Landschappen
Aardrijkskunde Mens & Milieu Hoofdstuk 1 p.1
§
Landschap
2 Lösslandschap
3 Zandlandschap
4
Rivierklei landschap
De natuurlijke opbouw Nederland is een verzamelgebied van allerlei losse afzettingen uit middelgebergten. Door uitwaaiering onstonden er in het Pleisoceen in heel Nederland puinwaaiers van zand en grind. De Maas zette in Zuid-Limburg niet goed af en van de oorspronkelijke rivierbedding bleven aan de zijkant restanten over. Dit zijn de terrassen . Zuid-Limburg is door de Maas opgedeeld in plateaus, hellingen en dalen. In het Pleistoceen werd er löss afgezet (hele fijne deeltjes). De löss bedekt de oudere afzettingen en is afgezet tussen 40 en 200 meter boven NAP. Landijs uit Scandinavië bereikte Nederland. Onder het ijs werd een grondmorene van keileem afgezet. Het ijs schoof verder en viel uiteen in ijstongen van ruim 200 m dik. De bevroren rivierafzettingen werden aan de zijkanten en de voorzijde opgeduwd tot hoge stuwwallen. De door het ijs uitgediepte bekkend heten tongbekkens. Tijdens de laatste ijstijd blies de wind fijne zand en lössdeeltjes weg. Het werd afgezet als dekzand (Pleistocene) Het klimaat verbeterde en er groeiden planten die het zand vastlegden. Er ontstonden dekzandruggen met een U-vorm. Dit zijn de paraboolduinen. Langs beken en rivieren hebben planten extra veel stuivend zand vastgehouden. Ze zijn 10-20 m hoog (de rivierduinen) De opbouw van het landschap in de omgeving van rivieren verschilt. Ten oosten van de lijn Leerdam-Vianen liggen er langs de rivieren brede, zandige ruggen en wat verder vind je klei. Ten westen liggen er langs de rivieren smalle kleistroken met op korte afstand veen. Oostelijk: Doordat zand en klei uit de bedding spoelden ontstonden langgerekte oeverwallen. De bovenlaag hiervan wordt zavel genoemd. Oude rivierbeddingen met hun oeverwallen noem je stroomruggen. Bij overstromingen werd er klei afgezet in de kommen. (1-3 m lager dan ow) Westelijk: Hier speelt de getijdenwerking een rol. Bij eb konden de rivieren goed afstromen, bij vloed drong het zeewater de mondingen van de rivieren binnen. De stroom snelheid werd daardoor sterk geremd en bij een overstroming bleef het zand in de bedding. Deze oeverwallen bestaan uit smalle kleistroken. De kommen zijn veel breder en bestaan door hun lage, natte ligging uit veen.
De cultuur-historische opbouw
In de dalen ligt er dikke laag samengespoelde löss, het colluvium. Löss is zeer erosiegevoelig, de deeltjes plakken niet aan elkaar. Door bodemerosie van de löss kwamen de akkers al gauw lager te liggen dan de hoger op de helling gelegen bosgrond. Er ontstond een steilrand. Er ontstonden dicht begroeide steilranden, die graften worden genoemd.
Er werden akkers aangelegd op de hoger gelegen gronden, dit zijn de essen. In de laagten van het landschap lagen onbemeste graslanden: de groengronden . Heide kwam in 1900 veel voor. Om de mest te binden voegden ze heide plaggen toe. Dit mengsel brachten ze op de akkers. Zo kregen de essen een dikke laag humus en een bolle vorm. In de buurt van essen is er ook altijd stuifzand . Heideontginningen onderscheiden zich van het landschap door hun regelmatige en rechthoekige patroon. Na 1950 is de landbouw gericht op export. Het zandlandschap veranderde hierdoor sterk. Minder variatie en echte natuur Tegenwoordig wordt er wel weer aandacht aan besteed, zoals het vergroten van de diversiteit. De loop van de rivieren is vastgelegd door het aanleggen van dijken. Dijken zijn gebouwd op randen van oeverwallen Er werden uiterwaarden opgebouwd: strook land tussen de bedding van de rivier en de dijk. Aan de binnenzijde van een dijk komt water omhoog, dit heet kwelwater. Kwel bedreigt de stabiliteit van een dijk. De kans op een dijkdoorbraak is hier groot. Vroeger gebeurde dit regelmatig, het neervallende water vormde een diep kolkgat, een wiel. Het meegenomen materiaal werd waaiervormig rondom het wiel afgezet en vormde een zandige overslaggrond. In het oostelijke deel zijn de oeverwalgronden een goede ruime plek voor het bouwen van woningen. Deze gronden zijn ook geschikt voor akkerbouw en fruitteelt. In het westen concentreet de bebouwing zich op de smalle kleistroken bij de rivierdijken. Het gebied is te nat voor fruitteelt en er heerst grasland.
