Afhankelijk – maar van wie?
April 2005 Ronnie Hahné en Wouter Rijneveld 1 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................ 3 1.
Introductie en achtergrond ............................................................................................ 3 1.1 1.2 1.3
2.
Principes van kerkplanting .............................................................................................................3 Geld en zending .............................................................................................................................4 Typen afhankelijkheid.....................................................................................................................4
Oorzaken van afhankelijkheid ....................................................................................... 5 2.1 2.2 2.3 2.4
Geestelijke aspecten ......................................................................................................................5 Wereld Economie ...........................................................................................................................5 Westerse kerken.............................................................................................................................6 Zendingsstrategieën .......................................................................................................................6
Houding van zendelingen ......................................................................................................................................7 Afhankelijkheid van geld – Dure structuren ...........................................................................................................8 Machtsstructuren .................................................................................................................................................10
2.5
3.
Woord en Daad – een sociologische heroverweging...................................................................11
Gevolgen van afhankelijkheid ..................................................................................... 12 3.1 3.2 3.3 3.4
4.
De ernst van deze gevolgen.........................................................................................................12 Theologisch ..................................................................................................................................13 Kerkrechtelijk ................................................................................................................................14 Persoonlijk ....................................................................................................................................15
Alternatieve modellen .................................................................................................. 17 4.1 4.2
Drie stadia model..........................................................................................................................17 Partnership model ........................................................................................................................18
Kritiek...................................................................................................................................................................20
5.
Twee bijzondere kwesties ............................................................................................ 20 5.1
Kerkenwerkers van buitenaf betalen............................................................................................20
Argumenten voor .................................................................................................................................................20 Argumenten tegen ...............................................................................................................................................21 Betalen voor opleiding .........................................................................................................................................23
5.2
6.
Verantwoording ...........................................................................................................................23
Het voorkomen of oplossen van afhankelijkheid ....................................................... 25 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Sociale gerechtigheid ..................................................................................................................26 Tijdelijke stop (moratorium) .........................................................................................................26 Herstructurering...........................................................................................................................27 Rentmeesterschap ......................................................................................................................28 Onderwijs aan Westerse kerken .................................................................................................28
7.
Doorbreken van afhankelijkheid is mogelijk .............................................................. 30
8.
Factoren die het breken van afhankelijkheid verhinderen......................................... 30
Literatuur........................................................................................................................ 31
2 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
Voorwoord Dit document probeert een inleiding in de materie van dependency te geven: wat het is, hoe het komt, wat de gevolgen zijn en hoe het opgelost kan worden. Daarnaast worden enkele onderwerpen apart behandeld: partnership, verantwoording (accountability) en het van buitenaf betalen van salarissen van kerkenwerkers. We hebben hierbij onze ervaringen gebruikt maar met name ook literatuur geraadpleegd. We ontdekten dat we niet alleen staan in onze bezinning over afhankelijkheid. We hebben vrijuit gebruik gemaakt van beschikbare literatuur. We realiseren ons dat de verschillende geraadpleegde schrijvers verschillende kerkrechtelijke en leerstellige tradities vertegenwoordigen. We zijn echter van mening dat dit onze verantwoording om te luisteren niet vermindert. (Noot bij de Nederlandse vertaling: het Engelse begrip ‘evangelical’ is een totaal ander begrip dan het Nederlandse begrip ‘evangelisch’. Evangelical betekent simpelweg ‘Bijbelgetrouw’ tegenover liberaal of Schriftkritisch. In deze definitie valt de Gereformeerde traditie (voorzover niet Schriftkritisch) binnen de term ‘evangelical’.) De geraadpleegde literatuur vertegenwoordigt verschillende meningen over ons onderwerp. We hebben geprobeerd om deze meningen eerlijk weer te geven, hoewel onze eigen mening steeds duidelijk zal zijn. We zijn ons er ook van bewust dat er een (waarschijnlijk grote) groep mensen is die in de literatuur niet vertegenwoordigd zijn, eenvoudigweg omdat zij zending beoefenen zonder zich rekenschap te geven van gevolgde strategieën of omdat zij zich geen tijd gunnen om met bestaande literatuur te interacteren. De praktijk van deze groep kan aanzienlijk afwijken van de ‘algemene meningen’ in de literatuur. Wij zijn van mening dat zendingsvraagstukken complex genoeg zijn om zorgvuldige reflectie te vragen. Onder de hoofdstukjes hieronder geven we steeds een korte samenvatting van het onderwerp, terwijl we verder met name citaten geven. Dit brengt het gevaar met zich mee dat citaten uit hun context worden geciteerd, maar we hebben geprobeerd dit te voorkomen.
1. Introductie en achtergrond Afhankelijkheid in zendingskerken is een veel besproken onderwerp. Het is gerelateerd aan veel andere onderwerpen, maar in het bijzonder met het onderwerp ‘zendingsstrategieën’. In dit hoofdstukje wordt een korte inleiding gegeven over de zogenaamde ‘indigenous principles’, de betekenis van geld in zendingswerk en de verschillende definities van afhankelijkheid.
1.1
Principes van kerkplanting
De moderne zendingsbeweging (die gewoonlijk wordt gedefinieerd vanaf de tijd dat William Carey de Baptist Missionary Society stichtte in 1792) was net een halve eeuw onderweg toen Henry Venn en Rufus Anderson hun bekende principes voor het stichten van nationale kerken opstelden (indigenous church principles). Vanuit zijn positie als secretaris van een zendingsorganisatie schreef Venn zijn ‘instructies aan zendelingen’ tussen 1841 en 1872. In deze instructies werd de kerk, die zendelingen zouden moeten planten, beschreven als zichzelf-onderhoudend, zichzelf-besturend en zichzelf-uitbreidend (de drie-zelf formule). Deze principes zijn daarna veel bediscussieerd en ook bekritiseerd (b.v. Beyerhaus 1979), maar ze zijn ook door anderen uitgebreid tot vier-zelf of zes-zelf formules. Of de precieze toepassingen van deze ‘zelven’ al dan niet geaccepteerd worden, het algemene idee erachter: - dat een kerk niet op een ongezonde manier van een andere kerk afhankelijk dient te zijn in enig opzicht – is algemeen geaccepteerd, alhoewel de terminologie zich gewijzigd heeft. Discussies gaan nu vaker over ‘partners zijn’ en ‘contextualisatie’. Venn schreef ook: “De zending is het steigerhout. De jonge kerk is het bouwwerk. De afbraak van het steigerhout is het bewijs dat het bouwwerk voltooid is.” Venn, geciteerd in Shenk 1977 Ongeveer 100 jaar later klaagt Westminster’s missiologie professor Harvie Conn over: “(…) de oude structuren, waarvan zendingsbesturen zoveel moeite hebben om ze te af te breken; het zendingssteigerhout, waarvan men maar blijft zeggen dat het tijdelijk is terwijl het in 3 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
werkelijkheid nooit ophoudt.” Conn 1978
1.2
Geld en zending
Missiologie professor Gailyn Van Rheenen schrijft zijn maandelijkse reflecties over zending (www.missiology.org) waarin hij verschillende aspecten van zending de revue laat passeren. Drie van deze maandelijkse afleveringen gaan over geld. In zijn inleiding vat hij de effecten die geld in zendingswerk kan veroorzaken, samen: “In de studie van zending wordt het duidelijk dat het gebruik van geld als een tweesnijdend zwaard is. Het kan zending helpen aan de ene kant, terwijl het hindert of zelfs afbreekt aan de andere kant. Geld kan zending verhinderen door: (1) ongezonde afhankelijkheid te bewerkstelligen (2) jonge kerken in haar grip te houden die zelfvoorzienend zouden moeten zijn (3) jaloezie te creëren tussen hen die vanuit het Westen ondersteund worden en zij die dat niet worden (4) ongemerkt bloedzuigers en mensen met valse motieven aan te trekken die op profijt en steun uit zijn, bv een kans om in het buitenland te studeren (5) zendelingen teveel ondersteuning te geven die zich daardoor distantiëren van de mensen onder wie zij hopen te werken” Van Rheenen 2002 De vijf genoemde problemen die geld kan veroorzaken zijn nogal met elkaar verweven. Alle vijf zullen in de volgende hoofdstukken terugkomen.
1.3
Typen afhankelijkheid
Het onderwerp ‘afhankelijkheid’ is in veel zendingstijdschriften besproken. Verschillende auteurs hebben diverse meningen laten horen. Met het gevaar van versimpeling kunnen we zeggen dat er twee meningen zijn: de ‘zelfstandigheid visie’ en de ‘partners visie’. Een derde visie zou gevormd kunnen worden door hen die er de voorkeur aan geven geen vervelende discussies te houden maar gewoon door te gaan met het creëren van afhankelijkheid. De belangrijkste stem van de ‘zelfstandigheid visie’ is Ds Glenn Schwartz, directeur van World Mission Associates, een organisatie die zich speciaal bezighoudt met het probleem van afhankelijkheid. Tussen 2002 en 2005 hebben wij een aantal keren emailcontact met hem gehad. De belangrijkste stemmen van de ‘partners visie’ zijn Luis Bush, Directeur van ‘AD2000 and beyond’ en Daniel Rickett, directeur van een afdeling van Partners International. Hoewel deze twee visies het niet in alle opzichten met elkaar eens zijn, zijn de verschillen vanuit een situatie van dependency slechts marginaal, zoals verder zal blijken. Definities van afhankelijkheid zijn fundamenteel. Schwartz onderscheidt ‘onontkoombare afhankelijkheid’ en ‘ontkoombare afhankelijkheid’. Een voorbeeld van het eerste is bijvoorbeeld iemand die door een lichamelijke handicap van anderen afhankelijk is. “Wat ontkoombare afhankelijkheid betreft, zijn er opnieuw twee vormen. De ene zal ik zelfveroorzaakte afhankelijkheid noemen (...) De andere vorm van ontkoombare afhankelijkheid zou je door anderen veroorzaakte afhankelijkheid kunnen noemen. (...) De afgelopen tien jaar heb ik onderzoek gedaan naar afhankelijkheid in zendingskerken en ik ben tot de conclusie gekomen dat dit meestal valt in de categorie door anderen veroorzaakte afhankelijkheid.” Schwartz 1998b Rickett stelt dat hij van harte positief is over ‘afhankelijkheid in het lichaam van Christus’. Hij onderscheidt tussen gezonde afhankelijkheid en ongezonde afhankelijkheid. Over gezonde afhankelijkheid zegt hij: “ieder[e partner] behoudt zijn zelfstandigheid en de capaciteit om te instrueren, te corrigeren en de ander te weigeren (…) Het is belangrijk als we partners van elkaar zijn om niet alleen te geven maar ook te ontvangen; om niet alleen te onderwijzen, maar om ook onderwezen te worden.” Rickett 2000 Over ongezonde afhankelijkheid zegt hij: “Ongezonde afhankelijkheid wordt veroorzaakt als wederkerigheid en verantwoordelijkheid worden veronachtzaamd, verworpen of ondergewaardeerd worden. Als de nadruk valt op het sturen van geld of personeel en niet op de complementaire bijdragen die elke partner maakt, dan wordt het 4 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
belang van wederkerigheid snel over het hoofd gezien. Als geldmiddelen meer voor het welzijn van de ene partner gedeeld worden dan voor het gezamenlijke doel om anderen te dienen, dan wordt in feite de verantwoordelijkheid van de ontvangende partner naar de zijlijn geschoven.” Rickett 2000 Zijn ‘gezonde afhankelijkheid’ wordt ook wel interdependentie (wederzijdse afhankelijkheid) genoemd door anderen (bv Vikner 1974, Howard 1997 en Taber 1997). Deze term wordt verder besproken op pagina 17. Rickett’s ‘ongezonde afhankelijkheid’ is het type afhankelijkheid wat Schwartz en gelijkgestemde schrijvers steeds beschrijven. Het is deze vorm van afhankelijkheid die we in de hoofdstukken hieronder steeds voor ogen hebben. Dat betekent dat termen zoals ‘zelfstandigheid’, ‘onafhankelijkheid’, ‘breken van afhankelijkheid’, enz. niet tegengesteld moeten worden aan ‘afhankelijk van God’ of gelijkgesteld aan ‘onafhankelijk van God en mens’, maar tegengesteld aan ‘afhankelijk van geld’, ‘afhankelijk van mensen’, oftewel: ‘ongezonde afhankelijkheid’.
2. Oorzaken van afhankelijkheid Wat zijn de oorzaken van afhankelijkheid
2.1
Geestelijke aspecten
Schwartz is één van de weinigen die de aandacht vraagt voor de geestelijke dimensies van het probleem van afhankelijkheid.
