomen loonkosten. Tevens en des te meer prangend zal invoering van de Werkkostenregeling leiden tot ongelijke behandeling van werknemers in gelijke omstandigheden. Tenslotte zal ongewijzigde invoering dramatische gevolgen hebben voor de werkgelegenheid in de branche. Uit het wetsvoorstel met haar toelichting en het advies van De Raad van State blijkt niet, dat naar deze gevolgen onderzoek is gedaan. Het forfait van 1,4% is zodanig ‘persoonsgebonden’, dat het in de praktijk onmogelijk zal blijken ‘collectieve’ voorzieningen binnen een bedrijf hieronder te scharen. Onder het motto gelijke monniken, gelijke kappen wordt gepleit voor een separate regeling voor collectieve voorzieningen (die openstaan voor tenminste 75% van de werknemers) die buiten de werkingssfeer van de Werkkostenregeling komen te vallen. In deze regeling zou de werkgever de mogelijkheid krijgen om bijvoorbeeld 1% van het voortschrijdend gemiddelde van de totale loomsom over 5 jaar te vergoeden in de vorm van collectieve voorzieningen.

Tot slot Zelfs al zou de definitieve tekst van het wetsvoorstel de mogelijkheid creëren het forfait op inhoudingsplichtige (onderneming) vast te stellen – zoals de brief van de staatssecretaris suggereert, dan dempt dit weliswaar de effecten van de Werkkostenregeling, maar doet dit niet af aan de effecten ervan. Immers is voorstelbaar dat funkties (zoals produktie, management, ondersteunende diensten, etc.) worden ondergebracht in zelfstandige rechtspersonen waarop binnen dezelfde (groep van) ondernemingen die als inhoudingsplichtige worden aangemerkt een rechtsongelijkheid ontstaat tussen deze werknemers. Nog immer blijft dan ook van kracht, dat de het individuele (op inhoudingsplichtige niveau) karakter van de Werkkostenregeling zich slecht verdraagt tot collectieve voorzieningen binnen die onderneming. Bovendien zou invoering veroorzaken, dat werknemers met individuele vergoedingen de voorziening voor de gehele groep binnen die inhoudingsplichtige nadelig beïnvloeden. Ik verzoek u daarom eerbiedig goedkeuring te onthouden aan het onderhavige voorstel tot invoering van de Werkkostenregeling. Tot een toelichting op deze brief of een onderhoud hierover met de leden van de commissie ben ik gaarne bereid. Teneinde er zeker van te zijn, dat deze brief u tijdig en in goede orde bereikt, doe ik u deze vooraf als facsimile bericht een afschrift toekomen. Een afschrift van deze brief zend ik aan de leden van de Commissie. Inmiddels verblijf ik in afwachting van uw berichten met gevoelens van de meeste hoogachting,

Namens Centrum voor Live Communication, De heer R. Rijpkema, Voorzitter,

Genootschap voor Eventmanagers, de heer L. (Leon) Kruitwagen, Voorzitter,

Independent Dutch Eventmarketing Association, de heer G. (Gerben) Plasmeijer, Voorzitter,

Vereniging van organisatoren voor Evenementen, Concerten en TheaterActiviteiten, de heer M. van Praag, Voorzitter,

SITE Global Administration, Mrs. B. (Brenda) Anderson, CEO,

The Society of Incentive & Travel Executives the Netherlands,

Mevrouw M.S. (Marije) Breuker, Voorzitter p/a Tel. Fax Mobiel E-mail

Van Woustraat 14 3817 PG Amersfoort +31-(0)33-4624662 +31-(0)33-4624661 +31-(0)6-25550596 [email protected]

Bijlagen: 1. Memorie van toelichting bij Fiscale Vereenvoudigingswet 2010 (p. 9) 2. Advies Raad van State (p. 5-6)