Landschappen §
Landschap
5
Zeeklei landschap
6
Zeeklei landschap
7 Veenlandschap
Aardrijkskunde Mens & Milieu Hoofdstuk 1 De natuurlijke opbouw Zeeklei wordt altijd afgezet op kwelders: gebieden aan de kust die boven het niveau van normale vloed liggen. Kwelders ontstaan in een waddengebied. Belangrijk is het ritme van eb en vloed. Bij vloed stroomt het zeewater met zand en klei, via grote diepe wadgeulen toe. Bij eb stroomt het dan ook via die geulen weer weg. Als het water zakt, daalt de stroomsnelheid en bezinkt het zand. Zo vormen ze wadden: Zandplaten die bij eb droogvallen. Kreekruggen: Zandige rug ontstaan ontstaan door het verzanden van een kwelderkreek. Oude zeeklei: -4 NAP, Nu: +1, Jonge zeeklei: -1 tot +1 De vorming van duinen: Zand van de duinen is afkomstig van de zeebodem. Het wordt omhoog gestuwd. Er ontstaan talrijke strandduintjes. Als die hoog genoeg is en waterkerend voor stormvloed, spreek je van een zeereep. Oude duinen zijn tot 10 meter hoog, jonge tot 50 meter. Duinvalleien:Laagte in een duinlandschap. Is een oude strandvlakte of een uitblazingslaagte. Veengroei op voedselrijke plaatsen: Op elke natte plaats met stilstaand water gaan veenplanten groeien. Steeds als deze planten afsterven vormt zich een nieuwe laag veen. Dit heet ook laagveen . Veengroei op voedselarme plaatsen: Veengroei is anders, veel veenmos (leven van regenwater). Het ligt meters boven het grondwater. Ook wel hoogveen genoemd.
Arvind Abhelakh V6D Aardrijkskunde SE 1 Domein: Mens en Milieu
p.2 De cultuur-historische opbouw Zeekleipolder: Een kwelder die niet meer overstroomd kan worden wordt ingedijkt. Voordat dit gebeurde leefden mensen op terpen. Na het indijken moest de waterstand kunstmatig worden geregeld er kwamen dus polders. Men groef een rechthoekig patroon van sloten en betrok meestal ook nog niet verzande kreken in de afwatering. Het overtollige water werd via een sluis naar de zee geleid bij eb. Zeekleipolders zijn vlak en zavelig en worden dus meestal voor akkerbouw of fruitteelt gebruikt. Droogmakerijen bestaan uit zeeklei (-4 tot -5 NAP). Veel kwel, grondwater stijgt omdat het onder druk staat. Die druk komt door hogere stand grondwater en opp.water. De zandruggen van de oude duinen vormde een stevige ondergrond voor bewoning. Veel bloembollenteelt. Hiervoor is constante grondwaterstand nodig. Men heeft de duinen afgegraven en sloten aangebracht. Dit noemen we geestgronden. Inklinking is het wegvallen van de opwaarste druk van het water, waardoor het grondoppervlak daalde. Hierdoor was extra ontwatering nodig. Dalgrond: Kunstmatige bodem die is ontstaan door de menging van onbruikbare veenrestanten (bolster) met dekzand. Ontstond bij de afgraving van hoogveen.