“Onthoud dat veranderingen op het gebied waar jullie bezorgd over zijn deel uitmaken van een geestelijke strijd waarin we Schwartz (email 03-02-2003) “Verwacht geestelijke weerstand. Een gezonde, goed-geleide en actieve kerk die vreugdevol de Grote Opdracht volbrengt is het laatste wat Satan wil. Hij zal zeker proberen ontmoediging en vele andere hindernissen te brengen.” Schwartz nd “Ik ontmoette net een jonge zendeling die net voortijdig teruggekomen is uit Zambia. Hij was behoorlijk ontmoedigd door de situatie waar hij in zat. Hij was tot de conclusie gekomen dat de zending de rol van Voorziener voor de kerk had overgenomen. Niet Jehova Jireh [De Heere zal het voorzien], maar Zending Jireh! Hij geloofde dat de zending tussen de bruid (de kerk) en de bruidegom (de Heere) in was gaan staan. Alsof de zending tegen de bruid zei: deze bruidegom is niet in staat om je te geven wat je nodig hebt en daarom zullen wij dat voor je doen”. Schwartz (email 30-06-2003)
2.2
Wereld Economie
Eén van de dieperliggende wortels van afhankelijkheid is de grote economische ongelijkheid in de wereld. Deze onderliggende reden wordt vaak verondersteld maar niet vaak genoemd. “De enorme economische verschillen brengen een grote druk op Westerse partners om ‘suikeroompje’ te worden van de meer ‘behoeftige’ partners” Rickett 2000 “Een interessante onderliggende aanname van Westerlingen is dat ze vinden dat ze zoveel mogelijk moeten verdienen, zodat ze niet alleen luxueus kunnen leven, maar ook zoveel mogelijk over kunnen houden om aan anderen weg te geven. Een ironische kant hiervan is dat soms juist het geld dat zij verdienen, verkregen wordt ten koste van de minder bedeelden. En dan worden deze minder bedeelden vervolgens de objecten voor liefdadigheid omdat Westerlingen zich gedrongen voelen hen een fooi te geven.” Schwartz 2000a Het is echter beslist niet zo (en hij geeft dat ook toe) dat de economische verschillen in de wereld alleen kunnen worden toegeschreven aan Westerse bescherming van hun markt, handelsbarrieres en andere structurele ongerechtigheden. Wij geloven ook dat de redenen van de economische ongelijkheid in de wereld haar oorzaak minstens net zoveel in interne factoren vindt als in externe. We volgen niet een zero-sum idee over de economie, maar wel verdienen Bijbelse waarden zoals ‘tevredenheid’ en ‘eenvoudigheid’ veel meer nadruk in Westerse 5 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
kerken. Ons ‘schuldcomplex’ over onze rijkdom zou zich minder moeten uiten in het ‘suikeroompje spelen’ en meer in het afspiegelen van Paulus’ woorden: “Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging. Want wij hebben niets in de wereld gebracht, het is openbaar, dat wij ook niet kunnen iets daaruit dragen. Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking, en in den strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang” 1 Tim 6: 6-9 (SVV)
2.3
Westerse kerken
Westerse kerken zijn deel van het probleem van afhankelijkheid. Het beeld van zendingswerk is vaak meer gebaseerd op het idee van de ‘Goede Witte Zendeling, die de arme heidense kinderen helpt’. De Westerse achterban is niet erg bereid dit beeld aan te passen en zendingsorganisaties vaak al evenmin, alhoewel dit beeld langzamerhand wel een beetje aangepast is en de ‘slimme inboorling’ die ‘zelfs al met een computer kan werken’ ook zijn plaats kreeg in dit beeld. Het probleem ligt niet alleen bij de achterban als zodanig. Het is gerelateerd aan de oneerlijke verdeling van welvaart in de wereld. We voelen ons schuldig over ons geld en willen dit afkopen door wat weg te geven, waarvoor we dan een oprecht ‘dankuwel’ terug verwachten in toespraken en brieven van overzee. Als zulke ‘dankuwel brieven’ dan uitspraken van geestelijke strekking bevatten, denken we soms dat ons geld deze geestelijkheid ‘gekocht’ heeft. “Eén reden is dat er een grote behoefte is aan de kant van Westerlingen om hun overvloedige geldmiddelen weg te geven, zelfs als dat afhankelijkheid creëert of in stand houdt.” Schwartz 1998a “Speciale zendingsafgezanten worden gestuurd die de taak hebben om steeds weer nieuwe wegen te vinden om een vloed van financiële ondersteuning voor allerlei projecten naar binnen te loodsen. Deze door schuld belaste relatie noem ik de ballingschap van de Derde Wereld Kerk.” Reichenbach 1982 Rhena Taylor schreef een paperback over de ‘scherpe kantjes’ van zendingswerk. Ze kreeg zware kritiek, niet omdat de verhalen onwaar waren, maar voor het afbreken van een romantisch beeld van zending en zendelingen waardoor inkomende fondsen zouden verminderen. Glenn Schwartz zegt dit over zijn organisatie (die zich richt op de problematiek van afhankelijkheid in zendingskerken): “Ik zal zijn antwoord niet snel vergeten: ‘Geen wonder dat je haast geen geld voor je organisatie krijgt. Noord-Amerikanen houden van het beeld van de Grote Blanke Zendeling en jij probeert dat beeld af te breken’.” Schwartz 1999b Rickett, van Partners International ziet ook de mentaliteit van donoren als één van de hoofdoorzaken van afhankelijkheid. Eén van de ‘gegarandeerde manieren om afhankelijkheid te creëren’, is om: “geldmiddelen te geven gebaseerd op noden alleen. Een partnerrelatie die erop uit is om noden te bevredigen, zal snel genoeg uitvinden dat dit een wedstrijd zonder einde is. Dat is omdat noden als zodanig onverzadigbaar zijn. Geven, alleen gebaseerd op noden creëert een pijpleiding van aanvoer die vervolgens een verwachting wekt voor bevrediging van toekomstige noden.” Rickett 2000
2.4
Zendingsstrategieën
In 1910 werd de eerste grote zendingsconferentie gehouden in Edinburgh en het was onder andere de triomfantalijke toonzetting van deze bijeenkomst die Roland Allen ertoe zetten zijn boek te schrijven: Zendingsmethoden: die van St Paul of die van ons waarin hij de methoden die Paulus gebruikte zette tegenover de methoden van zijn tijd (1912). Hoewel Allen voorspelde dat zijn boodschap pas na zijn dood gehoord zou worden, ging zijn boek toch niet onopgemerkt voorbij. Terecht is er kritiek geleverd op Allen voor de door hem gemaakte vergelijkingen, want Paulus was een bicultureel die zijn zendingsstrategie met name baseerde op het preken in synagogen, inclusief de daar aanwezige proselyten en zogenaamde ‘Godvrezenden’. Hij kon voortbouwen op een aanzienlijke kennis van de Thora. Andere kritiek op Allen’s 6 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
boek is dat hij weinig of geen aandacht geeft aan de rol voor antropologie en contextualisatie. Maar toch, hoewel we de huidige situatie niet helemaal kunnen vergelijken met die van Paulus, houdt veel van Allen’s kritiek zijn zeggingskracht. “het eerste en belangrijkste treffende verschil tussen zijn handelen en dat van ons is dat hij ‘gemeenten’ stichtte terwijl wij ‘zendingen’ stichten” Allen 1912 Allen geeft vervolgens veel kritiek op het idee om aparte zendings- compounds te bouwen. Zulke zendingsbastions vertegenwoordigen een vreemde macht en als er ook een kerk ontstaat, is er daarmee ook dualisme, waarbij de jonge kerk in de meeste gevallen evangelisatie en zending over zal laten aan de zending. We kunnen drie hoofdaspecten onderscheiden: de houding van zendelingen, de resulterende dure structuren en de invloed van de macht die deze structuren representeren. Houding van zendelingen De mentaliteit van zendelingen is belangrijk: hoe een zendeling reageert als hij geplaatst wordt in een situatie van (relatieve) armoede, hoe zendelingen hun geld gebruiken of hun geld weggeven. Het eerste aspect is dat een degelijke interculturele opleiding nodig is. Iemand met een Westerse theologische opleiding is daarmee nog niet geschikt om in een compleet andere cultuur te dienen zonder geschikte aanvullende studie in antropologie, interculturele theologie, contextualisatie en missiologie. Penner kijkt nog een niveau hoger en noemt gebrek aan training op bestuursniveau als één van de oorzaken van afhankelijkheid:
“Gebrek aan opleiding bij drukke zendingsbestuurders als het gaat om de gevolgen en oorzaken van afhankelijkheid zorgt ervoor dat dit onderwerp naar de achtergrond verbannen wordt vanwege de enorme druk van administratieve bezigheden en de zorg om genoeg fondsen binnen te krijgen”. Penner 2002 Hoewel zendelingen goede bedoelingen hadden bij het geven van artikelen of geld en bij het bouwen van mooie en nodige structuren, is er vaak niet nagedacht over de lange termijn effecten van dit geven; het relationele aspect van geven en over de gevolgen van geven op de mentaliteit van mensen. “Hoe wordt afhankelijkheid gewoonlijk veroorzaakt? 1. Gewoonlijk door goede bedoelingen. Noord Amerikanen hebben een grote behoefte om ‘iets te doen’. Deze gerichtheid leidt vaak tot de ontwikkeling van afhankelijkheid. Zonder een goed begrip van hoe te helpen, zijn we al gauw dingen aan het doen voor mensen die ze zelf kunnen of dingen waarvan wij denken dat die nodig zijn als wij in hun samenleving zouden wonen. Schuldgevoel over onze eigen welvaart leidt ertoe dat we jonge kerken proberen te geven wat we hebben of wat we denken dat nodig is. Onze hang om ‘arme zielige inboorlingen’ te helpen, leidt ertoe dat we geven zonder de lange termijn gevolgen van onze hulp in aanmerking te nemen. Onze obsessie met schoonheid en beslotenheid brengen ons ertoe problemen op te lossen die in de betreffende samenleving niet als prioriteiten gezien worden,” Penner 2002 “Ze zijn bijna altijd geschokt als ze de honderden mensen in armoedige appartementen gepropt zien of in krottenwijken van steden, of in huisjes van carton of modderblokken of met een grasdak; die hun eten boven een open vuurtje koken. Wat hen vaak treft in deze eerste bezoeken in door armoede geteisterde gebieden is niet de verlorenheid van mensen zonder het evangelie of de kracht van het evangelie om de banden van zonde te breken, maar de grote ongelijkheid tussen rijk en arm. Zending wordt daardoor meer en meer bedreven als een antwoord op armoede dan als een begrijpen van de verlorenheid van mensen. De Amerikaanse oplossing, ingegeven door een pragmatische erfenis, is vaak om naïef kleine beetjes geld uit te delen om de jonge christenen te helpen en te bemoedigen. Lokale predikers worden al snel op Amerikaanse salarislijsten geplaatst, diakonale instituten worden opgericht die alleen met Westerse economische hulp kunnen worden onderhouden en Westerse opleidingsinstituten worden neergezet. Geld wordt dan het machtsmiddel waarmee Westerse controle wordt opgelegd over de zendingskerken.” Van Rheenen 2002 Levi Keider deed onderzoek naar de psychologische en antropologische aspecten van het geven van giften en concludeert dat de dynamiek van het geven van giften al te vaak niet in aanmerking genomen is in zendingswerk: 7 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
“Hoe kan ik mensen helpen wiens waardigheid en potentieel hen ontnomen zijn door een afhankelijke houding die ontstaan is door paternalistisch geven? Allereest moet ik alle welwillendheid in hun richting stoppen inzoverre de afhankelijkheid daardoor groter wordt. Dit zal ongetwijfeld leiden tot beschuldigingen dat ‘je ons niet meer liefhebt’. (In ons deel van Zaire werd deze teleurstelling in een spreekwoord van afkeuring tot uitdrukking gebracht: de liefde stierf met Kuonyi Njila, een pionierzendeling die beroemd was vanwege zijn goedgeefsheid (...) Als gulheid in geven, onderwijzen en helpen een onvoorwaardelijk karakter heeft, moet de ontvanger in staat zijn de gave of een equivalent terug te geven zodat hij zijn zelfrespect behoudt. Anders zal hij zichzelf als inferieur gaan zien ten opzichte van de gever; zijn persoonlijke zelfwaardering wordt naar beneden gehaald en in plaats van dankbaarheid kan bitterheid het resultaat zijn. Dit krachtenspel wordt weinig begrepen in veel zendingsprogramma’s vandaag de dag. (...) Als ik zeg dat de persoon me iets terug moet geven, is dat niet om gedenktekenen te ontvangen, maar om te helpen de waardigheid en het zelfrespect van de persoon in stand te houden.” Keidel 1997 “Hoe moet je omgaan met de vraag over het ‘niet zorgzaam’ zijn wat ik eerder noemde? Het meest zorgzame wat iemand kan doen, zou kunnen zijn om zo hoog te denken over de gaven, capaciteiten en voorrechten van plaatselijke leiders, dat de buitenstaander daar in geen enkele omstandigheid tussen zou willen komen.” Schwartz 1998b
Afhankelijkheid van geld – Dure structuren Zendingswerk dat vanuit Westerse landen gedaan wordt, gebruikt vaak de culturele en filosofische principes van de seculiere Westerse maatschappij. In groepsgeoriënteerde samenlevingen werd individualisme gebracht; in samenlevingen waar het geestelijke prioriteit had over het materiële werd de kracht van geld vele malen bewezen. Toen Jacob Loewen in een jonge kerk in Midden Amerika vroeg wat nu het belangrijkste in hun leven was, nu ze christenen geworden waren, zeiden ze ‘geld’ en legden uit dat zij dit als het meest belangrijke aspect in het leven van zendelingen ontdekt hadden. Penner noemt ook ‘het geloof dat geld bijna alle problemen kan oplossen’ als één van de oorzaken van afhankelijkheid.
“deze verblindheid door geld en expertise heeft vanaf het begin echte autonomy van de kerk ondermijnd (…) Onze overvloed heeft ons ertoe geleid om de kerkrechtelijke parallel van kapitaal intensieve werkmethoden over te nemen. We accepteren zonder vraag de kapitalistische vooronderstelling dat de belangrijkste factor in elk werk geldelijk vermogen is en hoort te zijn …” Taber 1997 “de Westerse kerk heeft de fout gemaakt om de Oosterse David in Saul’s wapenrusting te gorden en Saul’s zwaard in haar handen te geven.” Merle Davis 1947 (Geciteerd in Taber 1997) “De Westerse verleiding is om de zendingsopdracht op te vatten en te organiseren op een economisch niveau dat alleen kan worden onderhouden door Westerse ondersteuning en begeleiding.” Van Rheenen 2002 Bonk heeft veel geschreven over de invloed van Westerse overvloed in zending. Hij stelt dit tegenover de menswording van Christus als een heel ander model van zendingswerk. Zijn kritiek is niet alleen gericht op zendingsorganisaties en instituten, maar ook op de persoonlijke levensstijl van zendelingen. “De op geld en macht gebaseerde strategieën en de statusniveaus gegenereerd door de institutionele en persoonlijke overvloed van Westerse zendelingen spreekt principes tegen die het hart vormen van Christelijke zending zoals die in het Nieuwe Testament voorgeschreven worden. De menswording en het kruis van onze Zaligmaker zijn voorbeelden voor apostolisch leven en werken. Voor hen, die erop staan hun voorrechten als bevoordeelde Westerlingen vast te houden zijn de gevolgtrekkingen van de menswording duidelijk.” Bonk 1989 “En wat voor zendingsmethode leven wij voor als Westerse zendelingen en zendingsorganisaties? Is het niet een model dat veel te duur is en te bepakt met technologie om nageleefd te worden, dan alleen door de allerrijksten in de meeste delen van de wereld? Dat lijkt er wel op, gezien de neiging van Westerse analisten om geen enkele zendingsactiviteit in de derde wereld op te merken tenzij 8 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