Bijlage 1. Memorie van toelichting bij Fiscale Vereenvoudigingswet 2010 (p. 9)

administratieve lasten die opgeroepen worden in de regelgeving rond deze vergoedingen en verstrekking ongeveer € 333 miljoen per jaar bedragen. 4 Het EIM-rapport is bijgevoegd als bijlage. Uit het onderzoek komt een zeer gevarieerd beeld naar voren, zowel naar kostensoort als naar sector. Vergoedingen en verstrekkingen voor specifieke doeleinden voor werknemers, zoals outplacement, voeding, verlichting of verwarming in verband met onregelmatige diensten of het vergoeden van verhuiskosten, worden door relatief weinig werkgevers aangeboden. Bij vergoedingen en verstrekkingen die voor grote groepen werknemers relevant zijn, zoals voor consumpties tijdens werktijd en personeelsfeesten e.d., is het gebruik juist heel hoog vanwege het generieke karakter. Vergoedingen voor werkkleding en uniformen komen vooral in de industrie, bouw en overige dienstverlening (o.a. schoonmaakbedrijven) voor. Ook naar grootteklasse bestaan verschillen. Het gratis of met korting verstrekken van producten van het eigen bedrijf bijvoorbeeld gebeurt veel binnen kleinschalige bedrijven in de detailhandel en horeca. Het verstrekken van fietsen voor woon-werkverkeer komt juist relatief vaak voor bij grote bedrijven. Vergoedingen en verstrekkingen die in 2008 het meest gebruikt zijn door werkgevers, zijn die voor: -

consumpties tijdens werktijd;

-

personeelsfeesten, personeelsreizen e.d.;

-

reizen met eigen vervoer van maximaal € 0,19 per kilometer;

-

bijscholing, cursussen, congressen, training e.d.;

-

werkkleding, uniformen e.d.;

-

maaltijden als gevolg van overwerk, koopavonden, dienstreizen e.d.

Naar sector bezien is in de zakelijke dienstverlening het hoogste totaalbedrag belastingvrij verstrekt, gevolgd door de industrie, zorg en overheid. In relatieve termen (totaalbedrag als aandeel in de loonsom per sector) zijn ook de landbouw, horeca, overige dienstverlening en bouwsector van belang. Tabel 1: gebruik vergoedingen en verstrekkingen naar sector Vergoeding/ verstrekking (€ mln) Landbouw, visserij, winning delfstoffen*

Loonsom

Aandeel in de loonsom 8,3%

267

3.208

1.609

43.366

3,7%

Bouw

652

17.595

3,7%

Groothandel

594

21.855

2,7%

Detailhandel en reparatie

555

17.154

3,2% 4,8%

Industrie, gas-, elektriciteits- en waterbedrijven

Horeca*

231

4.822

Vervoer, opslag en communicatie

450

18.636

2,4%

Financiële dienstverlening

273

18.810

1,5%

Zakelijke dienstverlening Overige dienstverlening Zorg Onderwijs Overheid Totaal

2.318

55.676

4,2%

394

10.146

3,9%

1.657

35.084

4,7%

605

22.391

2,7%

1.047

22.373

4,7%

10.653

291.117

3,6%

* Het aantal waarnemingen in deze twee relatief kleine sectoren is beperkt, de gevonden gemiddelden zijn dan ook met de nodige onzekerheden omgeven maar liggen gezien het beeld in de andere sectoren waarschijnlijk lager dan hier weergegeven. Er zijn geen andere onderzoeken beschikbaar waaruit geput kan worden.

4

Door het bredere karakter van dit onderzoek is gebleken dat feitelijk meer ondernemers aan deze informatieverplichtingen moeten

9

Bijlage 2. Advies Raad van State (p. 5-6)