die volgens deze Westerse lijnen gestructureerd wordt.” Bonk 1986 Het resultaat is vaak dat dezelfde dure structuren die kenmerk zijn van de kerk in het Westen geëxporteerd worden naar de jonge kerken. Het geeft ons vaak een goed gevoel als zij dingen hetzelfde doen als wij. Natuurlijk, zulke structuren worden de jonge kerken niet opgedrongen, zij wilden ze toch immers zelf... Ze werden slechts voorgeleefd. “De zendelingen maakten de kerk Westers en daardoor afhankelijk.” Chikazaza 1997 Zelfs Donalds, één van de weinige verdedigers van het van buitenaf betalen van salarissen van kerkenwerkers klaagt: “Men moet toegeven en betreuren dat de kerk overzee vaak te veel gekoppeld is aan een buitenlandse of Westerse cultuur. Vroeger was het in India niet ongewoon om Indiase Christenen tegen te komen die trots verklaarden dat ze Canadese Gereformeerden waren, Welshe Baptisten of leden van de Kerk van Schotland. Gelukkig is deze houding grotendeels veranderd, hoewel er nog steeds tekenen zijn van Westerse tradities in sommige plaatsen, die angstvallig bewaakt worden als deel van het ‘geheiligd erfdeel’ (...) Ons probleem in India is dat we voltijds predikanten hebben en die moeten onderhouden worden. Misschien wil de Heere ons onze fout laten zien dat we zo’n traditionele organisatie opgezet hebben, die nu moeilijk te onderhouden is, terwijl voltijds betaald dienstwerk nooit Zijn wil was, maar dat is een ander onderwerp.” Donalds 1977 “ ‘Waar moet het geld vandaan komen voor het werk voor Christus’ kerk in Derde Wereld landen?’ is de vraag die velen stellen. Geld voor lokale kerken om de dure Westerse structuren die opgericht zijn te onderhouden, zal niet altijd beschikbaar zijn. Maar dan: zijn de meeste daarvan wel nodig? Zijn sommige daarvan soms afgoden geworden die afgebroken moeten worden” Clark 1971 “Westerse zending, door hun voorbeeld in het verleden, heeft vaak de jonge kerk weten te overtuigen dat alle predikanten, zendelingen en evangelisten betaalde werkers moeten zijn en vaak werden die betaald vanuit de zendingskas. Als deze cyclus eenmaal gestart is, is hij erg moeilijk te breken.” Penner 2002 “In feite hebben wij met onze moderne manieren van zending bedrijven steeds voor de mensen gedaan wat ze waarschijnlijk nooit zelf kunnen gaan doen (…) het betalen van hoge salarissen en het bouwen van grote gebouwen. Een kerk hoeft niet per sé een gebouw te hebben en hoeft niet per sé een betaalde prediker te hebben. Wie heeft hen dat verteld? Dit zijn Westerse concepten die niet noodzakelijkerwijs Bijbels zijn. Wij die zendingswerk doen, moeten de mensen een model geven wat ze kunnen nadoen en niet een model dat zij nooit in praktijk zullen kunnen brengen. (...) Als de bijl aan de wortel van dit probleem gelegd moet worden, moet hij aan de voeten van Amerikaanse zendelingen geplaatst worden.” Cook 1997 Dons Kritzinger werkte in Zuid Afrika in Gereformeerde kerken die ontstaan waren uit zendingswerk. Hij maakte zich bezorgd over de afhankelijke mentaliteit in de kerken waarin hij werkte, zeker als hij die vergeleek met de Afrikaans geïnitieerde kerken (AIC, oorspronkelijk: Afrikaanse onafhankelijke kerken) die daar ook waren. Hij komt tot de conclusie dat afhankelijkheid een sterke relatie heeft met dure structuren. Het zou interessant zijn dezelfde vergelijking te maken in Nigeria. “De dure manier van functioneren maakt dat menige kerk in het probleem van afhankelijkheid terechtkomt, een dodelijke ziekte die het bijna onmogelijk maakt voor de kerk om haar roeping te vervullen om getuige te zijn van de leven schenkende Heere.” Hij vraagt: wat maakt de kerk dan zo duur? Zijn eerste antwoord is: het instituut ‘dienstwerk’. Hij vergelijkt deeltijd en voltijds dienstwerk (dat laatste wordt vrijwel altijd toegepast in AIC’s), inclusief de bijbehorende kosten van opleiding en passende vervoersmiddelen. Hij concludeert dat armere gemeenten van gemiddelde grootte waarschijnlijk nooit in staat zullen zijn al deze kosten te dragen. “De jonge kandidaat voor het dienstwerk die net van school komt, heeft geen manier om zichzelf te onderhouden. Integendeel, vaak hebben zij allerlei schulden gemaakt die betaald moeten worden. 9 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
Deze mensen verwachten niet alleen van de kerk dat die hen ondersteunen, maar zij verwachten ook dat dit op een niveau gebeurt dat passend is bij de (academische en kerkrechtelijke) status die zij denken bereikt te hebben. Arme kerk!” Het tweede dure aspect van het kerkelijk systeem is de oprichting en het onderhoud van ‘passende kerkgebouwen’. Hij klaagt over de overal aanwezige ‘tempel theologie’, waarin kerkgebouwen gelijkgesteld worden met de tempel van het Oude Testament en dat daarom een hoge stijl en dure materialen nodig zijn om het een geheiligde plaats te maken. “Sommige van de al genoemde dingen brengen automatisch vereisten met zich mee voor administraties. Algemene kosten, zoals van kerkelijke vergaderingen, synodes en overlegverbanden zijn hoog. Met al deze algemene kosten is het logisch dat er vaak weinig of geen geld en energie overblijft om zending en evangelisatie te bedrijven en het is juist dit laatste wat een hoofdopdracht voor de kerk is. (…) Als dit soort afhankelijkheid onontkoombaar is voor de kerk, kan een groot vraagteken gezet worden bij haar bestaan. Ik vraag me af of de AIC’s niet de weg kunnen wijzen aan de (soms oudere) zendingskerken (...) Het lijkt of zij een meer betaalbare manier gevonden hebben om kerk te zijn. Ik denk niet dat zij bewust een structuur ontwikkeld hebben die anders is dan die van traditionele kerken. Zij gingen het gewoon doen op een praktische manier. Wat opmerkelijk is, is dat zij als vanzelf uitkwamen bij een eenvoudig model dat niet ver afstaat bij wat de Bijbel ons laat zien”. Alle citaten hierboven van Kritzinger 2000 John Gatu uit Kenya beschreef waar zo’n situatie vaak toe leidde nadat alle projecten en structuren aan de kerk overgedragen waren: “Veel van ons hebben de leiding van de zendelingen overgenomen en zijn doorgegaan met wat voor projecten dan ook die zij opgestart hadden voorzolang het geld uit het Westen bleef komen. Alles wat we moesten doen, was naar Londen, Edinburgh, New York of Geneve vliegen en onze partners overtuigen dat wij net zo capabel waren om door te gaan met al deze projecten die we geërfd hadden. Als daarom een bisschop, algemeen secretaris of wat voor kerkleider dan ook terugkwam van een reisje overzee, werd het succes gewoonlijk afgemeten aan de hoeveelheid geld die hij bijeen had weten te brengen tijdens zijn bezoek!” Gatu 1996 Een groot gevaar dat aan dergelijke dure structuren en methoden van kerkewerk kleeft, is dat het de kerkleiders in verleiding brengt om vanuit zakelijk oogpunt naar de kerk te kijken, alsof het een bedrijf is dat geld moet opbrengen: als plaatselijke kerkjes niet genoeg geld opbrengen, moeten ze maar dicht; de hoofdreden om nieuwe kerkjes te planten of kerkjes te stimuleren verder te groeien, is om meer plaatsen voor voltijd bedieningen te creëren voor predikanten; inbreng van gemeenteleden wordt ontmoedigd omdat dit de vraag naar voltijd dienstwerk vermindert. Machtsstructuren De relatie tussen kolonialisme en zending is vaak verdedigd maar ook ontkend. Maar het feit dat dure zendingsstructuren machtsverhoudingen beïnvloeden kan nauwelijks worden ontkend. Clark klaagt over wat hij noemt de ‘koloniale behandeling’:
“Een jonge blanke zendeling wordt onmiddellijk in een machtspositie gezet en hij moet worden hooggeacht door de ‘plaatselijke bevolking’ niet vanwege zijn leeftijd of ervaring maar simpelweg vanwege zijn blanke huidskleur.” Clark 1971 De macht van de structuren wordt vaak gerelateerd aan de aanwezigheid van buitenlandse zendelingen, zelfs al hebben deze zendelingen geen directe relatie met donoren. “Een kerkleider uit Centraal Africa zei eens: ‘zolang als er nog één blanke zendeling aanwezig is in de vergadering, zullen we stemmen zoals hij wil dat we stemmen, zelfs al zou hij niets zeggen. We kijken gewoon naar zijn ogen en dan weten hoe we verwacht worden te stemmen’. ” Schwartz 1998b “Eén oplossing voor dit overblijfsel van de koloniale periode zou zijn om alle zendingscompounds te ontmantelen en alle bundeling van buitenlands personeel die autoriteit hebben over de mensen die zij dienen op te breken. 1975 zou hiervoor als uiterste datum gezet kunnen worden. Concentraties van buitenlandse werkers op één plaats zouden dan een anachronisme kunnen zijn aan het eind van de ‘70er jaren.” Clark 1971 10 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
We zijn nu in 2005 en voelen nog de overblijfselen hiervan. Clark bespreekt ook de gevolgen van een dergelijke onbalans van macht. Hij citeert leiders (in een nationalistische tijdperk) die zeggen: “Och Heere,” zei een broeder gekweld, “verlos ons van de zendelingen!” ”O, God,” zei een ander, “breek hun hoogmoed en sla hun paleizen stuk!” Anderen baden wat nederiger: “Vader, vergeef hen, want ze weten niet wat ze doen.” Clark 1971
2.5
Woord en Daad – een sociologische heroverweging
Zending moet worden bedreven in woord en daad. Iedereen is het daarover eens. Het Lausanne comité heeft veel nagedacht over de relatie tussen deze twee en bevestigde de noodzakelijkheid van beiden. John Stott zei eens dat evangelisatie zonder sociale activiteit een geest is, maar dat sociale activiteit zonder het evangelie een lijk is. Ook wij willen de noodzakelijkheid van beiden benadrukken maar tegelijkertijd stellen dat het Woord primair is. Zowel cross-culturele zendingswerkers, als jonge christenen en nieuw ontstane kerken hebben de taak om Gods opdracht in woord en daad te vervullen. Het probleem van ‘rijst-christenen’ is bekend en wordt algemeen erkend. Menige kerk probeert van een imago als ‘yam-kerk’, ‘maïs-kerk’, ‘rijst-kerk’ of iets dergelijks af te komen. Deze twee onderwerpen: ‘woord en daad’ en ‘rijst-christenen’ zijn in hoge mate aan elkaar gerelateerd en dat is het onderwerp van deze paragraaf. Als het ‘daad’ aspect van zending wordt gezien als ‘goederen uitdelen’, dan zal steevast het probleem van ‘rijst-christenen’ opduiken, zoals Schwartz ook aangeeft: “Als geld van buitenaf en andere materiële zaken met de verspreiding van het evangelie meekomen, krijgen mensen soms een verkeerde indruk van het evangelie zelf. Als degenen aan wie het evangelie gepreekt wordt materiële zaken ontvangen die met het evangelie meekomen, kunnen ze snel meer geïnteresseerd raken in die dingen dan in het evangelie zelf.(…) Als mensen christenen worden voor de materiële bezittingen die ze krijgen, gaat er iets vreselijk mis bij het verspreiden van het evangelie.Dat zou wel eens de belangrijkste reden kunnen zijn dat het afhankelijkheidsprobleem zo vaak de christelijke beweging kreupel maakt en waarom het zo belangrijk is dat het vermeden of opgelost wordt.” Schwartz 2000b In deze paragraaf willen we kijken naar bekering als een doel van zendingswerk vanuit een sociologisch perspectief. Eén van de doelen van zendingswerk is de bekering van mensen. Natuurlijk is het uiteindelijke doel de eer van God, en het ontstaan van kerken omvat meer dan bekering van mensen. Maar dit is toch de basis. Bekering is het werk van de Heilige Geest en Hij werkt dit door middel van het Woord. Bekering wordt gewoonlijk onderscheiden op twee niveau’s: aantrekking en overtuiging. Op het eerste niveau verandert iemand zijn formele betrekking van de ene groep of religie naar een andere. Het dieper liggende niveau van bekering is overtuiging, waar de opinies van de nieuwe groep of religie zich werkelijk eigen gemaakt zijn (Nock 1933 geciteerd in Gaventa 1992). We zouden dit tweede niveau van bekering willen beschrijven als: ‘een toegewijd christen zijn’, terwijl we het theologisch oordeel over de ‘echtheid’ van de bekering laten waar het hoort: bij God. Deze beschrijving van het overtuigingsniveau omvat ook duidelijk het kost-aspect van het christen-zijn. Voor ons is het duidelijk dat in het zendingswerk dit tweede niveau van bekering ons doel moet zijn, omdat het eerste zou leiden tot naamchristendom. Als we naar de factoren kijken die tot bekering leiden, kan verschil gemaakt worden tussen sociale (of socio-culturele) factoren aan de ene kant en religieuze factoren aan de andere kant (Ikenga-Metuh 1987). In sociale studies wordt vaak gewezen naar sociale factoren als verklaringen voor bekering en vaak zijn daar inderdaad argumenten voor te bedenken. Religieuze factoren, die betrekking hebben op de inhoud van de religie, worden door velen ontkend als factoren bij bekering. Bijvoorbeeld, verschillende aspecten van het christelijk geloof, zoals de ‘Eenheid van God’ of het eschatologisch perspectief van ons geloof of de ‘bevrijding van banden van angst’ kunnen mensen aantrekken. Wij willen voorstellen dat het onderscheid tussen sociale en religieuze factoren verband houdt met het onderscheid tussen aantrekking en overtuiging, de twee niveaus van bekering. Sociale factoren leiden tot aantrekking en religieuze factoren leiden tot overtuiging. Dit verband gaat niet altijd op. Soms kunnen ook religieuze factoren leiden tot slechts het eerste niveau: aantrekking, maar sociale factoren zullen nauwelijks kunnen leiden tot het niveau van overtuiging. 11 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
Hetzelfde onderscheid kan worden toegepast op motieven: externe motieven leiden tot het eerste niveau, maar alleen interne motieven leiden tot het tweede niveau: overtuiging. Vanuit het perspectief van prikkels tot bekering, stellen wij dat ‘geld’, ‘macht’ en aangeboden ‘status’ prikkels zijn die leiden tot aantrekking, terwijl ‘voorbeeldig leven’ en ‘relevante evangelisatie en prediking’ prikkels zijn die kunnen leiden tot overtuiging. Dit is een andere manier van zeggen dat ‘rijstchristenen’ vaak slechts zwakke en naamchristenen zijn (niveau aantrekking). Als we dit onderscheid in prikkels accepteren, volgt daaruit dat de verandering van aantrekking tot overtuiging (zoals boven gedefinieerd) vaak een moeilijke is. Als iemand zijn officiële godsdienst gewijzigd heeft op basis van sociale factoren en uiterlijke prikkels, die voor de persoon in kwestie vaan een ‘ontvangend’ karakter hebben, dan is het erg moeilijk om te komen tot overtuiging, waarbij het accepteren van het kost-aspect van het christelijk geloof, inclusief het ‘gevend’ karakter van een christen inbegrepen is. Want dit betekent niet alleen dat zijn diepere overtuigingen (die in het eerste niveau van bekering nooit veranderd waren) veranderd moeten worden, maar dat ook nieuw aangeleerd gedrag en nieuwe verwachting (namelijk om steeds te ontvangen) veranderd moeten worden. Dat betekent dat in dit geval de overgang van naamchristen tot overtuigd christen moeilijker is dan de overgang van niet-christen naar overtuigd christen. We zeiden dat het tweede niveau van bekering het doel is van zendingswerk. We zeiden ook dat sociale factoren en materiële prikkels gewoonlijk slechts tot het eerste niveau van bekering leiden en dat dan de overgang van dit nominale niveau naar overtuigd christen erg moeilijk is. Zogenaamde toevoegsels van zendingswerk: ‘welzijnswerk’, ‘steun’, ‘diaconaat’, ‘ontwikkeling’ kunnen dan allemaal goede doelen zijn, maar maken toch al snel deel uit van de prikkels die tot het eerste niveau van bekering leiden, terwijl evangelisatie, toerusting, prediking, onderwijs en pastoraat onder de andere categorie vallen, die eerder de religieuze factoren kunnen vormen die leiden tot overtuiging. Dit leidt tot de conclusie dat als het doel is om een kerk to planten van ‘toegewijde christenen’, de zogenaamde daad-aspecten van zendingswerk, zoals die traditioneel gestalte krijgen, niet makkelijk meewerken dit doel te bereiken maar daar eerder een verhindering voor zijn. Dit betekent niet, dat het evangelie gepreekt moet worden alsof alle zegeningen alleen na dit leven komen. Relevantie en contextualisatie betekenen ook dat aandacht gegeven wordt aan die aspecten waaraan behoefte is. Dit kan beslist ook inhouden om een profetisch geluid te laten horen tegen armoede en onrecht en voor ontwikkeling. Een Godvruchtig voorbeeld geven, houdt ook in een diakonale houding te hebben, maar dan op een manier dat dit inderdaad als voorbeeld kan dienen dat de nieuwe christenen op hun beurt weer als voorbeeld kunnen voorleven aan degenen aan wie zij het evangelie verder brengen, ongehinderd door verschillen in ras, kleur of economische status. Bovenstaande is een sociologische benadering. We willen herhalen dat echte bekering het werk van de Heilige Geest is en blijft en dat Hij daarvoor Zijn Woord gebruikt. In samenvatting Bekering Aantrekking
Overtuiging Factoren
Sociaal-cultureel
Religieus Motieven
Extern
Intern Prikkels Geld, macht, invloed, Voorbeeld, overtuiging, status relevantie Zending “Daad-aspect” Woord-aspect
3. Gevolgen van afhankelijkheid 3.1
De ernst van deze gevolgen
Verschillende schrijvers noemen de ernst van het probleem van afhankelijkheid. Twee Nigeriaanse stemmen:
12 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
“Eén kerk in Nigeria die regelmatig enorme bedragen van overzee kreeg, is volledig blind geworden voor de Bijbelse redenen om een kerk te zijn.” Kato 1972 “Een groep die afhankelijk is van buitenstaanders om hun rekeningen te betalen zal niet als een echte kerk functioneren.” Awo 1995 Ingebretson van International Steward (Internationale Rentmeester), een organisatie die curricula over rentmeesterschap ontwikkelt en onderwijst over de hele wereld met als doel om de cyclus van afhankelijkheid te doorbreken, beschrijft afhankelijkheid als de erfenis die door Westerse zendingen is achtergelaten: de grote misser. Bill Kornfield beschrijft het dilemma in zijn artikel ‘Wat heeft ons Westerse evangelie teweeggebracht?’: “Toenemende financiële bevoogding en de daarbijkomende verwestersing van het evangelie zijn de twee meest kritieke zaken die ons vandaag in wereldzending bezighouden. We moeten een keuze maken: óf de zaken onder het vloerkleed vegen en hopen dat ze vanzelf overgaan door de statusquo te handhaven óf de zaak eerlijk onder ogen zien met belijdenis, bekering en zoeken naar betere wegen. De zaak van de Grote Opdracht vraagt dat we het laatste doen (…) Wanneer zullen we ons realiseren dat meer Westers geld de groei van de kerk over de hele wereld alleen maar stagneert?” Kornfield 1991 We geloven met Kornfield dat de zaak in de doofpot stoppen geen geldige keuze is voor een volgeling van Christus, zelfs als zowel de ontvangende als de gevende kerk (en donoren) zich goed voelen over de huidige situatie.
3.2
Theologisch
Het evangelie is absoluut, niet relatief. Het is cultuurbetrokken, niet cultuurgebonden. En juist daarom is het van het grootste belang dat het evangelie gecontextualizeerd wordt in iedere omgeving of cultuur waar het komt. Het evangelie is absoluut, culturen zijn beslist relatief. Al in het Nieuwe Testament zelf kunnen we zien dat contextualisatie plaatsvindt. Christelijke vriendelijkheid wordt door Paulus bevolen in de culturele vorm van een kus. Wij hebben dit vervangen door onze eigen culturele vorm: een handdruk (of in Westerse kerken soms niet meer dan een stijf hoofdknikje). Als Paulus op verschillende plaatsen preekt, preekt hij relevante boodschappen voor elk van die plaatsen. Een vrije definitie van theologie zou kunnen zijn: ‘dingen zien vanuit God’s gezichtspunt’. Welke dingen we precies in zo’n studie opnemen, en in welke volgorde, is cultuurbepaald. Handelingen 15 is één van de ‘voornaamste besluiten’ in de geschiedenis van de kerk: mensen kunnen volgelingen van Jezus Christus worden zonder de cultuur van de Joden over te hoeven nemen. Het evangelie is inderdaad boven elke cultuur verheven. En, zoals Campbell opmerkt: “Net zoals de heidenen nu de zaligheid kunnen ontvangen als heidenen, zo hebben alle mensen het recht volgelingen van Christus te worden, zonder daarbij Westers te hoeven worden (…)” Campbell 1999 Als kerken afhankelijk zijn van Westerse donoren, zijn ze geneigd de precieze culturele vormen van die Westerse kerken over te nemen. Hun theologische vragen worden geïmporteerd en hun antwoorden daarop hebben bijna net zoveel autoriteit als de Bijbel zelf. Dit heeft ernstige gevolgen voor de geldigheid van de boodschap van de jonge kerk. Er is echter een nog veel ernstiger effect als de evangelieboodschap niet gecontextualizeerd wordt: brandende levensvragen kunnen en zullen waarschijnlijk onbeantwoord blijven vanuit de theologie. De ‘ware leer’ heeft daar geen plaats voor. De gevolgtrekking die hieruit vaak gemaakt wordt, is dat deze levensvragen blijkbaar niet bij het Christelijk geloof horen en daarom op de traditionele manier beantwoord kunnen worden: door een waarzegger, medium, toverdokter of wat dan ook. “Sommige aspecten van de ‘theologie’ die hen door evangelie-boodschappers uit het Westen gebracht werden, leken hen beslist onbelangrijk en sommige brandende religieuze vragen in hun leven en cultuur werden niet beantwoord. De theologie was niet altijd gerangschikt op een voor hen logische en begrijpelijke manier. Dit deed het christendom vreemd en ontoereikend lijken. (…) Locale christelijke theologie is daarom theologische reflectie, gerangschikt in locale categorieën, die locale vragen beantwoorden. (...) Als een heks je levenskracht opeet, wil de kerk daar niets over horen. Je kunt daarvoor beter naar 13 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
de toverdokter gaan. (…) Een kerk die afhankelijk is van vreemdelingen voor haar gedachtengoed kan nooit lekker in haar vel zitten of vrijmoedig in haar eigen omgeving staan, op zichzelf verder gaan of de trouw van de lokale cultuur opeisen. (...) De Bijbel heeft de antwoorden, maar er is geen cultuur die alle vragen stelt. (...) De kerken in het Westen zullen altijd een onvolledig (en daarom vervormd) zicht op het onderwijs in de Bijbel hebben, tenzij zij verrijkt worden door inzichten van Christenen van andere achtergronden, en ook andersom.” Fuller 1997 Als cultureel relevante vraagstukken naar de zijlijn gedirigeerd worden, ontwikkelt zich de ergste vorm van syncretisme. Er zijn voorbeelden van mensen, die wisten dat Arminianisme niet orthodox was, maar die erachter stonden dat een toverdokter van een hoger geestelijk niveau werd uitgenodigd naar hun dorp om nu eindelijk te ontdekken wie de heksen waren die juju’s tegen anderen maakten. Jezus’ macht was teruggebracht tot het oordeel over Arminianen, maar Zijn macht strekte zich niet uit tot de heerschappij over de ‘overheden en machten’, omdat dit in de aangeboden Westerse theologie niet aan de orde was gekomen. “De feiten lijken erop te wijzen dat mét het geld van buitenaf ook verwestersing van het evangelie meekomt. Met verwestersing bedoel ik de neiging om hoofdwaarden van de westerse samenleving over te nemen: consumentalisme, materialisme en een te grote nadruk op het individu. (…) [Citeert een leider:] ‘Ik was erg trots op mijn opleiding, maar nu realiseer ik me dat het geen goed zal doen onder mijn eigen mensen, tenzij ik het contextualizeer. Eén van mijn professors zei vaak, ‘jullie krijgen precies dezelfde lessen als die ik in Amerika geef. Het enige verschil is dat ze in het Spaans vertaald zijn’ (…) Sommige westerse zendelingen gingen zover dat ze jonge christenen direct de dogmatische geschriften van hun zendende kerk gaven, zonder zich af te vragen wat de invloed was van deze westerse, lineaire methoden in een wereldbeeld dat situationeel en holistisch gericht is. Als gevolg daarvan heeft het christendom in grote delen van Afrika weinig te zeggen gehad over Afrikaanse traditionele godsdiensten in de zin van serieuze waardeoordelen. Daarom functioneren veel Afrikaanse christenen met twee gedachten-systemen tegelijkertijd, die wederzijds voor elkaar afgesloten zijn.” Kornfield 1999
3.3
Kerkrechtelijk
De westerse en vaak dure structuren die de jonge kerken overnamen maakten hen afhankelijk en de afhankelijkheid stimuleert de kerk vervolgens weer om zich precies te blijven houden aan de overgenomen regels van de moederkerk. De redenen hiervoor kunnen tweevoudig zijn: de geërfde structuren kunnen een goede reden zijn, die aangevoerd kan worden dat fondsen van buitenaf echt nodig zijn om deze op de juiste manier te onderhouden. Ten tweede kan het precies blijven volgen van zelfs de kleinste regeltjes gedaan worden om de donorkerk ervan te verzekeren dat de kerk niet afgeweken is en daarom haar steun nog steeds waard is. “[Het resultaat was] zwakke, ‘welzijns’ kerken die afhankelijk zijn van U.S. kerken voor fondsen en van U.S. zendelingen voor hun beslissingen” Cook 1997 “Het eerste gevolg van de ballingschap van de derde wereldkerk is ‘hebzucht naar mensen’. Beide voorbeelden laten zien dat er personeel gevraagd wordt zonder echte evaluatie of het wel nodig is. Zolang personeel gratis kwam, werden verzoeken ingediend en werd elk aanbod aangenomen. De jonge kerk voelde zich blijkbaar niet verplicht om realistisch te bekijken waar haar echte behoeften lagen, wat ze zeker gedaan zouden hebben als ze zelf verantwoordelijk zouden zijn geweest voor het betalen van deze mensen. (...) Verkrijgen van personeel werd haast een doel op zich.” Reichenbach 1982 “Een ander probleem met onze westerse financiële bevoogding is dat het suggereert dat de kerk niet kan groeien, of in sommige gevallen niet eens kan bestaan, in haar natuurlijke omgeving zonder westers geld.” Kornfield 1991
14 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
3.4
Persoonlijk
Het ernstigste gevolg van het afhankelijkheidssyndroom is waarschijnlijk op persoonlijk niveau. Sommige donoren zijn in het geheel niet geïnteresseerd in wat er in werkelijkheid met de fondsen gebeurt die zij de kerk in hozen. Andere donoren zijn meer geïnteresseerd en proberen te weten welke resultaten hun fondsen hebben. Niet veel donoren betrekken in hun evaluaties de gevolgen van hun fondsen op het niveau van mentaliteit. Resultaten zoals structuren, statistieken, gebouwen, rapporten, enzovoorts kunnen allemaal positief zijn, terwijl het effect op de mentaliteit van de ontvangers behoorlijk schadelijk kan zijn. Eigen initiatieven van mensen kunnen de kop ingedrukt zijn, hun waardigheid kan verminderd zijn, hun bereidheid om verantwoordelijke en gulle gevers te zijn, kan verdwenen zijn. Allen riep al op tot een evaluatie van ‘geven’ op dit niveau: “Financiën als zodanig zijn van weinig belang, maar de gevolgen ervan op de houding en mentaliteit is van het grootste belang.” Allen 1912 Robert McQuilkin, die veel stof deed opwaaien met zijn artikel in Christianity Today met als titel ‘Stop geld te sturen’ vraagt ook de aandacht voor de gevolgen die geven kunnen hebben op mentaliteit. Hij noemt vier vragen als criteria voor het geven van geld. Eén daarvan is: “Stimuleert de gift mensen om gulle gevers te worden?” McQuilkin 1999 “Als economische afhankelijkheid tot volle bloei komt, kan het een geest van rechthebben creëren: ‘Ze zijn het aan me verplicht’, ‘ik heb recht op hun geld’. “ Allen 2002 [Reacties van Afrikaanse kerkleiders over het afhankelijkheids-syndroom:] “Ze noemden het een verslaving – ‘hoe meer je krijgt, hoe meer je wilt’ – en ze gaven toe compromissen gemaakt te hebben met als doel om meer fondsen te krijgen waar dat nodig was.” Schwartz 1999b Vanuit de ‘partners-visie’ wordt hetzelfde argument genoemd. Donoren moeten niet alleen kijken naar wat tot stand gebracht wordt, maar net zo goed naar wat verantwoordelijkheidsgevoel en wederkerigheid stimuleert. “Gunstige wisselkoersen en de makkelijke toegang tot geld maken het makkelijk [voor donoren] om projecten te accepteren, maar dat betekent niet dat het daarmee ook goed is. Gezonde afhankelijkheid bloeit op de fundering van gedeelde verantwoordelijkheid. Beslissingen over wat gesteund moet worden, moeten net zoveel gebaseerd worden op wat verantwoordelijkheidsgevoel en wederkerigheid stimuleert als op wat er bereikt wordt.” Rickett 2000 De relatie met de levensstijl van zendelingen is in een vorige paragraaf al genoemd, maar in deze paragraaf over mentaliteit, moet deze relatie opnieuw genoemd worden, zoals Bonk steeds weer opmerkt. “Het duurde niet lang voor de zendelingen doorhadden dat hun aanwezigheid niet veel honger en dorst naar gerechtigheid teweegbracht maar des te meer de behoefte naar de materiële goederen die de witte man had.” Bonk 1986 Hij bespreekt de sociale en psychologische gevolgen van de machts- en geldstructuren van zendelingen en hij herleidt het mentaliteitsprobleem onder jonge christenen direct tot het grote verschil in levensstijl. Hij roept op tot een radicale verandering in de richting van een eenvoudige levensstijl, te beginnen met de thuisbases van zendingsorganisaties in het Westen. Het negatieve effect van het afhankelijkheidssyndroom gaat echter veel verder. Het verzwakt locale initiatieven. Plaatselijk rentmeesterschap wordt niet alleen niet gestimuleerd, het wordt rechtstreeks verhinderd door de aanwezigheid van fondsen van buitenaf. ‘Zolang er zoveel geld onze kerk binnenstroomt, zullen onze mensen nooit bereid zijn gul te geven’ is een veelgehoorde uitspraak. De kerk kan collecten houden voor de Bijbelschool, maar als die meer dan genoeg geld van buitenaf krijgt, waarom zouden mensen zich dan uitsloven? Het is zelfs beter voor de kerk om locale initiatieven om geld bijeen te brengen de kop in te drukken. Het beste is als locale inkomsten zo laag mogelijk gehouden worden, zodat de noodzaak voor fondsen van buitenaf zo groot mogelijk lijkt. Op deze manier wordt de lange termijn stabiliteit van activiteiten serieus in gevaar gebracht. Intussen kan dit leiden tot een ‘dubbele oplossing mentaliteit’: de huidige oplossing, gebaseerd op fondsen van buitenaf, wordt zolang mogelijk in stand 15 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
gehouden. Behoeften worden aan donoren voorgelegd om hen te stimuleren door te gaan met geven. Als dit uiteindelijk zou stoppen, wordt de tweede oplossing toegepast: een radicale aanpassing van de structuren, zodat het benodigde geld locaal opgebracht kan worden. De verleiding voor de kerk in dit geval is om behoeften altijd groter te laten lijken dan ze zijn; om zichzelf zwakker voor te stellen dan men is; armer en tot minder in staat dan in werkelijkheid zodat de inkomende steun door blijft gaan of toeneemt. “Geld voor voor het werk op locaal niveau en voedsel en kleding wat nodig is voor toegewijde evangelisten kan vaak ter beschikking gesteld worden door de jonge christenen, als zij zich verantwoordelijk voelen en niet lijden onder een bevoogdende handreiking van geld. (...) De invoering van geld van buitenaf voor kerkenwerk heeft een verwoestend effect en verzwakt plaatselijk initiatief.” Clark 1971 “Motieven om zelf te gaan geven worden weggenomen. Integendeel, argumenten worden aangevoerd naar donoren dat de fondsen nog steeds nodig zijn of zelfs meer moeten worden. Het is het beste voor kerkjes om slechts weinig te geven zodat donoren blijven zien dat ‘we het echt niet zelf kunnen’.” Ellison 1997 “Financiële bevoogding bevriest locaal initiatief, gewoonlijk in directe relatie met de tijdsduur dat dergelijke hulp gegeven is.” Kornfield 1991 “Drukke plaatselijke leiders die de behoefte zien van westerlingen om te helpen en de enorme hoeveelheid geld die beschikbaar is, concluderen dat het makkelijker is om geld van overzee te halen dan locaal.” Penner 2002 “Buitenlands geld kan makkelijk plaatselijke initiatieven blokkeren door de veronderstelling te creëren dat christenen alleen maar hoeven te steunen op weldoeners op afstand in plaats van zelf offerbereidheid te tonen. Het kan ertoe leiden dat predikanten zich voornamelijk bezighouden met het bijeenbrengen van buitenlandse fondsen en erin falen om locale inbreng te stimuleren.” Rickett 2000 De tabel hieronder is aangepast van Penner en contrasteert een gezonde met een afhankelijke kerk Een gezonde kerk is/heeft:
Een afhankelijke kerk is:
1. Zelf-beeldvormend
1. Zich aan anderen spiegelend
Ziet zichzelf als het Lichaam van Christus in haar eigen situatie, onafhankelijk van de zending.
Ziet zichzelf voornamelijk als een verlengstuk van de buitenlandse zendingsorganisatie of denominatie.
2. Zelf-functionerend
2. Half zelfstandig functionerend
Is in staat alle wezenlijke taken van de kerk uit te voeren: eredienst, gemeenschap, preken, onderwijs, evangelisatie en zending, pastorale zorg, diaconaat, enz.
Functioneert zelfstandig binnen de kaders die van buitenaf opgelegd zijn en onderworpen aan onderzoek en correctie. Kijkt naar buiten voor fondsen zowel voor wezenlijke taken als voor taken die ze veronderstelt noodzakelijk te zijn omdat de oprichters die begonnen zijn. Vormen van eredienst, methoden van evangelisatie, enz. imiteren veelal die van het Westen.
3. Zelf-besluitvormend
3. Niet in staat de meeste beslissingen te maken
Neemt haar eigen beslissingen
zonder het akkoord van de zending of de donorkerk. Dit geldt zowel de (toepassingen van) kerkorde en kerkrechtelijke beslissingen als beslissingen over plannen, financiën, budgetten en fondsen.
16 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
Een gezonde kerk is/heeft:
Een afhankelijke kerk is:
4. Zelf-onderhoudend
4. Van buitenaf onderhouden
Draagt haar eigen financiële verantwoordelijkheid en financiert haar eigen kernactiviteiten. Ook in niet-essentiële programma’s van de kerk komt het in de eerste plaats aan op de eigen bijdrage van de kerk.
Is op permanent levensonderhoud van buitenaf. Gelooft niet dat zij ooit in staat zal zijn te doen wat God wil dat zij doen zonder fondsen van buitenaf. De bronnen van buitenaf bepalen hoe de fondsen gebruikt moeten worden.
5. Zelf-uitbreidend
5. Gedirigeerd uitbreidend
Ziet zichzelf als verantwoordelijk voor het uitvoeren van de zendingsopdracht.
Gelooft dat zij alleen de zendingsopdracht kan vervullen onder de voorwaarde dat fondsen van buitenaf ter beschikking worden gesteld. Maakt plannen voor evangelisatie gebaseerd op wat donors aanspreekt.
6. Zelf-gevend
6. Contact punt voor buitenlandse fondsen
Kent de sociale noden van de gemeenschao en probeert daar was aan te doen met de middelen die zij heeft. Individuen in de kerk nemen de verantwoording om de activiteiten van de kerk financieel te steunen.
Identificeert locale behoeften en houdt die aan donoren voor om fondsen te krijgen. Zoekt naar projecten waarvan zij denkt dat die donoren zullen aanspreken, meer dan die locale behoeften werkelijk oplossen. Individuen in de kerk geven minder dan zij kunnen, omdat donoren de kerk onderhouden.
4. Alternatieve modellen Niet iedere auteur die over het probleem van afhankelijkheid schrijft, heeft dezelfde mening. Op pagina 4 is al genoemd dat er in grote lijnen twee visies zijn: de ‘zelfstandigheid visie’ en de ‘partners visie’. Andere modellen worden ook genoemd, maar die kunnen toch vaak onder één van deze twee modellen gerangschikt worden.
4.1
Drie stadia model
Diverse auteurs stellen een drie stadia model voor. Het begint dan bij een situatie van afhankelijkheid (het eerste stadia), vervolgens gaat het naar het tweede stadium: dat van onafhankelijkheid. Dit is echter niet het laatste stadium: na onafhankelijkheid moeten relaties doorgroeien naar wederzijdse afhankelijkheid (interdependentie). De term ‘wederzijdse afhankelijkheid’ kan min of meer gelijkgesteld worden met ‘partnership’. In 1974, na Lausanne I werd gezegd dat de tijd rijp was voor het derde stadium: wederzijdse afhankelijkheid. De moderne protestantse zendingsbeweging zou dan ingedeeld kunnen worden naar deze drie stadia: -
1793 – 1945 : van William Carey tot de Tweede Wereldoorlog: stadium van afhankelijkheid 1945 – 1974 : van de Tweede Wereldoorlog tot Lausanne I: stadium van onafhankelijkheid (met nationalistische bewegingen en oproepen tot moratorium) - 1974 – verder : stadium van wederzijdse afhankelijkheid Vikner beschrijft dit in zijn artikel ‘Het stadium van wederzijdse afhankelijkheid’ uit 1974. Zijn beschrijving van wederzijdse afhankelijkheid begint als volgt: “1. Zelfstandigheid moet eerst bereikt worden en moet in stand blijven. 2. De onafhankelijkheid van alle partijen moet erkend worden.” Vikner 1974 Howard neemt deze indeling in drie stadia over, maar zelfs in 1997 klaagt hij nog dat het stadium van afhankelijkheid veelal nog steeds niet over is. In 2005 hebben wij deze klacht nog. Carter schrijft in 1998 opnieuw over de ‘principes van de zelfstandige kerk’ en stelt een model voor wat hij het ‘coactieve model’ noemt, waarbij twee partners samen handelen met hetzelfde doel. Ook dit is min of meer hetzelfde als het partnership model. Hij stelt dit model voor om de te grote nadruk op onafhankelijkheid tegen te gaan. Hijzelf gaat echter ook uit van de bovengenoemde drie stadia en ziet het 17 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
tussenstadium: dat van onafhankelijkheid wel als noodzakelijke voorwaarde om te komen tot samenwerking. Mogelijk is dat zelfs de enige stap die in zicht is vanuit een situatie van afhankelijkheid. “De principes van de zelfstandige kerk [de drie-zelf formule, RH/WR] zijn ontworpen om de jonge kerk van afhankelijkheid naar onafhankelijkheid te leiden. Dit is een noodzakelijke stap en mogelijk zelfs die enige die van belang lijkt, gezien vanaf het begin van het proces. Wanneer onafhankelijkheid echter is bereikt, kan gedacht worden over een meer volwassen relatie – een relatie tussen twee geheel zelfstandige organisaties, gekarakteriseerd door wederzijds respect en samenwerking. Dit is een relatie waarin geen van beiden een superieure positie inneemt, maar elk iets unieks en waardevold bijdraagt.” Carter 1998 Het gaan door het onafhankelijke stadium is noodzakelijk om de voorwaarde te kunnen realiseren voor de ‘meer volwassen relatie’, namelijk dat er ‘twee volledig zelfstandige organisaties’ moeten zijn om zo’n relatie te kunnen vormen. Deze voorwaarde kan niet vervuld worden zonder door de onafhankelijk fase te gaan. Het is vanwege de noodzaak om door een onafhankelijk stadium te gaan voordat partnership zelfs maar kan worden overwogen, dat wij stellen dat gezien vanuit een situatie van extreme afhankelijkheid, het verschil tussen de zelfstandigheidsvisie en de partners visie nihil is.