gevallen te hoog en voor de andere helft te laag zijn ten opzichte van de thans uitgekeerde vergoedingen en verstrekte verstrekkingen. Voor zover het forfait te hoog is, zal opvulling met «zwak» loon van de mogelijk gemaakte ruimte plaats gaan vinden, voor zover het forfait te laag is, zal druk ontstaan om een grotere ruimte toe te staan gelet op het zakelijke karakter van de tot de eindheffingsbestanddelen te rekenen en hoog belaste vergoedingen en verstrekkingen. Deze spanning kan worden verminderd door het tarief voor deze eindheffingsbestanddelen te matigen. Het voorgestelde tarief bedraagt 80%; het gebruteerde tarief bij een tabeltarief van 42% bedraagt 72,4%. In de toelichting is geen nadere onderbouwing van het tarief gegeven. Dit dient alsnog te gebeuren. – Systematisch brengt de invoering van de werkkostenregeling een uitbreiding van het loonbegrip (artikel 10 Wet LB 1964) mee. De Raad merkt op, dat in deze uitbreiding niet zijn opgenomen de andere vergoedingen voor zover zij naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren, hoewel deze vergoedingen thans mede als vrije vergoedingen worden aangemerkt (artikel 15 Wet LB 1964). Dit behoeft alsnog toelichting. De uitbreiding van het loonbegrip werkt ook door naar loon dat van een buitenlandse werkgever wordt genoten. Indien de werknemer van die buitenlandse werkgever vergoedingen of verstrekkingen ontvangt ter behoorlijke vervulling van zijn dienstbetrekking worden deze vergoedingen en verstrekkingen in de inkomstenbelastingheffing betrokken, terwijl de daartegenover staande (zakelijke) uitgaven niet aftrekbaar zijn. In de toelichting wordt hieromtrent gesteld, dat een bijzondere bepaling niet nodig is, omdat de werkgever, door zich aan te melden als inhoudingsplichtige, toch de kosten buiten het loon van de werknemer kan houden en gebruik kan maken van de werkkostenregeling. Deze benadering roept spanning op met de Europese regelgeving inzake het vrije verkeer. De regeling ten aanzien van loon, waarop de Nederlandse loonheffing niet wordt ingehouden, dient nader bezien te worden. – De werkkostenregeling is alleen van toepassing op loon uit tegenwoordige arbeid. Dit brengt mee, dat bijvoorbeeld het verstrekken van een kerstpakket aan gewezen werknemers of het hen laten deelnemen aan een personeelsfeest bij hen tot belastingheffing leidt. In de toelichting is aan dit aspect geen aandacht gegeven. Dit dient alsnog te gebeuren. De Raad adviseert het voorstel ten aanzien van het loon van een buitenlandse werkgever opnieuw te bezien en in de toelichting aan de overige aspecten aandacht te geven. 3. Werkkostenregeling De Raad merkt terecht op dat de hoogte van het forfait van 1,5%, dat vanwege de eis van budgetneutraliteit op basis van de huidige inzichten met betrekking tot het niveau van thans onbelast verstrekte vergoedingen en verstrekkingen is vastgesteld, een zekere spanning met zich brengt. Voor zover het forfait te hoog is, wordt het mogelijk opgevuld met tot nu toe belast loon, en voor zover het forfait te laag is, zal er druk ontstaan om een grotere ruimte toe te staan. Een lager tarief neemt deze spanning niet weg, maar maakt het des te aantrekkelijker – met name bij hogere inkomensgroepen – om regulier belast loon om te zetten in loon dat onder de nieuwe eindheffing van 80% valt. Daarentegen mag het tarief ook niet dermate hoog zijn dat het een onredelijke afwijking zou zijn van de huidige gemiddelde belasting- en premiedruk. Een tarief van 80% eindheffing komt overeen met een marginale druk van 44%, welke vergelijkbaar is met de gemiddelde marginale druk (inclusief de werkgeversheffingen) op het loon. De toelichting is op dit punt aangevuld. De Raad signaleert dat de invoering van de werkkostenregeling systematisch een uitbreiding van het loonbegrip met zich brengt. Hierbij merk ik eerst op dat het niet zozeer gaat om een systematische uitbreiding, maar meer om een expliciete uitbreiding. Ook binnen het huidige systeem vallen vergoedingen en verstrekkingen onder het loonbegrip, tenzij zij uitdrukkelijk zijn vrijgesteld. In deze uitbreiding mist de Raad andere vergoedingen, voor zover zij naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren. Deze zijn thans mede als vrije vergoeding aangemerkt. Ik heb in de opmerking van de Raad aanleiding gezien om de formulering «ter vervulling van de dienstbetrekking» te vervangen door «in het kader van de dienstbe-