4.2
Partnership model
Al in 1947 had de Internationale Zendingsconferentie in Whitby ‘partners in gehoorzaamheid’ als thema gekozen en Max Warren schreef in 1956 een boek met de titel Partnership: the Study of an Idea. De Fillippijnse theoloog Nacpil sprak in 1970 een groep zendelingen toe en noemde hun ideeën over partners zijn een ‘partnership van blanke overheersing’ en een Indonesische kerkleider zei eens over het thema van Whitby: ‘De partnership voor jullie, de gehoorzaamheid voor ons’ (in: Bosch 1978). Een consultatie over ‘partnership in zendingswerk – welke structuren?’ die in 1991 in Kameroen gehouden werd, vroeg zichzelf af of het woord ‘partnership’ nog wel gebruikt kon worden met alle historische bagage in een situatie van afhankelijkheid. Lutz en Bush geven in hun boek Partnership: The New Direction in World Evangelism (Partnership: de nieuwe richting in wereldevangelisatie) een basis definitie van partnership in zendingswerk: “Een vereniging van twee of meer autonome organisaties die een vertrouwensrelatie gevormd hebben en afgesproken verwachtingen nakomen door het delen van complementaire krachten en middelen om een gezamenlijk doel te bereiken.” Lutz en Bush 1990 Deze definitie is sindsdien breed geaccepteerd en wordt door veel auteurs gebruikt (b.v. Van Rheenen 1996). Twee (of meer) organisaties gaan een relatie aan. Deze organisaties zijn zelfstandig. Dit verwijst terug naar de noodzaak door een onafhankelijk stadium te gaan alvorens autonoom te kunnen zijn. Daniel Rickett geeft definities van vijf verschillende typen partnership. Vier daarvan zijn gebaseerd op de term ‘onafhankelijke organisaties’ als een beschrijving van de partners, terwijl de vijfde definitie (complementaire partnership) deze niet omschrijft, maar: “In deze definitie betekent partnership dat de partner een verlengstuk gemaakt wordt van de eigen organisatie” Rickett 2000 Van Rheenen bespreekt diverse modellen voor relaties in zendingswerk. Zijn vierde model is het noemen waard. Het is een combinatie van het zelfstandigheidsmodel (geen fondsen van buiten) en het partnership model: “4. Het zelfstandigheid/partners model. Eerst zelfstandig in de eerste generaties, daarna partnership in de daaropvolgende generaties. Omdat dan het werk financieel zelfvoorzienend is in de eerste vormende jaren, zullen mensen niet christen worden vanwege het geld, maar vanwege overtuiging. In de daaropvolgende generaties, als …” Van Rheenen 2002 De meeste schrijvers noemen dat het gezamenlijk maken van beslissingen, gelijkheid en respect belangrijke elementen zijn. William Taylor die tot zeer recent de directeur was van de Mission Commission 18 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
van de World Evangelical Alliance is steeds een voorstander geweest van het partnership model. Hij gaf een wereldwijd overzicht over de lessen van partners zijn. Eén van zijn conclusies is: “De les: partnership werkt het beste als er gedeeld eigendom is van het project, inclusief de financiering daarvan.” Taylor 1995 In 1993 schreef de Mission Issues and Strategy Advisory Group II (MISAG II) een rapport ‘Toward dynamic mission’ en stelde tien principes van partnership voor. De eerste zeven van deze principes zijn: “1.Plaatselijk initiatief: de verantwoordelijkheid voor zendingswerk in welke plaats dan ook ligt in de eerste plaats bij de kerk van die plaats. 2. Wederkerigheid 3.Verantwoordelijk rentmeesterschap 4. Wederzijdse afhankelijkheid. We hebben elkaar nodig. We zijn onvolledig en kunnen niet Gods Kerk genoemd worden als de diversiteit, die impliciet bij onze catholiciteit hoort, wordt overwoekerd door een bekrompen, culturele of raciale homogeniteit. 5. Uitwisseling van ideeën 6. Integriteit 7. Transparantie” MISAG 1993 Rickett noemt fouten die partners maken en oplossingen om zulke fouten te vermijden of op te lossen: “Fout 6 – Vergeten van het ontwikkelen van zelfstandigheid. Het is een misvatting om de verwoestende macht van vreemde hulp te onderschatten. Zelfstandigheid heeft drie met elkaar verweven eigenschappen: organisatorische onafhankelijkheid (of zelfbeschikking), relationele wederzijdse afhankelijkheid en financiële onafhankelijkheid. Een zelfstandige kerk kan haar eigen beslissingen nemen, samenwerken met de bredere christelijke gemeenschap en overleven met plaatselijke geldmiddelen.(..) Oplossing. Maak zelfstandigheid een doel van de partnership. Een goede vuistregel is om niet meer dan 30 procent van het totale inkomen van de partner te verschaffen. Een kerk die 70 procent van zijn steun van lokale geldmiddelen ontvangt, vertegenwoordigt een gezond niveau van wederzijdse afhankelijkheid (...) Fout 7 – Een wedstrijd zonder einde lopen. De makkelijkst te maken fout in een partnership is doorgaan zonder eind in zicht (...) Oplossing. Een vertrekplan hebben voor je begint. Tegenwoordig is het een normale praktijk bij Partners International om te kijken naar langdurige relaties en te vragen: ‘En nu?’ ‘Wat bereiken we werkelijk?’ Als het antwoord is, ‘Niet veel dat zonder ons niet bereikt zou worden’, beginnen we een proces van dosering. Dat is een nette naam voor terugtrekking. Het houdt gewoonlijk een geleidelijke afname van financiële steun in.” Rickett 2001a In een interview met Glenn Schwartz en Chuck Bennet van dezelfde organisatie: Partners International, in Mission Frontiers, bevestigt Bennet wat Rickett hierboven al zei: “Wij verschaffen gewoonlijk slechts rond de 20 % van het totale inkomen van een partnerorganisatie, en vrijwel nooit meer dan 35%, behalve in situaties van noodhulp. Als we het zouden intrekken, zouden ze vaart minderen, maar niet instorten.” Voor partnership moeten twee zelfstandige partners, die onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan, bij elkaar komen. Als deze eerste vereiste er niet is, is het niet nodig om naar de andere voorwaarden te kijken. Een vertrouwensrelatie is gewoonweg onmogelijk tussen een zelfstandige organisatie en een afhankelijke organisatie. Gezamenlijke doelen zijn nauwelijks mogelijk als de ene organisatie niet eens kan bestaan in zijn huidige structuren zonder de binnenkomende fondsen van de andere ‘partner’. De inbreng (geldmiddelen en anderszins) van beide partners is wederzijds aanvullend als ze slechts van één kant komt. Gezamenlijke besluitvorming is eveneens onmogelijk. De uitspraak van de Indonesische leider (Bosch 1978) zou dus wel eens van toepassing kunnen zijn op elke veronderstelde partnership in een dergelijke situatie: “De partnership voor jullie, de gehoorzaamheid voor ons.” Of: “Wie betaalt, heeft het voor het zeggen”. 19 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
Of: “Als je je hand in andermans zak hebt, moet je meegaan als hij loopt.” Het probleem is dat vanuit een afhankelijkheidstoestand, partnership alleen mogelijk is als eerst zelfstandigheid verworven is. Kritiek Om deze reden heeft het partnership model veel kritiek gekregen:
“We zijn echter erg goed in het veranderen van wat woorden,maar precies hetzelfde door te gaan als in het verleden. Als we praten over wederzijdse afhankelijkheid, terwijl al het geld en personeel van overzee komt, wat dragen wij in Afrika bij om die wederzijdse afhankelijkheid een realiteit te maken?” Gatu 1996 “Een vooronderstelling van dit artikel is dat lokale kerken, kort na aanvang, in staat zouden zijn om zelf-onderhoudend te zijn, welk model ze ook gebruiken. Partners zouden moeten ophouden met het steunen van stagnerende, niet-groeiende projecten die onder het mom van partnership voor de noden van de lokale kerk volledig afhankelijk zijn geworden van hulp van buitenaf. (...) Partnership heeft, evenals het zelfstandigheidsmodel vele valkuilen. Zo kan partnership een andere naam worden voor bevoogding als buitenstaanders besluiten nemen en agenda’s bepalen. Onder het mom van partnership wordt een subsidie systeem geïntroduceerd.(...)” Van Rheenen 2002 “Westerse zendingsdeputaten bevorderen ‘partnership’ in een vorm die een situatie creëert en in stand houdt waar de ene partner ontvangt en de andere geeft. Echte partnership is wederkerig en hoeft zelfs geen financiering te omvatten.” Penner 2002 “Een zendingswerker gaat uit om kerken te planten en maakt gebruik van goede principes van lokale inbreng. Hij of zij werkt hard om de lokale bevolking aan te moedigen om hun eigen leiders te betalen, hun eigen gebouwen te bouwen en hun eigen zaken te regelen. Na een paar jaar komen de zogenaamde ‘partnership’ mensen die aanbieden om de salarissen te betalen met geld van buitenaf. Dit heeft tot gevolg dat goede leiders afgetrokken worden van hun financieel zelfvoorzienende kerken door de fondsen van buitenaf. Dit is wat je ook wel ‘herdersdiefstal’ zou kunnen noemen – leiders wegtrekken door hogere salarissen die alleen betaald kunnen worden met geld van buitenaf.” Schwartz 1996 Mankracht, nodig voor pastorale zorg en evangelisatie activiteiten, wordt nu afgetrokken door het schrijven van voorstellen voor ‘inkomen genererende projecten’ of ‘werkgelegenheidsprojecten’ met daarbijkomende het plannen, het maken van budgetten en van rapporten, die daarvoor nodig zijn. Andere veelbelovende personen werden afgeleid van hun werk door het schrijven van persoonlijke zakelijke voorstellen aan donors.
5. Twee bijzondere kwesties 5.1
Kerkenwerkers van buitenaf betalen
De vraag of kerkenwerkers: pastors, dominees, evangelisten, zendingswerkers enzovoorts van kerken betaald moeten worden van buitenaf, verdient speciale aandacht. De praktijk is niet ongewoon. Soms wordt de vraag anders beantwoord voor pastors / dominees, die dan lokaal betaald zouden moeten worden en voor evangelisten / zendelingen, die dan van buitenaf betaald zouden moeten worden. Het verschil is echter gradueel (afhankelijk van welke kerkorde gevolgd wordt). Als de bovenstaande onderscheiding wordt gemaakt, kan een kerk makkelijk beslissen om ‘evangelisten’ te plaatsen in kerken die 20 jaar of langer bestaan. Sommige argumenten voor en tegen worden hieronder samengevat. Argumenten voor Donalds schrijft in EMQ onder de titel: ‘Wat is er verkeerd aan buitenlands geld voor lokale pastors?’:
“De auteur beweert dat ‘van binnenuit’ [indigenous] een slecht woord is als het christenen in het ene land verhindert te delen met medegelovigen in een ander land. Schrijvend vanuit het perspectief van India, zegt hij dat het traditionele beleid van volledige zelfsupport de kerken daar kwetst en 20 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
belemmert.” Donalds 1979 Hij schrijft dat lokale kerken elkaar moeten helpen met het betalen van hun pastors als het nodig is, welke afstand er ook is tussen deze kerken. Toch ziet hij de noodzaak om naar meer realistische structuren te gaan. Hij ziet een goede oplossing in deeltijddienstwerk in het bijzonder in plattelandskerken of armere kerken. Penner geeft een ander veelgehoord argument: “Ons verlangen om ‘het meeste waar voor ons geld’ te krijgen, laat ons denken dat anderen te ondersteunen (die onvermijdelijk goedkoper zijn om te ondersteunen) een goede investering is.” Penner 2002 De meest uitgesproken verdediger van dit argument is K.P. Yohannan, bijvoorbeeld in zijn boek Revolution in World missions (Revolutie in wereldzending). Westerse zendingswerkers zijn duur en wonen vaak ver van de mensen verwijderd. Plaatselijke evangelisten wonen veel eenvoudiger, leven dichter bij de mensen, en ervaren niet de culturele en taalbarriëres die Westerlingen ervaren. Schrijvend vanuit een Indiase context, waar heilige mannen en geestelijke leiders gerespecteerd worden voor hun vrijwillige armoede, garandeert hij dat de levensstijl van de ondersteunde evangelisten uitermate eenvoudig zal zijn. In zijn boek vindt de lezer een kaart die ingevuld kan worden met de belofte om een bepaald aantal plaatselijke evangelisten te ondersteunen. K.P. Yohannan is een gerespecteerde leider in de zendingswereld, directeur van Gospel for Asia (Evangelie voor Azië). Zendingsdeskundigen bevelen zijn organisatie aan met ‘een goed niveau van verantwoording’. Echter, er zijn serieuze bedenkingen ingebracht tegen zijn argumenten door gerespecteerde missiologen zoals Ralph Winter (van het US Center voor Wereld Zending, Mission Frontiers en International Journal of Frontier Missions), Patrick Johnstone (van Operation World), Bill Taylor (tot voor kort van WEA’s Zendings Commissie), Robert McQuilkin en Glenn Schwartz. Sommige van deze argumenten worden hieronder samengevat. Onlangs heeft K.P. Yohannan verontschuldigingen aangeboden voor een aantal uitspraken die hij in zijn boek gedaan had. Argumenten tegen Veel schrijvers hebben argumenten op een rij gezet waarom het niet verstandig is om de salarissen van kerkenwerkers van buiten te betalen. We noemen niet altijd de bron van de argumenten, omdat veel van deze argumenten herhaald worden door verschillende schrijvers. De schrijvers die deze argumenten noemen, zijn: Ott, Paden, Schwartz 1996, Wayne Allen, Harvie Conn, Ellison, Van Rheenen, Penner, Howard, Taylor, Rickett en Davis.
1. Eenmaal begonnen is deze cyclus erg moeilijk te doorbreken. “Als een prediker of kerk leider eenmaal van buitenaf betaald wordt, is het buitengewoon moeilijk om over te gaan op lokale ondersteuning. De verwachting is: ‘eens ondersteund van buitenaf, altijd ondersteund van buitenaf’. ” Van Rheenen 2002 2. Het stimuleert de kerk om de overgang naar lokaal ondersteunde leiders tegen te houden. De noodzaak voor steun van buitenaf wordt altijd als noodzakelijk voorgesteld. Ott noemt dit een ‘handelsgeest’. 3. Het brengt de verleiding met zich mee om leidinggeven in de kerk als werkgelegenheid te beschouwen. 4. Inzetten van gewone gemeenteleden wordt belemmerd en ingeperkt, omdat het concurreert met het officiële evangelisatiewerk. Als donoren zouden realiseren dat evangelisatie ook gedaan kan worden zonder geld van buitenaf, zou dit gevaar opleveren. Daardoor wordt de (onbijbelse) scheiding tussen geestelijkheid en lekendom nog dieper. Er is de neiging om natuurlijk leiderschap te onderdrukken (Ellison noemt dit het ‘Saul syndroom’) en initiatieven voor meer duurzame structuren voor werk in de gemeente worden genegeerd. 5. Er is geen Bijbelse grond. Bijbels gezien moet degene die al zijn tijd in de evangeliedienst besteedt ook onderhouden worden door datgene wat de mensen tot wie hij preekt, hem kunnen geven. 6. Lokaal geven, acties van spontane liefde tot de predikant en getrouw geven van tienden worden gehinderd. 7. Het beïnvloedt de groei van de kerk negatief. Wayne Allen schreef zijn proefschrift over de vergelijking van kerkgroei tussen districten waar vanaf een bepaald moment de kerkenwerkers van buitenaf 21 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
8. 9. 10.
11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
19.
20. 21. 22.
werden betaald en andere districten waar dit niet gebeurde. Hij toonde aan dat in deze laatste gebieden er in alle gevallen groei van de kerk was, terwijl in de gesubsidieerde gebieden de groei van de kerk stagneerde of zelfs achteruitging. Het zorgt ervoor dat de werker minder verantwoording veschuldigd is aan de kerk die hij dient. Het zorgt ervoor dat de kerkenwerker minder gemotiveerd en toegewijd is aan zijn werk. Het maakt het moeilijk voor de jonge kerk om gezag uit te oefenen over zulke werkers of om actie te ondernemen, omdat hem te verwijderen van zijn subsidie betekent dat iemand ‘zijn vooruitgang blokkeert’. En dat valt onder de zwaarste culturele vergrijpen. Het creëert of stimuleert het idee dat de kerk een buitenlandse organisatie is en dat de kerkenwerkers eigenlijk betaalde werkers zijn van de buitenlandse organisatie. Dit vermindert hun geloofwaardigheid. Als de openheid naar de kerk beperkt is, kan het idee ontstaan dat kerkenwerkers rijke mensen zijn, van wie je leningen kunt ontvangen, in plaats van hen te ondersteunen. Westerse ondersteuning van plaatstelijke kerkenwerkers is een zendingsstrategie die de jonge kerken niet kunnen reproduceren. Een dergelijke strategie is gebaseerd op de vooronderstelling dat de verspreiding van het evangelie van geld afhangt. Deze afhankelijkheid van Westerse fondsen kunnen minderwaardigheidsgevoelens versterken. Het kan de jonge kerk de vreugde en de zegen ontnemen van een werkelijk zendingsgerichte kerk te zijn en deel uit te maken van de verspreiding van het evangelie over de hele wereld. Het ontneemt de kerk het zelfrespect dat komt van het zien dat God voorziet. Het verhindert de uitbreiding van de kerk, omdat dit nu afhankelijk is van inkomende fondsen van buitenaf. Verminderen van dergelijke fondsen betekent vermindering van evangelisatorische activiteiten. Als sommigen wel en anderen geen fondsen van buitenaf ontvangen, kan dit grote verschillen veroorzaken tussen de ene en de andere predikant en dit kan jaloezie teweegbrengen. Het kan de kerk in de verleiding brengen om manieren te gaan zoeken om ook de andere predikanten op deze lijst te krijgen. Het brengt en versterkt een materialistische mentaliteit die alom in Westerse kerken aanwezig is. Het ontmoedigt het ontwikkelen van cultureel passende middelen en methoden van evangelisatie en kerkelijk leven. Fondsen van buitenaf kunnen er direct toe leiden dat afhankelijke kerken arm blijven. “Gedurende mijn jaren bij de WEA ben ik naar 70 tot 80 landen gereisd. Herhaaldelijk zag ik dat degenen die bijna uitsluitend vanuit Noord Amerika ondersteund werden niet goed omgingen met hun lokale kerk. Hun verantwoording ging ergens anders naar toe.” Howard 1997
Taylor wil geen absolute uitspraken doen, maar citeert een Indiase leider: “Als Amerikanen fondsen willen sturen naar niet-Westerse zendelingen kan dat in sommige gevallen goed zijn. Maar ontneem ons niet de vreugde en verantwoordelijkheid om onze eigen mensen te ondersteunen.” Taylor 1995 Rickett rekent het volgende als een ‘besliste manier om ongezonde onafhankelijkheid te creëren’: “Financier kerkleiders en lokale kerken. De geschiedenis heeft laten zien dat buitenlandse fondsen voor kerkleiders en kerken vaker wel dan niet echte groei van de kerk tegenhield. (…) Als het gaat om ondersteunen van kerkleiders zijn de kansen om ongezonde afhankelijkheid te creëren op zijn hoogst.’ Rickett 2000 “Allereerst: in geen geval ontving de kerk directe fondsen van buitenaf of werden kerkleiders van buitenaf betaald. Dit is een gevestigd principe van kerkgroei. Gezonde kerken groeien vanuit hun eigen lokale middelen.” Rickett 2001 Harvie Conn, Westminster’s missiologie professor draait het argument om: ‘wat is er verkeerd aan lokaal geld voor buitenlandse kerkenwerkers?’ “Ik zou hieraan een dieperliggend idee dan alle voorgaande willen toevoegen. Dit wordt afgeleid van de bevestiging van Paulus dat hij het recht had om te vragen om ondersteuning van degenen onder wie hij geestelijke dingen zaaide. (En dus niet van de kerk die hem uitgezonden had). Hij zegt ook: 22 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
‘Alzo heeft ook de Heere geordineerd dengenen, die het Evangelie verkondigen, dat zij van het Evangelie leven’ (1 Kor.9:14) (…) Met andere woorden, is het niet Paulus patroon van ondersteuning van het dienstwerk (hetzij expatriate, hetzij lokaal) dat deze ondersteuning komt van de kerk waarin gewerkt wordt? Wat is er verkeerd aan plaatselijk geld (van de ontvangende kerk) voor buitenlandse zendelingen (van de zendende kerk)? Kunnen we Paulus’ concept van economische deelname in het dienstwerk als ‘gemeenschap aan het Evangelie’ (Fil.1:5) toepassen als we alleen vragen om buitenlands geld voor lokale kerkleiders en niet ook voor lokaal geld voor buitenlandse kerkleiders?” Conn 1978
Betalen voor opleiding De vraag over het opleiden van kerkenwerkers is hieraan gerelateerd. Als het niet gezond is om kerkenwerkers van buitenaf te betalen, is het dan gezond om hun opleiding te betalen?
“Ik zal een ander voorbeeld geven vanuit mijn eigen ervaring in theologisch onderwijs. In een theologische school in Bolivia betaalden de studenten geen schoolgeld, ze ontvingen hun boeken voor de halve prijs, betaalden geen huur voor hun kamer en kregen de helft van hun eten vergoed. Een buitenlandse zendeling stimuleerde deze vorm van paternalisme. In plaats van loyaliteit en dankbaarheid was het resultaat dat de studenten nog meer voorzieningen wilden.” Kornfield 1999 Het resultaat in Kornfields geval was staking en het sluiten van de school. Davis benadrukt dat opleidingsinstituten zodanig opgezet (en betaald) moeten worden, dat het overgenomen kan worden door de jonge kerk zonder fondsen van buitenaf. “Om deze taak (van opleiding) te volbrengen, moeten Westerse organisaties een opleiding modelleren die Slavische christenen voort kunnen zetten, nadat de hulp van buitenaf verdwijnt. De vermenigvuldiging van lokale kerken mag en kan op de lange termijn niet afhangen van buitenlands personeel of geld. Als training $6 per dag kost, stopt het als de $6 stopt. Dit was de goede manier om te beginnen, maar niet de goede manier om door te gaan. TEAM heeft haar in haar 105 jaar wereldwijde ervaring geleerd dat als de rekening in het begin betaald wordt, dit later afhankelijkheid teweeg brengt. (...) Het principe dat TEAM nu probeert toe te passen is: begin en doe alleen dat wat de jonge kerk voort kan zetten.” Davis 1996 Hoewel we niet dieper op dit subthema ingaan, willen we niet stellen dat buitenlandse fondsen voor opleiding op zichzelf verkeerd is. Echter, als theologische opleiding tot het wezen van de kerk gerekend wordt (wat wij doen), dan moet het zodanig opgezet worden, dat de jonge kerk dit kan leiden, uitvoeren en ondersteunen. Misschien is Davis’ uitspraak soms van toepassing: ‘dit was de goede manier om te beginnen, maar niet om door te gaan.’
5.2
Verantwoording
Verantwoording (accountability) wordt vaak genoemd als één van de voorwaarden voor partnership. De meeste schrijvers benadrukken dat zonder een vorm van verantwoording, er geen partnership kan bestaan. Rickett geeft de Bijbelse achtergrond: “Het is belangijk om niet alleen financiële integriteit voor God te hebben, maar ook om door anderen als zodanig gezien te worden. Deuteronomium 25:13-15; 2 Korinthe 8:16-24” Rickett 2001 “Cross-culturele partnerships werken gewoonweg niet zonder verantwoording. Je kunt een meeslepende visie hebben, een aangename relatie en een overvloed aan middelen, maar de verstandhouding zal niet blijven bestaan als er niet een systeem van verantwoording is (…) Partners met duidelijke systemen van verantwoording zijn beter toegerust om met onontkoombare fouten en onbegrip die onvermijdelijk voorkomen in cross-culturele partnerships, om te gaan (…) Dus het eerste principle is dat verantwoording tweerichtingsverkeer is. Dat is het verschil tussen partnership en paternalisme (…) Verantwoording werkt het best als wat iedere partner doet, gemeten wordt aan de hand van feitelijke resultaten.” Rickett 2000 23 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
“Verantwoording afleggen impliceert geen wantrouwen. Verantwoording is de keerzijde van vertrouwen en is ingebouwd in deze overeenkomsten. Het is moeilijk om iemand te vertrouwen die niet bereid is om verantwoording af te leggen, terwijl het vernederend is om verantwoording af te moeten leggen aan iemand die je niet vertrouwt. Verantwoording afleggen is Bijbels. Niemand kon Paulus beschuldigen van oneerlijkheid of gebrek aan integriteit. En toch was hij blij dat de kerken ‘een broeder’ aangesteld hadden om met hem mee te reizen toen hij een substantiële gift voor de christenen in Jeruzalem ging brengen, die in moeilijkheden waren. Paulus erkende de noodzaak van verantwoording, in het bijzonder in de ogen van mensen die hem zouden kunnen gaan verdenken van misbruik van de fondsen.” Lutz en Bush 1990 De vraag kan gesteld worden of verantwoording alleen nodig is vanwege de aanwezigheid van buitenlandse donoren. In algemene zin moet verantwoording deel zijn van iedere kerk of organisatie. Deze vraag is echter complexer dan het lijkt. Sommige schrijvers benadrukken dat verantwoording en openheid de gewilligheid van mensen in de kerk om te geven doet toenemen. Stan en Donna Downes noemen verhinderingen voor mensen in de kerk om te geven: “1. Leiders leggen geen verantwoording af. [zij argumenteren voor open rapportages die leiden tot vertrouwen, gul geven en die wantrouwen en beschuldigingen wegnemen.] 2. Slecht kerkelijk beleid: teveel gaat omhoog naar het hoogste niveau en te weinig komt er terug naar het laagste niveau (…) Het probleem is dat we vinden dat de kerken de leiders moeten dienen in plaats van andersom. 3. Onjuist management (…)” Stan en Donna Downes 1994 Het principe is er: transparantie stimuleert vertrouwen en gewilligheid om te geven. Toch stellen wij dat de noodzaak voor verantwoording er met name is vanwege de aanwezigheid van buitenlandse fondsen, zeker als die erg groot zijn. Om precies te zijn: de noodzaak voor verantwoording, zoals die in Westerse termen gedefinieerd wordt, met veel papierwerk en uitgewerkte meerjarenplannen, jaarplannen, budgetten, een uitgebreide administratie en rapportagesystemen. Voordat een overeenkomst wordt gemaakt dat verantwoording nodig is, moet verantwoording gedefinieerd worden. “Begin om je partners te vragen wat verantwoording voor hen betekent. Bediscussieer hoe dat werkt in hun cultuur en hoe het in de jouwe functioneert. (...) In een kleine organisatie, waar iedereen intuïtief wee wat er moet gebeuren en waarom, is het mogelijk om te werken zonder veel opgeschreven doelen en plannen.” Rickett 2000 Kritzinger over de Afrikaans geïnitieerde kerken: “Gewoonlijk is daar niets te zijn van de uitgebreide adminstratieve systemen en het vele papierwerk. De organisatie is opgezet op een persoon-tot-persoon basis. Notulen worden opgeslagen in het collectieve geheugen. In plaats van formele bijeenkomsten en notulen, houden zij persoonlijk contact en coördineren door middel van persoonlijke bezoeken en door feesten. Slechts weinig AIC’s zijn zulke grote organisaties dat er meer dan deze vorm van verantwoording nodig is. (...) Africa is niet een continent voor papier. Het is bevolkt met mensen van vlees en bloed, die praten, zingen, dansen en feesten. Africa’s administratie moet veel meer mondeling en persoonlijk zijn.” Kritzinger 2002 Pirkko Poysti bespreekt de zeer verschillende opvattingen over verantwoording tussen Oost en West Europa. Deze verschillen zijn nog groter als we Africa en West Europa vergelijken voor wat betreft verantwoording afleggen. De cultuur van Zuid-Oost Nigeria is el een ‘cultuur van corruptie’ genoemd. Dit brengt een aantal extra uitdagingen met zich mee voor de kerken. Vanwege de diepgewortelde tradities die makkelijk tot corruptie leiden, hebben de kerken vaak al snel uitgevonden dat de algemeen Westerse vorm van verantwoording afleggen niet alleen veel te uitgebreid is, maar tegelijkertijd ook niet diep genoeg gaat. Al het papierwerk vraagt veel tijd en energie, maar het zegt niet noodzakelijk iets over wat er in werkelijkheid gebeurt. Betalingsbewijzen zijn makkelijk te verkrijgen met iedere gewenste informatie erop. Handtekeningen en goedkeuringen kunnen in de meeste organisaties gekocht worden, waarbij het principe van wederkerigheid geldt. Veel Nigeriaanse organisaties baseren daarom hun verantwoordingssystemen niet op het controleren van bonnen en rapporten, maar op het controleren van de werkelijkheid. Is het werk gedaan volgens verwachtingen? Het benodigde geld kan ingeschat worden door anderen in de organisatie omdat iedereen de marktprijzen kent. Hieruit kan een schatting worden gemaakt of de persoon zijn werk goed heeft gedaan. Of de persoon wel of niet persoonlijke winsten uit 24 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
het werk heeft opgedaan, is meestal niet de vraag die gesteld wordt. Als hij slim genoeg was om goedkopere prijzen te krijgen, kan er wat geld voor hemzelf overgebleven zijn. Maar de overige leden kunnen aardig inschatten hoeveel dit ongeveer zou kunnen zijn. De grootste voorwaarde voor een dergelijke vorm van verantwoording afleggen is dat de leden zich volledig eigenaar moeten weten en zich verantwoordelijk moeten voelen voor het programma en het geld wat daarin omgaat. Deze vorm is misschien niet de ideale vorm van verantwoording en het is zeker ook niet de enige vorm die in dit deel van Nigeria gebruikt wordt. Ook sluit het corruptie niet helemaal uit van het systeem. Het belangrijkste punt, is dat als in een cultuur waar corruptie diepgeworteld is, een standaard gezet wordt die gebaseerd is op papieren rapporten, dat dit een theoretische standaard is en een verleiding in zich heeft om een façade te bouwen voor donoren, die gewoonlijk blij worden van mooie papieren. Veel Nigerianen weten niet eens dat zulke donoren zich vaak niet eens realiseren dat de werkelijkheid een totaal ander niveau kan zijn dan het wat er op papier staat. In de overheid werkt dit hetzelfde. Projecten hebben plannen, budgetten en rapporten. Mooie getallen verschijnen maar de relatie met de werkelijkheid kan minimaal zijn en in sommige gevallen kan het zijn dat deze werkelijkheid niet eens bestaat. Als overheidsmensen komen om het project te inspecteren, is het belangrijkste om dergelijk inspecteurs blij te maken. De organisatie moet snel uitvinden wat de inspecteurs blij maakt. In veel gevallen is dat geld, soms door getallen op papier te zien en in sommige gevallen is dat door een gedeelte van de werkelijkheid te zien. Een gouverneur kan soms een nieuw aangelegde weg komen inspecteren, de eerste kilometer van de weg zien en zijn goedkeuring afgeven, terwijl de weg mogelijk na vijf kilometer stopt en de overige dertig kilometer van het project nooit meer wordt aangelegd. In Abakaliki zijn er professionele ‘voorstellen-schrijvers’ die aanbieden voorstellen te schrijven naar grote donoren zoals UN programma’s en de Wereldbank, in het bijzonder voor AIDS projecten omdat die het meeste geld opleveren. Zij vragen daarvoor vijf procent van het ontvangen geld. Dit is dan uiteraard de eerste niet gerapporteerde kostenpost van het project. UNICEF betaalt het boren van waterpompen [boreholes] in deze Staat. De voorwaarde is dat deze geboord worden in gemeenschappen. De lokale oplossing is dat de uitvoerende organisatie grote sommen geld aannemen van rijke mensen die een borehole in hun compound willen hebben, met daarbij de belofte dit geld terug te storten als UNICEF de fondsen overmaakt. Dit geld wordt nooit meer teruggegeven en de mensen die op deze manier gedupeerd zijn, kunnen nooit een klacht indienen omdat hun borehole illegaal is. De naam UNICEF wordt in deze gevallen uiteraard verwijderd van de boreholes. De kerk heeft in een dergelijke cultuur een enorme uitdaging om anders te zijn. En in het algemeen is de kerk dat ook. Toch moet ook in de kerk voorkomen worden dat dezelfde houding gestimuleerd wordt, namelijk om twee werkelijkheden te creëren, één op papier en één in werkelijkheid. Wij hebben geen voorstel voor een alomvattende of ideale oplossing, maar papieren verantwoording zou teruggebracht kunnen worden naar het niveau dat de kerk ook intern wenst of nodig heeft of tot een basisniveau dat donoren beslist nodig hebben, terwijl verantwoording van de werkelijkheid (niet op papier) veel sterker moet worden om het uiteengaan van papier en werkelijkheid te voorkomen. Het resultaat hiervan zou kunnen zijn, dat niet al het geld op de ‘goede manier’ op papier verantwoord wordt, maar dat hoeft geen probleem te zijn onder de voorwaarde dat er interne controle mechanismen zijn. De voorwaarde hiervoor is dat geld van buitenaf óf afwezig is óf een klein onderdeel uitmaken van het budget (zoals Partners International: maximaal 20 – 30% van een budget). Dit is de enige manier om ‘ownership’ te garanderen en te zorgen dat een project niet slechts wordt uitgevoerd vanwege de aanwezigheid van donorfondsen. Wat echter de beste formats zijn voor rapportages en verantwoordelijkheid is een complexe vraag en moet als één van de eerste vragen overlegd worden tussen twee echte partners.
6. Het voorkomen of oplossen van afhankelijkheid Hier zal niet veel gezegd worden over het voorkomen van afhankelijkheid. Dit kan makkelijk worden afgeleid uit de paragrafen over de oorzaken van afhankelijkheid. Omdat het probleem van afhankelijkheid twee kanten heeft: de gevende kant en de ontvangende kant, moet de oplossing ook aan twee kanten gezocht worden: de afhankelijk kerk en de afhankelijkheidcreërende kerk.
25 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
6.1
Sociale gerechtigheid
De grote verschillen in economische situaties in de wereld is genoemd als één van de oorzaken van afhankelijkheid. Dit probleem kan niet door één persoon of organisatie opgelost worden en zelfs als stappen op dit gebied genomen worden, zou dat de afhankelijkheid in ons geval niet direct verminderen. De Westerse kerk heeft echter wel de opdracht om haar stem te laten horen tegen ongerechtigheid en een profetisch geluid in de maatschappij te laten horen over de ongelijkkheid in de wereld. De kerk zou initiatieven moeten voorstellen om internationale handelsbarrieres te slechten en zou de overheid als eerste moeten steunen als dergelijke stappen genomen worden, zelfs als dat hun eigen leden financiële schade zou berokkenen.