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 130, nr. 4

5

trekking» om te benadrukken dat ook bedoelde vergoedingen binnen de uitbreiding vallen. De toelichting is daarop aangepast. De Raad heeft aandacht gevraagd voor de doorwerking van de uitbreiding van het loonbegrip naar werknemers van buitenlandse werkgevers, voorzover deze niet onder de Nederlandse loonheffing vallen. Op dit punt is een wijziging in het voorstel aangebracht. In de Wet inkomstenbelasting 2001 is een regeling opgenomen die werknemers met een niet-inhoudingsplichtige werkgever – naast een aantal specifieke vrijstellingen uit de werkkostenregeling – een vrijstelling geeft van 1,5% van het loon. Aan de werkkostenregeling is, zoals de Raad adviseert, een onderdeel toegevoegd dat het mogelijk maakt personeelskortingen en verstrekkingen die de werkgever aan zijn postactieve werknemers geeft eveneens als eindheffingsbestanddeel aan te merken.

4. Vermogensrendementsheffing Eén peildatum

Voorgesteld wordt voor het bepalen van het in box 3 te belasten vermogensrendement uit te gaan van één peildatum en niet meer dit rendement te berekenen over het gemiddelde van de waarden van het vermogen op twee peildata. De Raad wijst er op, dat door dit voorstel het voordeel uit sparen en beleggen materieel het karakter van een vermogensbelasting krijgt door de wijze van berekening van dat voordeel; een fictieve opbrengst van 4% die wordt belast tegen een vast tarief van 30%, is niet anders dan een heffing van 1,2 pro mille over de waarde van het vermogen op de peildatum. Hiermee wordt nog verder afstand genomen van een heffing naar inkomen die enige relatie heeft met draagkracht, omdat de wijzigingen die gedurende het jaar optreden in het vermogen als afspiegeling van genoten inkomen, worden genegeerd. In de toelichting is geen aandacht gegeven aan het karakter van dit onderdeel van de inkomstenbelastingheffing na invoering van het voorstel. Dit dient alsnog te gebeuren. Tevens is er in de toelichting geen aandacht aan gegeven in hoeverre de wijziging van de vermogensrendementsheffing tot materieel een vermogensbelasting van betekenis is voor de toepassing van de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting. De Raad adviseert in de toelichting alsnog aandacht te geven aan deze aspecten. Vrijstelling contanten

Voorgesteld wordt voor de aangifterubriek contant geld en overige vorderingen een vrijstelling in te voeren van € 500 per belastingplichtige. Deze vrijstelling is ingegeven teneinde het voorinvullen van de aangifte zoveel mogelijk mogelijk te maken. Een dergelijke vrijstelling is op zich een goede zaak. De Raad merkt in dit kader op, dat als tegenhanger van deze vrijstelling de drempel van € 2 800 voor de schulden kan worden aangemerkt. Deze doelmatigheidsdrempel voor kleine schulden is indertijd mede gemotiveerd door er op te wijzen, dat daarmee wordt voorkomen dat belastingplichtigen die vrijwel geen betekenende schulden hebben, zich vanwege de vermogensrendementsheffing genoodzaakt zouden voelen om op de peildatum alle kleine nog openstaande schulden te inventariseren1. Gelet op deze motivering zou er reden zijn ook de vrijstelling voor contanten en overige vorderingen, die evenzeer ziet op kleine vorderingen, op een gelijk bedrag te bepalen. In de toelichting is geen aandacht aan deze mogelijke gelijkstelling gegeven. De Raad adviseert de hoogte van de vrijstelling voor contanten en overige vorderingen in dit licht opnieuw te bezien. 4. Vermogensrendementsheffing Eén peildatum

1

Kamerstukken II 1999/00, 26 727, nr. 19.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad over de strekking van box 3 na invoering van één peildatum wordt opgemerkt dat sprake blijft van de heffing van inkomstenbelasting over een verondersteld forfaitair rendement over het vermogen. De invoering van één peildatum leidt feitelijk slechts tot

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 130, nr. 4

6

Related Documents