6.2
Tijdelijke stop (moratorium)
Moratorium betekent zoiets als ‘schorsing’, of ‘overeengekomen pauze’. Een oproep tot een moratorium houdt in het algemeen een verzoek in om te stoppen met het sturen van zendelingen en geld van buiten de jonge kerk for een bepaalde periode met als doel om de jonge kerk tijd en ademruimte te geven om volledig de eigenaar van de kerk te worden en beslissingen te nemen over hun eigen prioriteiten. Op de vergadering van de Commissie voor Wereldzending en Evangelisatie (CWME) van de Wereldraad van Kerken in 1973 in Bangkok werd de historische oproep tot een moratorium gedaan door een aantal afgevaardigden, waaronder John Gatu uit Kenya. De vergadering ondersteunde de oproep om zending in de tot dan toe gebruikte structuren op te schorten om de jonge kerken ruimte te geven hun indentiteit te vinden. De motieven voor een moratorium kunnen verschillend zijn. Vrijzinnige theologen roepen hier soms toe op omdat zij het hele begrip van ‘bekering tot het christelijk geloof’ losgelaten hebben. Alleen dialoog zou plaats moeten vinden en als er al sprake is van bekering kan dit van en naar alle kanten van het religieuze spectrum plaatsvinden. De conferentie in Bangkok had dit niet voor ogen en bedoelde de oproep tot een moratorium niet als het einde van zending in Bijbelse zin, en de uitkomsten van deze oproep waren evenwichtiger dan een absoluut einde van zendingswerk. De Nigeriaan Ogbu Kalu legt uit waarom hij oproept tot een moratorium. Hij vraagt om: “… de afbraak van een systeem dat in zichzelf het Bijbelse patroon tegenwerkt. Dit is de onderliggende reden voor de oproep tot een moratorium. Niet in verwerping van de zendingsopdracht maar in expliciete gehoorzaamheid daaraan. Alleen als de jonge kerken ademruimte wordt gegeven, als de in zichzelf onderdrukkende aanwezigheid van de zending verwijderd of verminderd wordt, kunnen zij hun werkelijke rol in de bediening van het gehele Lichaam vinden.” Kalu 1975 De bijeenkomst in Lausanne in 1974 waar bijbelgetrouwe leiders uit 150 landen samenkwamen, sprak ook over moratorium. In artikel 9 van het Verbond van Lausanne over ‘de urgentie van de taak om te evangeliseren’ wordt het volgende gezegd: “Een vermindering van het aantal zendelingen en een afname van de stroom van buitenlands geld kan soms nodig zijn in een land dat het evangelie gehoord heeft om zodoende de nationale kerken de kans tot zelfstandige groei te geven en om ook over middelen te kunnen beschikken voor gebieden die het evangelie nog niet gehoord hebben.” Verbond van Lausanne, art. 9 De oproep tot een moratorium kan van binnenuit gebeuren. Dit gebeurde in de zeventiger jaren en ook verschillende keren daarna. Een aantal kerken heeft deze weg bewandeld om van de last van afhankelijkheid af te komen. In een dergelijk geval zeggen de kerken tegen donoren die geld aanbieden: ‘Nee dank u’. Een bekend voorbeeld is de Friends Missionary Prayer Band in Zuid India, waar 20.000 leden 500 voltijds zendelingen ondersteunen. Hen werden fondsen van buitenaf aangeboden, maar zij weigerden dit aanbod om niet de vreugde en de zegen kwijt te raken die verbonden zijn aan het zendingsgezind zijn. Een ander voorbeeld van dichterbij is de Anglicaanse kerk in Nigeria. Zij namen een officiële beslissing om nooit geld dat aangeboden wordt door buitenlandse kerken aan te nemen en zij voegden het woord ‘zelfondersteunend’ toe aan hun visieomschrijving. Hun reden was om te ontkomen aan de onuitgesproken voorwaarden die altijd aan het aannemen van geld verbonden zijn (‘strings attached’) in het bijzonder in het debat over homosexualiteit in de Anglikaanse kerk. Een moratorium kan ook van buitenaf gevraagd worden. Als donors de verzwakkende effecten van hun fondsen beginnen te zien, kunnen zij plotselinge of geleidelijke stappen richting een moratorium nemen. 26 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
Dit is echter in het algemeen veel pijnlijker en kan makkelijk relaties in het Lichaam van Christus aantasten. World Mission Associates, een organisatie die zich bezighoudt met het breken van het afhankelijkheidssyndroom gaat gewoonlijk niet in overleg met donoren, maar met de afhankelijke kerken zelf om hen voor te bereiden de ketenen van afhankelijkheid van zich af te schudden. Wij willen niet oproepen tot een volledig moratorium, maar met het Verbond van Lausanne voelen we dat een grote vermindering van buitenlandse input nodig is ‘om zodoende de nationale kerken de kans tot zelfstandige groei te geven’. Dit houdt niet in en mag ook niet inhouden dat relaties verbroken moeten worden. Een moratorium op opschorting van twee jaar zou veel kunnen doen op het gebied van ‘ownership’ en in het stellen van eigen prioriteiten. Een moratorium kan nooit de algehele oplossing zijn voor het afhankelijkheidssyndroom. Herstructurering kan nodig zijn aan de kant van de afhankelijke kerk en dit kan als vanzelf volgen op een moratorium, maar er zijn ook veranderingen nodig bij de Westerse kerken. Die moet haar bevoogdende houding veranderen en leren dat het soms meer gezegend is te ontvangen dan te geven. De Westerse kerk zou de zich ontwikkelende jonge kerk wel eens meer dringend nodig gaan krijgen dan ze zich realiseert in een situatie van secularisatie, individualisme, afbraak van gezag en postmodernisme. Uiteindelijk zou een levende, door de Geest bewogen, niet-afhankelijke Afrikaanse kerk het middel kunnen zijn dat God gebruikt om nieuwe zegen te brengen voor de Westerse kerk.
6.3
Herstructurering
Als dure structuren die opgezet zijn mede oorzaak zijn van de afhankelijkheid kan het zijn dat herstructurering nodig is om de banden van afhankelijkheid te verbreken. Nadat Kritzinger de dure structuren in door zendingen gestichte kerken beschreven heeft en vergeleken heeft met de Afrikaans geïnitieerde kerken, concludeert hij: “Het is niet mogelijk dat een kerk in een arme gemeenschap financieel kan overleven zonder de structuren radicaal te veranderen die ze geërfd heeft van haar rijke, Westerse moederkerk. De huidige structuren kunnen alleen voortgezet worden met de enorme stroom buitenlands geld die binnenkomt. Zo’n kerk is veroordeeld tot een afhankelijk bestaan, met alles wat dat met zich meebrengt.” Kritzinger 2002 Schwartz geeft de volgende aanwijzingen: “1. (...) Maak onderscheid tussen wat het werk is van het lichaam van Christus (en wat daarom voortgezet moet worden) en wat opgezet is voor andere redenen, zoals zakelijke projecten onder de kerk die geld zouden moeten opleveren om het lage niveau van geven te compenseren. 2. Als zakelijke projecten voortgezet moeten worden, maak die dan los van de kerkelijke structuur. Plaats die in handen van zakenlieden in de kerk of de gemeenschap zo dat kerkleiders daar niet meer druk mee zijn (zie Hand. 6).” Schwartz nd Op welke gebieden herstructurering nodig is moet noodzakelijkerwijs door de kerk besloten worden, gebaseerd op noden en prioriteiten. Het genoemde onderscheid tussen wat wezenlijk tot de kerk behoort en wat niet is een goed hulpmiddel. Een ander onderscheid dat kan helpen is tussen het niveau van lokale kerk en dat van kerkverband. Aspecten die wezenlijk zijn op het niveau van de lokale gemeente zijn dat niet noodzakelijk op het niveau van kerkverband. Sterker nog: als programma’s op kerkverband niveau de noodzaak wegnemen om aan die aspecten aandacht te geven op gemeenteniveau, zijn dergelijke programma’s meer een verhindering dan een versterking voor het wezen van de kerk. Bijvoorbeeld: jeugd verdient speciale aandacht in de gemeente. Zij moeten aangesproken worden in hun eigen behoeften, verleidingen, uitdagingen en mogelijkheden. Maar als een programma op het niveau van het kerkverband deze taak ‘overneemt’ van de plaatselijke kerken, verliezen deze lokale gemeenten een wezenlijk onderdeel. Eén gebied waar herstructurering nodig zou kunnen zijn, is dat van kerkstichting en leiderschap. Als een kerk geplant wordt (hetzij door een kerkplanter of door een jeugdvereniging of door een andere gemeente), wie is daarna verantwoordelijk voor deze kerk en wie zorgt ervoor dat essentiële taken worden uitgevoerd? Voltijd- of deeltijdbediening? Komt het geld van de moedergemeente, van het kerrkverband of van het nieuwe kerkje zelf? Moet een tijdstip voor evaluatie worden afgesproken? Met name het gesprek over voltijd- of deeltijdbediening zou hervat moeten worden. Zonder hier op details in te gaan, zijn wij ervan overtuigd dat beide vormen van dienstwerk nodig zijn.
27 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
6.4
Rentmeesterschap
Onderwijs over Bijbels rentmeesterschap is beslist noodzakelijk als een kerk niet-afhankelijk wil worden. De organisatie International Steward richt zich speciaal op het onderwijzen van rentmeesterschap als een middel om afhankelijkheid te doorbreken. Allen (2002) ziet een hoofdrol voor theologische opleidingsinstituten om vakken en cursussen te ontwikkelen en te onderwijzen over bijbels rentmeesterschap in alle curricula op alle niveaus die aangeboden worden (ook Ingebretson 2002). Het is echter erg moeilijk om rentmeesterschap in zendingskerken te onderwijzen vanwege de aanwezigheid van buitenlandse fondsen. “Met andere woorden, ownership moet aan rentmeesterschap voorafgaan.” Schwartz nd De Nigeriaanse methodist Awo schrijft over geld om nieuwe kerken te planten: “De derde bron van financiën zijn de leden van de nieuw-geplante kerk. Veel kerkplanters die graag geld van buitenaf willen ontvangen, pleiten dat de nieuwe christenen nog maar net christen zijn en daarenboven ook nog arm zijn. Maar denk aan het verhaal van Elija en de weduwe van Zarfath (1 Kon. 17:9-16). De profeet vroeg deze vrouw alles te geven wat ze had en het resultaat was genoeg voorraad voor hen allen. Dit principe werkt vandaag nog. (...) Als mensen niet aangemoedigd worden om te geven met het excuus dat ze arm zijn, wordt hen de gelegenheid onthouden om Gods zegeningen te ontvangen. (...) Als het de bedoeling is een gezonde kerk te planten, dan moet je een gevende kerk planten vanaf het eerste begin. Onthoud dat het eerste onderwijs en indrukken bepalen wat voor soort kerk er zal komen.” Awo 1995 Chikazaza verdedigt rentmeesterschap en laat zien hoe dit gerelateerd is aan de Afrikaanse cultuur van geven en gastvrijheid. “Er zijn soms praatjes dat de Afrikaanse kerk geen gevende kerk is en soms wordt dit als feit aangenomen. Maar ik weet zeker dat de Afrikaan van nature een gever is. (...) Zulke praatjes dat Afrika een arm werelddeel is, zijn niet allen onwaar maar ook crimineel. (...) Geven zit in de wortels van de Afrikaanse cultuur.” Chikazaza 1997
6.5
Onderwijs aan Westerse kerken
Het probleem van afhankelijkheid is een probleem met twee kanten, zoals al opgemerkt is. Westerse kerken moeten ook onderwezen worden. Het beeld van zending moet Bijbels herzien worden. De eerste vraag is of de Westerse kerk of zendingsorganisaties geïnteresseerd of gewillig zijn om onderwezen te worden: “Al te lang heeft de Westerse kerk mannen, vrouwen, materiaal en geld in de kerken in de derde wereld gegoten, zonder een realistische evaluatie te maken van de invloed van deze stroon. Het is waar dat er gepraat wordt over evaluatie: zendelingen die op he veld zijn of terugkomen wordt gezegd dat hun evaluaties welkom zijn. Maar zijn deze evaluaties als ze gemaakt worden echt welkom en wordt daarnaas geluisterd? Kunnen weldoenersorganisaties rapporten accepteren die suggereren dat ze geen geld of mensen meer moeten sturen? (...) Evaluatie moet verder gaan dan wat statistieken die fysieke zaken weergeven. Er moet sociale evaluatie plaatsvinden. Welke invloed heeft het geven van personeel en geld op de mentaliteit van de ontvanger? (...) Voor het welzijn van hen die we zoeken te helpen, laten we stoppen en onze positie, voortgang en richting evalueren, zodat de hand van Christelijke liefde (agape) niet een product teweegbrengt wat direct tegengesteld is aan wat ze bedoeld heeft.” Reichenbach 1982 “Als we afhankelijkheid op langere termijn willen aanpakken, moeten we ook de dieperliggende veronderstellingen aanpakken die ten grondslag liggen zowel aan het geven als aan het ontvangen.” Schwartz 2000a Het belang is niet alleen groot voor de ontvangende kerk maar ook voor de gevende kerk: het goede gevoel van het goede werken doen, het beeld van de ‘Goede, blanke zendeling’, de organisaties die we 28 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
opgericht hebben (zowel thuis als in het buitenland), het goede niveau van geven in onze achterban wat naar beneden zou kunnen gaan als we dit beeld aantasten. Fran Patt, van het US Center voor Wereldzending verklaart stellig dat zendingsbesturen hun houding alleen zullen veranderen als de bron opdroogt, omdat het gewoon te verleidelijk is om de gemeenten de informatie te blijven geven die ze willen ontvangen zodat de fondsen blijven komen. Hij stelt daarom dat de kerken onderwezen moeten worden. Mogelijk is hij te pessimistisch. “Wat moeten we doen om de Amerikaanse kerk te onderwijzen over de omstandigheden en voorwaarden in de ontwikkelende wereld en de groei van de kerk aldaar, zodat de kerken geholpen worden welke vragen gevraagd moeten worden en hoe de kern van de zaak besproken moet worden, zodat er ook goede antwoorden gegeven kunnen worden? (…) Maar totdat we een programma beginnen dat gericht is op de Amerikaanse gemeenten dat erop gericht is de fraude en geestelijke slechtheid aan de kaak te stellen die aanwezig is als structuren, praktijken en houdingen worden aangemoedigd, die afhankelijkheid teweegbrengen, hebben we deze ziekte niet werkelijk aangepakt op een manier die haar uit kan roeien.(…) Nu komen we op gevoelige grond, maar ik stel dat het voor veel Amerikaanse organisaties en zendelingen een verleiding zal blijven totdat de bron van de fondsen en de motivatie voor dit type zendingswerk ophoudt. Zendelingen en organisaties zullen de verleiding blijven houden om te putten uit de enorme voorraden van de Noord-Amerikaanse kerk zolang die bereid zullen blijven hun geld op die manier te besteden. Als we de cyclus willen doorbreken, moeten we meer doen dan ‘alleen maar nee zeggen’. De bron van de drugs (geld) moet opgedroogd worden.” Patt 1999 Een hoofdreden waarom het oude beeld van zending overeind wordt gehouden en de Westerse kerken steeds worden aangemoedigd om meer te geven aan afhankelijke kerken, is om de liefde voor zending warm te houden. Als dit alles doorbroken zou worden, of de realiteiten (bijvoorbeeld over het probleem van afhankelijkheid) meer bekend zouden worden, zou de liefde en inzet voor zending kunnen verminderen. Deze angst is oprecht, maar mag ons niet weerhouden om de werkelijke problemen voor te stellen. Als mensen de echte problemen niet kennen en de wapenen die Satan gebruikt om de kerk onderdrukt te houden, weten mensen ook niet waarvoor te bidden. De meeste gebeden voor zending zijn algemeen, of God de ‘arme heidenen’ zou willen bekeren. Het zou kunnen zijn dat zendingsbesturen hun angst moeten laten varen dat mensen minder gaan geven. Inzet voor zending wordt niet afgemeten aan de hoeveelheid geld dat gegeven is. Zoals een lied het zegt: ‘God kan geen eurocheques inwisselen in de hemel. Hij heeft jou nodig...’. Het echte gaan en aanwezig zijn is veel belangrijker dan geld (Howard 1997). “De nadruk moet verschuiven van de collectezak naar toegewijd personeel, van decimale punten naar mensen die bereid zijn, van financiële programma’s naar getrouwe verkondiging, van geld naar mensen.” Blue 1982
29 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
7. Doorbreken van afhankelijkheid is mogelijk Voor sommigen kan het lijken dat de cyclus van afhankelijkheid altijd door zal moeten gaan, als deze eenmaal begonnen is. Dit is echter niet het geval. Glenn Schwartz maakt er zijn werk van om voorbeelden te geven van kerken die in staat waren de verschuiving te maken. “Hoewel er nog steeds veel Westerse fondsen beschikbaar zijn, zie ik een verschuiving in de goede richting. Het kan tijd nodig hebben, en er kunnen veel tegenvallers zijn, maar ik voel dat de verandering de goede richting opgaat op veel plaatsen. Ik ontken hiermee niet dat er nog velen zijn die naar het Westen kijken en vinden dat Afrika het nooit zelf zal kunnen gaan doen.” Schwartz 1999b Mossai, Nthamburi en Tamang geven allemaal voorbeelden van kerken die door hun afhankelijkheid heenbraken. Ds. Reuben Ezemadu geeft voorbeelden van kerken in Nigeria die tien procent van al hun inkomen opzij zetten voor overzeese zending. Of van vier Nigeriaanse vrienden: “Vier Nigeriaanse vrienden. Eén gaf zijn baan op en werd zendeling. Drie anderen deden hun salaris bijelkaar en deelden dat door vier voor ondersteuning.” Ezemadu 2001 De prijs kan echter hoog zijn: “Soms moet er een hoge prijs betaald worden voor de verschuiving van afhankelijkheid naar zelfstandigheid. Sommige kerkleiders moeten misschien zelfs ‘nee dank u’ zeggen tegen de fondsen waarmee ze zelf met hun gezinnen onderhouden worden. Dit gebeurde in Oost Afrika ongeveer 30 jaar geleden toen plaatselijke leiders de mensen overzee vroegen om te stoppen met hen financieel te ondersteunen. Zij weigerden de fondsen die voor hun eigen salarissen gebruikt werden. (...) Soms betalen zendelingen een hoge prijs voor het bedenken van een nieuwe richting en zijn ze onvrijwillig verwijderd van verder dienstbaar zijn.” Schwartz 2000b
8. Factoren die het breken van afhankelijkheid verhinderen Het doorbreken van afhankelijkheid is mogelijk maar er zijn factoren het werken naar oplossingen tegenhouden. De cyclus van afhankelijjkheid is zelf-versterkend. Overal in de cyclus kunnen weerstanden zijn om ze te verbreken. Te beginnen van Zendingsbesturen en (ex-) zendelingen: “Soms zijn deze zendelingen niet bereid om de fondsen te zien stoppen omdat daarmee de projecten die zij opgestart hebben zouden kunnen stoppen of misschien niet meer zo goed werken. (...) Zij die verantwoordelijk waren voor het creëren van afhankelijkheid (zoals zendelingen) kunnen aarzelend zijn over veranderingen omdat ze steeds een goed gevoel gehad hebben over het geven, zelfs als dit afhankelijkheid teweegbracht en het anderen onmogelijk maakte om op eigen benen te staan.” Schwartz 2000b de achterban van de Westerse kerk: “er zijn er in de Westerse kerk en in zendingskringen die niet weten waar ik het over heb. Zij zijn blij om betrokken te zijn bij het oplossen van noden, ongeacht of hun medelijden en altruïsme het afhankelijkheidssyndroom teweegbrengt of in stand houdt. Zij zijn blij zolang zij niet onder kritiek gesteld worden of verontrust worden in de bediening die ze als bevredigend ervaren.” Schwartz 1999b en de afhankelijke kerk “Is het niet de constante stroom van geld van buitenaf die de mentaliteit versterkt en economische gezondheid in de plaatselijke gemeenschappen ongeveer onmogelijk maakt?” Schwartz 2000a “Zij die hun salaris van overzeese fondsen ontvangen kunnen terughoudend zijn om het systeem te zien veranderen. (...) 30 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
Zij hebben geconcludeerd dat hun eigen mensen te arm zijn om hun eigen kerken te onderhouden en zeker hun eigen ontwikkelingsprojecten, zodat ze net zo goed de huidige situatie kunnen voortzetten. Helaas is het onwaarschijnlijk dat dergelijke kerken ooit de vreugde zullen ervaren om hun eigen zendelingen uit te zenden. Sommigen vinden dat ze niet eens hun eigen predikanten kunnen onderhouden, laat staan om nieuwe kerken te planten buiteen hun grenzen. Maar laten we niet vergeten: er is een oplossing voor dit soort afhankelijkheid. (…) Schwartz 2000b De doorgaande aanwezigheid en beschikbaarheid van fondsen is de ernstigste factor die doorbreken van afhankelijkheid tegenhoudt. Maar er zijn er die het probleem hebben gezien. Howard citeert een Afrikaanse leider: “Het grootste probleem dat we nu hebben zijn de fondsen die binnenkomen van buitenaf en hier problemen voor ons veroorzaken.” Howard 1997 Maar ongeacht de factoren die het verbreken van de banden van afhankelijkheid tegenhouden: het evangelie van Jezus Christus is bevrijdend. Als de zaak van het Koninkrijk onze last is, moet dit probleem onze aandacht hebben. Voor een gezonde kerk Voor een sterke kerk Voor een zendingsgezinde kerk Voor een kerk die tot zegen gesteld kan worden voor de hele wereld, inclusief het Westen Voor de zaligheid van velen Voor de verheerlijking van God
Literatuur Allen, Roland 1962 Missionary methods: st Paul’s or ours? Second editie. Grand Rapids: Eerdmans Pub. Co. Allen, Richard D. 2002 Every Ministry Locally Funded because Every Christian is a Maturing Steward. Grand Rapids: International Steward. Occasional Bulletin Fall 2002. Allen, Wayne 1998 When the Mission Pays the Pastor. Evangelical Missions Quarterly 34,2. Anderson, Gerald 1974 A moratorium on missionaries? Christian Century, January 16, 1974. Anonymous 1992 Report consultation on ‘partnership in mission – what structures?’ Yaoundé, Cameroon, 15-20 October 1991. International Review of Missions 81: 467-471. Awo, Egba [een Nigeriaan] 1995 Money for planting your church. Kenya Church Growth Bulletin Oct 01, 1995. Barton, Randall K. nd Stewardship as a Ministry in the Local Church. Springfield: Assemblies of God Financial Services Group. Beyerhaus, Peter 1979 The three selves formula: Is it built on biblical foundations? In: Charles Kraft (Red). Readings in Dynamic Indigeneity. Pasadena: William Carey Library. Pp 15-30. Blue, Ronald J. 1982 The Five-way Plan: A Cure for Money-centered Support. Evangelical Missions Quarterly 18,2:103-107. Bonk, Jonathan J. 1986 The Role of Affluence in the Christian Missionary Enterprise from the West. Missiology 14,4: 437-461. Bonk, Jonathan J. 1989 Missions and Mammon: Six Theses. International Bulletin of Missionary Research 13,4: 174-180. Bonk, Jonathan J. 1991 Missions and Money. Affluence as a Western Missionary Problem. Maryknoll: Orbis Books.
31 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
Bosch, David J. 1978 Towards True Mutuality: Exchanging the Same Commodities or Supplementing Each Others' Need? Missiology 6,3: 283-296. Butler, Phil 1995 16 Key Partnership Principles. Evangelical Missions Quarterly 31,4: 409-410. Campbell, Jonathan 1999 Releasing the gospel from Western bondage. International Journal of Frontier Missions 16,4: 167-171. Carter, John F. 1998 The Indigenous Principle Revisited: Toward a Coactive Model of Missionary Ministry. Asian Journal of Pentecostal Studies Jan 01, 1998. Chikazaza, Ben 1997 Self-Reliance and the Church. Church Leader in Africa Oct 01, 1997. Clark, Dennis E 1971 Receiving Churches and Missions. Evangelical Missions Quarterly 7,4: 201-210. Clemenger, Ross M. 1977 Self- Support: The Missing Leg in the Development of Indigenous Churches. Evangelical Missions Quarterly 13,1: 13-18. Conn, Harvey M. 1978 The Money Barrier between Sending and Receiving Churches. Evangelical Missions Quarterly 14,4: 231240. Cook, Charles 1997 The American Dollar Support System. Ongepubliceerd document. Davis, Dave 1996 Western Funding for National Workers: It's a Mistake. East-West Church and Ministry Report Jan 01, 1996. Donalds, Kenneth G. 1977 What's Wrong with Foreign Money for National Pastors? Evangelical Missions Quarterly 13,1: 19-26. Donovan, Vincent J. 1982 Christianity rediscovered, 2de Editie. Maryknoll: Orbis Books. Downes, Stan en Donna 1994 Are Church Leaders Preventing Their Churches from Giving? The Dangerous Results of Poor Financial Management. Kenya Church Growth Bulletin, Apr 01, 1994. Ellison, Victor 1997 The Saul Syndrome. Gepresenteerd op: 1998 Indian Missionary Workshop, Sunset Church of Christ, Lubbock, Texas. Ezemadu, Reuben [een Nigeriaan] 2001 Seven Samples of Self-Reliance. Church Leader in Africa, Jan 01, 2001. Fuller, Lois 1997 The Missionary's Role in Developing Indigenous Christian Theology. Evangelical Missions Quarterly 33,4: 404-409. Gatu, John 1996 The rationale for self-reliance. Gepresenteerd op a Consultation on Self-Reliance of the Churches in Africa at Limuru, Kenya in May 1996. (www.wmausa.org) Gaventa, Beverly R. 1992 Conversion in the Bible. In: H.N. Malony and S. Southard (red), Handbook of Religious Conversions. Birmingham AL: Religious Education Press. Hesselgrave, David J. en Edward Rommen (red.) 1998 Contextualization. Meanings, Models and Methods. Pasadena: William Carey Library. Hodges, Melvin L. 1953 On the Mission Field: The Indigenous Church. Chicago: Moody Press. Howard, David 1997 Incarnational Presence; Dependency and interdependency in overseas partnerships. In: D. Rickett en D. Welliver (red). Supporting indigenous ministries. Wheaton: Billy Graham Centre. Chapter 4. Ikenga-Metuh, Emefie [een Nigeriaan] 1987 The shattered microcosm, a critical survey of explanations of conversion in Africa. In: K.H. Petersen (ed), Religion, Development and African Identity. Uppsala: Scandinavian Institute of African Studies. pp 11-27.
32 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
Ingebretson, Ben 2002 A Great Omission: The Legacy of Economic Dependence in the Modern Mission Era. Foundational Papers, Grand Rapids: International Steward. (www.internationalsteward.org). Kalu, Ogbu U. [een Nigeriaan] 1975 The Peter Pan syndrome. Missiology 3: 15-29. Kato, Byang [een Nigeriaan] 1972 Aid to the National Church- When it Helps, When it Hinders. Evangelical Missions Quarterly 8,4: 193-201. Keidel, Levi 1997 From Dependency to Dignity. Evangelical Missions Quarterly 33,1: 42-47. Kiiru, MacMillan 1997 Pursuit for self-reliance in Africa. Nairobi: Lenmac Consultancy. (www.wmausa.org). Kornfield, William J. 1991 What Hath Our Western Money and Our Western Gospel Wrought?. Evangelical Missions Quarterly 27,3: 230-237. Kornfield, William J. 1999 Results of Paternalism and Some Viable Solutions. Gepresenteerd op the Philadelphia Consultation on Dependency and Self-Reliance held on November 19-20, 1999 (www.wmausa.org). Kraft, C.H. 1998
Culture, Worldview and Contextualization. In: R.D Winter and S. Hawthorne (red), Perspectives on the e world Christian movement. 3 Editie. Pasadena: William Carey Library. Pp 384-391.
Kritzinger, J.J. 2000 Dependency and independence. Perspectives on the (expensive) way of being church. Mission Bulletin Issue 20,2. (www.recweb.org). Loewen, Jacob A. 1975 Field, term and timing in missionary method. In: Loewen, J.A. Culture and Human Values. Pasadena: William Carey Library. Lutz, Lorry and Luis Bush 1990 Partnership: the new direction in world evangelism. Downers Grove: InterVarsity Press. McQuilkin, Robertson 1999 Stop Sending Money! Breaking the cycle of missions dependency. Christianity Today, March 1:57-59. Mossai, Sanguma T. 1999 A case study in the move towards self-reliance: The Democratic Republic of Congo. Gepresenteerd op the Philadelphia Consultation on Dependency and Self-Reliance held on November 19-20, 1999 (www.wmausa.org). Nacpil, Emerito P. 1971 The missionary task. International Review of Missions 60: 356-362. Neill, Stephen 1959 Creative Tension (being the Duff lectures of 1958). London: Edinburgh House Press. Nthamburi, Zablon nd The Church In Africa: Making Its Way From Dependency to Self Reliance. Ongepubliceerd document. (www.wmausa.org). Ott, Craig 1994
Financially Supporting National Pastors and Missionaries May Not Always Be the Bargain It's Cracked up to Be. Mission Frontiers, Sep 01, 1994.
Paden, Gerald 1997 Supporting National Preachers. Ongepubliceerd document from Sunset School of Missions. Patt, Fran 1999
Avoiding the cycle of dependency. The role of the American church. Gepresenteerd op the Philadelphia Consultation on Dependency and Self-Reliance held on November 19-20, 1999 (www.wmausa.org).
Patterson, George 1999 The spontaneous multiplication of churches. In: Winter, R.D. and S. Hawthorne (red). Perspectives on the world Christian movement. Derde editie (Eerste editie 1981). Pasadena: William Carey Library. Pp 595605. Penner, Glenn M. 2002 Dependency: When Good Intentions Aren't Enough. Paper adopted by the Board of Directors, The Voice of the Martyrs in Canada.
33 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
Poysti, Pirkko 1982 The Question of Accountability. East-West Church and Ministry Report, Aug 01, 1994. Reichenbach, Bruce R. 1982 The Captivity of Third World Churches. Evangelical Missions Quarterly 18,3: 166-179. Rickett, Daniel 2000 Building Strategic Relationships: A Practical Guide to Partnering with Non-Western Missions. Partners International. [especially the chapters ‘Accountability in Cross-Cultural Partnerships’ and ‘Dependency’] Rickett, Daniel 2001a Seven mistakes partners make and how to avoid them. Evangelical Missions Quarterly 37,3. Rickett, Daniel 2001b Getting Beyond Money Problems in Missions Partnerships. Partners International. Scherer, James A. 1964 Missionary, go home! A reappraisal of the Christian world mission today – its basis, philosophy, program, problems and outlook for the future. Englewood Cliffs: Prentice-Hall, Inc. Schultz, Emily A. and Robert H. Lavenda th 2001 Cultural Anthropology. A perspective on the human condition. 5 Editie. Mountain View: Mayfield Publishing Company. Schwartz, Glenn nd Cutting the Apron strings. Ongepubliceerd document from www.wmausa.org. Schwartz, Glenn 1991 From dependency to Fulfilment. Evangelical Missions Quarterly 27,3. (www.wmausa.org). Schwartz, Glenn 1993 A brief introduction to the subject of dependency and self-reliance for church and mission leaders in East, Central and Southern Africa. Ongepubliceerd document from www.wmausa.org. Schwartz, Glenn 1996 Should We "Just Support Nationals"?. Ongepubliceerd document from www.wmausa.org. Schwartz, Glenn 1998a Horizon Four: Avoiding Dependency and Mobilizing Local Resources. Mission Frontiers Sep 01, 1998. (www.wmausa.org). Schwartz, Glenn 1998b How Missionary Attitudes Can Create Dependency. Gepresenteerd op the Southwest Regional Meeting of the Evangelical Missiological Society on the USCWM campus on April 17, 1998. (www.wmausa.org). Schwartz, Glenn 1999a General Report of the Consultation on Dependency and self-reliance held at Philadelphia on November 19-20, 1999 (www.wmausa.org). Schwartz, Glenn 1999b How the current emphasis on dependency and self-reliance is being perceived and received. Gepresenteerd op the Philadelphia Consultation on Dependency and Self-Reliance held on November 19-20, 1999 (www.wmausa.org). Schwartz, Glenn 2000a A Few Thoughts on Breaking Dependency on Western Funding. Ongepubliceerd document from www.wmausa.org. Schwartz, Glenn 2000b Dependency: Is there a cure. Mission Frontiers Jun 01, 2000. (www.wmausa.org). Schwartz, Glenn 2000c Developing a Movement for Self-reliance in Africa. Ongepubliceerd document from www.wmausa.org. Schwartz, Glenn 2000d Can Foreign Funding Be Used in Support of Indigenous Ministries? Ongepubliceerd document from www.wmausa.org. Schwartz, Glenn 2000e What Triggers the Move toward Self-reliance? Mission Frontiers Jun 01, 2000. (www.wmausa.org). Shenk, Wilbert R. 1977 Henry Venn’s instructions to missionaries. Missiology 5,4: 467-486. Steiner, Richard 1998 A Vision for a Self-supporting Church. AIMM International, Jan 01, 1998.
34 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu
Taber, Charles, R. 1997 Structures and strategies for interdependence in world mission. In: D. Rickett and D. Welliver (red). Supporting indigenous ministries. Wheaton: Billy Graham Centre. Hoofdstuk 8. Talitwala, Stephen en Remi Lawanson 1997 Dependency: Interview: Working Towards Solutions. Church Leader in Africa Oct 01, 1997. Tamang, Hanok 2000 Beware: Dependency Will Destroy. Ongepubliceerd document from www.wmausa.org. Taylor, William D. (ed.) 1994 Kingdom partnerships for synergy in missions. Pasadena: William Carey Library. Taylor, William D. 1995 Lessons in partnership. Evangelical Missions Quarterly 31,4: 406-415. Taylor, William D. 1997 The Kingdom forcefully advances. In: Daniel Rickett and D. Welliver (red). Supporting indigenous ministries. Wheaton: Billy Graham Centre. Hoofdstuk 3. Tippett, Alan 1987 Introduction to Missiology. Pasadena: William Carey Library. [Especially the chapters about indigenous principles] Van Rheenen, Gailyn 1996 Missions: Biblical Foundations and Contemporary Strategies. Grand Rapids: Zondervan Publishing House. Van Rheenen, Gailyn 2002 Money and Mi$$ion$ and Using Money in Missions: Four Perspectives. Monthly Missiological Reflections No’s 2, 13 and 15. (www.missiology.org). Vikner, David L. 1974 The Era of Interdependence. Missiology 2,4: 475-488. Wakatama, Pius 1976 Independence for the third world church. An African’s perspective on mission work. Downers Grove: InterVarsity Press. Yohannan, K.P. 1986 Revolution in World Missions. Carrolton: Gospel for Asia.
35 This article was downloaded from Missionsandmoney.eu